LANDSVERORDENING tot vaststelling van bepalingen betreffende het opium en andere verdovende middelen, zomede betreffende middelen welke een bewustzijnsbeïnvloedende werking hebben op de mens

Geldend van 30-05-2015 t/m heden

Intitulé

LANDSVERORDENING tot vaststelling van bepalingen betreffende het opium en andere verdovende middelen, zomede betreffende middelen welke een bewustzijnsbeïnvloedende werking hebben op de mens

Artikel 1

  • 1. Deze landsverordening verstaat onder:

    a. de minister

    :

    de Minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid;

    b. ruw opium

    :

    het sap, vanzelf gestremd, verkregen uit de plant van de soort Papaver somniferum L. en hetwelk slechts de bewerkingen heeft ondergaan, nodig voor de verpakking en het vervoer, ongeacht het morfinegehalte;

    c. medicinaal opium

    :

    ruw opium, dat de nodige bereidingen heeft ondergaan teneinde het geschikt te maken voor geneeskundig gebruik, hetzij in poedervorm of in korrelachtige toestand, hetzij vermengd met neutrale stoffen, overeenkomstig de eisen van de farmacopee;

    d. cocablad

    :

    het blad van de plant van een van de soorten van het geslacht Erythroxylon met uitzondering van een blad waaruit alle ecgonine, cocaïne en alle andere ecgonine alkaloïden zijn verwijderd;

    e. ruwe cocaïne

    :

    alle producten, getrokken uit het cocablad, die rechtstreeks of middellijk kunnen dienen voor de vervaardiging van cocaïne;

    20

    f. ecgonine

    :

    de linksdraaiende ecgonine ([a]

    ---

    = 45.6 bepaald in een oplossing van

    D

    5% in water) met de formule C9H15NO3H2O, en alle derivaten van deze ecgonine, die in de industrie gebruikt zouden kunnen worden om opnieuw ecgonine te maken;

    g. morfine

    :

    het voornaamste alkaloïde van opium, met de scheikundige formule C17H19NO3;

    h. diacetylmorfine

    :

    diacetylmorfine (diamorfine, heroïne) dat de formule heeft C21H23NO5;

    i. cocaïne

    :

    de methylester van de linksdraaiende benzoyl-ecgonine

    20

    ([a]

    ---

    = -16.4 bepaald in een oplossing van 20% in chloroform)

    D

    met de formule C17H21NO4;

    j. hennep

    :

    de bloeiende of vruchtdragende toppen, of delen daarvan, van iedere plant van het geslacht cannabis (met uitzondering van de zaden en bladeren indien deze niet vergezeld gaan van de toppen) waaruit de hars niet is geëxtraheerd, met welke naam ook aangeduid;

    k. bereid opium

    :

    het product, verkregen van ruw opium door een reeks van bijzondere bewerkingen, en in het bijzonder door oplossing, opbruising, roostering en gisting, en met als doel, om het te vervormen tot een extract, geschikt voor het gebruik. Het bereid opium omvat de droesem en al het andere afval van het gerookte opium;

    l. Enkelvoudig Verdrag

    :

    Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen, 1961, met bijlagen; New York, 30 maart 1961 (Trb. 1963, no. 81);

    m. zelfstandigheid

    :

    stof van menselijke, dierlijke, plantaardige of chemische oorsprong, daaronder begrepen dieren, planten, delen van dieren of planten, alsmede micro-organismen;

    n. bereiding

    :

    een vast of vloeibaar mengsel van zelfstandigheden;

    o. middel

    :

    zelfstandigheid of bereiding.

  • 2. Onderhet invoeren van middelen, bedoeld in de artikelen 3 en 4, is begrepen: het invoeren van de voorwerpen of goederen, waarin de middelen verpakt of geborgen zijn en elke op het verder vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling van wie het ook zij, met betrekking tot de hier telande aanwezige, niet in het vrije verkeer gebrachte middelen zelf, of tot de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn.

  • 3. Onder het uitvoeren van middelen, bedoeld in de artikelen 3 en 4, is begrepen: het uitvoeren van de voorwerpen of goederen, waarin de middelen verpakt of geborgen zijn en het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden, het ten uitvoer aangeven en het in, op of aan een naar het buitenland bestemd vaar- of voertuig aanwezig hebben van de zich hier te landein het vrije verkeer bevindende middelen zelf, of van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn.

Artikel 2

De verbouw van planten van de soort Papaver somniferum L., van een van de soorten van het geslacht Erythroxylon is verboden.

Artikel 2a

De verbouw van planten van het geslacht Cannabis is verboden.

Artikel 3

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      opium, waaronder te verstaan ruw opium en medicinaal opium,

    • b.

      bereid opium,

    • c.

      ruwe cocaïne en ecgonine,

    • d.

      morfine, diacetylmorfine, cocaïne en haar respectievelijke zouten,

    • e.

      enige bereiding van de onder a, b, c of d bedoelde stoffen,

    • f.

      de door de minister aan te wijzen middelen, welke onder de werking van het Enkelvoudig Verdrag zijn gebracht en bewustzijnsbeïnvloedende middelen, welke bij aanwending bij de mens kunnen leiden tot schade voor zijn gezondheid of tot schade voor de samenleving:

    • A.

      in, uit of door te voeren,

    • B.

      te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren,

    • C.

      te bezitten, aanwezig te hebben of aan te wenden,

    • D.

      te vervaardigen, waaronder begrepen raffineren en omzetten.

  • 2. De minister kan bereidingen bedoeld onder letter e van het eerste lid van dit artikel aanwijzen, waarop het verbod, in dit artikel gesteld, geheel of ten dele niet van toepassing is.

  • 3. Bereiding van preparaten, rechtstreeks van ruw opium, of medicinaal opium, en meer dan 20%morfine bevattende, wordt aangemerkt als vervaardiging van morfine.

  • 4. Met omzetten, in lid 1, onder D, genoemd wordt alleen bedoeld het omzetten langs scheikundige weg; daaronder is niet begrepen het omzetten van alkaloïden in hun zouten.

  • 5. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde middelen regels worden besteld om de naleving van de bepalingen van het Enkelvoudig Verdrag en van het bij of krachtens deze landsverordening gestelde te verzekeren en misbruik te voorkomen.

Artikel 3a

  • 1. Het is verboden extract en tinctuur van hennep:

    • A.

      in, uit of door te voeren,

    • B.

      te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren,

    • C.

      te bezitten, aanwezig te hebben of aan te wenden.

  • 2. Artikel 3, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      cocabladeren,

    • b.

      hennep,

    • c.

      de hars, die uit hennep wordt getrokken,

    • d.

      de gebruikelijke bereidingen, waaraan deze hars ten grondslag ligt (zoals hashish, esrar, chiras en djamba),

    • A.

      in, uit of door te voeren,

    • B.

      te bezitten, aanwezig te hebben of aan te wenden.

  • 2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen gevallen worden aangewezen, waarin het verbod, vervat in het eerste lid onder B, niet geldt.

  • 3. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde middelen regels worden gesteld, om naleving van de bepalingen van het Enkelvoudig Verdrag en van het bij of krachtens deze landsverordening te verzekeren en misbruik te voorkomen.

Artikel 5

  • 1. Het voorschrijven op recept van enig middel, in de artikelen 3 en 3a bedoeld, mag slechts geschieden, wanneer dit recept voldoet aan nader door de minister te geven voorschriften.

  • 2. Het bestellen van enig middel, in artikelen 3 en 3a bedoeld, door houders van een verlof, bedoeld in het eerste lid van artikel 7, en door apothekers, geneeskundigen tot het afleveren van geneesmiddelen bevoegd en dierenartsen, bedoeld in het tweede lid van artikel 7, mag slechts geschieden met inachtneming van nader door de minister te geven voorschriften.

  • 3. Het is verboden een vals of vervalst recept aan te bieden ter verkrijging van enig middel in artikel 3 bedoeld.

Artikel 6

  • 1. Het verbod, gesteld in artikel 3, eerste lid, A, en het verbod, gesteld in artikel 4, eerste lid, A, is niet van toepassing in geval de in-, uit- of doorvoer, al dan niet gepaard gaande met opslag in entrepots of andere douanebergplaatsen, geschiedt met verlof van de minister en met inachtneming van de door of vanwege de minister te geven voorschriften. Deze voorschriften kunnen verschillen voor de onderscheiden middelen, in die artikelen bedoeld. De in-, uit- en doorvoer van bereid opium en van bereidingen van bereid opium mag slechts plaats hebben voor wetenschappelijke of politionele doeleinden.

  • 2. Voor ieder verlof, in dit artikel bedoeld, kan een vergoeding worden geheven volgens een tarief overeenkomstig regels, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen.

Artikel 7

  • 1. Het verbod, gesteld in artikelen 3, eerste lid B, C en D, en 3a eerste lid, B, C en D en in artikel 4, eerste lid, B, is niet van toepassing:

    • a.

      voor zover de minister dit heeft bepaald ten aanzien van een in artikel 3, eerste lid onder g, bedoeld middel,

    • b.

      voor zover de minister schriftelijk verlof heeft gegeven tot het verrichten van een of meer van de daar bedoelde handelingen.

    Voor ieder verlof, in dit artikel bedoeld, kan een jaarlijkse vergoeding worden geheven volgens een tarief, overeenkomstig regels, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen.

  • 2. Behoudens bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen te geven voorschriften is het verbod tot het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van de in de artikelen 3, eerste lid, a, c, d, e en f, en 3a, eerste lid bedoelde middelen en tot het bezitten en aanwezig hebben van die middelen en van de in artikel 4, eerste lid, onder a en b bedoelde middelen mede niet van toepassing:

    • a.

      op gevestigde apothekers en geneeskundigen tot het afleveren van geneesmiddelen bevoegd, mits zij deze middelen slechts voor geneeskundig doel bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, bezitten of aanwezig hebben, en bij een en ander in acht nemen de bepalingen van de Landsverordening op de geneesmiddelenvoorziening of de bepalingen, welke deze landsverordening te eniger tijd vervangen, en de nadere voorschriften door de minister te geven om naleving van de bepalingen van het Enkelvoudig Verdrag te verzekeren;

    • b.

      op gevestigde dierenartsen, mits zij deze middelen slechts voor geneeskundig doel ten behoeve van dieren bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, bezitten of aanwezig hebben, en bij een en ander in acht nemen de voorschriften door de minister te geven om naleving van de bepalingen van het Enkelvoudig Verdrag te verzekeren.

  • 3. Het verbod, gesteld in de artikelen 3, eerste lid, B voor zoveel het betreft het vervoeren, het, verbod gesteld in de artikelen 3, eerste lid, C met betrekking tot de in dat lid onder a, c, d, e en f genoemde middelen, en 3a, eerste lid, C, met betrekking tot het in dat lid genoemde middel, en dat in artikel 4, eerste lid, B, met betrekking tot de aldaar onder a en b bedoelde middelen, is mede niet van toepassing op hen, die aantonen, dat zij deze middelen in de bevonden hoeveelheid tot uitoefening van de geneeskunde,van de tandheelkunde of van de diergeneeskunde of voor eigen geneeskundig gebruik behoeven of volgens wettelijk voorschrift in voorraad moeten hebben en langs wettige weg verkregen hebben.

  • 4. Het verbod gesteld in de artikelen 3, eerste lid, B en 3a, eerste lid, B voor zoveel het betreft het vervoeren, het verbod gesteld in de artikelen 3, eerste lid, C, met betrekking tot het in dat lid genoemde middel en dat in artikel 4, eerste lid, B, met betrekking tot de aldaar onder a en b bedoelde middelen, is, behalve voor zover betreft het aanwenden van die middelen, mede niet van toepassing op hen, die aantonen, dat zij deze middelen vervoeren in opdracht van een daartoe bevoegde.

Artikel 8

  • 1. De minister kan het verlof, bedoeld in artikel 7, eerste lid, slechts verlenen:

    • a.

      voor zuiver wetenschappelijke doeleinden of demonstraties;

    • b.

      aan hen, die ten genoegen van de minister aantonen, dat zij handel in het groot in geneesmiddelen of soortgelijke stoffen drijven en die niet over de toonbank verkopen en geen open winkel houden, tenzij als gevestigd apotheker;

    • c.

      aan hen, die ten genoegen van de minister aantonen, dat zij in het groot geneesmiddelen bereiden;

    • d.

      aan hen, die ten genoegen van de minister aantonen, dat zij de in artikel 3, eerste lid, onder c, d of f bedoelde middelen in bepaald aangewezen en nauwkeurig omschreven lokaliteiten vervaardigen.

  • 2. De minister stelt bij het verlof de voorwaarden, die hij nodig acht, om naleving van de bepalingen van het Enkelvoudig Verdrag en van deze landsverordening te verzekeren en misbruik te voorkomen.

  • 3. Een uit kracht van dit artikel verleend verlof is steeds herroepbaar.

  • 4. De herroeping geschiedt bij een beschikking van de minister, die de gronden vermeldt, waarop zij berust; daarbij kan een termijn worden gesteld, binnen welke de handelaar of de fabrikant zich van zijn vóór de herroeping op wettige wijze verkregen voorraad zal kunnen ontdoen met inachtneming van de voorwaarden, door de minister te stellen.

Artikel 9

Met het toezicht op de naleving van het bij en krachtens deze landsverordening bepaalde zijn belast:

  • a.

    de bij artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren;

  • b.

    de ambtenaren van de Inspectiedienst Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid;

  • c.

    de ambtenaren der Douane.

Artikel 9a

  • 1. De in artikel 9 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd alle plaatsen met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, waar, naar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden, in verband met de uitoefening van een bedrijf, middelen of bereidingen als bedoeld in de artikelen 3, 3a en 4 aanwezig zijn, te betreden, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze landsverordening nodig is. Zij zijn bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hen zijn aangewezen, voor zover dit voor het doel van het betreden redelijkerwijs nodig is. Wordt hun de toegang geweigerd, dan verschaffen zij zich die desnoods met behulp van de sterke arm.

  • 2. De in artikel 9, onderdeel a, bedoelde ambtenaren hebben te allen tijde toegang tot alle plaatsen, waar, naar zij redelijkerwijze kunnen vermoeden, middelen of bereidingen als bedoeld in de artikelen 3, 3a en 4 aanwezig zijn, en kunnen op die plaatsen ter inbeslagneming huiszoeking doen. Is de plaats een woning, tevens een woning of alleen door een woning toegankelijk, dan treden zij deze zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner niet binnen dan op algemene of bijzondere schriftelijke last van de officier van justitie, of op een bijzondere schriftelijke last van een hulp-officier. Van het binnentreden wordt door hen proces-verbaal opgemaakt, dat binnen twee maal 24 uur aan degene, wiens woning is binnengetreden in afschrift wordt toegezonden.

Artikel 9b

  • 1. De in artikel 9 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd ladingen, waarvan zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat middelen of bereidingen als bedoeld in de artikelen 3, 3a en 4 daarvan deel uitmaken, aan onderzoekingen te onderwerpen, en van zaken monsters te nemen, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze landsverordening nodig is. Daartoe kunnen zij vorderen dat de verpakking van goederen wordt geopend en dat ook overigens de medewerking wordt verleend die voor die onderzoekingen is vereist.

  • 2. Indien het onderzoek of de monsterneming niet ter plaatse kan geschieden, zijn zij bevoegd de zaken voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.

Artikel 9c

  • 1. De in artikel 9 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd van houders van een verlof als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, en van de personen, bedoeld in artikel 7, tweede tot en met derde lid, alle inlichtingen te verlangen die redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze landsverordening nodig zijn.

  • 2. Zij zijn bevoegd van de in het eerste lid bedoelde houders en personen, inzage te verlangen van boeken en andere zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak met betrekking tot deze landsverordening nodig is.

  • 3. Zij zijn bevoegd van de boeken en andere zakelijke gegevens en bescheiden kopieën te maken. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, zijn zij bevoegd de boeken en andere zakelijke gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.

  • 4. De personen van wie inlichtingen of inzage van boeken en andere zakelijke gegevens en bescheiden worden verlangd zijn verplicht die onverwijld te verstrekken.

  • 5. Zij die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen van het verschaffen van inlichtingen, doch uitsluitend voor zover het betreft hetgeen hun in hun hoedanigheid is toevertrouwd. Zij kunnen voorts het verlenen van medewerking weigeren, voor zover hun plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt.

Artikel 10

  • 1. De in artikel 9 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een persoon, verdacht van overtreding van de bij of krachtens deze landsverordening strafbaar gestelde feiten bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze aan lichaam en kleding te onderzoeken.

  • 2. Zij zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.

Artikel 10a

  • 1. De in artikel 9, onderdeel a, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd te vorderen dat de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, wordt geopend, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegd strafbaar feit, waarbij gehandeld is in strijd met het in de artikelen 3, eerste lid, onderdelen A, B, of D, 3a, eerste lid, onderdelen A, B of D, of 4, eerste lid, onderdeel A, gestelde verbod, of op grond van aanwijzingen dat een dergelijk strafbaar feit zal worden gepleegd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend tegen bepaalde personen, indien daartoe jegens hen aanleiding bestaat. De officier van justitie kan bij schriftelijk bevel gelasten dat deze bevoegdheid tegenover een ieder kan worden uitgeoefend. Het bevel is met redenen omkleed.

  • 3. Indien geen medewerking wordt verleend, kunnen de in het eerste lid bedoelde ambtenaren en personen, op kosten en risico van de houder van de goederen, in het nodige voorzien.

Artikel 10b

  • 1. De in artikel 9, onderdeel a, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegd strafbaar feit, waarbij gehandeld is in strijd met het in artikel 3, eerste lid, onderdelen A, B, of D, 3a, eerste lid, onderdelen A, B of D, of 4, eerste lid, onderdeel A, gestelde verbod, of op grond van aanwijzingen dat een dergelijk strafbaar feit zal worden gepleegd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend ten aanzien van bepaalde vervoermiddelen, indien daartoe jegens deze aanleiding bestaat. De officier van justitie kan bij schriftelijk bevel gelasten dat deze bevoegdheid tegenover elk vervoermiddel kan worden uitgeoefend. Het bevel is met redenen omkleed.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren kunnen van de bestuurders van voertuigen en van de schippers van vaartuigen daartoe vorderen dat deze de vervoermiddelen tot stilstand brengen, deze vervoermiddelen naar een door hen aangewezen plaats overbrengen en overeenkomstig hun aanwijzingen terzake medewerking verlenen.

Artikel 10c

  • 1. De in artikel 9, onderdeel a, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd van personen die zich op de openbare weg of op enige voor het publiek toegankelijke plaats bevinden te vorderen dat deze hun medewerking verlenen aan een onderzoek aan de kleding, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegd strafbaar feit, waarbij gehandeld is in strijd met het in de artikelen 3, eerste lid, onderdelen A, B, of D, 3a, eerste lid, onderdelen, A, B of D, of 4,eerste lid, onderdeel A, gestelde verbod, of op grond van aanwijzingen dat een dergelijk strafbaar feit zal worden gepleegd.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend tegen bepaalde personen, indien daartoe jegens hen aanleiding bestaat. De officier van justitie kan bij schriftelijk bevel gelasten dat deze bevoegdheid tegenover een ieder kan worden uitgeoefend. Het bevel is met redenen omkleed.

Artikel 11

  • 1. Hij die handelt in strijd met artikel 2, 3, eerste lid, of 5, voor zover het betreft de in artikel 3, eerste lid, genoemde middelen, dan wel met een krachtens artikel 3, vijfde lid, gestelde regel wordt gestraft:

    • a.

      indien hij het feit opzettelijk heeft gepleegd;

      • 1.

        hetzij met levenslange gevangenisstraf;

      • 2.

        hetzij met een tijdelijk gevangenisstraf van ten hoogste vierentwintig jaren;

      • 3.

        hetzij met een geldboete van ten hoogste zes miljoen tweehonderdenvijftigduizend gulden of vervangende hechtenis van ten hoogste tweeënzeventig maanden;

      • 4.

        hetzij met beide straffen bedoeld in de onderdelen 2 en 3.

    • b.

      in de overige gevallen:

      • 1.

        hetzij met een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren

      • 2.

        hetzij met een geldboete van ten hoogste drie miljoen gulden of vervangende hechtenis van ten hoogste zesendertig maanden.

      • 3.

        hetzij met beide straffen bedoeld in de onderdelen 1 en 2.

  • 2. Hij die handelt in strijd met artikelen 2a, 3a, eerste lid, 4 eerste lid, of 5, voor zoveel het betreft de in artikel 3a, eerste lid, genoemde middelen, danwel met een krachtens artikel 3a, tweede lid, of 4 derde lid gestelde regel, dan wel met een voorwaarde of voorschrift gesteld krachtens artikel 6, 7 of 8, wordt gestraft:

    • a.

      Indien hij het feit opzettelijk heeft gepleegd:

      • 1.

        hetzij met levenslange gevangenisstraf

      • 2.

        hetzij met een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste vierentwintig jaren;

      • 3.

        hetzij met een geldboete van ten hoogste zes miljoen tweehonderdenvijftigduizend gulden of vervangende hechtenis van ten hoogste tweeënzeventig maanden;

      • 4.

        hetzij met beide straffen bedoeld in de onderdelen 2 en 3.

    • b.

      In de overige gevallen:

      • 1.

        hetzij met een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren;

      • 2.

        hetzij met een geldboete van ten hoogste drie miljoen gulden of vervangende hechtenis van ten hoogste zesendertig maanden;

      • 3.

        hetzij met beide straffen bedoeld in de onderdelen 1 en 2.

  • 3. Hij die handelt in strijd met artikel 9c, vierde lid, of niet voldoet aan een vordering als bedoeld in artikel 10b, derde lid, of artikel 10c, eerste lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of een geldboete van de vierde categorie, danwel met beide straffen.

  • 4. De gebruiker, huurder of eigenaar van een voer-, vaartuig of luchtvaartuig, gebouw, erf of besloten terrein, waar één of meer van de in artikelen 3, 3a en 4, eerste lid, bedoelde middelen aanwezig worden bevonden, wordt, indien niet blijkt, dat die aanwezigheid aldaar geoorloofd is, gestraft met een hechtenis van ten hoogste vier maanden of een geldboete van de vierde categorie, dan wel met beide straffen. Hij is niet strafbaar, indien blijkt, dat hij alle nodige maatregelen heeft genomen, om de ongeoorloofde aanwezigheid van de middelen te voorkomen.

  • 5. Al hetgeen, naar redelijkerwijze vermoed kan worden, gediend heeft of bestemd geweest is tot het plegen van een overtreding van deze landsverordening, alsmede al hetgeen voorwerp van het begane strafbare feit heeft uitgemaakt, kan verbeurd worden verklaard, voor zover het zesde lid niet van toepassing was.

  • 6. Alle, onverschillig waar, ongeoorloofd aanwezig bevonden middelen, als in artikelen 3, 3a en 4, eerste lid, bedoeld, vervallen met de voorwerpen die tot hun verpakking of berging gediend hebben, van rechtswege in eigendom aan het Land, tenzij de eigenaar van de goederen binnen de tijd van drie maanden na de aanhaling bewijst, dat deze ten onrechte is geschied, of dat hij de goederen heeft, of dat deze aan hem ontvreemd zijn en hij deze op geoorloofde wijze aanwezig heeft gehad, in welke gevallen hem de aangehaalde middelen met de voorwerpen, die tot hun verpakking of berging hebben gediend, voor zover deze voorwerpen hem in eigendom toebehoorden, worden teruggegeven.

  • 7. De verbeurdverklaarde of aan Sint Maarten vervallen middelen worden, met inachtneming van de door de minister gegeven voorschriften, slechts verkocht, afgeleverd of verstrekt aan personen, die deze in bezit of aanwezig mogen hebben. Zo nodig worden zij op last van de minister onbruikbaar gemaakt of vernietigd.

Artikel 11a

Hij die om een feit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel A, B of D, 3a, eerste lid, onderdeel A, B of D voor zover opzettelijk gepleegd, of artikel 4, eerste lid, onderdeel A, voor zover opzettelijk gepleegd, voor te bereiden of te bevorderen:

  • a.

    een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,

  • b.

    zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen,

  • c.

    voorwerpen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, wordt gestraft:

    • a.

      hetzij met levenslange gevangenisstraf;

    • b.

      hetzij met een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste vierentwintig jaren;

    • c.

      hetzij met een geldboete van ten hoogste zes miljoen tweehonderdenvijftigduizend gulden;

    • d.

      hetzij met beide straffen bedoeld in de onderdelen b en c.

Artikel 11b

  • 1. Hij die opzettelijk enig voorwerp, dat is verkregen door een in deze landsverordening strafbaar gesteld misdrijf, koopt, huurt, inruilt, in pand neemt, als geschenk aanneemt of uit winstbejag verkoopt, verhuurt, verruilt, in pand geeft, vervoert, bewaart of verbergt, wordt gestraft:

    • a.

      hetzij met een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste vierentwintig jaren;

    • b.

      hetzij met een geldboete van ten hoogste zes miljoen tweehonderdenvijftigduizend gulden;

    • c.

      hetzij met beide straffen bedoeld in de onderdelen a en b.

  • 2. Dezelfde straf wordt opgelegd aan hem die opzettelijk uit de opbrengst van enig voorwerp als bedoeld in het eerste lid, voordeel trekt.

Artikel 11c

  • 1. Hij die enig voorwerp koopt, huurt, inruilt, in pand neemt, als geschenk aanneemt of uit winstbejag verkoopt, verhuurt, verruilt, in pand geeft, vervoert, bewaart of verbergt, wordt, indien aan zijn schuld te wijten is dat zijn handeling een door een in deze landsverordening strafbaar gesteld misdrijf verkregen voorwerp betreft, gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren, hetzij met geldboete van ten hoogste drie miljoen gulden, hetzij met beide straffen.

  • 2. Dezelfde straf wordt opgelegd aan hem die uit de opbrengst van enig voorwerp voordeel trekt, indien aan zijn schuld te wijten is dat zijn handeling een door een in deze landsverordening strafbaar gesteld misdrijf verkregen voorwerp betreft.

Artikel 11d

Voor de toepassing van de artikelen 11a, 11b en 11c wordt onder voorwerpen mede begrepen voer- en vaartuigen en stoffen.

Artikel 11e

  • 1. Bij schuldigverklaring wegens het begaan van een misdrijf genoemd in artikel 11, eerste lid, 11a, 11b, of 11c, is de duur van de op te leggen tijdelijke gevangenisstraf ten minste een vierde deel van de in die artikelen bepaalde maximale tijdelijke gevangenisstraf, indien tijdens het begaan van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert de schuldigverklaarde een tegen hem op grond van één van de in die artikelen genoemde misdrijven uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan, of indien tijdens het begaan van het misdrijf het recht tot uitvoering van die gevangenisstraf nog niet is verjaard.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is eveneens van toepassing indien tijdens het begaan van het in dat lid bedoelde misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert de schuldigverklaarde een tegen hem op grond van één van de in artikel 11a, eerste lid, van de Vuurwapenverordening dan wel artikel 11a, eerste lid, van de Wapenverordening genoemde misdrijven uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan, of indien tijdens het begaan van het misdrijf het recht tot uitvoering van die gevangenisstraf nog niet is verjaard.

Artikel 12

Bij veroordeling wegens een van de in deze landsverordening

omschreven misdrijven kan ontzetting van de in artikel 1:64, eerste lid, onderdelen a, b, d en e, van het Wetboek van Strafrecht, vermelde rechten worden uitgesproken.

Artikel 13

[vervallen]

Artikel 14

  • 1. De bij of krachtens deze landsverordening strafbaar gestelde feiten worden, voor zoveel zij bestaan in overtredingen van de artikelen 2, 2a, 3, eerste lid, 3a, eerste lid, 4, eerste lid, en 5 of van de regels gesteld krachtens artikel 3, vijfde lid, 3a, tweede lid, of 4, derde lid of in het niet voldoen aan de voorwaarden of voorschriften, bij een verlof, bedoeld in de artikelen 6, 7 en 8, of bij de herroeping van een zodanig verlof gesteld, beschouwd als misdrijven en anders als overtredingen. De in de artikelen 11a, 11b en 11c strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als misdrijven, die in artikel 11, derde lid, als overtredingen.

  • 2. Op feiten, vallende onder een strafbepaling van deze landsverordening, zijn niet van toepassing de strafbepalingen, voorkomende in de landsverordeningen, betreffende de invoerrechten en accijnzen.

  • 3. De strafwet van Sint Maarten is toepasselijk op ieder die zich buiten Sint Maarten schuldig maakt aan:

    • a.

      een van de in artikel 11a strafbaar gestelde feiten voor zover die zijn gepleegd om opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onderdeel A, of artikel 3a, eerste lid, onderdeel A, voor te bereiden of te bevorderen, dan wel

    • b.

      poging tot of deelneming aan het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onderdeel A, of artikel 3a, eerste lid onderdeel a of artikel 4, eerste lid, onderdeel A.

Artikel 15

  • 1. Deze landsverordening kan worden aangehaald onder de titel "Opiumlandsverordening".

  • 2. [regelt de inwerkingtreding]

  • 3. [vervallen]