Gewijzigde Reintegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Soest

Geldend van 11-04-2012 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Gewijzigde Reintegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Soest

Gewijzigde Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand

Kenmerk

Nummer RB 12-09 Agendapunt 12

De raad der gemeente Soest;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 25 november 2005, nr. RV : 05-82 ;

en gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 2 februari 2012, nr. RV : 12-09 ;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8, 9 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers,

gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand,

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende verordening

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    uitkeringsgerechtigden: personen in de leeftijd van 18 tot 65 jaar die een uitkering heeft in het kader van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • b.

    ANW-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het Centrum voor Werk en Inkomen;

  • c.

    niet-uitkeringsgerechtigde (nugger): een persoon in de leeftijd van 18 tot 65 jaar, die als werkloze werkzoekende staat geregistreerd bij de Centrum voor Werk en Inkomen en die geen recht heeft op een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Werkloosheidswet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Toeslagenwet of de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria, dan wel op grond van een regeling, die met deze wetten naar aard en strekking overeenstemt;

  • d.

    jongeren: niet-uitkeringsgerechtigden en uitkeringsgerechtigden tot 23 jaar;

  • e.

    voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet; een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

  • f.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • g.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • h.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • i.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest;

  • j.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Soest;

  • k.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • l.

    Werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Wet werk en bijstand.

  • m.

    Arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met een arbeidsovereenkomst wordt gelijkgesteld een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht;

  • n.

    Sociale activering: het verrichten van onbetaalde maatschappelijk nuttige activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie;

  • o.

    Traject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door burgemeester en wethouders aan hem opgelegd geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid;

  • p.

    Algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid, niet zijnde werk in het kader van de Wsw en werk dat gewetensbezwaren oproept;

  • q.

    Scholing: een door het college noodzakelijke beoordeelde, beroepsgerichte opleiding of scholing voor de arbeidsmarkttoeleiding van de uitkeringsgerechtigden, personen die werkzaam zijn via een WIWof I/D-dienstverband, niet-uitkeringsgerechtigden en personen die een uitkering ontvangen ingevolge de Anw.

  • r.

    belanghebbende: een persoon wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Paragraaf 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een uitkering ingevolge de Anw, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Beleidsplan

  • 1. De raad stelt een beleidsplan vast, waarin beleidsregels worden aangegeven.

  • 2. Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de uitvoering. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, ANW-ers, nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 3 genoemde beleidsplan.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

  • 1. Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening. Tevens kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 4. Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 6 Sluitende aanpak

  • 1. Elke uitkeringsgerechtigde krijgt uiterlijk binnen één maand na de intake van het CWI, indien noodzakelijk, een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 7 Criteria ontheffing arbeidsplicht

  • 1. Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de WWB en artikel 37a van de Ioaw en de Ioaz bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend. Dit op basis van in het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 vast te leggen criteria, onder meer:

    • a.

      indien de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en voorziening niet mogelijk is voor alleenstaande ouders;

    • b.

      indien belanghebbende om psychische dan wel medische redenen niet in staat is om te werken;

    • c.

      indien voor personen die ouder zijn dan 57,5 jaar er geen sprake meer is van uitzicht op werk.

  • 2. Ontheffing van de arbeidsplicht wordt slechts voor en door het college vast te stellen periode verleend.

  • 3. Na verloop van de periode als bedoeld onder punt 2 wordt het besluit tot ontheffing heroverwogen.

Artikel 8 Budget- en subsidieplafonds

Het college stelt jaarlijks subsidie- of budgetplafonds vast voor de verschillende voorzieningen en verschillende doelgroepen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening

Artikel 9 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 9 van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening.

  • 4. Het college stelt in het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 ten aanzien van de voorzieningen regels.

Artikel 10 Inkomstenvrijlating

De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dat de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm en de werkaanvaarding naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de wet.

Artikel 11 Premies

  • 1.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden ouder dan 23 jaar een stimuleringspremie toekennen.

  • 2.

    Deze premie wordt verstrekt in de volgende gevallen:

    • a.

      Het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde gesubsidieerde arbeid;

    • b.

      Het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement;

    • c.

      Na het met goed gevolg afronden van een werkstageovereenkomst

  • 3.

    In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke regels gelden ten aanzien van de doelgroepen en de hoogte van de premies.

Paragraaf 3a Regelingen in verband met de wijzigingen in de Wet werk en bijstand en de intrekking van de Wet investeren in jongeren per 1 januari 2012

Artikel 11a Wijziging betekenis begrippen

  • 1. Waar in deze verordening de begrippen “alleenstaande”, “alleenstaande ouder” en “gezin” worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2. Waar in deze verordening wordt gesproken van “gehuwde(n)” of “gehuwdennorm” hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als “gezin” bedoeld in artikel 4, respectievelijk “gezinsnorm” bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 11b Afwijkende bepalingen voor jongeren

In afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

a.onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet; b. de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de wet.

Paragraaf 4 Slotbepalingen

Artikel 12 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 13 Aanvraagprocedure

De aanvraag wordt ingediend door middel van inlevering van een volledig ingevuld en eigenhandig ondertekend formulier bij het gemeentelijke Uitstroom- en Activeringscentrum.

Het overleggen van een trajectplan ondertekend door belanghebbende, het gemeentebestuur en het reïntegratiebedrijf wordt gelijk gesteld met het indienen van een aanvraagformulier.

Belanghebbenden verstrekken bij hun aanvraag minimaal de volgende bewijsstukken:

  • ·

    Een trajectplan ondertekend door belanghebbende, het gemeentebestuur en eventueel het reïntegratiebedrijf.

  • ·

    Een bewijsstuk van inschrijving bij de opleiding;

  • ·

    een bewijsstuk van de kosten

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Gewijzigde Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Soest”.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt zes weken na bekendmaking in werking.

Deze verordening vervangt de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Soest.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 15 december 2005 en laatstelijk gewijzigd in de vergadering van de raad van 16 februari 2012.
Soest, 16 februari 2012
De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,
M.van Vliet MPM AA A. Noordergraaf

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand.

Artikel 2 Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld is de speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.

In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, heeft de gemeente aangegeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Artikel 3 Beleidsplan

De WWB verplicht de raad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van een beleidsplan.

Het tweede lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het derde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. In het vierde lid is de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terugvordert.

Artikel 6 Sluitende aanpak

Het eerste lid geeft de algemene formulering. Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen. Het derde lid geeft de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken.

Artikel 7 Criteria ontheffing arbeidsplicht

In dit artikel en in het beleidsplan wordt het beleid ten aanzien van de criteria ontheffing arbeidsplicht geregeld.

Artikel 8 Subsidie- en budgetplafonds

De gemeente heeft, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling gemaakt van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit wordt in het beleidsplan geregeld. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Het college stelt de subsidie- en budgetplafonds vast.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

Artikel 9 Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. In het contract met het reïntegratiebedrijf wordt altijd verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is.

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. Deze beleidsregels zijn in het beleidsplan geregeld.

Artikel 10 Inkomstenvrijlating

Het is mogelijk de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een deel vrij te laten. Er is gekozen is voor het maximale percentage en het maximale bedrag genoemd in artikel 31 tweede lid onder 0 van de wet.

Artikel 11 Premies

In de WWB is geregeld in art. 31 lid 2 sub j dat jaarlijks een maximale activeringspremie kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt.

In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen: de criteria en de doelgroepen worden omschreven in het beleidsplan.

Artikel 11b Afwijkende bepalingen voor jongeren

In 2010 heeft de gemeenteraad de Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren 2010 gemeente Bunschoten vastgesteld. Daarmee is voldaan aan de wettelijke opdracht om, middels een verordening, regels te stellen over de inhoud van het werkleeraanbod. Door het intrekken van de Wet investeren in jongeren (WIJ) komt van rechtswege tevens onze Verordening Werkleeraanbod WIJ te vervallen. De Verordening Werkleeraanbod WIJ had een andere inhoud dan onze Re-integratie verordening WWB. Enerzijds is dit veroorzaakt door het afdwingbare recht op ondersteuning middels een werkleeraanbod, anderzijds door de beperking van het aantal ‘incentives’ dat gemeenten konden verstrekken aan jongeren die gingen werken.

Bij een beleidsarme overgang moet minimaal worden geregeld dat voor jongeren niet tot het re-integratie-instrumentarium behoren de volgende ‘incentives’: inkomstenvrijlating, premies, vrijlating van onkostenvergoedingen voor vrijwilligerswerk en plaatsing in participatieplaatsen. Dat is met artikel II van dit Raadsbesluit beoogd. Verwezen is naar artikel 31, vijfde lid WWB. In dat artikel wordt aangegeven welke middelen niet vrijgelaten worden bij de verlening van algemene bijstand aan jongeren.

Los van de ‘incentives’, is het met betrekking tot het specifiek voor jongeren opgestelde gemeentelijk arbeidstoeleidingsbeleid niet nodig daarover iets in de Re-integratieverordening WWB op te nemen. Weliswaar komen de specifieke bepalingen in de verordening Werkleeraanbod WIJ die betrekking hebben op het gemeentelijk arbeidstoeleidingsbeleid voor jongeren te vervallen en komt de wettelijke grondslag van evt. -beleidsnota’s met betrekking tot het arbeidsmarktbeleid voor jongeren evenzeer te vervallen, die bepalingen en dat beleid zijn in beginsel begunstigend van aard en daardoor als interne gedragslijn ook vanaf 1 januari 2012 hanteerbaar.

Artikel 15 Inwerkingtreding

De aanspraak van artikel 10 WWB kan pas ‘te gelde’ worden gemaakt als de verordening is ingegaan.

Van belang is hierbij ook de Tijdelijke referendumwet. Er moet van worden uitgegaan dat de Reïntegratieverordening een op grond van artikel 8 eerste lid onder a TRW (Tijdelijke referendumwet) referendabel besluit is. Op grond van artikel 22 lid 2 TRW kan de inwerkingtreding van de Reïntegratieverordening niet worden vastgesteld op een datum eerder dan zes weken na bekendmaking .