CAR/UWO Soest

Geldend van 22-04-2008 t/m heden

Intitulé

CAR/UWO Soest

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen.

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

Lid 1 Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt verstaan onder:

a

ambtenaar: hij die door of vanwege de gemeente is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn alsmede hij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan;

b

betrekking: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar is te verrichten;

c

pensioenwet: de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die gold tot en met 31 december 1995;

d

pensioen: een pensioen in de zin van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

e

arbeidsduur: de vooraf vastgestelde omvang van het aantal uren in een bepaalde periodegedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden verricht;

f

arbeidsduur per dag: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde dag is vastgesteld;

g

formele arbeidsduur per week: de arbeidsduur volgens de aanstelling;

h

feitelijke arbeidsduur per week: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde week is vastgesteld;

i

seniorenarbeidsduur: de voor een ambtenaar, die in aanmerking komt voor het bepaalde in hoofdstuk 5 geldende arbeidsduur per week, die gelijk is aan de arbeidsduur volgens de aanstelling;

j

arbeidsduur per jaar: de naar jaarbasis herleide formele arbeidsduur per week, gecorrigeerd voor feestdagen;

k

volledige betrekking: een betrekking waarbij de arbeidsduur per jaar ten hoogste 1836 uur bedraagt en de formele arbeidsduur per week 36 uur bedraagt;

l

overwerk: werkzaamheden door de ambtenaar in dienstopdracht verricht buiten de feitelijke arbeidsduur per week;

m

werkdag: een dag waarop de ambtenaar arbeid moet verrichten;

n

werktijd: de periode tussen vastgestelde tijdstippen gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden verricht;

o

uurloon: 1/156 gedeelte van het -zo nodig naar een volledige betrekking herberekende- salaris van de ambtenaar per maand;

p

Zvw: de Zorgverzekeringswet

q

CAR: Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten;

r

UWO: Uitwerkingsovereenkomst;

s

functioneringstoelage: een toelage die aan de ambtenaar wordt toegekend op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver;

t

waarnemingstoelage: een vergoeding die wordt toegekend aan de ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het college verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt, indien voor die betrekking een hogere schaal geldt dan voor de eigen betrekking;

u

LOGA: Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden;

v

WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

w

arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschikt in de zin van artikel 18, eerste lid, van de WAO;

x

WAO-uitkering: een uitkering op grond van de WAO;

y

WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

z

IVA: Regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten;

aa

IVA-uitkering: de uitkering bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA;

bb

WGA: Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten;

cc

WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van de WIA;

dd

WAJONG: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jong gehandicapten;

ee

WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

ff

Waz: Wet arbeid en zorg;

gg

SUWI: de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;

hh

uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

ii

pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

jj

WPA: de Wet privatisering ABP;

kk

FPU-regeling: regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 6 van de Centrale Vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel en in artikel 1:5 van het pensioenreglement;

ll

FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering: het reglement zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Centrale Vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel.

mm

deeltijdbetrekking: een betrekking waarbij de arbeidsduur per jaar minder dan 1836 uur bedraagt en de formele arbeidsduur per week minder dan 36 uur bedraagt.

nn

ZW: de Ziektewet

oo

ZW-uitkering: ziekengeld of uitkering krachtens de ZW

pp

UWV: het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet SUWI

Lid 2

Tot de openbare dienst van de gemeente behoren alle diensten en bedrijven door de gemeente beheerd.

Artikel 1:2 Geen ambtenaar

Lid 1 Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt niet als ambtenaar beschouwd:

  • a.

    hij die anders dan bij wijze van beroep werkzaam is bij de gemeentelijke brandweer;

  • b.

    het onderwijzend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs;

  • c.

    het onderwijsondersteunend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs, indien zij belanghebbenden zijn in de zin van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel;

  • d.

    de (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand als zodanig;

  • e.

    de onbezoldigd gemeenteambtenaar als genoemd in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, c, d en e van de Gemeentewet;

  • f.

    de directeur van de RDW Dienst Wegverkeer die tevens is benoemd tot onbezoldigd ambtenaar der gemeentelijke belastingen;

  • g.

    de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is zonder opsporingsbevoegdheid;

  • h.

    de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is met opsporingsbevoegdheid.

  • i.

    hij die een indicatie heeft voor de sociale werkvoorziening en op grond daarvan op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de gemeente, met uitzondering van de geïndiceerde die werkzaam is bij de gemente in het kader van begeleid werken als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening.

Lid 2 Voor toepassing van onderdeel g of h van het eerste lid is, afhankelijk van de lokale bevoegdheidsverdeling tussen het georganiseerd overleg en de ondernemingsraad, overeenstemming vereist in het georganiseerd overleg of instemming vereist van de ondernemingsraad.

Artikel 1:2:1

Lid 1 Op de ambtenaar met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan zijn artikel 3:3, 3:3:1, 7:24, 7:25, 7:25a, 7:25b, 7:29, 7:29:1 en de hoofdstukken 17 en 18 niet van toepassing.

Lid 2 Op de ambtenaar die is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming zijn de hoofdstukken 3, 7, 10a, 11a en 17 niet van toepassing

Lid 3 Op de ambtenaar die is aangesteld als vakantiekracht zijn de hoofdstukken 3, 10a en 17 niet van toepassing.

Lid 4 Op de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen, zijn de hoofdstukken 3, 10a en 11a niet van toepassing.

Artikel 1:2:1:1 Algemene bepaling

Voor de toepassing van deze regeling wordt eveneens niet als ambtenaar beschouwd:

hij die is aangewezen voor het uitvoeren van handelingen overeenkomstig de Paspoortwet en de daaruit voortvloeiende besluiten

Artikel 1:3 Toepassing

Lid 1

De bepalingen van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst vinden ten aanzien van ambtenaren, omtrent wier rechtstoestand bij of krachtens de wet regelen zijn gesteld, slechts toepassing, voor zover bij of krachtens de wet die rechtstoestand niet is geregeld.

Lid 2

Bij besluit van het college kan de toepasselijkheid van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst of van delen daarvan op ambtenaren of groepen ambtenaren om bijzondere redenen worden uitgesloten. Het voornemen een besluit te nemen, bedoeld in de eerste volzin, wordt - met redenen omkleed - gemeld bij het secretariaat van het LOGA. Deze melding kan voor LOGA-partijen aanleiding zijn te besluiten tot een verdere handelwijze.

Lid 3

Het college kan bijlage IV van toepassing verklaren op de ambtenaar behorend tot het onderwijzend personeel in de Kunstzinnige vorming, als bedoeld in artikel 1 onder punt d van deze bijlage. Over de invoering van bijlage IV dient overeenstemming te bestaan in de commissie voor georganiseerd overleg.

Artikel 1:3a

Voor de toepassing van deze regeling ten aanzien van de griffier en de op de griffie werkzame ambtenaren is de raad bevoegd.

Artikel 1:3:1 Toepassing

Het college kan bijlage V van toepassing verklaren op de ambtenaar behorend tot het onderwijzend personeel in de Kunstzinnige vorming, als bedoeld in artikel 1 onder punt d van bijlage IV van de CAR.

Over de invoering van bijlage V dient overeenstemming te bestaan in de commissie voor georganiseerd overleg.

Artikel 1:4:1 Voorschriften en instructies

Met inachtneming van het bepaalde in deze regeling kan het college, indien zulks naar het oordeel van het college nodig of wenselijk is:

• bijzondere voorschriften vaststellen ter uitvoering van de bepalingen van deze regeling, alsmede ten behoeve van het functioneren van de dienst;

• instructies vaststellen ten aanzien van betrekkingen en bij de vervulling daarvan te volgen werkwijzen.

Artikel 1:4:2 Uitreiking van CAR en UWO

Lid 1

Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van deze regeling, van de wijzigingen daarvan en van alle andere regelingen welke ter uitvoering van artikel 125 van de Ambtenarenwet zijn of worden getroffen.

Lid 2

Op verzoek ontvangen eveneens kosteloos een exemplaar van de in het vorige lid bedoelde stukken:

• de centrales van overheidspersoneel welke zijn toegelaten tot het LOGA met het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

• de organisaties die blijkens hun statuten de belangen van gemeenteambtenaren behartigen en aangesloten zijn bij de onder a aangeduide centrales;

• de afdelingen van de organisaties, bedoeld onder b;

• ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komt.

(LOGA CvA/2004001009 15 maart 2004)

Artikel 1:4:3 Uitreiking van CAR en UWO

Lid 1

Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van de voor hem geldende schriftelijke regels, welke zijn vastgesteld ter uitwerking of uitvoering van de bepalingen van deze regeling of welke hij bij de vervulling van zijn betrekking heeft na te leven, tenzij de bedoelde regels op een voor hem gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage liggen.

Lid 2

Wanneer de ambtenaar niet schriftelijk vastgestelde regels als bedoeld in het eerste lid heeft na te leven, worden deze behoorlijk te zijner kennis gebracht.

Artikel 1:4:4 Voordragen van belangen

De ambtenaar heeft het recht zijn belangen rechtstreeks bij het hoofd van dienst en bij het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan voor te dragen.

Artikel 1:5 Omvang van de betrekking

Bij de berekening van uren onder meer bij het bepalen van de omvang van de betrekking, worden deze tot op twee decimalen afgerond. Om tot een decimaal te komen wordt de gangbare afbreekregel gehanteerd.

Artikel 1:6 Vrijstelling

Lid 1

In een nadere regeling kan worden bepaald dat in bijzondere gevallen voor nader te bepalen hogere functies een tijdelijke aanstelling kan worden verleend in afwijking van artikel 2:4 , alsmede dat voor bedoelde functies kan worden afgeweken van de salaristabel en/of van het bepaalde in hoofdstukken 8 en 10a. In de commissie voor georganiseerd overleg moet overeenstemming zijn bereikt over de criteria voor de aanwijzing van deze functies en over de functies zelf. Ingeval geen commissie voor georganiseerd overleg is ingesteld, wordt de procedure ingevolge bijlage III van deze regeling gevoerd bij het opstellen van evengenoemde criteria en bij het bepalen van de functies, waarbij het overeenstemmingsvereiste van toepassing is.

Lid 2

De in het vorige lid bedoelde regeling kan overeenkomstig van toepassing worden verklaard op ambtenaren in tijdelijke dienst die projecten of functies van tijdelijke aard uitoefenen waarbij de te bereiken resultaten in een bepaalde tijdsperiode tevoren kunnen worden vastgesteld en de betrokken ambtenaar in verregaande mate zelfstandig verantwoordelijkheid draagt voor de inrichting van de werkzaamheden.

Hoofdstuk 2 Aanstelling en arbeidsovereenkomst

Artikel 2:1 Aanstelling; het bevoegd gezag

Tenzij bij of krachtens wet of raadsbesluit anders is of wordt bepaald, geschiedt de aanstelling door het college.

Artikel 2:2 Aanstelling; onderzoek naar bekwaamheid en geschiktheid

Lid 1

Voor aanstelling kan slechts in aanmerking komen hij van wie - na een daartoe door of vanwege het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan gehouden onderzoek - kan worden aangenomen, dat hij in voldoende mate beschikt over de hoedanigheden tot het verrichten van de hem op te dragen werkzaamheden.

Lid 2

Het college treft maatregelen, waardoor de vertrouwelijkheid van de gegevens, ontvangen op grond van het in het eerste lid bedoelde onderzoek, te allen tijde wordt gegarandeerd.

Lid 3

Voor aanstelling kan als vereiste worden gesteld, dat betrokkene in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag.

Lid 4

De vreemdeling, zoals omschreven in de Vreemdelingenwet 2000 kan slechts voor een aanstelling in aanmerking komen indien hij beschikt over een tewerkstellingsvergunning tenzij hij van deze verplichting is uitgesloten krachtens artikel 3 van de Wet arbeid vreemdelingen.

Artikel 2:3 Aanstelling; geneeskundig onderzoek

Lid 1

Onverminderd artikel 2:2 , kan het college bepalen dat voor bepaalde functies, waarbij aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld, aanstelling alleen mogelijk is na een geneeskundig onderzoek gericht op de te vervullen betrekking, waaruit blijkt dat tegen het vervullen van de betrekking uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan. Het geneeskundig onderzoek wordt ingesteld door de geneeskundige(n), daartoe aangewezen door het college.

Lid 2

De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van de gemeente.

Artikel 2:4 Duur van de aanstelling

Lid 1

De aanstelling geschiedt vast of tijdelijk.

Lid 2

Vanaf de dag dat de tijdelijke aanstelling een periode van 36 maanden overschrijdt, geldt, met inachtneming van het derde en vierde lid, de laatste aanstelling met ingang van die dag als vaste aanstelling.

Lid 3

Het tweede lid is niet van toepassing wanneer een tijdelijke aanstelling wordt aangegaan voor een project met een eenmalig en uniek karakter.

Lid 4

In afwijking van het tweede lid geldt bij een tijdelijke aanstelling die is aangegaan voor vervulling van de betrekking bij wijze van proef een maximale termijn van 24 maanden, eventuele verlengingen daarin begrepen.

Lid 5

Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing wanneer tijdelijke aanstellingen elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, die tussenpozen inbegrepen, overschrijden.

Lid 6

Vanaf de dag dat meer dan drie tijdelijke aanstellingen elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden, geldt de laatste aanstelling als vaste aanstelling.

Artikel 2:4:1 Bericht van aanstelling

Lid 1

De ambtenaar ontvangt voor zijn indiensttreding kosteloos het bericht van aanstelling. Dit bericht vermeldt:

• de gegevens genoemd in artikel II, tweede lid, onderdeel a tot en met j, van de wet van 2 december 1993 (Stb. 1993, 635);

• de geboortedatum en geboorteplaats van de ambtenaar;

de aanstellingsgrond, indien de ambtenaar is aangesteld:

• in een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd;

• voor vervulling van een betrekking bij wijze van proef;

• voor een project met een eenmalig en uniek karakter;

• hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming;

• als vakantiekracht;

• v oor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen.

Lid 2

Een wijziging bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt de ambtenaar kosteloos meegedeeld.

Lid 3

De mededeling als bedoeld in het zesde lid van artikel II van de wet van 2 december 1993 geschiedt kosteloos.

Artikel 2:4:2 Vacatures

Lid 1

De vervulling van een vacature geschiedt bij voorkeur uit het personeel van de gemeente, tenzij naar het oordeel van het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan het dienstbelang zich daartegen verzet.

Lid 2

Het bepaalde in het vorige lid van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op degenen die een uitkering krachtens hoofdstuk 10a genieten ten laste van de gemeente.

Artikel 2:5 Arbeidsovereenkomst

Lid 1 Door het college kan met een persoon slechts een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht worden aangegaan voor het bij oproep verrichten van werkzaamheden van een in aard en omvang wisselend karakter.

Lid 2 De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in tweevoud opgemaakt en door beide partijen ondertekend.

Lid 3 Artikel 125h van de Ambtenarenwet is van overeenkomstige toepassing op de persoon met wie een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is gesloten.

Artikel 2:5:1 Arbeidsovereenkomst

Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2:5 zijn de artikelen 2:1 tot en met 2:4:2 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:5:2 Minimum-urengarantie bij oproepkrachten

De overeenkomst kent een minimum-urengarantie. Per oproep wordt een minimum van 2 uur gegarandeerd en op maandbasis wordt uitbetaling van minimaal 15 uur gegarandeerd. De middeling van gewerkte uren vindt per kwartaal plaats indien in de maanden van het betreffende kwartaal meer of minder uren wordt gewerkt

Artikel 2:5:3 Inhoud oproepovereenkomst

De overeenkomst dient de volgende afspraken te bevatten:

• de werkgever verbindt zich, indien zich werkzaamheden voordoen die een beroep op de arbeid van de oproepkracht rechtvaardigen, het verrichten van deze werkzaamheden aan de oproepkracht aan te bieden;

• de oproepkracht verbindt zich in beginsel de werkzaamheden - na daartoe opgeroepen te zijn - te verrichten;

• een oproep door de werkgever dient ten minste 24 uur voor de aanvang van de feitelijke werkzaamheden aan de oproepkracht kenbaar gemaakt te worden. Daarbij dient de werkgever de omvang van de werkzaamheden zo nauwkeurig mogelijk aan te geven;

• de werkgever verbindt zich in de overeenkomst de tijden te vermelden, waarbinnen de werkzaamheden kunnen worden verricht;

• een oproep kan door de werkgever worden afgezegd en door de oproepkracht worden geweigerd, indien de afzegging respectievelijk de weigering uiterlijk twaalf uur voor de aanvang van de feitelijke werkzaamheden aan de wederpartij kenbaar wordt gemaakt. Indien afzegging plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te nemen, is de werkgever gehouden loon te betalen als ware de werkzaamheden feitelijk vervuld. Indien weigering plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te nemen, maakt de oproepkracht zich schuldig aan plichtsverzuim;

indien gedurende een omschreven periode de oproepkracht niet heeft gewerkt, terwijl de werkgever de oproepkracht ten minste een omschreven aantal malen daartoe heeft opgeroepen, en de oproepkracht alsdan niet verhinderd was werkzaam te zijn wegens ziekte, kan genoemde omstandigheid gelden als grond voor ontslag van de oproepkracht op grond van artikel 8:13 .

Artikel 2:5:4 Bezoldiging en betaling bij ziekte van de oproepkracht

Lid 1

De gemeente verbindt zich de bezoldiging van de oproepkracht te baseren op de minimum afspraken zoals geformuleerd in artikel 2:5:2 .

Lid 2

De bezoldiging die de oproepkracht geniet, daaronder begrepen de vakantietoelage, wordt uitgedrukt in een bezoldiging per uur.

Ingeval de oproepkracht aanspraak maakt op een uitkering ingevolge hoofdstuk 7, wordt als berekeningsbasis voor de uitkering uitgegaan van het inkomen dat gemiddeld is genoten gedurende het kalenderkwartaal, voorafgaand aan het tijdstip waarop de ziekte is ontstaan. Ingeval het arbeidspatroon in bedoeld kalenderkwartaal in belangrijke mate afwijkt van het arbeidspatroon in een voorafgaand kwartaal, wordt uitgegaan van het inkomen dat is genoten gedurende een kalenderkwartaal dat een getrouw beeld geeft van het gemiddelde arbeidspatroon van de oproepkracht.

Artikel 2:6 Overgangsrecht

Lid 1

Op aanstellingen of arbeidsovereenkomsten die op 1 juli 2001 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4 , wordt artikel 2:4 pas van toepassing indien een volgende aanstelling of arbeidsovereenkomst wordt aangegaan na een tussenpoos van niet meer dan drie maanden.

Lid 2

Op een tijdelijke aanstelling of arbeidsovereenkomst die voor 1 juli 2001 is verleend en die na 1 juli 2001 doorloopt, blijven tot het einde van deze aanstelling of arbeidsovereenkoms de bepalingen van toepassing, zoals deze luidden voor 1 juli 2001.

Lid 3

Arbeidsovereenkomsten die zijn aangegaan op grond van de bepalingen van artikel 2:5 , eerste lid, onder a, b of c, en artikel 2:5:2 , onder b, juncto artikel 2:5 , eerste lid, onder e, zoals deze luidden voor 1 juli 2001, worden per 1 juli 2001 omgezet in een aanstelling. Van deze omzetting ontvangt betrokkene kosteloos bericht. Het aanstellingsbesluit voldoet aan de voorwaarden van artikel 2:4:1 .

Lid 4

Arbeidsovereenkomsten voor het bij oproep verrichten van werkzaamheden van een in aard en omvang wisselend karakter, die zijn aangegaan voor 1 mei 1994, vallen onder de werking van hoofdstuk 2, zoals dat per 1 juli 2001 luidt, met uitzondering van artikel 2:5:2 .

Artikel 2:7 Aanpassing arbeidsduur

Lid 1

Overeenkomstig de Wet aanpassing arbeidsduur heeft een persoon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan, het recht de formele arbeidsduur per week te verminderen, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.

Lid 2

Overeenkomstig de Wet aanpassing arbeidsduur heeft een persoon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan, het recht op de formele arbeidsduur per week te uit te breiden tot het aantal uren van een volledige betrekking, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.

Lid 3

Het college kan afwijken van het gestelde in het tweede lid ten aanzien van personen die werkzaam zijn in het kader van het Besluit in- en doorstroombanen, indien dit zou leiden tot een verlies van subsidie

Artikel 2:7a Aanpassing arbeidsduur

Lid 1

Op verzoek van het college kan de arbeidsduur van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van 36 uur per week, worden verruimd naar maximaal 40 uur per week.

Lid 2

Bij een verruiming van de arbeidsduur geldt dat:

• de verruiming van de arbeidsduur plaatsvindt gedurende een vooraf te bepalen periode;

• het salaris evenredig wordt verhoogd;

• de vakantieduur evenredig wordt verhoogd;

• de pensioenopbouw evenredig wordt verhoogd;

• de minimum vakantietoelage als bedoeld in artikel 6:3 , tweede lid, sub a, evenredig wordt verhoogd;

• de minimale eindejaarsuitkering als bedoeld in artikel 3:6 , eerste lid, evenredig wordt verhoogd;

• instemming van de ambtenaar is vereist;

• artikel 4a:2 in de bepaalde periode niet van toepassing is.

Lid 3

Wanneer het eerste lid van dit artikel wordt toegepast, meldt het college dit vooraf aan de OR.

Lid 4

Het college rapporteert jaarlijks in het sociaal jaarverslag over het gebruik van de uitbreidingsmogelijkheid van de arbeidsduur naar maximaal 40 uur. Deze rapportage wordt ter bespreking voorgelegd aan de OR.

Hoofdstuk 3 Salaris en vergoedingsregelingen

Artikel 3:1 Bezoldiging

Lid 1

Met inachtneming van artikel 1:2:1 wordt aan de ambtenaar binnen het kader van een lokaal vast te stellen bezoldigingsregeling een bezoldiging toegekend.

Lid 2

In deze bezoldigingsregeling worden de volgende begrippen gebruikt:

• schaal: de in het kader van de bezoldigingsregeling, bedoeld in het eerste lid, voor een betrekking of voor een aantal betrekkingen tezamen ter bepaling van het salaris geldende opklimmende reeks van bedragen, daaronder mede begrepen de bedragen welke gelden ter verhoging van het salaris als gevolg van diensttijduitloop;

• salaris: het bedrag van de schaal hetwelk aan de ambtenaar is toegekend of, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag;

• bezoldiging: het salaris, vermeerderd met het bedrag van de aan de ambtenaar toegekende emolumenten en toelagen - niet zijnde onkostenvergoedingen - als omschreven in de in het eerste lid bedoelde regeling, alsmede het bedrag van de functioneringstoelage en de waarnemingstoelage.

Lid 3

Van de bezoldigingsregeling, bedoeld in het eerste lid, maken deel uit bijlage II

en IIa van de CAR.

• Bijlage II omvat de indeling van de schalen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en is van toepassing op die ambtenaar die ook op 31 maart 1996 reeds een salaris genoot op grond van deze bijlage, tenzij op grond van het gestelde onder b, tweede gedachtenstreepje, bijlage IIa op hem van toepassing is.

• Bijlage IIa omvat de indeling en de opbouw van de schalen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en is van toepassing op:

• de ambtenaar die op of na 1 april 1996 een betrekking aanvaardt in de zin van de CAR, zonder direct daaraan voorafgaand een betrekking in de zin van de CAR te hebben vervuld en

• de ambtenaar die op of na 1 april 1996 een nieuwe betrekking in de zin van de CAR aanvaardt, direct voorafgegaan door een andere betrekking in de zin van de CAR, waarbij aan die nieuwe betrekking een beter salarisperspectief is verbonden. Hierbij wordt een betrekking mede als nieuw aangemerkt ingeval een bestaande aanstelling of arbeidsovereenkomst wordt gewijzigd, als gevolg van een wijziging in de uit te voeren taken.

Lid 4

Met inachtneming van het bepaalde in het derde lid en het vijfde lid worden in de bezoldigingsregeling nadere regels gesteld inzake de wijze waarop de inschaling plaatsvindt ingevolge bijlage IIa van de ambtenaren ten aanzien van wie het salaris op 31 maart 1996 is vastgesteld op grond van bijlage II .

Lid 5

Van de nadere regels, bedoeld in het vorige lid, maken deel uit de afspraken:

• dat de ambtenaar met een salaris ingevolge bijlage II , die voor 1 april 1997 reeds het maximum heeft bereikt van de schaal en die binnen die betrekking geen perspectief heeft op een hogere schaal eerst per 1 april 1997 een salaris gaat ontvangen op basis van het maximum van dezelfde schaal ingevolge bijlage IIa ;

• en dat de ambtenaar met een salaris ingevolge bijlage II die op of na 1 april 1997 het maximum bereikt van de schaal en binnen zijn betrekking geen perspectief heeft op een hogere schaal op de datum van het bereiken van het maximum van de schaal een salaris gaat ontvangen op basis van het maximum van dezelfde schaal ingevolge bijlage IIa .

Lid 6

Het salaris wordt berekend, gebaseerd op de formele arbeidsduur per week, en uitgekeerd per maand.

Lid 7

Met instemming van de ambtenaar kan een ambtenaar van 55 jaar of ouder in het kader van seniorenbeleid aangesteld worden in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden met een dienovereenkomstige aanpassing van het salaris.

Lid 8.

Na de toepassing van artikel 7:16, tweede lid, kan de ambtenaar worden herplaatst in de eigen of een passende functie waaraan een lagere schaal is verbonden met dienovereenkomstige aanpassing van het salaris.

Artikel 3:1:1 Bezoldiging

Lid 1

De bezoldiging, bedoeld in artikel 3:1 , eerste lid, wordt bepaald met inachtneming van de aard van de betrekking en de wijze waarop de ambtenaar deze vervult. Mede kunnen in aanmerking worden genomen bekwaamheid en geschiktheid van de ambtenaar, voor zover in het belang van de dienst gebleken ter zake van werkzaamheden niet tot zijn eigenlijke betrekking behorende. Voorts kunnen in aanmerking worden genomen leeftijd en dienstjaren van de ambtenaar alsook andere omstandigheden, voor zover deze naar het oordeel van het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan, gelet op het dienstbelang en gelet op verhoudingen binnen de dienst, van betekenis zijn.

Lid 2

Voor zover daarin niet reeds is voorzien door de in artikel 3:1 , eerste lid, bedoelde regeling kan het college nadere regelen stellen met betrekking tot het in het eerste lid bepaalde.

Lid 3

Voor zover in de in artikel 3:1 , eerste lid, bedoelde regeling niet anders is bepaald, geschiedt de uitbetaling van de bezoldiging per maand. Omtrent de wijze waarop de uitbetaling geschiedt, kan het college nadere regels stellen.

Lid 4

Over de tijd gedurende welke de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn betrekking te vervullen, wordt hem zijn bezoldiging niet uitgekeerd.

Bezoldigingsregeling

Artikel 3:1:1:1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder

• Ambtenaar :

• de ambtenaar in de zin van de CAR/UWO gemeente Soest;

• de werknemer in de zin van de Arbeidsovereenkomstenverordening, voor zoveel artikel 3:1:1:6 , derde lid van laatstgenoemde verordening van toepassing is;

• Salaris :

het bedrag van de schaal hetwelk aan de ambtenaar is toegekend of, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag.

• Salaris per uur :

het 1/156 deel van het salaris bij een gemiddeld 36-urige werkweek.

• Salarisschaal :

een in bijlage I, bij deze regeling vermelde reeks van genummerde salarissen.

• Salarisnummer :

een aanduiding, bestaande uit een getal of uit een letter èn een getal, dat in een salarisschaal voor een salaris is vermeld.

• Maximum salaris :

het hoogste bedrag van een salarisschaal, waarbij de diensttijduitloop buiten beschouwing blijft.

• Bezoldiging :

het salaris, vermeerderd met het bedrag van de aan de ambtenaar toegekende emolumenten en toelagen genoemd in deze verordening, alsmede het bedrag van de vergoeding als bedoeld in het artikel 3:1:2 van de CAR-UWO.

Buiten beschouwing van deze regeling blijven de toelagen als vermeld in de artikelen 3:1:1:12 t/m 3:1:1:15 .

• Functie :

het geheel van werkzaamheden dat blijkens een geaccordeerde functiebeschrijving door de ambtenaar wordt verricht.

• Functiewaarderingsonderzoek :

het op systematische wijze in rangorde plaatsen van functies, met als criterium de relatieve zwaarte van het werk.

• Conversie :

de vertaling van de gevonden rangorde naar salarisschalen.

• Volledige werktijd :

een werktijd welke gemiddeld 36 werkuren per week omvat.

Artikel 3:1:1:2 Aanvang, einde recht op bezoldiging

Lid 1

Het recht op bezoldiging vangt aan met de dag waarop de aanstelling van de ambtenaar ingaat.

Indien in het aanstellingsbesluit geen datum van ingang is vermeld, vangt het recht op bezoldiging aan met de dag waarop de ambtenaar feitelijk in dienst is getreden.

Lid 2

Het recht op bezoldiging eindigt, in geval van ontslag, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.

Lid 3

Een verhoging van het salaris gaat in op de eerste dag van de maand, waarin overeenkomstig de overige bepalingen van deze verordening de aanspraak ontstaat.

Lid 4

Voor zover niet anders is bepaald, geschiedt de uitbetaling der bezoldiging per maand. Omtrent de wijze waarop de uitbetaling geschiedt kunnen burgemeester en wethouders nadere regels stellen.

Artikel 3:1:1:3 Gebroken tijdvakken

Lid 1

Wanneer het salaris, een emolument of een toelage moet worden berekend over een gedeelte van een maand, wordt het bedrag per dag vastgesteld door het maandbedrag te delen door het aantal kalenderdagen van die maand.

Lid 2

Wanneer het salaris van die maand, een emolument of een toelage moet worden berekend per uur wordt het bedrag per uur vastgesteld door het bedrag per maand te delen door 156.

Artikel 3:1:1:4 Vaststellen salaris(-schaal)

Lid 1

Burgemeester en wethouders bepalen met inachtneming van de resultaten van een functiewaarderingsonderzoek en aan de hand van de vastgestelde conversie de voor de functie geldende salarisschaal.

Lid 2

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van een functiewaarderingsonderzoek en de daarbij te hanteren methode.

Lid 3

Voor de vaststelling van het salaris is bovendien de beoordeling van de wijze van functioneren bepalend.

Lid 4

Anders dan bij wijze van disciplinaire straf, als bedoeld in de CAR-UWO, kan zonder voorafgaand ontslag voor een ambtenaar geen salarisschaal gaan gelden met een lager maximumsalaris dan dat van de reeds voor hem geldende salarisschaal.

Lid 5

De ambtenaar die een functie vervult waarbij geen sprake is van een volledige werktijd, zonder dat met toepassing van lid 1 juncto de artikelen 3:1:1:3 en 3:1:1:10 zijn salaris is vast te stellen wordt bezoldigd met het bedrag dat in bijlage II achter zijn functie is vermeld. De artikelen 3:1:1:2 t/m 3:1:1:19 zijn alsdan niet van toepassing.

Artikel 3:1:1:5

Vervallen.

Artikel 3:1:1:6 Verhoging van het salaris

Lid 1

Het salaris van de ambtenaar wordt bij voldoende bekwaamheid, geschiktheid en dienstijver binnen de voor hem geldende salarisschaal periodiek verhoogd tot het naast hogere bedrag.

Lid 2

De periodieke verhogingen worden toegekend:

• wanneer de ambtenaar het maximumsalaris van de voor hem geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt, voor de eerste maal met ingang van de eerste dag van de maand waarin zijn aanstelling één jaar is verstreken en nadien telkens na één jaar.

Lid 3

Het tijdstip waarop ingevolge het vorige lid aan de onder a bedoelde ambtenaar voor de eerste maal een periodieke verhoging wordt toegekend, kan worden vervroegd indien daartoe naar het oordeel van burgemeester en wethouders aanleiding bestaat.

Lid 4

De tijd gedurende welke de ambtenaar ingevolge wettelijke verplichting, als bedoeld in hoofdstuk 3 van de CAR-UWO wordt geacht in zijn betrekking met verlof te zijn, wordt voor de toekenning van het salaris als diensttijd in aanmerking genomen.

Artikel 3:1:1:7

Vervallen. ( zie artikel 3:7:8:1)

Artikel 3:1:1:8 Onvoldoende bekwaamheid

Lid 1

Bij onvoldoende bekwaamheid, geschiktheid of ijver van de ambtenaar kan de directie bepalen dat ten aanzien van hem jaarlijkse salarisverhogingen, als bedoeld in artikel 3:1:1:6 , achterwege worden gelaten.

Lid 2

Zolang ten aanzien van de ambtenaar het vorige lid toepassing vindt wordt jaarlijks opnieuw bezien in hoeverre er aanleiding bestaat deze toepassing te bestendigen.

Lid 3

De directie kan nadien bepalen dat de salarisverhogingen, welke met toepassing van het eerste lid achterwege zijn gelaten, al dan niet met terugwerkende kracht, alsnog worden toegekend.

Lid 4

Van een beslissing tot toepassing van het eerste lid en een besluit tot bestendiging daarvan wordt de ambtenaar zo spoedig mogelijk, doch in elk geval voor de datum waarop anders de salarisverhoging zou ingaan, schriftelijk mededeling gedaan, onder vermelding van de redenen welke tot de beslissing hebben geleid.

Artikel 3:1:1:9 Salaris bij overgang naar een hogere schaal

Lid 1

Wanneer voor een ambtenaar een salarisschaal gaat gelden met een hoger maximumsalaris, wordt uitgegaan van minimaal een percentage van 75% van de laatste periodiek in de oude schaal die op dat moment van toepassing is.

Lid 2

Onverminderd het bepaalde in artikel 6 wordt het salaris in de nieuwe salarisschaal verhoogd tot een bedrag in die schaal, zodra en voor zoveel zulks nodig is om te bereiken dat het nieuwe salaris blijft uitgaan boven het salaris dat de ambtenaar in de oude situatie zou hebben genoten.

Artikel 3:1:1:10 Onvolledige werktijd

Het salaris van de ambtenaar met een niet-volledige werktijd wordt vastgesteld op een evenredig deel van het salaris dat voor hem zou gelden bij een volledige werktijd.

Artikel 3:1:1:11 Salaris ambtenaar burgerlijke stand

De ambtenaar burgerlijke stand ontvangt een vaste bezoldiging gebaseerd op 40 huwelijken per kalenderjaar waarbij uitgegaan wordt van het maximum van salarisschaal 8.

Daarnaast ontvangt de ambtenaar burgerlijke stand voor alle huwelijken boven de 40 of huwelijken die worden gesloten op locatie een bezoldiging gebaseerd op de presentiegeld vergoeding.

Artikel 3:1:1:12

Vervallen.

Artikel 3:1:1:13 Inconveniëntentoelage

Aan de daarvoor in aanmerking komende functies kan een inconveniëntentoelage worden toegekend overeenkomstig een door burgemeester en wethouders vastgestelde regeling.

Artikel 3:1:1:13a Algemene bepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

• ambtenaar :

degene op wie de CAR-UWO van toepassing is;

• de functie :

het geheel van werkzaamheden dat blijkens een geaccordeerde functie-beschrijving door de ambtenaar wordt verricht;

• inconveniënt :

een omstandigheid, voortvloeiend uit het werk, de werkmethode en/of werkomgeving, die - afhankelijk van algemeen maatschappelijke factoren als bezwarend wordt ervaren, die in redelijkheid niet vermijdbaar is en als zodanig een extra beroep doet op de bereidheid onder een dergelijke omstandigheid te werken.

Artikel 3:1:1:13b Criteria voor vaststelling aard en omvang inconveniënt

Op grond van onderstaande criteria wordt de aard en omvang van het inconveniënt vastgesteld.

• Fysieke belasting

• houdingsbelasting;

• bewegingsbelasting;

• verontreiniging;

• afkeer;

• weer, temperatuur;

• geluidsoverlast;

• trillingen;

• hinderlijke beschermingsmiddelen;

• persoonlijk risico.

• Psychische belasting

• bedreiging;

• afbreukrisico.

Artikel 3:1:1:13c Gradering en waardering

Om de relatieve zwaarte van het inconveniënt tot uitdrukking te brengen worden van de in artikel 3:1:1:13b genoemde criteria middels een graderingstabel de omvang (gering, matig, aanmerkelijk en groot) en tijdsduur (incidenteel, nu en dan, regelmatig en voortdurend) van de gradaties vastgesteld.

Aangezien de gehanteerde criteria ten opzichte van elkaar in zwaarte verschillen worden met behulp van afweegfactoren deze verschillen tot uitdrukking gebracht.

Daartoe wordt de score zoals vermeld in de graderingstabellen vermenigvuldigd met de betreffende afweegfactor.

De aldus verkregen totaalscore vormt de maatstaf voor de zwaarte, die aan de in de functie voorkomende inconveniënten wordt toegekend.

Artikel 3:1:1:13d Conversie

Nadat de totaalscore van het inconveniënt is vastgesteld en er aldus een rangorde naar zwaarte van de functies is ontstaan, dient een compensatie voor deze inconveniënten te worden vastgesteld.

Daartoe wordt middels een conversietabel (zie bijlage 3) het niveau van de inconveniënten per functie vastgesteld.

Artikel 3:1:1:13e Vergoeding

De vergoeding voor inconveniënten wordt afgeleid van het maximum-salaris in schaal 5.

Voor de functies welke via de conversietabel in niveau 4 zijn ingedeeld bedraagt de brutovergoeding 5½% per maand van voornoemd salaris, terwijl voor de niveaus 3, 2 en 1 de percentages zijn vastgesteld op resp.4, 2½ en 1.

Artikel 3:1:1:13f Vergoeding

De vergoeding wordt maandelijks met de salarisbetaling uitgekeerd.

Artikel 3:1:1:13g Vergoeding

Indien zich een functiewijziging voordoet wordt de genoten vergoeding aangepast danwel ingetrokken.

Ingeval van ziekte vindt doorbetaling plaats.

Artikel 3:1:1:13h

Vervallen.

Artikel 3:1:1:14 Presentiegeld

Aan een ambtenaar die een avondvergadering moet bijwonen kan presentiegeld worden toegekend conform de richtlijnen van het ministerie van binnenlandse zaken.

Het presentiegeld wordt uitbetaald conform artikel 3:7:9:1 van de CAR-UWO.

Artikel 3:1:1:15 Toelage schadevrij rijden

Aan de daarvoor in aanmerking komende ambtenaren wordt een toelage schadevrij rijden worden toegekend overeenkomstig een door burgemeester en wethouders vastgestelde regeling.

Artikel 3:1:1:15a Begripsomschrijvingen

ambtenaar: degene op wie de CAR/UWO van toepassing is;

• gemeentelijk motorvoertuig: een door de gemeente - al dan niet in eigendom - beheerd motorvoertuig ingericht voor het vervoer van personen of materialen, dat kan worden ingezet op de openbare weg;

• chauffeursfunctie: een functie van een ambtenaar waarbij het besturen van een gemeentelijk motorvoertuig een wezenlijk onderdeel uitmaakt om op een juiste wijze inhoud te kunnen geven aan de voor zijn/haar werkzaamheden vereiste taken.

Artikel 3:1:1:15b Uitwerking

Een ambtenaar, die een chauffeursfunctie vervult en in een tijdvak van een kalenderjaarhet aan zijn/haar zorgen toevertrouwde gemeentelijke motorvoertuig zodanig heeft beheerd, dat aan dat motorvoertuig en aan derden geen aan zijn/haar schuld of nalatigheid te wijten schade is berokkend, wordt na afloop van deze periode een toelage van € 75,-- bruto toegekend.

In geval van ziekte van meer dan 30 aaneengesloten dagen wordt de toelage schadevrij rijden naar evenredigheid uitbetaald.

Artikel 3:1:1:15c Uitbetaling

De toelage schadevrij rijden wordt tegelijk met het salaris uitbetaald conform artikel 3:7:9:1 van de CAR-UWO.

Artikel 3:1:1:16

Vervallen ( zie artikel 3:3:1:1)

Artikel 3:1:1:17 Afbouw toelage onregelmatige dienst

Lid 1

Aan de ambtenaar wiens bezoldiging, als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage als bedoeld in artikel 3:1:1:16 een blijvende verlaging ondergaat, wordt door burgemeester en wethouders een afbouwende percentage van 75% eerste jaar, 50% tweede jaar, 25% derde jaar en daarna 0 % toegekend, indien:

• die blijvende verlaging tenminste 3% bedraagt van de som van het salaris en de toelagen bedoeld in artikel 3:1:1:7 lid 3 en 4

de ambtenaar de toelage, als bedoeld in artikel 3:1:1:16 , direct voorafgaande aan het tijdstip van vorenbedoelde beëindiging of vermindering ervan, gedurende ten minste 2 jaren zonder wezenlijke onderbreking met uitzonderling van zwangerschaps/bevallingsverlof en ouderschapsverlof heeft genoten.

Lid 2

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt aan de ambtenaar van 55 jaar of ouder, wiens bezoldiging als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage, als bedoeld in artikel 3:1:1:16 , een blijvende verlaging ondergaat, een blijvende toelage toegekend indien:

de ambtenaar de toelage als bedoeld in artikel 3:1:1:16 direct voorafgaande aan het tijdstip van vorenbedoelde beëindiging of vermindering ervan, gedurende ten minste 10 jaren zonder wezenlijke onderbreking heeft genoten.

Lid 3

De in het eerste lid bedoelde aflopende toelage gaat, wanneer de ambtenaar de leeftijd van 55 jaar bereikt en hij, onmiddellijk voor de aanvang van die toelage, gedurende tenminste 10 jaren zonder wezenlijke onderbreking een toelage als bedoeld in artikel 3:1:1:16 heeft genoten, over in een blijvende toelage als bedoeld in het vorige lid.

Lid 4

Voor de toepassing van de voorafgaande leden wordt onder wezenlijke onderbreking verstaan een onderbreking van langer dan twee maanden.

Lid 5

De afbouw toelage onregelmatige dienst wordt in overleg met betrokkene afgerekend en in een brief opgenomen.

Artikel 3:1:1:18

Vervallen.

Artikel 3:1:1:19 Algemene salarismaatregelen

Indien als gevolg van LOGA onderhandelingen wijziging wordt voorgesteld in de salarissen, wordt door burgemeester en wethouders met ingang van de datum waarop die wijziging is aangegeven, een overeenkomstige wijziging aangebracht in de salarissen van de ambtenaar.

Artikel 3:1:1:20 Slotbepalingen

Voor gevallen waarin deze verordening niet of niet naar billijkheid voorziet, treffen burgemeester en wethouders de nodige voorzieningen.

Artikel 3:1:2 Waarnemingstoelage

Lid 1

De ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het college verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt, ontvangt, indien voor die betrekking een hogere schaal geldt dan voor zijn betrekking, over de tijd van deze waarneming een vergoeding overeenkomstig het bepaalde in het volgende lid.

Lid 2

De vergoeding, bedoeld in het vorige lid, bedraagt 8% van het eigen salaris gedurende de periode van de waarneming. De vergoeding tezamen met de bezoldiging bedraagt gedurende de waarneming niet meer dan de ambtenaar zou hebben ontvangen indien hij was ingeschaald in de bij de waargenomen betrekking behorende schaal, hoogste periodiek. Voor de ambtenaar wiens salaris hoger is dan het maximum van een bij besluit van het college voor de toepassing van deze bepaling aangewezen schaal, bestaat eerst aanspraak op deze vergoeding, indien de waarneming in een aaneengesloten tijdvak van zes weken ten minste twintig volle werkdagen heeft geduurd, in welk geval hem de vergoeding over de dagen waarop hij reeds waargenomen heeft alsnog wordt uitbetaald.

Lid 3

De ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het college verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt waarvoor andere werktijden zijn vastgesteld dan voor zijn betrekking gelden, ontvangt - zulks onverminderd het bepaalde in het eerste lid - in zoverre op de waar te nemen betrekking het bepaalde in artikel 3:3 van toepassing is een vergoeding overeenkomstig de in dat artikel bedoelde regels.

Op de eerste twee dagen en op de eerste zaterdag en zondag van de waarneming ontvangt hij evenwel voor de uren welke liggen buiten de voor zijn betrekking geldende werktijd ten minste een bedrag gelijk aan de vergoeding als bedoeld in artikel 3:2:1 . Wordt achtereenvolgens en zonder onderbreking meer dan een betrekking als hier bedoeld waargenomen, dan geldt dit als een geval van waarneming.

Lid 4

Geen vergoeding ingevolge het eerste en derde lid wordt genoten door de ambtenaar voor wie krachtens zijn aanstelling een bijzondere regeling geldt.

Lid 5

Het college is bevoegd om in andere gevallen van waarneming een naar het oordeel van het college, gelet op de aard en de omvang van de ingevolge de waarneming verrichte werkzaamheden, alsmede op de duur en de wijze van de waarneming, billijke vergoeding toe te kennen.

(LOGA CvA/2004001009 15 maart 2004)

Artikel 3:2 Overwerkvergoeding

De ambtenaar heeft recht op een vergoeding voor overwerk. In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald in welke gevallen een uitzondering geldt wat betreft de mogelijkheid aanspraak te maken op een vergoeding, bedoeld in de eerste volzin.

Artikel 3:2:1 Overwerkvergoeding

Lid 1

De vergoeding, bedoeld in artikel 3:2 , bestaat uit verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk, alsmede uit het bedrag dat voor die uren wordt berekend overeenkomstig het in het vijfde lid bepaalde.

Lid 2

Het verlof, bedoeld in het vorige lid, wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip. Op verzoek van de ambtenaar en voor zover de belangen van de dienst en de belangen van de andere ambtenaren dit toelaten wordt het verlof verleend - zo nodig in afwijking van het bepaalde in de eerste volzin - op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.

Lid 3

Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kunnen verlofuren die het gevolg zijn van de vergoeding voor overwerk dat zal worden verricht in het daarop volgende kalenderjaar, worden omgezet in vakantie als bedoeld in artikel 6:2 , eerste lid.

Het aantal verlofuren uit de vorige volzin en het aantal vakantie-uren, als bedoeld in artikel 6:2 , tweede lid, tezamen mag maximaal 50,4 uur bedragen. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.

Lid 4

Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het in het tweede lid bepaalde, dan bestaat de in artikel 3:2 bedoelde vergoeding uitsluitend uit een bedrag. Dit bedrag wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in het vijfde lid, met dien verstande, dat de in dat lid genoemde percentages worden vermeerderd met 100.

Lid 5

• Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt voor elk van de in aanmerking komende uren berekend naar een percentage van het uurloon van de ambtenaar.

Dit percentage bedraagt:

• 100 voor overwerk op een zondag tussen 0 en 24 uur;

• 75 voor overwerk op een zaterdag tussen 0 en 24 uur;

• 75 voor overwerk op een maandag tussen 0 en 6 uur;

• 50 voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 0 en 6 uur;

• 50 voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 20 en 24 uur;

• 25 voor overwerk op maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 6 en 20 uur.

• Voor overwerk op een feestdag, als bedoeld in artikel 4:2:1 , derde lid, en op de dag volgende op die feestdag tussen 0 en 6 uur, geldt het percentage ingevolge het voorgaande, onderscheidenlijk voor een zondag en voor een maandag tussen 0 en 6 uur, bepaald.

• Is voor de ambtenaar volgens rooster in plaats van een zondag, een feestdag, als bedoeld in artikel 4:2:1 , derde lid, of een zaterdag, een andere vrije dag aangewezen dan wordt overwerk op die dag beschouwd als overwerk op overeenkomstige uren verricht op onderscheidenlijk een zondag, een feestdag, bedoeld in artikel 4:2:1 , derde lid, of een zaterdag.

De directie is echter bevoegd om, indien zulks naar het oordeel van het college wenselijk is, een regeling vast te stellen waarbij in afwijking van het hier bepaalde voor overwerk op vorenbedoelde vrije dag, ongeacht of deze is aangewezen in de plaats van een zondag of een feestdag, bedoeld in artikel 4:2:1 , derde lid, of een zaterdag, een gelijke vergoeding wordt vastgesteld van 80%.

Lid 6

De directie bepaalt welke ambtenaren - gelet op de aard en het niveau van hun betrekking - geen aanspraak hebben op vergoeding voor overwerk.

Het college is bevoegd aan de ambtenaar die op grond van het bovenstaande geen aanspraak heeft op vergoeding voor overwerk in bijzondere gevallen een door het college te bepalen vergoeding toe te kennen, indien en naarmate dit naar het oordeel van het college, gelet op de aard of omvang van het overwerk en de onvermijdelijkheid daarvan, redelijk is te achten.

Lid 7

De directie is bevoegd om voor werkzaamheden welke door ambtenaren met een verschillende bezoldiging en eventueel een verschillende betrekking te samen en gelijktijdig als overwerk moeten worden verricht, een naar het oordeel van het college billijke voor deze ambtenaren gelijke vergoeding vast te stellen.

Lid 8

Dit artikel is niet van toepassing op overwerk dat voortvloeit uit een van de in artikel 15:1:11 bedoelde verplichtingen. Het college regelt afzonderlijk de vergoeding voor zodanig overwerk.

Artikel 3:3 Toelage onregelmatige dienst

Lid 1

De ambtenaar heeft recht op een vergoeding over de werktijd vastgesteld op:

• maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 uur en 24.00 uur;

• zaterdag tussen 00.00 en 24.00 uur;

• zondag tussen 00.00 en 24.00 uur.

Lid 2

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid heeft de ambtenaar geen recht op vergoeding, indien in een week slechts op één aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur, op de in dat lid onder a of b genoemde tijdstippen, werktijd is vastgesteld.

Lid 3

In afwijking van het bepaalde in het tweede lid behoudt de ambtenaar zijn recht op vergoeding over de op zaterdag vastgestelde werktijd, indien voor hem reeds vóór 1 januari 1997 in de regel werktijd op zaterdag werd vastgesteld.

Lid 4

In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald in welke gevallen, anders dan in de voorgaande leden, een uitzondering geldt voor de mogelijkheid om aanspraak te maken op een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3:3:1 Toelage onregelmatige dienst

Vervallen.

Artikel 3:3:1:1 Toelage onregelmatige dienst

Lid 1

Aan de ambtenaar voor wie een salarisschaal geldt met een lager maximumsalaris dan dat van schaal 11 en voor wie werktijden zijn vastgesteld als bedoeld in artikel 3.3, wordt door de directie een toelage toegekend.

Lid 2

De in het vorige lid bedoelde toelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het voor de ambtenaar geldende salaris per uur. Dit percentage bedraagt:

• 20 voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 6 en 8 en 18 en 22 uur;

• 40 voor de uren op zaterdag tussen 6 en 22 uur;

• 40 voor de uren op maandag tot en met zaterdag tussen 0 en 6 uur en tussen 22 en 24 uur;

• 65 voor de uren op zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:2:1 lid 3 van de CAR/UWO;

met dien verstande dat genoemde percentages worden berekend over ten hoogste het salaris per uur, dat is afgeleid van het salaris behorende bij salarisnummer 7 van salarisschaal 6 van bijlage I.

Lid 3

Voor de in het vorige lid onder 2 genoemde morgen- en avonduren wordt de toelage slechts toegekend, indien de arbeid is aangevangen voor 7 uur, respectievelijk is beëindigd na 19 uur.

Lid 4

In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders een regeling treffen, welke het bepaalde in dit artikel aanvult of daarvan afwijkt.

Lid 5

De toelage wordt maandelijks tegelijk met het salaris uitbetaald.

Regeling tot toekenning van vergoedingen wegens verrichte wachtdiensten.

Artikel 3.3.2.1 

Begripsomschrijvingen 

Deze regeling verstaat onder: 

  • a.

    ambtenaar: de ambtenaar in de zin van de CAR-UWO gemeente Soest, met uitzondering van degene die bij wijze van beroep bij de brandweer werkzaam is;

  • b.

    salaris: het salaris als bedoeld in artikel 3.1.1.1 van de Bezoldigingsregeling;

  • c.

    wachtdienst: het zich buiten de voor zijn betrekking vastgestelde werktijden volgens rooster ter beschikking houden;

  • d.

    strenge gebondenheid: vorm van wachtdienst waarbij de ambtenaar direct bereikbaar en beschikbaar moet zijn;

  • e.

    beperkte gebondenheid: vorm van wachtdienst, waarbij de ambtenaar direct bereikbaar en binnen een half uur na oproep beschikbaar moet zijn.   Artikel 3.3.2.2

    • 1.

      De ambtenaar die wachtdienst verricht heeft aanspraak op een vergoeding.

    • 2.

      De berekening van deze vergoeding geschiedt naar het aantal wachtdiensturen welke de ambtenaar geacht wordt in zijn vrijetijdsbesteding te zijn beperkt.

    • 3.

      Per werkdag worden maximaal acht en per zaterdag en per zondag maxi maal zestien wachtdiensturen vergoed.

    • 4.

      Voor een wachtdienst verricht op een collectieve roostervrije dag wordt een vergoeding genoten overeenkomstig de regeling die geldt voor zaterdag en zondag. Artikel 3.3.2.3

Vergoeding bestaande uit verlof 

  • 1.

    De vergoeding bestaat uit verlof, dat door de direct leidinggevende na overleg met de ambtenaar, zo spoedig mogelijk, wordt verleend. Wanneer naar het oordeel van de direct leidinggevende het dienstbelang zich tegen het verlenen van verlof verzet, wordt de vergoeding in geld genoten overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.3.2.4.

  • 2.

    Het verlof bedraagt bij strenge gebondenheid 25% en bij beperkte gebondenheid 16% van het aantal wachtdiensturen, als bedoeld in artikel 3.3.2.2.   Artikel 3.3.2.4

Vergoeding in geld 

Bij strenge gebondenheid bedraagt de uurvergoeding voor wachtdienst 25% en bij beperkte gebondenheid 16% van het 1/156 gedeelte van het maandsalaris van de ambtenaar.  Artikel 3.3.2.5 

Indien de ambtenaar tijdens wachtdienst krachtens opdracht werkzaamheden verricht waarvoor hij zich ter beschikking moest houden, ontvangt hij daarvoor, onverminderd het bepaalde in de artikelen 3.3.2.3 en 3.3.2.4, een vergoeding op grond van artikel 3.2.1. van de CAR-UWO gemeente Soest.  

Artikel 3.3.2.6 

  • 1.

    Indien in een wachtdienstperiode een feestdag of een daarmee gelijk te stellen dag valt als bedoeld in artikel 4.1.1: lid 4 van de CAR-UWO gemeente Soest, wordt het vakantieverlof van de ambtenaren voor elk van deze dagen met een dag vermeerderd, tenzij die feestdag of andere dag op een zaterdag of zondag valt.

  • 2.

    Voor zover de ambtenaar regelmatig en in belangrijke mate aan de wachtdienst deelneemt, worden hem op grond van artikel 6.2.1 lid 4 van de CAR-UWO gemeente Soest twee extra verlofdagen toegekend.   Artikel 3.3.2.7

  • 1.

    Wanneer de ambtenaar de leeftijd van 60 jaar bereikt, eindigt de verplichting tot het deelnemen aan de wachtdienst met ingang van de eerste van de maand volgende op die waarin deze leeftijd wordt bereikt.

2 De ambtenaar, die gedurende tenminste tien jaren regelmatig en in belangrijke mate wachtdienst heeft verricht ontvangt vanaf het in lid 1 bedoelde tijdstip een garantievergoeding gelijk aan de door hem laatstelijk genoten vergoeding.

Wanneer genoemde termijn minder dan tien jaren, doch tenminste 5 jaren bedraagt, ontvangt de ambtenaar 50% van voormelde vergoeding. 

Indien hij minder dan 5 jaren wachtdienst heeft verricht bedraagt de vergoeding 25% van eerstbedoelde vergoeding. 

  • 3.

    Onder laatstelijk genoten vergoeding wordt verstaan het bedrag, dat in een periode van twaalf maanden onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop de verplichting tot het deelnemen van de wachtdienst eindigt, gemiddeld per maand voor het verrichten van wachtdienst is of zou zijn uitbetaald op grond van artikel 3.3.2.4.

  • 4.

    De uitbetaling van de garantievergoeding geschiedt maandelijks en eindigt op de datum van ontslag.   Artikel 3.3.2.8

  • 1.

    Indien de ambtenaar, die de leeftijd van 60 jaren nog niet heeft bereikt en die gedurende tenminste tien jaren regelmatig en in belangrijke mate wachtdienst heeft verricht, wegens reorganisatie of op medische gronden van de verplichting tot het verrichten van wachtdienst wordt ontheven, heeft hij met ingang van de eerste van de maand, volgende op die waarin één van de genoemde omstandigheden zich voordoet, aanspraak op een garantievergoeding, welke gedurende het eerste jaar 75%, gedurende het tweede jaar 50% en gedurende het derde jaar 25% van de door hem laatstelijk genoten vergoeding voor wachtdienst bedraagt.

  • 2.

    Wanneer de in lid 1 bedoelde ambtenaar minder dan tien jaren regelmatig en in belangrijke mate wachtdienst c.q. piket heeft verricht, bedraagt de garantievergoeding gedurende het eerste jaar 50% en gedurende het tweede jaar 25% , met dien verstande dat de uitkeringsduur nooit langer is dan de periode gedurende welke regelmatig en in belangrijke mate wachtdienst is verricht.

  • 3.

    Onder laatstelijk genoten vergoeding wordt verstaan het bedrag, dat in een periode van twaalf maanden, onmiddellijk voorafgaande aan de dag, waarop één van de in lid 1 genoemde omstandigheden zich heeft voorgedaan, gemiddeld per maand voor het verrichten van wachtdienst is of zou zijn uitbetaald op grond van artikel 3.3.2.4.

  • 4.

    Indien een uitkeringsgenietende als bedoeld in dit artikel de leeftijd van 60 jaar bereikt, blijft hij in het genot van de garantievergoeding waarop hij laatstelijk recht had.

  • 5.

    Het bepaalde in artikel 3.3.2.7, lid 4 is van overeenkomstige toepassing.   Artikel 3.3.2.9

Vermindering van wachtdienst 

  • 1.

    Bij vermindering van wachtdienst wegens reorganisatie of op medische gronden, wordt de wachtdienstvergoeding van de ambtenaren met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op die waarin één van genoemde omstandigheden zich voordoet, verminderd.

  • 2.

    De vermindering blijft beperkt tot:

    • a.

      25% van het bedrag van de vermindering, gedurende het eerste jaar;

    • b.

      50% hiervan gedurende het tweede jaar;

    • c.

      75% hiervan gedurende het derde jaar.

      Het tijdvak gedurende welke deze vermindering wordt toegepast is nooit langer dan de periode gedurende welke regelmatig en in belangrijke mate wachtdienst/piket is verricht.   3. Indien de ambtenaar de leeftijd van 60 jaren bereikt, behoudt hij tot de datum van zijn ontslag de verminderde vergoeding waarop hij laatstelijk recht had.   Artikel 3.3.2.10 

Overgangsbepaling 

Bij de bepaling van de periode als bedoeld in artikel 3.3.2.8, lid 1 en 2 wordt de tijd welke de ambtenaar tot dusver in dienst van de gemeente Soest wachtdienst heeft verricht, mede in aanmerking genomen.  Artikel 3.3.2.11 

De directie beslist in de gevallen waarin deze regeling niet voorziet. 

 Artikel 3.3.2.11 

De directie beslist in de gevallen waarin deze regeling niet voorziet. 

Artikel 3:4 Verschuivingsvergoeding

Het college kan bepalen dat bij verschuiving van de feitelijke arbeidsduur per week of bij verschuiving van de vastgestelde werktijden, anders dan op verzoek van de ambtenaar, aanspraak op een vergoeding ontstaat. In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald wanneer recht ontstaat op een verschuivingsvergoeding.

Artikel 3:4:1 Verschuivingsvergoeding

Lid 1

Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3:4 heeft de ambtenaar recht op een vergoeding, indien binnen 72 uur voor aanvang van de oorspronkelijk vastgestelde:

• feitelijke arbeidsduur per week, deze arbeidsduur wordt verschoven;

• werktijd, deze werktijd wordt verschoven.

Lid 2

Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in geval een verschuiving van de oorspronkelijk vastgestelde arbeidsduur per week en/of de oorspronkelijk vastgestelde werktijd plaatsvindt zonder dat het dienstbelang dit vereist, gedurende de periode gelegen tussen een maand en 72 uur voor aanvang van de betreffende week dan wel de werktijd.

Lid 3

De hoogte van deze vergoeding bedraagt voor elk verschoven uur 25% van het uurloon.

Artikel 3:5 Ambtsjubileumgratificatie

De ambtenaar heeft recht op een ambtsjubileumgratificatie. In een nader vast te stellen

regeling wordt onder meer bepaald:

• in welke gevallen een uitzondering geldt wat betreft de mogelijkheid aanspraak te maken op een gratificatie, bedoeld in de aanhef;

• op welke wijze het bedrag aan gratificatie wordt berekend.

Artikel 3:5:1 Ambtsjubileumgratificatie

Lid 1

Aan de ambtenaar die gedurende 25 jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, wordt een gratificatie toegekend overeenkomende met de helft van de bezoldiging de vakantietoelage en eindejaarsuitkering waarop de ambtenaar in de maand van zijn jubileum aanspraak heeft.

De ambtenaar die gedurende veertig respectievelijk vijftig jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, ontvangt een gratificatie gelijk aan een bedrag, overeenkomende met de gehele bezoldiging, vermeerderd met de vakantietoelage over de maand waarin hij deze jubilea gedenkt. Aan de ambtenaar, die wordt ontslagen:

• op grond van artikel 8:4 ;

• op grond van artikel 8:5 bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

• op grond van artikel 8:10 of 8:11 indien en voorzover het een volledig ontslag betreft;

en die indien het ontslag niet had plaatsgevonden het voor een gratificatie vereiste aantal dienstjaren binnen vijf jaren na de ontslagdatum had kunnen vervullen, wordt een proportionele gratificatie toegekend.

Deze proportionele gratificatie wordt berekend door het bedrag waarop recht zou hebben bestaan indien het vereiste aantal dienstjaren zou zijn vervuld, te vermenigvuldigen met een breuk. Daarvan wordt de teller gevormd door het feitelijk geheel of gedeeltelijk vervulde aantal dienstjaren, waarbij naar boven wordt afgerond op hele maanden; de noemer is het aantal dienstjaren dat vervuld had moeten zijn om voor de gratificatie in aanmerking te komen. De op grond van het vorenstaande berekende bedragen worden naar boven afgerond op een veelvoud van vijf euro.

Lid 2

Bij gedeeltelijk ontslag wordt de proportionele ambtsjubileumgratificatie berekend naar rato van het aantal uren waarvoor ontslag wordt verleend.

Artikel 3:5:1:1 Begripsomschrijving

• Ambtsjubileumgratificatie :

Een gratificatie gebaseerd op de tijd doorgebracht in een (fulltime- en/of parttime)betrekking bij de overheid.

• Functioneel leeftijdsontslag :

Ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling.

• Herplaatsbaar verklaarde ambtenaar:

Een ambtenaar die op grond van hoofdstuk K van de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet in een functie is herplaatst, danwel herplaatst had moeten worden.

• Invaliditeitspensioen :

Een door het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds toegekend pensioen nadat uit een geneeskundig onderzoek is gebleken dat de ambtenaar tengevolge van ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is zijn betrekking te vervullen en dientengevolge op grond van artikel 8:5 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling ontslag wordt verleend.

• Volledig werkzaam :

Het aantal uren waarop de ambtenaar laatstelijk was aangesteld alvorens op grond van hoofdstuk K van de Algemeen Burgerlijke Pensioenwet een herplaatsingtoelage c.q. herplaatsingwachtgeld is gaan ontvangen.

• FPU-ontslag :

Een op vrijwillige basis beëindigen van het dienstverband gebaseerd op het gestelde in artikel 8:10 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling (CAR).

Artikel 3:5:1:2 Uitwerking

Een gewezen ambtenaar die voor zijn 65ste nog in aanmerking zou zijn gekomen voor een ambtsjubileumgratificatie ontvangt bij ontslag een gratificatie naar evenredigheid van het aantal gewerkte dienstjaren.

Deze gratificatie wordt alleen verleend als het een functioneel leeftijdsontslag, ontslag i.v.m. invaliditeitspensioen of fpu-ontslag betreft.

Artikel 3:5:1:3 Uitwerking

Indien er sprake is van een herplaatsbare ambtenaar die als gevolg van zijn herplaatsing minder is gaan werken wordt bij de evenredigheid als genoemd in artikel 2 rekening gehouden met het aantal jaren dat hij volledig werkzaam is geweest.

Artikel 3:5:1:4 Berekening

Indien artikel 3:5:1:3 moet worden toegepast luidt de berekening als volgt:

• aantal jaren volledig werkzaam : aantal ambtsjubileumjaren (25, 40 of 50) x huidige gemeentelijke salaris en herplaatsingtoelage danwel een naar 100% herleid herplaatsingwachtgeld;

• aantal op grond van hoofdstuk K van de ABP-wet werkzame jaren: aantal ambtsjubileumjaren (25, 40 of 50) x huidige gemeentelijke salaris danwel herplaatsingwachtgeld.

Artikel 3:5:2:1 Algemene gratificatie.

De directie ( directeur en adjunct directeur) kunnen op grond van extra prestatie een algemene (incidentele) gratificatie toekennen aan een medewerker. De datum van uitbetaling wordt vermeld in de brief aan betrokkene waarin de argumentatie staat waarom een gratificatie wordt toegekend. Een kopie van deze brief wordt bewaard in het personeelsdossier.

Artikel 3:6 Eindejaarsuitkering

Lid 1

De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage van 3,5% ( per 1 juni 2007) respectievelijk 5% ( per 1 juni 2008) van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De uitkering bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 836,--. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld.

Lid 2

De eindejaarsuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald.

Lid 3

Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een eindejaarsuitkering op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de eindejaarsuitkering plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.

Artikel 3:7:1 Militaire dienst

Lid 1

De ambtenaar die als militair in werkelijke dienst is, wordt geacht in zijn betrekking met verlof te zijn.

Lid 2

Hij behoudt over de tijd van deze dienst het genot van de aan zijn betrekking verbonden bezoldiging, slechts voorzover hem bij of krachtens de artikelen 3:7:2 , 3:7:3 , 3:7:4 en 3:7:5 daarop aanspraak is verleend.

Voor zover die werkelijke dienst wordt vervuld tijdens aan de ambtenaar verleende vakantie, behoudt hij in ieder geval het genot van de volle aan zijn betrekking verbonden bezoldiging.

Artikel 3:7:2 Militaire dienst

De ambtenaar die ingevolge wettelijke verplichting anders dan voor herhalingsoefeningen als militair in werkelijke dienst is, behoudt - onverminderd het bepaalde in artikel 8:15:2 - de aan zijn betrekking verbonden bezoldiging tot een bedrag dat gelijk is aan het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenpremie.

Artikel 3:7:3 Militaire dienst

Lid 1

De ambtenaar die voor een herhalingsoefening als militair in werkelijke dienst is, geniet de aan zijn betrekking verbonden bezoldiging slechts voor zoveel deze meer bedraagt dan zijn militaire beloning.

Lid 2

Zo nodig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid behoudt de ambtenaar de aan zijn betrekking verbonden bezoldiging tot een bedrag dat gelijk is aan het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenpremie.

Lid 3

Voor de toepassing van het eerste lid wordt de militaire beloning verminderd met een eventuele aftrek wegens genot van voeding en huisvesting.

Lid 4

Onder militaire beloning wordt verstaan de bij verblijf in Nederland geldende bezoldiging, bedoeld in de voor de betrokkene van kracht zijnde militaire bezoldigingsregeling, vermeerderd met de bij verblijf in Nederland op grond van bedoelde bezoldigingsregeling toegekende vlieg- of brevettoelage.

Lid 5

Als herhalingsoefening wordt beschouwd de militaire dienst, die door de minister van defensie als zodanig wordt aangemerkt.

Lid 6

Onverminderd het bepaalde in artikel 8:15:2 worden, voor de toepassing of voortgezette toepassing van het eerste lid, met inachtneming van hetgeen daaromtrent is bepaald in de Kaderwet dienstplicht of in de Wet voor het reservepersoneel der krijgsmacht 1985, met herhalingsoefeningen gelijkgesteld:

• het in dienst komen dan wel het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven voor een onderzoek, omtrent een strafbaar feit of een krijgstuchtelijk vergrijp, waarvan de militair verdacht of beklaagd wordt;

• het in dienst komen dan wel het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven ten einde rekening en verantwoording af te leggen van gevoerd beheer;

• het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven wegens:

• ziekte;

• het niet tijdig bereiken van de vereiste graad van geoefendheid als gevolg van ziekte;

• het heersen of geheerst hebben van een besmettelijke ziekte;

• het in dienst komen om gehoord te worden omtrent een bij de Kroon of bij de minister van defensie ingediend bezwaarschrift.

Artikel 3:7:4 Militaire dienst

Indien de ambtenaar, in werkelijke dienst zijnde, overlijdt, wordt de uitkering, bedoeld in artikel 8:16:2 verminderd met het bedrag van de overeenkomstige uitkering welke uit hoofde van militaire dienst ter zake van dit overlijden wordt gedaan.

Artikel 3:7:5 Militaire dienst

Het bepaalde in de artikelen 3:7:1 , 3:7:2 , 3:7:3 en 3:7:4 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van:

• de ambtenaar die te werk is gesteld in de zin van artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;

• de ambtenaar die in werkelijke dienst is op grond van een verbintenis bij het Korps nationale reserve.

Artikel 3:7:6 Militaire dienst

Op de ambtenaar die tijdelijk is aangesteld zijn de bepalingen, vervat in de artikelen 3:7:1 , 3:7:2 , 3:7:3 , 3:7:4 en 3:7:5 , slechts van toepassing tot en met de dag waarop de aanstelling zou zijn geëindigd, indien hij daaraan niet door de militaire dienst zou zijn onttrokken.

Artikel 3:7:7 Vrijwillig politie ambtenaar

Lid 1

De ambtenaar die op grond van een verbintenis als vrijwillig ambtenaar van politie in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel d van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie in werkelijke dienst is, wordt geacht in zijn betrekking met verlof te zijn.

Lid 2

Gedurende dit verlof blijft de ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 8:15:2 , in het genot van de aan zijn betrekking verbonden bezoldiging, met dien verstande dat deze bezoldiging, indien het verlof langer dan veertien dagen duurt, voor de verdere duur van het verlof wordt verminderd met de beloning waarop de ambtenaar als vrijwilliger aanspraak heeft.

Lid 3

De in het tweede lid bedoelde vermindering wordt slechts toegepast tot een zodanig bedrag dat de ambtenaar in het genot blijft van een bedrag gelijk aan het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenpremie.

Lid 4

Voor zover de werkelijke dienst wordt vervuld in aan hem verleende vakantie behoudt de ambtenaar in ieder geval het genot van de volle aan zijn betrekking verbonden

bezoldiging.

Lid 5

Het bepaalde in artikel 3:7:6 is voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:7:8 Persoonlijke toelage

Lid 1

Aan de ambtenaar, die het maximum van de voor hem geldende schaal heeft bereikt, kan door de directie een toelage worden toegekend, wanneer daartoe op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver aanleiding bestaat.

Lid 2

De toelage wordt ingetrokken, indien de gronden waarop de toelage werd toegekend niet meer aanwezig zijn, tenzij het college van oordeel is, dat er omstandigheden zijn om de toelage geheel of gedeeltelijk te handhaven.

(LOGA CvA/2004001009 15 maart 2004)

Artikel 3:7:8:1 Extra verhoging van het salaris en persoonlijke toelage

Lid 1

De directie kunnen aan de ambtenaar, die het maximumsalaris van de voor hem geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt, een extra periodiek tot een in de salarisschaal genoemd bedrag, niet uitgaande boven het maximumsalaris, toekennen op grond van:

buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver;

andere door burgemeester en wethouders van ruim voldoende belang geachte overwegingen.

Lid 2

Bij de toepassing van het vorige lid blijft het tijdstip waarop ingevolge artikel 3:1:1:6 een salarisverhoging wordt toegekend onverlet, tenzij burgemeester en wethouders anders bepalen.

Lid 3

Aan de ambtenaar die het maximum van de voor hem geldende schaal heeft bereikt kan door burgemeester en wethouders, wanneer daartoe op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver aanleiding bestaat, een persoonlijke toelage worden toegekend.Tenzij uitdrukkelijk anders geregeld is deze persoonlijke toelage tijdelijk.

De persoonlijke toelage wordt jaarlijks per januari opnieuw vastgesteld.

Lid 4

De in het voorgaande lid bedoelde toelage bedraagt maximaal 10 procent van het salaris van de betrokken ambtenaar, met dien verstande dat het maximum van de naast hogere schaal niet mag worden overschreden.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder maximumsalaris verstaan het hoogste bedrag van de desbetreffende salarisschaal, met inbegrip van de diensttijduitloop.

Lid 5

De persoonlijke toelage wordt vastgesteld in stappen van € 25,-- ( op fulltime basis).

Artikel 3:7:9:1 Uitbetalingsregeling diverse vergoedingen als vermeld in dit hoofdstuk ( hoofdstuk 3).

De uitbetaling van de vergoeding conform hoofdstuk 3, 17, 18 en 19 wordt behoudens hetgeen al in de artikelen is vermeld uitbetaald op de volgende tijdstippen:

Uitbetaling één maand volgend op het indienen van de kwartaaldeclaratie:

overwerk

  • -

    presentiegeld

  • -

    piketdienst

  • -

    kilometervergoeding incidentele dienstreizen

  • -

    studiekosten

  • -

    reis- en verblijfkosten

  • -

    telefoonvergoeding

  • -

    verhuiskosten/herinrichtingskosten

Uitbetaling in de maand april:

gladheidbestrijding

schadevrij rijden

Uitbetaling in de maand augustus

gereedschapsgeld

Uitbetaling in de maand oktober

EHBO-toelage

Uitbetalen in de maand november

-vergoeding vrijwillige brandweer.

Artikel 3:7:10:1 Modules behorende bij het generieke functieboek.

In het generieke functieboek zijn modules opgenomen die bij meerdere generieke beschrijvingen in de gehele ambtelijke organisatie voor kunnen komen.

De modules kunnen op een specifieke plek binnen de organisatie als extra functiebestanddeel worden toegevoegd aan een generieke beschrijving.

Aan de medewerker die de module waarnemend afdelingshoofd of coördinator toegevoegd krijgt aan zijn/haar generieke functiebeschrijving, wordt een extra bezoldiging in de vorm van een persoonlijke toelage toegekend als hieronder opgenomen.

Module waarnemend afdelingshoofd: een persoonlijke toelage van 4% van het salaris gedurende de periode waarin de rol van waarnemend afdelingshoofd wordt toegekend en in aansluiting op artikel 3:1:2.

Module coördinator: een persoonlijke toelage van 6% van het salaris gedurende de periode waarin de rol van coördinator wordt toegekend.

Module projectleiding: een persoonlijke toelage van 6% van het salaris gedurende de periode waarin de rol van projectleiding voor gemiddeld 25% of meer van de werktijd wordt vervuld.

Als aan een medewerker meerdere modules worden toegekend (waarnemend afdelingshoofd en coördinator of projectleider) mag de vergoeding tezamen met de bezoldiging niet meer bedragen dan de medewerker zou hebben ontvangen indien hij was ingeschaald in de bij de waargenomen betrekking behorende schaal.

Artikel 3:7:11:1 Hardheidsclausule

Lid 1

In voorkomende gevallen waarin toepassing van deze regeling zou leiden tot een onbillijke situatie voor een ambtenaar , kan het college van burgemeester en wethouders afwijken in een voor de ambtenaar gunstige zin.

Lid 2

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 4 Arbeidsduur en werktijden

Artikel 4:1 Arbeidsduur en werktijden

Lid 1

Het college kan de feitelijke arbeidsduur per week vaststellen op een andere omvang dan de formele arbeidsduur per week waarbij de afwijking maximaal het onderstaande aantal uren mag bedragen:

• 2 uur bij een formele arbeidsduur per week van 0 tot 12 uur;

• 4 uur bij een formele arbeidsduur per week van 12 tot 24 uur;

• 6 uur bij een formele arbeidsduur per week van 24 tot en met 36 uur.

De voor de ambtenaar geldende arbeidsduur per jaar mag alleen worden overschreden bij de toepassing van artikel 4:3 of artikel 6:2 , tweede lid.

Lid 2

Indien het college de feitelijke arbeidsduur per week op een andere omvang vaststelt dan de formele arbeidsduur per week, wordt dit ten minste één maand voor aanvang van de betreffende week aan de ambtenaar meegedeeld.

Lid 3

De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen heeft een arbeidsduur, die naar rato van de arbeidsduur per jaar over het aantal te werken maanden wordt berekend .

Lid 4

De arbeidsduur per dag bedraagt ten hoogste negen uur. Indien de bedrijfsvoering dit vereist kan de arbeidsduur één maal per week op tien uur gesteld worden.

Lid 5

Bij de brandweer en de wat betreft de van toepassing zijnde dienstroosters daarmee vergelijkbare onderdelen, kunnen van het eerste en het vierde lid afwijkende afspraken worden overeengekomen, met dien verstande dat het bepaalde in de laatste volzin van het eerste lid van toepassing blijft.

Artikel 4:2 Arbeidsduur en werktijden

Lid 1

In een nader door het college vast te stellen regeling worden algemene regels omtrent de werktijden vastgesteld.

Voor zover ingevolge deze regeling wisselende werktijden gelden, wordt daarvoor een rooster opgesteld.

Lid 2

Bij de regeling van de werktijd wordt in acht genomen:

• dat geen arbeid wordt verricht op zaterdagen en zondagen, tenzij afwijking van deze regel in het belang van de dienst noodzakelijk is;

• dat de werktijden ten minste één maand voor aanvang aan de ambtenaar bekend worden gemaakt;

• dat de werktijd behoorlijk door pauze wordt onderbroken;

• dat de werktijd van een ambtenaar niet uitsluitend wordt vastgesteld om het bepaalde in artikel 3:3 , derde lid te ontwijken.

Lid 3

Bij de brandweer, en de wat betreft de van toepassing zijnde dienstroosters daarmee vergelijkbare onderdelen, kan een van het tweede lid afwijkende regeling worden getroffen.

Artikel 4:2:1 Arbeidsduur en werktijden

Lid 1

Bij de regeling van de werktijd en haar toepassing wordt zoveel mogelijk gezorgd, dat de ambtenaar op zondag en de voor hem geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en dat hij in zijn zondagsrust zo weinig mogelijk wordt beperkt.

Lid 2

Een afwijking van de regeling van de werktijd, bedoeld in artikel 4:2 , tweede lid, onder a, is voor wat betreft de zondag slechts mogelijk voor ten hoogste 26 zondagen per jaar.

Lid 3

Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van arbeid op de nieuwjaarsdag, de tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag, de tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen en de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd.

Lid 4

Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, geldt, hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, ook voor kerkelijke of nationale, landelijke, regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdagen die door het college zijn aangewezen als dagen, waarop de openbare dienst van de gemeente is gesloten.

Lid 5

Het bepaalde in dit artikel vindt voor hem die tot een kerkgenootschap behoort dat de wekelijkse rustdag op de sabbat of de zevende dag viert, overeenkomstige toepassing indien hij een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend.

Artikel 4:2:1:1.

In aanvulling op het bepaalde in artikel 4:2:1

Wordt binnen de gemeente Soest verlof met behoud van bezoldiging verleend op Goede Vrijdag en de dag dat de nationale bevrijdigingsdag wordt gevierd.

Artikel 4:2:2 Arbeidsduur en werktijden

Indien door de ambtenaar, bedoeld in artikel 3:3 , arbeid op zaterdag of zondag wordt verricht, wordt hem voor elke zaterdag of zondag waarop hij arbeid heeft verricht een werkdag ter vrije beschikking toegekend.

Reglement variabele werktijden

Artikel 4:2:2:1 Doel

Flexibele werktijden hebben tot doel de daarvoor in aanmerking komende medewerk(st)ers binnen zekere grenzen in de gelegenheid te stellen om dagelijks op afwijkende tijdstippen de werkzaamheden te beginnen en te beëindigen. Gevolg is dat men voor privé zaken de werktijden niet behoeft te belasten, omdat deze voor of na de bloktijd zoveel mogelijk in eigen tijd kunnen worden afgehandeld.

Artikel 4:2:2:2 Begripsbepalingen

• Medewerk(st)ers :

alle ambtenaren die zijn gehuisvest in het gemeentehuis.

• Bloktijd :

de periode waarin iedereen aanwezig moet zijn. De bloktijd is dagelijks van 09.00 tot 12.00 uur en van 14.00 tot 16.00 uur. Voor de vrijdagmiddag is het einde van de bloktijd vastgesteld op 15.30 uur.

• Glijtijd :

de tijd van maandag t/m vrijdag tussen 7.30 en 9.00 uur, 12.00 tot 14.00 uur en tussen 16.00 en 18.00 uur.

• Lunchpauze :

een (wettelijke) periode van minimaal 30 minuten tussen 12.00 en 14.00 uur. De lunchpauze moet uiterlijk 5 uur na het begin van de werkzaamheden aanvangen.

• Normtijd :

de werktijd per dag zijnde 8 uur.

• Fictieve tijden :

de werktijden van 08.00 tot 12.00 uur en van 13.00 tot 17.00 uur.

• Regeling :

de regeling van de variabele werktijden, zoals beschreven in dit reglement

Artikel 4:2:2:3 Algemene bepalingen

Alle afdelingen moeten op werkdagen van 08.00 tot 12.00 uur en van 13.00 tot 17.00 uur minimaal bezet zijn. Het afdelingshoofd kan, wanneer het dienstbelang dit vereist de medewerk(st)er verplichten de werktijden aan het dienstbelang aan te passen. Wanneer de medewerk(st)er handelt in strijd met of zich onttrekt aan de bepalingen van dit reglement, dan is het sectorhoofd bevoegd de medewerk(st)er van deelneming uit te sluiten.

De uitgesloten medewerk(st)er is dan verplicht de fictieve tijden aan te houden met de verplichting te blijven registreren door middel van de tijdregistratieapparatuur.

Artikel 4:2:2:4 Registratie van gewerkte tijden

Voor het registreren van de werktijden ontvangt iedere medewerk(st)er een badge. Deze badge wordt tevens gebruikt om toegang te verkrijgen tot het gebouw.

Registratie moet, behoudens nadere regeling, plaatsvinden bij:

• de aanvang van de werktijd;

• het begin van de lunchpauze ongeacht of men al dan niet het gebouw verlaat;

• het einde van de lunchpauze;

• het einde van de werktijd.

Artikel 4:2:2:5 Dagelijkse arbeidsduur

De werktijd bedraagt dagelijks ten minste 5 uur en ten hoogste 9 uur. De normale werktijd mag per week met ten hoogste 5 uur worden overschreden.

Artikel 4:2:2:6 Rekening-courant van de meer en minder dan de normtijd gewerkte uren

De tijd die een medewerk(st)er meer of minder dan in de normtijd werkt, wordt als een tegoed respectievelijk een tekort ten opzicht van de normtijd geboekt. De buiten de glijtijd geregistreerde tijd (dus voor 7.30 uur en na 18.00 uur) komt hierbij niet in aanmerking voor het bepalen van het saldo tegoed of tekort.

Het positief werktijdensaldo mag niet boven de 50 uur uitkomen. Een negatief saldo is toegestaan tot maximaal 10 uur. Bij een negatief saldo van meer dan 10 uur wordt het meerdere als ongeoorloofde afwezigheid beschouwd.

Bij een hoger positief saldo dan 50 vervalt het meerdere. Een positief urensaldo kan niet worden uitbetaald. Een negatief werktijdensaldo kan niet worden verrekend met verlof.

Wanneer een medewerk(st)er uit dienst treedt, moet deze ervoor zorg dragen dat op de vertrekdatum het saldo van de gewerkte uren ten opzichte van de normtijd niet negatief is.

Artikel 4:2:2:7 Bepaling over afwezigheid

Alle gegevens inzake afwezigheid moeten aan het afdelingshoofd worden doorgegeven.

• Huisarts-, tandarts-, specialistenbezoek etc . dient zoveel mogelijk in eigen tijd (dus buiten de bloktijden) plaats te vinden. Wanneer als gevolg van deze bezoeken de aanvangstijd ligt in de bloktijd dan geldt de fictieve tijd als aanvangstijd.

• Afwezigheid in verband met werkzaamheden buiten het gemeentehuis (dienstreis, studieverlof) wordt geregistreerd tot maximaal de normtijd (8 uur). Overigens worden zonodig de fictieve begin- en eindtijden aangehouden. De overige tijden voor dienstreizen blijven buiten beschouwing.

Artikel 4:2:2:8 Ziekteverzuim

Afwezigheid door ziekte moet voor 10.00 uur worden gemeld bij de afdeling personeelszaken.

Een volle dag afwezigheid wordt gecorrigeerd tot 8 uur en een halve dag tot 4 uur. Bij beëindiging van de werkzaamheden door ziekte in de loop van de dag, of bij het beginnen van de werkzaamheden na 09.00 uur in de loop van de dag na ziekte, zal voor die dag een tijdscorrectie worden toegepast ter grootte van het verschil tussen de normtijd en de gewerkte tijd.

Artikel 4:2:2:9 Verlof

Bij het opnemen van vakantie- en/of studieverlof is de verlofduur gelijk aan de fictieve werktijden.

Artikel 4:2:2:10 Spaarverlof

Ten laste van het werktijdensaldo kan - indien het dienstbelang dit toestaat - in de bloktijd verlof worden opgenomen, mits het in artikel 6 genoemde fictieve of negatieve saldo niet wordt overschreden.

Artikel 4:2:2:11 Overwerk

Van overwerk kan slechts sprake zijn wanneer daartoe van tevoren, overeenkomstig artikel 3:2 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling, opdracht is verstrekt. Deze opdracht kan niet aan de medewerk(st)er worden verstrekt gedurende de periode van 7.30 tot 18.00 uur, tenzij in die periode 8 uur is gewerkt.

Overuren mogen niet in mindering gebracht worden op een negatief, noch worden toegevoegd aan een positief werktijdensaldo.

Artikel 4:2:2:12 Uitzonderingen

Voor medewerk(st)ers met een deeltijdfunctie en medewerk(st)ers die regelmatig werkzaam zijn buiten de zogenaamde glijtijden kunnen ten aanzien van bloktijden, normtijden, dagelijkse arbeidsduur etc., individueel afwijkende afspraken worden gemaakt.

Artikel 4:2:2:13 Overige bepalingen

Voor de aan een medewerk(st)er in gebruik gegeven badge is men persoonlijk verantwoordelijk.

Verlies van de badge moet terstond doorgegeven worden aan de bodes.

Totdat verlies of diefstal door de medewerk(st)er, op wiens/wier naam de badge is afgegeven, is gemeld blijft die medewerk(st)er verantwoordelijk voor het gebruik van de badge.

Bij regelmatig verlies, of onbruikbaar raken van de badge komen de kosten van vervanging voor rekening van de medewerk(st)er en zal het verschuldigde bedrag op het salaris worden ingehouden.

In alle gevallen waarin de toepassing van deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet, beslist het sectorhoofd.

Artikel 4:3 Spaarmogelijkheid

Lid 1

Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

spaaruren:

• de overeengekomen uren gedurende welke de ambtenaar werkzaamheden verricht die de voor hem vastgestelde feitelijke arbeidsduur per week te boven gaan en die over een langere periode dan één jaar worden gespaard;

• vakantie-uren, met dien verstande dat voor een ambtenaar met een volledige betrekking het aantal vakantie-uren –na vermindering op grond van dit artikel en op grond van artikel 4a:1 , eerste lid– minimaal 144 uren bedraagt.Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week en voor de ambtenaar die gebruik maakt van de seniorenregeling bedoeld in artikel 5:1 of 5:3 , geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als minimum.

• extra vakantie-uren verkregen door toepassing van artikel 4a:2 .

• spaarperiode: een periode waarin de spaaruren worden gespaard;

• roostervrije tijd: de periode waarin de spaaruren aaneengesloten worden opgenomen.

Lid 2

Op zijn verzoek dan wel op verzoek van het college, kan de ambtenaar, gedurende een afgesproken spaarperiode, ten hoogste gemiddeld 1/9 deel van de voor die spaarperiode geldende formele arbeidsduur per week aan spaaruren opbouwen met inachtneming van het bepaalde in het derde lid. Het verzoek van de ambtenaar kan slechts worden geweigerd indien naar het oordeel van het college sprake is van een organisatorisch belang. De ambtenaar heeft te allen tijde het recht op grond van hem moverende redenen het verzoek van het college te weigeren.

Lid 3

Een ambtenaar kan ten hoogste het aantal spaaruren opbouwen dat resulteert in een periode van roostervrije tijd overeenkomend met de arbeidsduur per jaar verminderd met de voor hem voor dat jaar geldende vakantie-uren.

Lid 4

Voor het bepaalde in het tweede lid geldt dat de feitelijke arbeidsduur en de spaaruren tezamen niet meer mogen bedragen dan 42 uur per week.

Lid 5

In afwijking van het gestelde in het tweede lid kan de ambtenaar ten aanzien van wie op grond van artikel 5:1 of 5:3 de seniorenarbeidsduur is verminderd, ten hoogste gemiddeld 1/9 deel van de teruggebrachte seniorenarbeidsduur aan spaaruren opbouwen.

Lid 6

Het college legt de in het kader van dit artikel gemaakte afspraken schriftelijk vast. De ambtenaar ontvangt hiervan een afschrift.

Lid 7

Het college kan ter uitvoering van dit artikel nadere regels stellen.

Artikel 4:3:1 Vervallen.

Artikel 4:3:2 Vervallen.

Artikel 4:3:3 Vervallen.

Hoofdstuk 4a Uitwisselen van arbeidsvoorwaarden

Artikel 4a:1 Vakantie-uren uitwisselen tegen geld

Lid 1

De ambtenaar kan bij het college voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) een verzoek indienen om gedurende het daaropvolgende kalenderjaar de duur van de vakantie - als bedoeld in artikel 6:2 , eerste lid - te verminderen in ruil voor een vergoeding als bedoeld in het vijfde lid.

Lid 2

Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal vakantie-uren –na vermindering op grond van het eerste lid en op grond van artikel 4:3 , eerste lid, onderdeel a, tweede aandachtsstreepje– minimaal 144 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week en voor de ambtenaar die gebruikmaakt van de seniorenregeling bedoeld in artikel 5:1 of 5:3 , geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als minimum.

Lid 3

Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal te verminderen vakantie-uren op grond van het eerste lid maximaal 72 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week en voor de ambtenaar die gebruikmaakt van de seniorenregeling bedoeld in artikel 5:1 of 5:3 , geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.

Lid 4

Het college wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

Lid 5

Tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen ontvangt de ambtenaar voor elk op grond van het eerste lid verminderd vakantie-uur een vergoeding overeenkomend met de hoogte van het salaris per uur dat hij geniet bij de aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.

Artikel 4a:2 Geld uitwisselen tegen vakantie-uren

Lid 1

De ambtenaar kan bij het college voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) een verzoek indienen om gedurende het daaropvolgende kalenderjaar de duur van de vakantie - als bedoeld in artikel 6:2 , eerste lid - te vermeerderen tegen inlevering van een vergoeding als bedoeld in het vierde lid.

Lid 2

Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal op grond van het eerste lid te vermeerderen vakantie-uren maximaal 72 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week en voor de ambtenaar die gebruikmaakt van de seniorenregeling bedoeld in artikel 5:1 of 5:3 , geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.

Lid 3

Het college wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

Lid 4

Tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen, wordt op het salaris van de ambtenaar voor elk op grond van het eerste lid meer verkregen vakantie-uur een vergoeding ingehouden overeenkomend met de hoogte van het salaris per uur dat hij geniet bij aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.

Artikel 4a:3 Inhouding op bezoldiging, eindejaarsuitkering,vakantietoelage of urenvergoeding

Lid 1

Het college kan op verzoek van de ambtenaar zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1 , zijn eindejaarsuitkering als bedoeld in artikel 3:6 , zijn vakantietoelage als bedoeld in artikel 6:3 of zijn vergoeding als bedoeld in artikel 4a:1 , vijfde lid, verlagen voor door het college vastgestelde bestedingsmogelijkheden.

Lid 2

Bij regeling van het college kunnen voor de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid nadere voorschriften worden gesteld.

Cafetariaregeling gemeente Soest.

Artikel 4a:3:1:1

Deze regeling verstaat onder:

1.werkgever:

de gemeente Soest

2.medewerker/werknemer:

2.1. de ambtenaar in de zin van de CAR-UWO Gemeente Soest alsmede de vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer, voor zover deze een vaste aanstelling heeft dan wel tijdelijk is aangesteld voor de duur van ten minste één jaar.

2.2. De werknemer met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan op grond van artikel 2:5, CAR-UWO Gemeente Soest voor tenminste één jaar.

UITGANGSPUNTEN

Artikel 4a:3:1:2

1.

Iedere medewerker kan in beginsel aanspraak maken op de keuzemogelijkheden zoals die in het kader van deze regeling worden aangeboden.

2.

Deelname van de medewerker aan de keuzemogelijkheden zoals die in het kader van deze regeling worden aangeboden, geschiedt op basis van vrijwilligheid.

3.

Een medewerker bepaalt zelfstandig, onder eigen verantwoordelijkheid en binnen de kaders van deze regeling zijn individuele voorkeur, indien hij wil deelnemen aan de keuzemogelijkheden zoals die in deze regeling worden aangeboden.

4.

Aanvragen moeten uiterlijk 1 april en/of 1 november van het betreffende kalenderjaar zijn ingediend bij de afdeling SBO door middel van het daarvoor vastgestelde formulier.

DOELEN EN BRONNEN

Artikel 3 Doelen

De medewerker geeft op het aanvraagformulier "cafetariamodel" aan welke doelen hij kiest. De medewerker heeft daarbij de keuze uit de volgende doelen:

Niet fiscaal gefaciliteerde doelen:

a.

Vakantie-uren kopen of verkopen op grond en overeenkomstig de bepalingen van artikel 4a.1 en 4a.2 van de CAR-UWO Gemeente Soest.

Fiscaal gefaciliteerde doelen:

b.

Een belastingvrije vergoeding voor een fiets ten behoeve van het woon-werkverkeer

Een belastingvrije vergoeding voor de voor eigen rekening blijvende kosten van woonwerkverkeer;

d.

Verhoging van de bijdrage van de werkgever in de kosten kinderopvang;

Dit doel is per 1 januari 2007 komen te vervallen.

e.

Een belastingvrije vergoeding van vakliteratuur en /of een opleiding of studie voor een beroep

f.

alsmede contributie aan een vakbond;

Artikel 4 Bronnen

1.

De medewerker geeft op het aanvraagformulier "cafetariamodel" aan welke bronnen hij wil inzetten ten behoeve van het realiseren van de door hem gekozen doelen.

De medewerker heeft daarbij de keuze uit de volgende bronnen:

  • a.

    afzien van de vergoeding voor verkochte uren overeenkomstig artikel 4a.1 van de CAR-UWO Gemeente Soest

  • b.

    afzien van (een deel van) de uitkering als bedoeld in 3.6 van de CAR-UWO Gemeente Soest (eindejaarsuitkering)

  • c.

    afzien van (een deel van) de vakantie-uitkering als bedoeld in 6:3 van de CAR-UWO Gemeente Soest met uitzondering van het vakantiegeld op basis van het wettelijke minimum loon(naar rato van de weektaak).

2.

Tenzij anders is geregeld, wordt bij het afzien van loon of uitkering uitgegaan van de waarde van het recht dat wordt uitgeruild . Eventuele latere aanpassingen van deze waarde van de bronnen met terugwerkende kracht (bijvoorbeeld een bevordering met terugwerkende kracht) naar een datum voor verrekening leiden in geen geval tot herberekening van de componenten waarvan is afgezien.

VERREKENING EN RESTANT BEDRAG

Artikel 5

  • 1.

    De door de medewerker gemaakte keuze voor in artikel 3 en 4 bedoelde doelen en bronnen, worden binnen het desbetreffende kalenderjaar uitgevoerd. De medewerker stemt het bedrag dat uit de bronnen resulteert zoveel mogelijk af op het bedrag voor het gewenste doel. De vergoeding van het betreffende doel wordt betaalbaar gesteld op het moment waarop normaal ook de aangegeven bron zou zijn uitbetaald. De verwerking van de aanvragen vindt 2 maal per jaar plaats. De aanvragen moeten daarvoor uiterlijk 1 april of 1 november van het betreffende jaar zijn ingediend bij de afdeling P&O.

  • 2.

    Indien de bronnen ontoereikend zijn danwel in bijzondere gevallen, kan door de directie op verzoek van de medewerker, de gemaakte keuze geheel of gedeeltelijk in het volgende kalenderjaar worden uitgevoerd

  • 3.

    Bij beëindiging van de arbeidsverhouding zal voor het deel waarop nog niet aan de in artikel 4 vermelde bronnen is voldaan de waarde van het restant deel van de bron netto door de werknemer worden voldaan.

BESLUITVORMING

Artikel 6

  • 1.

    De directie is bevoegd beslissingen te nemen op aanvragen van de medewerkers uit de organisatie.

  • 2.

    Indien de directie (na overleg met het betreffende afdelingshoofd) voornemens is een aanvraag geheel of gedeeltelijk af te wijzen, vindt hierover overleg plaats met de medewerker. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing van een aanvraag wordt schriftelijk gemotiveerd.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 7

Indien bij controle door de inspecteur der belastingen blijkt dat het gebruik van de voorzieningen en vergoedingen uit het cafetariamodel niet voldoen aan de zakelijke bepalingen en voorwaarden zoals die zijn geformuleerd in de fiscale wetgeving, en dientengevolge naheffing bij de werkgever plaatsvindt, dan komt deze naheffing (inclusief eventuele rente en boete) voor rekening van de werknemer.

Voorts aanvaardt de werkgever geen enkele verantwoordelijkheid voor de mogelijk in andere (wettelijke) regelingen opkomende gevolgen van de verlaging van de bronnen bij het gebruikmaken van de regeling fiscale faciliëring.

FISCALE VOORWAARDEN

Artikel 8

De wijze waarop en de voorwaarden waaronder een medewerker de in artikel 4 genoemde bronnen kan inzetten voor (één van de ) fiscaal gefaciliteerde doelen als bedoeld in artikel 3 onder b tot en met f worden beschreven in de bij deze regeling behorende bijlage.

Artikel 9

De regeling kan worden aangehaald als "Regeling Cafetariamodel Soest 2006".

HARDHEIDSCLAUSULE

Artikel 10

In gevallen waarin toepassing van deze regeling zou leiden tot een onbillijke situatie voor een ambtenaar, kan het college van burgemeester en wethouders afwijken in een voor de ambtenaar gunstige zin.

Artikel 11

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders

Hoofdstuk 5 Seniorenregelingen

Artikel 5:1 56-jarigenregeling

Lid 1

De seniorenarbeidsduur van de ambtenaar van 56 jaar en ouder, die

• een ononderbroken diensttijd heeft van ten minste tien jaren die direct voorafgaat aan de ingangsdatum van de vermindering van de seniorenarbeidsduur, waarbij een onderbreking van twee maanden of minder niet als een onderbreking wordt aangemerkt; en

• geen betrekking vervult waarvan voor de vervulling een leeftijdsgrens is bepaald wordt, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet, op zijn verzoek met een vijfde deel teruggebracht met behoud van de formele arbeidsduur onder doorbetaling van 90% van de bezoldiging. Er dient minimaal een arbeidsduur van 7,2 uur per week te resteren.

Lid 2

Onder diensttijd als bedoeld in het vorige lid wordt verstaan de diensttijd als omschreven in artikel 2, tweede lid, onder de punten a tot en met c, van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering.

Lid 3

Bij de vaststelling van de feitelijke arbeidsduur per week en de toepassing van artikel 4:3 wordt uitgegaan van de met een vijfde teruggebrachte seniorenarbeidsduur.

Artikel 5:2 Pré-vut

Lid 1

De werknemer in de zin van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering heeft recht op een uitkering krachtens het bepaalde in artikel 18, eerste lid, onderdeel a, van dat reglement, met ingang van de dag waarop hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt. De uitkering wordt betaald met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop het recht op de uitkering ontstaat. De pré-vut-uitkering wordt beëindigd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de werknemer de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt. Voor de duur van de periode van de pré-vut blijven de bepalingen van het reglement vrijwillig vervroegde uittreding van kracht zoals die regeling laatstelijk luidde voor 1 april 1997.

Lid 2

De uitkering, bedoeld in het eerste lid, bedraagt 75% van het inkomen zoals omschreven in artikel 1, onderdeel v, van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering, met dien verstande dat het uitkeringspercentage voor de ambtenaar, die wordt bezoldigd volgens de salarisschalen 1 en 2, 80% van evenbedoeld inkomen bedraagt.

Lid 3

Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op de ambtenaar wiens verzoek, bedoeld in artikel 5:1 , eerste lid, is ingewilligd.

Artikel 5:3 60-jarigenregeling

Lid 1

Met inachtneming van het gestelde in het tweede lid, wordt de seniorenarbeidsduur van de ambtenaar van 60 jaar en ouder, die:

• een aanstelling heeft van tenminste 14,4 uur per week, en;

• een ononderbroken diensttijd heeft van tenminste tien jaren die direct voorafgaat aan de ingangsdatum van de vermindering van de seniorenarbeidsduur, waarbij een onderbreking van twee maanden of minder niet als een onderbreking wordt aangemerkt;

op verzoek van de ambtenaar dan wel op verzoek van het college, met de helft teruggebracht met behoud van de formele arbeidsduur en onder doorbetaling van 95% van de bezoldiging. De bezoldiging wordt voor 95% doorbetaald tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt;

van de ambtenaar die bij het bereiken van de leeftijd van 61 jaar geen gebruikmaakt van de FPU-regeling om uit te treden, wordt, met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt, de bezoldiging voor 50% doorbetaald;

van de ambtenaar die op of na het bereiken van de leeftijd van 61 jaar gebruikmaakt van de FPU-regeling om gedeeltelijk uit te treden tot een maximum van 50% van de oorspronkelijke formele arbeidsduur, blijft de omvang van de verminderde seniorenarbeidsduur gehandhaafd op 50%. De bezoldiging wordt voor 50% van de bezoldiging zoals die voor hem gold voordat hij gebruik ging maken van de FPU, doorbetaald;

van de ambtenaar die op of na het bereiken van de leeftijd van 61 jaar gebruikmaakt van de FPU-regeling om gedeeltelijk uit te treden voor meer dan 50% van de oorspronkelijke formele arbeidsduur, worden de formele arbeidsduur, de seniorenarbeidsduur en de bezoldiging zoals die voor hem golden voordat hij gebruik ging maken van de FPU, met eenzelfde percentage aangepast.

Het verzoek van de ambtenaar kan slechts worden geweigerd indien naar het oordeel van het college sprake is van een organisatorisch belang. De ambtenaar heeft te allen tijde het recht op grond van hem moverende redenen het verzoek van het college te weigeren.

Lid 2

• Ten aanzien van de ambtenaar waarvan de seniorenarbeidsduur reeds met een vijfde is teruggebracht ingevolge het bepaalde in artikel 5:1 , eerste lid, is het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor "95%" gelezen dient te worden: 82,5%. De seniorenarbeidsduur van de ambtenaar, die reeds met een vijfde deel is teruggebracht op grond van het bepaalde in artikel 5:1 , eerste lid, wordt tot de helft teruggebracht, uitgaande van de omvang van de aanstelling, zoals die gold op de dag voorafgaand aan de ingangsdatum van de vermindering van de seniorenarbeidsduur ingevolge artikel 5:1 ;

• Ten aanzien van de ambtenaar, waarvan de seniorenarbeidsduur voor 1 april 1996 is teruggebracht ingevolge het bepaalde in artikel 5:1 , eerste lid, geldt dat deze ambtenaar tot 1 mei 1996 kan verzoeken om in aanmerking te komen voor de 60-jarigenregeling. Indien het verzoek tot vermindering van de seniorenarbeidsduur is ingewilligd, wordt de doorbetaling van de bezoldiging met ingang van 1 mei 1996 teruggebracht tot 90%. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor "95%" gelezen dient te worden: 82,5%.

Lid 3

Onder diensttijd als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan de diensttijd als omschreven in artikel 5:1 , tweede lid.

Lid 4

Bij de vaststelling van de feitelijke arbeidsduur per week en de toepassing van artikel 4:3 wordt uitgegaan van de met de helft teruggebrachte seniorenarbeidsduur per week.

Lid 5

Wanneer de betrokkene inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop de seniorenarbeidsduur met de helft is teruggebracht dan wel schriftelijk is medegedeeld dat het verzoek tot het terugbrengen van de seniorenarbeidsduur, bedoeld in het eerste of tweede lid, is ingewilligd, worden die inkomsten in mindering gebracht op de door te betalen bezoldiging over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben met dien verstande dat het percentage van de door te betalen bezoldiging na vermindering nooit minder bedraagt dan 50. Onder inkomsten bedoeld in de vorige volzin, wordt niet begrepen een uitkering op grond van de FPU-regeling.

Lid 6

Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurend vakantie, verlof of non-activiteit onmiddellijk voor afgaande aan de vermindering van de seniorenarbeidsduur.

Lid 7

Wanneer de betrokkene op of na de dag, bedoeld in het vijfde lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf, ter hand genomen voor evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het vijfde lid van overeenkomstige toepassing. De hier bedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen of indien de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de vermindering van de werktijd.

Lid 8

De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop de seniorenarbeidsduur is verminderd of schriftelijk is medegedeeld dat het verzoek tot terugbrengen van de seniorenarbeidsduur, bedoeld in het eerste of tweede lid, is ingewilligd, terstond mededeling aan het college of aan een door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij, voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten die hij uit die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig op voor het verschijnen van de eerstvolgende bezoldigingstermijn.

Lid 9

Indien de in het vijfde tot en met zevende lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven, doet hij voor het verschijnen van elke bezoldigingstermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.

Lid 10

Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een opgave als bedoeld in het achtste lid worden afgeweken.

Lid 11

Het in het zevende en achtste lid bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in het vijfde en zesde lid.

Lid 12

Door het aanvaarden van de vermindering van de seniorenarbeidsduur wordt de betrokkene geacht er in toe te stemmen, dat zij die naar het oordeel van het college daarvoor in aanmerking komen alle voor de uitvoering van dit artikel noodzakelijke inlichtingen geven.

Lid 13

Indien de betrokkene één of meerdere verplichtingen als bedoeld in het zevende en achtste lid niet nakomt, kan het college de doorbetaling van de bezoldiging tijdelijk of definitief op een lager percentage stellen, met dien verstande dat het aldus vastgestelde percentage nooit minder dan 50 kan bedragen.

Lid 14

Het verzoek voor het terugbrengen van de seniorenarbeidsduur moet minimaal drie maanden voor aanvang van de vermindering worden ingediend.

Artikel 5:4 Ingangsdatum seniorenmaatregelen

Indien de ambtenaar gebruik maakt van de mogelijkheid de seniorenarbeidsduur te verminderen ingevolge het bepaalde in artikel 5:1 , eerste lid, of 5:3 , eerste of tweede lid, heeft de ambtenaar vanaf de dag dat de leeftijd is bereikt, zoals vermeld in de voorgaande artikelen, aanspraak op vermindering van de seniorenarbeidsduur. Op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop tenminste de vereiste leeftijd wordt bereikt, wordt de seniorenarbeidsduur teruggebracht en wordt de bezoldiging gedeeltelijk uitbetaald, op grond van het bepaalde in artikel 5:1 en 5:3 .

Artikel 5:5 Overgangsbepaling

De ambtenaar waarvan het verzoek als bedoeld in artikel 5:1 is gehonoreerd en waarvan de ingangsdatum van de vermindering van de seniorenarbeidsduur ligt voor 1 april 1996, behoudt voor de duur van de periode van deze vermindering van seniorenarbeidsduur, de volledig voor hem geldende bezoldiging, behoudens ingeval artikel 5:3 , tweede lid, onderdeel b, van toepassing is.

Artikel 5:6 Slotbepalingen

Lid 1

Een ambtenaar die gebruik maakt of heeft gemaakt van de regeling zoals opgenomen in hoofdstuk 5a, kan niet deelnemen aan een van de in dit hoofdstuk genoemde regelingen.

Lid 2

Een ambtenaar die op of na 1 januari 1945 is geboren, heeft geen recht op deelname aan een van de in dit hoofdstuk genoemde regelingen.

Hoofdstuk 5a FPU Gemeenten en nieuwe seniorenmaatregelen.

Artikel 5a:1   Recht op uitkering

De ambtenaar die:

ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:11 en

geen gebruik maakt of heeft gemaakt van een of meer van de in hoofdstuk 5 genoemde regelingen en

geen betrekking heeft vervuld die door de gemeente is aangewezen als bezwarende functie en waarvoor afwijkende regels zijn gesteld,

heeft in het kader van de FPU Gemeenten recht op een Aanvulling werkgever.

Artikel 5a:2 Berekeningsgrondslag

Lid 1

In dit hoofdstuk wordt onder berekeningsgrondslag verstaan: de berekeningsgrondslag zoals genoemd in artikel 5a.2 van het pensioenreglement, met dien verstande dat indien de ambtenaar direct voorafgaande aan het ontstaan van het recht op een Aanvulling werkgever meer dan een betrekking vervult, voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag wordt uitgegaan van het inkomen uit de betrekking waaruit het recht op een Aanvulling werkgever ontstaat.

Lid 2

Voor de ambtenaar die een deeltijdbetrekking vervult, wordt als berekeningsgrondslag de in het eerste lid genoemde berekeningsgrondslag gehanteerd, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor zoals genoemd in artikel 1, lid j van het pensioenreglement, direct voorafgaande aan het ontstaan van het recht op een Aanvulling werkgever.

Artikel 5a:3  Hoogte van de Aanvulling werkgever

Lid 1 De Aanvulling werkgever bedraagt een percentage van de berekeningsgrondslag, dat eenmalig wordt vastgesteld op het moment dat hij voor het eerst gebruikmaakt van de FPU Gemeenten aan de hand van de leeftijd van de ambtenaar op 31 december 2005 en bedraagt:

Leeftijd ambtenaar op 31 december 2005

Aanvulling werkgever als percentage van berekeningsgrondslag bij uittreden op spilleeftijd

56

6,9

57

8,0

58

9,4

59

11,3

60

14

61 of ouder

16

Lid 2 De hoogte van de aanvulling werkgever wordt actuarieel neutraal herrekend indien de ambtenaar uittreedt op een eerder of later moment dan de voor hem geldende spilleeftijd.

Lid 3

  • a.

    De in het tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambtenaar geboren

    • 1.

      vóór of op 1 april 1947: 61 jaar en twee maanden;

    • 2.

      na 1 april 1947: 62 jaar en drie maanden.

      b.Voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd dan genoemd onder a, is de in het tweede lid genoemde spilleeftijd voor de ambtenaar die onder de FPU maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment waarop hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden, respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk 44 jaar en twee maanden bereikt.

      Artikel 5a:4 Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006 gebruik maken van de

      FPU Gemeenten

      Lid 1

      Voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006 op of na de spilleeftijd gebruik maken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 100% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid. Als de Aanvulling werkgever niet of niet volledig tot uitkering komt wordt dat gedeelte van de Aanvulling werkgever doorgeschoven naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar.

      Lid 2

      Voor werknemers die vanaf 1 juli 2006 vóór de spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruik maken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 90% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid.

      Lid 3

      De in het eerste en tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambtenaar geboren

      vóór of op 1 april 1947 : 60 jaar

      b.na 1 april 1947: 61 jaar.

      Artikel 5a:4a   Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vóór 1 juli 2006 gebruikmaken van de

      FPU Gemeenten

      Lid 1 Onder het totaalinkomen van de ambtenaar wordt verstaan de som van:

      de FPU-uitkering;

      de Aanvulling werkgever; en, in het geval dat een deeltijdbetrekking resteert na het ontslag op grond van artikel 8:11;

      de berekeningsgrondslag zoals genoemd in artikel 5a:2, eerste lid, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor die ontstaat op het moment dat ontslag is verleend op grond van artikel 8:11;

      de andere inkomsten uit of in verband met de resterende deeltijdbetrekking.

      Lid 2 De Aanvulling werkgever wordt slechts uitgekeerd voor zover het totaalinkomen van de ambtenaar niet meer bedraagt dan 90% van de berekeningsgrondslag.

      Lid 3 De beoordeling of het totaalinkomen boven 90% van de berekeningsgrondslag uitkomt, vindt plaats bij elk ontslag op grond van artikel 8:11.

      Lid 4 Bij de in het eerste lid, onder a, bedoelde FPU-uitkering blijft buiten beschouwing dat gedeelte van de uitkering krachtens de FPU-regeling dat gebaseerd is op een individuele opbouw zoals geregeld in het pensioenreglement.

      Lid 5 Indien de in het eerste lid, onder a, bedoelde FPU-uitkering is verminderd krachtens artikel 9 of 10 van het Reglement flexibel pensioen en uittreden (FPU) ter zake van basisuitkering en aanvullende uitkering, respectievelijk in verband met samenloop met inkomsten uit arbeid of bedrijf, of in verband met samenloop met uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de onverminderde FPU-uitkering.

      Artikel 5a:5 Einde van het recht op een Aanvulling werkgever

      Het recht op een Aanvulling werkgever eindigt bij een ontslag anders dan op grond van artikel 8:11 dan wel wanneer niet langer recht bestaat op een uitkering krachtens de FPU-regeling.

      Artikel 5a:6 Pensioenopbouw

      De werkgever betaalt aan de ambtenaar die gebruikmaakt van de FPU Gemeenten een vergoeding pensioenpremie die overeenkomt met de werkgeversbijdrage in de doorsneepremie die vereist is voor 20% pensioenopbouw gedurende de periode dat gebruik wordt gemaakt van de regeling. De in de eerste volzin genoemde pensioenopbouw heeft betrekking op dat deel van de dienstbetrekking waarvoor ontslag is verleend op grond van artikel 8:11 .

      Artikel 5a:7 Lokaal beleid

      Het college kan een nadere regeling treffen op grond waarvan het gebruik van de FPU Gemeenten kan worden beïnvloed. Deze nadere regeling laat de aanspraken van de ambtenaar op de FPU Gemeenten onverlet.

      Artikel 5a:8 Vervallen.

      Artikel 5a:9 Pensioenopbouw bij afloop loopbaan

      Indien de ambtenaar op grond van artikel 3:1 , zevende lid, bij dezelfde of een andere werkgever in de gemeentelijke sector, een andere functie met een gelijke formele arbeidsduur accepteert, blijft de pensioenopbouw gebaseerd op de oude inschaling.

      Hoofdstuk 6 Vakantie, vakantietoelage en (zwangerschaps- en bevallings)verlof

      Artikel 6:1 Recht op vakantie

      In elk kalenderjaar heeft de ambtenaar recht op vakantie met behoud van bezoldiging.

      Artikel 6:1:1 Vakantieverlening

      Lid 1

      De vakantie, waarop de ambtenaar recht heeft ingevolge artikel 6:1 , wordt verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 6:2:4 , eerste lid, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 6:2:6 .

      Lid 2

      De vakantie wordt verleend door het college.

      Artikel 6:1:1:1 Arbeidsduur

      Voor wat betreft de arbeidsduur is de norm een achturige werkdag en een veertig urige werkweek.

      Voor zover medewerkers gebruik maken van de regeling variabele werktijden kan binnen de grenzen van deze regeling korter of langer worden gewerkt.

      De werkelijke arbeidsduur bedraagt gemiddeld 36 uur per week. Dit gemiddelde moet worden gezien binnen de periode van een kwartaal.

      In afwijking van de landelijk overeengekomen bandbreedte is de maximale arbeidsduur per week 40 uur. Indien de roostervrije tijd aaneengesloten wordt opgenomen kan in afwijking van de landelijke afspraak een arbeidsduur van minder dan 30 uur per week van toepassing zijn.

      Op jaarbasis is de arbeidsduur 1824 uur voor een fulltime medewerker op basis van de in de GUWO gehanteerde rekenformule. Dit aantal moet worden gezien als een langjarig gemiddelde, waarbij per jaar afwijkingen naar boven en beneden kunnen voorkomen.

      Artikel 6:1:1:2 Uitwerking

      De roostervrije tijd is per jaar 203 uur voor een fulltime medewerker.

      Voor de kantoorafdelingen:

      De roostervrije tijd dient gespreid over het jaar te worden opgenomen en wel als volgt:

      • in het eerste kwartaal 48 roostervrije uren

      • in het tweede kwartaal 52 roostervrije uren

      • in het derde kwartaal 52 roostervrije uren

      • in het vierde kwartaal 51 roostervrije uren

      De binnen het kwartaal beschikbare roostervrije tijd dient te worden opgenomen in hele (8 uur) of halve (vier uur) dagen. Een restant van minder dan een halve dag kan worden toegevoegd aan het saldo van het volgend jaar.

      De binnen het kwartaal beschikbare roostervrije tijd deint binnen dit kwartaal te worden genoten en kan gespreid of aaneengesloten worden opgenomen.

      Voor het begin van het kwartaal maakt de medewerker aan het afdelingshoofd kenbaar op welke wijze hij de beschikbare roostervrije tijd wil invullen.

      Het afdelingshoofd maakt een totaalrooster van de afdeling rekeninghoudend met bereikbaarheid/bezettingsgraad van de afdeling enerzijds en wensen van de medewerker anderzijds. Bij verschil van mening beslist het afdelingshoofd en wijst de roostervrije tijd toe.

      Het afdelingsrooster wordt voor iedereen zichtbaar op de afdeling opgehangen. Een kopie is bestemd voor de sectordirecteur.

      De omvang van langere vakantieperiodes door samenvoeging van verlof en roostervrije tijd zal eveneens door het afdelingshoofd worden getoetst aan de bereikbaarheid/bezettingsgraad van de afdeling.

      Ingeval van ziekte op een geplande roostervrije dag kan deze dag op een ander moment binnen hetzelfde kwartaal worden opgenomen. Niet opgenomen roostervrije dagen kunnen niet worden meegenomen naar een volgend kwartaal.

      Indien het dienstbelang vereist, dat iemand werkt op een geplande roostervrij dag, wordt dit vooraf besproken met de directeur. Deze besluit over de noodzaak daarvan en over de wijze van compensatie van de roostervrije tijd.

      Voor de buitendienstafdelingen waar vaste inroostering plaatsvindt:

      Ingeval een strakke bedrijfsmatige planning van de werkzaamheden noodzakelijk is wordt oor of namens het afdelingshoofd een jaarrooster opgesteld voor de medewerkers van de afdeling (of een deel daarvan).

      In dat jaarrooster wordt de beschikbare roostervrije tijd ingepland rekening houdend met een bezetting afgestemd op de hoeveelheid werk.

      Medewerkers kunnen vooraf hun wensen kenbaar maken over de invulling van hun roostervrije tijd. Zo mogelijk wordt met deze wensen rekening gehouden.

      Ingeval van ziekte op een geplande roostervrije dag kan deze op een ander moment in het jaar worden opgenomen. dit geldt voor maximaal vijf dagen per jaar. Niet opgenomen roostervrije dagen kunnen niet worden meegenomen naar een volgend jaar.

      Indien het dienstbelang vereist, dat iemand werkt op een geplande roostervrije dag, wordt dit vooraf besproken met de sectordirecteur. Deze beslist over de noodzaak daarvan en over de wijze van compensatie van de roostervrije tijd.

      Deeltijders.

      De omvang van de arbeidsduur van deeltijders zal worden uitgedrukt in een aantal te werken uren per jaar.

      De deeltijder maakt deel uit van het afdelingsrooster. In het kader van een adequate bezetting van de afdeling kan zij op andere tijden worden ingezet dan de werktijden, die voor 1 januari 1997 gebruikelijk waren.

      Werkpatronen van part-timers zullen echter zo veel mogelijk worden gerespecteerd.

      De hoeveelheid roostervrije tijd is naar rato van de omvang van de deeltijdfunctie en afgeleid van de beschikbare roostervrije tijd van een fulltimer.

      Bij het opnemen van de roostervrije tijd gelden dezelfde regels, zoals aangegeven bij de full-timers.

      Verlof.

      De verlofrechten worden uitgedrukt in uren.

      Verlof wordt berekend tegen 7,2 uur per dag dat recht op verlof bestaat. Uitgaande van het basisverlof van 22 werkdagen bestaat derhalve op jaarbasis recht op 158,4 uur verlof, eventueel aangevuld met extra verlofrechten tegen 7,2 uur per dag in verband met inschaling, leeftijd en of diensttijd.

      Bij het opnemen van verlof wordt dit afgeboekt op basis van de genormeerde werkdag, zijnde acht uur verlof.

      Artikel 6:2 Duur vakantie

      Lid 1

      De duur van de vakantie van de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt ten minste 158,4 uren per kalenderjaar.

      Lid 2

      Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de ambtenaar verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met - bij een volledige betrekking - een maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uren per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.

      Lid 3

      Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

      Artikel 6:2:1 Nadere regels

      Lid 1

      Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:2 geeft het college algemene regels met betrekking tot de duur van de vakantie.

      Lid 2

      De duur van de vakantie van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week, wordt naar evenredigheid verminderd.

      Lid 3

      Bij de in het eerste lid bedoelde algemene regels wordt ten aanzien van de ambtenaren of bepaalde groepen van ambtenaren voorzien in een vermeerdering van de vakantie op grond van volbrachte diensttijd of bereikte leeftijd, dan wel van beide, waarbij het bepaalde in het tweede lid van overeenkomstige toepassing is.

      Lid 4

      De aan de ambtenaar volgens de in het eerste lid bedoelde algemene regels toekomende vakantie wordt vermeerderd met 14,4 uren ten aanzien van degene, bedoeld in de artikelen 3:3 en 3:3:1 , indien regelmatig en in belangrijke mate op onregelmatige uren wordt gewerkt, respectievelijk indien de in artikel 3:3:1 genoemde verplichting regelmatig en in belangrijke mate op de ambtenaar rust.

      Lid 5

      In gevallen waarin dit artikel niet voorziet, stelt het college bijzondere regels vast.

      Lid 6

      In afwijking van het gestelde in artikel 6:2 wordt, met ingang van de dag waarop de seniorenarbeidsduur van de ambtenaar op grond van artikel 5:1 of 5:3 wordt teruggebracht, de duur van de vakantie naar evenredigheid verminderd en vervalt het recht op vermeerdering van vakantie als bedoeld in het derde lid van dit artikel.

      Lid 7

      Het recht op vermeerdering van de vakantie als bedoeld in het derde lid van dit artikel vervalt met ingang van de dag waarop de ambtenaar gebruikmaakt van de FPU Gemeenten als omschreven in hoofdstuk 5a.

      6 Vakantieverlofregeling

      Artikel 6:2:1:1 Vakantieverlofregeling

      In deze regelen wordt verstaan onder "ambtenaar" hij/zij die in tijdelijke of vaste dienst der gemeente Soest werkzaam is met een volledige dagtaak en op wie de CAR/UWO van toepassing is.

      6 Vakantieverlofregeling

      Artikel 6:2:1:2 Vakantieverlofregeling

      De duur van de vakantie van de ambtenaar, die niet met een volledige week- of jaartaak is belast, wordt bepaald in evenredigheid met het aantal dagen waarop hij recht zou hebben indien hij met een volledige taak was belast.

      6 Vakantieverlofregeling

      Artikel 6:2:1:3 Vakantieverlofregeling

      De duur van de vakantie is afhankelijk van de bezoldiging, zoals vastgelegd in hoofdstuk 3 "Bezoldigingsverordening 1988".

      Voor een ambtenaar die wordt bezoldigd naar de salarisschaal 9 en hoger bedraagt de duur 23 werkdagen en voor een ambtenaar die wordt bezoldigd naar salarisschaal 8 of lager bedraagt de duur 22 werkdagen per kalenderjaar.

      6 Vakantieverlofregeling

      Artikel 6:2:1:4 Vakantieverlofregeling

      Lid 1

      De volgens artikel 3 vastgestelde duur van de vakantie wordt verhoogd met 3, 3, 3, 3, 2, of 1 dienstdag(en) per kalenderjaar, indien de ambtenaar een leeftijd heeft van onderscheidenlijk 15, 16, 17, 18, 19 of 20 jaar.

      Lid 2

      De volgens artikel 3 vastgestelde duur van de vakantie wordt verhoogd met 2, 4 of 6 dienstdagen per kalenderjaar, indien de ambtenaar de leeftijd van onderscheidenlijk 35, 45 of 55 jaar heeft bereikt.

      Gelijke vermeerdering van de duur van de vakantie, vindt plaats indien een ambtenaar die deze leeftijd nog niet heeft bereikt, een diensttijd in overheidsdienst van onderscheidenlijk 15, 25 of 30 jaar heeft volbracht.

      6 Vakantieverlofregeling

      Artikel 6:2:1:5 Vakantieverlofregeling

      Als maatstaf voor de bepaling van de duur van de vakantie geldt de toestand op 1 januari van het kalenderjaar of in geval van indiensttreding in de loop van het kalenderjaar de toestand op het tijdstip van indiensttreding.

      Artikel 6:2:2 Aaneengesloten periode

      Lid 1

      De vakantie kan worden opgesplitst, maar wordt als regel voor ten minste 2/3 deel, doch in elk geval voor ten minste tien werkdagen, aaneensluitend verleend.

      Lid 2

      De vakantie wordt desverlangd zoveel mogelijk, in het bijzonder voor wat betreft de aaneengesloten periode, bedoeld in het eerste lid, verleend in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober. De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld vakantie op te nemen op officiële feestdagen, samenhangend met geloof en/of culturele achtergrond anders dan de feestdagen genoemd in artikel 4:2:1 derde lid, bij het huwelijk of geregistreerd partnerschap van bloed- en aanverwanten in eerste en tweede graad en bij verhuizing.

      Lid 3

      De beslissing omtrent de tijdstippen waarop de vakantie zal worden verleend, alsmede die omtrent de tijdvakken waarin de vakantie eventueel zal worden gesplitst, berust bij het bestuursorgaan dat de vakantie verleent. Bij die beslissing wordt, voor zover de belangen van de dienst en die van de andere ambtenaren die toelaten, zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar.

      Artikel 6:2:3 Vakantieopbouw tijdens ziekte en arbeidsongeschiktheid

      Lid 1

      De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen heeft recht op zoveel maal 1/12 gedeelte van de vakantie als er volle maanden zijn in dat kalenderjaar gedurende welke hij zijn betrekking vervult.

      Lid 2

      Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in het eerste lid, niet gedurende het volle kalenderjaar zijn betrekking vervult, wordt de duur van de vakantie, zo mogelijk van het lopende en overigens van een volgend kalenderjaar, naar evenredigheid verminderd, behoudens het bepaalde in het derde lid.

      Lid 3 Onverminderd het bepaalde in artikel 6:1:1, eerste lid, wordt een vermindering, bedoeld in het tweede lid, niet toegepast:

      gedurende de laatste 6 maanden van de periode van afwezigheid, wegens zwangerschap en bevalling of niet aan schuld of nalatigheid te wijten ziekte van de ambtenaar, voorafgaand aan het herstel of het ontslag van de ambtenaar;

      in geval van verblijf in militaire dienst, anders dan voor eerste oefening;

      indien en voor zolang de ambtenaar voor ten hoogste 55% van de voor hem vastgestelde werktijd wegens niet aan zijn schuld of nalatigheid te wijten ziekte verhinderd is zijn betrekking te vervullen. Deze verhindering wordt voor het bepalen van de in dit lid onder a bedoelde periode van zes maanden buiten beschouwing gelaten.

      Een opnieuw ingetreden verhindering tot het vervullen van de betrekking wegens ziekte wordt voor het bepalen van de in dit lid onder a bedoelde periode van zes maanden als een voortzetting van de vorige verhindering beschouwd, tenzij die verhindering zich voordoet nadat tenminste vier weken zijn verstreken sedert de ambtenaar zijn betrekking volledig heeft hervat.

      Lid 4

      Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op werkdagen, waarop hij wegens ziekte slechts gedurende een gedeelte daarvan zijn arbeid kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de ambtenaar verminderd met het aantal uren waarmee het aantal vakantie-uren verminderd zou worden ingeval de ambtenaar niet gedeeltelijk wegens ziekte verhinderd zou zijn geweest, tenzij het bevoegde bestuursorgaan dat de vakantie verleent in naar zijn oordeel daarvoor in aanmerking komende gevallen anders beslist.

      Lid 5

      Voor vakantie-uren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die met ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend wordt een vergoeding gegeven. Deze vergoeding is gelijk aan het uurloon van de ambtenaar voor elk niet verleend vakantie-uur.

      Artikel 6:2:4 Niet genoten vakantie wegens dienstbelang

      Lid 1

      Is aan de ambtenaar om redenen van dienstbelang in enig kalenderjaar de vakantie niet of niet geheel verleend, dan wordt hem die nog niet genoten vakantie zoveel mogelijk in het eerstvolgende, doch uiterlijk voor het einde van het tweede volgende kalenderjaar verleend.

      Lid 2

      Indien het belang van de dienst het onvermijdelijk maakt, dat de vakantie of het aaneengesloten gedeelte daarvan wordt genoten buiten het in artikel 6:2:2 , tweede lid, genoemde tijdvak, kan door het college de duur van de vakantie of het aaneengesloten deel daarvan met 1/3 worden verlengd.

      Artikel 6:2:5 Intrekking

      Lid 1

      Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen van dienstbelang zulks noodzakelijk maken. Indien ten gevolge daarvan de ambtenaar op een bepaalde werkdag slechts gedeeltelijk vakantie genoot, worden de genoten vakantie-uren van die werkdag niet in aanmerking genomen bij de berekening van het aantal genoten vakantie-uren.

      Lid 2

      Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van de vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.

      Artikel 6:2:6 Niet verleende vakantie

      Lid 1

      Indien in enig kalenderjaar de vakantie geheel of gedeeltelijk niet is verleend:

      • op verzoek van de ambtenaar;

      • als gevolg van afwezigheid wegens ziekte die niet aan de schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten; of

      • als gevolg van verblijf in militaire dienst anders dan voor eerste oefening, wordt de niet genoten vakantie in een volgend kalenderjaar verleend, tenzij het belang van de dienst of de belangen van de andere ambtenaren zich daartegen verzetten.

      Een verzoek als bedoeld onder a kan achterwege blijven, indien de niet genoten vakantie minder is dan een nader door het college te bepalen aantal uren.

      Lid 2

      De wegens ziekte tijdens een vakantie niet genoten vakantie-uren worden als niet verleend beschouwd, indien de ambtenaar aannemelijk kan maken dat hij, ware hem geen vakantie verleend, op die uren verhinderd zou zijn geweest zijn betrekking te vervullen.

      Lid 3

      Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt met dien verstande, dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer vakantie-uren kan opnemen dan anderhalf maal het hem bij of krachtens artikel 6:2:1 toekomende aantal uren tenzij op een desbetreffend verzoek van de ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist.

      Artikel 6:2:7 Derving voordelen uit betrekking

      Aan de ambtenaar die tijdens zijn vakantie bepaalde voordelen welke aan zijn betrekking zijn verbonden derft, kan deswege een vergoeding worden toegekend.

      Artikel 6:3 Aanspraak vakantietoelage

      Lid 1

      De ambtenaar heeft aanspraak op een vakantietoelage voor elke maand waarover hij als zodanig bezoldiging heeft genoten.

      Indien een ambtenaar in de loop van een maand zijn betrekking gaat vervullen dan wel wordt ontslagen, ontvangt hij een evenredig deel van de vakantietoelage over die maand.

      Lid 2

      • De vakantietoelage bedraagt per kalendermaand 8% van de voor de ambtenaar in die maand geldende bezoldiging, met dien verstande dat aan de ambtenaar die in de van toepassing zijnde maand 21 jaar of ouder is ten minste een bedrag wordt uitbetaald dat gelijk is aan de voor ambtenaren vastgestelde minimumvakantietoelage, welk bedrag bij het vervullen van een onvolledige betrekking naar evenredigheid wordt verminderd.

      • Aan de ambtenaar die jonger is dan 21 jaar wordt ten minste een bedrag uitbetaald gelijk aan de in dit lid sub a bedoelde minimumvakantietoelage verminderd met 10% voor elk leeftijdsjaar of gedeelte van een leeftijdsjaar dat hij jonger is dan 21 jaar, met een maximumaftrek van 45% en met dien verstande dat het bedrag waarop hij alsdan aanspraak heeft naar evenredigheid wordt verminderd bij het vervullen van een onvolledige betrekking.

      Artikel 6:3:1 Uitbetaling vakantietoelage

      Lid 1

      De vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3 , wordt eenmaal per kalenderjaar uitbetaald over de periode van 12 maanden, beginnende met de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar. In afwijking van het bepaalde in de vorige zin vindt uitbetaling ook plaats bij ontslag van de ambtenaar.

      Lid 2

      • Artikel 6:3 , alsmede het eerste lid van dit artikel zijn niet van toepassing op de ambtenaar, die in werkelijke dienst is of te werk is gesteld in de zin van artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;

      • Aan de ambtenaar die ingevolge wettelijke verplichting anders dan voor herhalingsoefeningen als militair in werkelijke dienst is, of te werk is gesteld in de zin van artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst en die vervangende dienst gedurende negen maanden heeft vervuld, wordt een bedrag uitgekeerd, dat gelijk is aan het verschil tussen het bedrag, dat hij als vakantie-uitkering uit hoofde van zijn militaire dienst of tewerkstelling in de zin van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst ontvangt en het bedrag aan vakantietoelage - mits dit hoger is - dat hij zou hebben ontvangen indien de voorgaande leden op hem van toepassing zouden zijn en de toelage zou zijn berekend op basis van de volle aan zijn betrekking verbonden bezoldiging.

      Lid 3

      Bij de toepassing van dit artikel wordt in acht genomen dat de tijd gedurende welke bij wijze van disciplinaire straf of uit hoofde van schorsing een gedeelte van de bezoldiging wordt ingehouden buiten beschouwing wordt gelaten, indien en voorzover dat bij de strafoplegging of schorsing is bepaald. Artikel 8:15:2 , vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

      Lid 4

      Met betrekking tot de uitvoering van dit artikel kan het college nadere regels stellen.

      Artikel 6:4 Buitengewoon verlof

      Lid 1

      De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op calamiteiten- en ander kort verzuimverlof of kraamverlof heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn bezoldiging.

      Lid 2

      In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke andere gevallen aan de ambtenaar door het college buitengewoon verlof met behoud van de bezoldiging kan worden verleend.

      Lid 3

      In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke gevallen het college buitengewoon verlof kan verlenen aan de ambtenaar die lid is van een op grond van artikel 12:1 , derde lid, toegelaten organisatie.

      Lid 4

      Tijdens de periode van geheel of gedeeltelijk buitengewoon verlof, anders dan voor het vervullen van een politieke functie waarin pensioenaanspraken worden verkregen, is het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Het in de vorige volzin bedoelde verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste veertien kalenderdagen is verleend.

      Lid 5

      In de situatie dat er tijdens de non-activiteit elders pensioen wordt opgebouwd, is het verhaal van de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis-en aanvullende uitkering gelijk aan de bijdrage die voor de ambtenaar is verschuldigd.

      Artikel 6:4:1 Buitengewoon verlof

      • 1.

        Het college verleend aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging op de dag dat het huwelijk of geregistreerd partnerschap van de ambtenaar wordt voltrokken.

      • 2.

        De ambtenaar meldt tenminste twee weken tevoren aan het college wanneer het huwelijk of het registreren van het partnerschap zal plaatsvinden.

      Artikel 6:4:1a. Langdurig zorgverlof.

      • 1.

        De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op langdurend zorgverlof heeft over de uren dat hij dit verlof geniet aanspraak op doorbetaling van 50% van Zijn bezoldiging.

      • 2.

        Indien de ambtenaar gedurende het langdurend zorgverlof wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen vindt geen opschorting van het langdurend zorgverlof plaats.

      • 3.

        De ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet en langer dan 7 kalenderdagen wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen heeft met ingang van der achtste kalenderdag aanspraak op zijn volledige bezoldiging.

      • 4.

        De duur van de vakantie van de ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het langdurend zorgverlof.

      • 5.

        Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7 kalenderdagen, wordt met ingang van de achtste kalenderdag de vermindering van de duur van de vakantie beëindigd.

      • 6.

        De opbouw van de vakantietoelage van de ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet vindt plaats op basis van de bezoldiging genoemd in het eerste lid.

      • 7.

        Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7 kalenderdagen, vindt met ingang van de achtste kalenderdag de opbouw van de vakantietoelage weer plaats op basis van de volledige bezoldiging.

      Artikel 6:4:2 Vakbondsverlof

      Lid 1

      Voor de toepassing van dit artikel worden verstaan onder:

      • Centrales van overheidspersoneel:

      • de Algemene Centrale van overheidspersoneel (ACOP);

      • de Christelijke Centrale van overheids- en onderwijs Personeel (CCOOP);

      • de Centrale van middelbare en hogere functionarissen bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen (CMHF).

      • Verenigingen van ambtenaren:

      de verenigingen van ambtenaren welke zijn aangesloten bij de onder a genoemde centrales van overheidspersoneel.

      Lid 2

      Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door het college buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend aan de ambtenaar:

      • v oor het bijwonen van algemene vergaderingen van verenigingen van ambtenaren of, voor zover het algemene verenigingen betreft welke ook andere groepen van ambtenaren dan gemeentepersoneel organiseren, voor het bijwonen van algemene vergaderingen van een landelijke groep van gemeentepersoneel indien de ambtenaar lid van het hoofdbestuur, bestuurslid ener landelijke groep of afgevaardigde van een afdeling is, met dien verstande dat van elke afdeling voor iedere vijftig leden of gedeelte daarvan aan ten hoogste twee afgevaardigden tot een maximum van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;

      • voor het bijwonen van hoofdbestuursvergaderingen indien hij lid is van het hoofdbestuur van bondsraad- of bestuursraadvergaderingen indien hij lid is van de bonds- of bestuursraad, en van groepsraadvergaderingen indien hij lid is van een landelijke groepsraad;

      • voor het bijwonen van één algemene vergadering van de centrale organisatie waarbij de vereniging van de ambtenaar is aangesloten, indien hij als vertegenwoordiger van zijn vereniging aan die vergadering deelneemt.

      Lid 3

      Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het college aan de ambtenaar met een volledige betrekking buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:

      • o m, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen, bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het gemeentelijk apparaat, welke ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, alles tezamen voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar;

      • voor het - op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren - als cursist deelnemen aan een cursus welke door of ten behoeve van de leden van die vereniging van ambtenaren wordt gegeven, alles tezamen voor ten hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren.

      Lid 4

      Van het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur of waarvoor de seniorenarbeidsduur op grond van artikel 5:1 of 5:3 is verminderd, wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder a en b, naar evenredigheid verminderd.

      Lid 5

      Het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid tezamen, kan voor de ambtenaar met een volledige betrekking niet meer bedragen dan ten hoogste 244,8 uren per kalenderjaar, echter met dien verstande dat ten hoogste 316,8 uren verlof kan worden verleend aan de ambtenaar die:

      • l id is van het hoofdbestuur van een centrale van overheidspersoneel, genoemd in het eerste lid onder a, nr. 1 of 2 en/of van een vereniging van ambtenaren die rechtstreeks bij die centrale is aangesloten;

      • lid is van het centrale bestuur van de centrale genoemd in het eerste lid onder a, nr. 3 en/of bestuurslid is van een sector of sectie van de centrale. Het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur of waarvoor de seniorenarbeidsduur op grond van artikel 5:1 of 5:3 is verminderd, wordt het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid tezamen, naar evenredigheid verminderd.

      Lid 6

      Verlof, bedoeld in de vorige leden, kan slechts worden verleend aan de ambtenaar die lid is van een vereniging van ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, onder b.

      Lid 7

      Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als lid van de commissie, bedoeld in artikel 12:1 , tweede lid, buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend voor het bijwonen van de vergadering van die commissie, alsmede voor een voorvergadering per uitgeschreven commissievergadering.

      Hetgeen ten aanzien van de voorvergadering is bepaald, geldt eveneens voor de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als plaatsvervangend lid van de commissie bedoeld in artikel 12:1 , tweede lid.

      Lid 8

      Het college kan omtrent het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen, waarbij het te verlenen verlof, bedoeld in het tweede, derde en vijfde lid, op een lager aantal uren kan worden gesteld.

      Artikel 6:4:2a Vervallen.

      Artikel 6:4:3 Kortdurend zorgverlof

      Lid 1

      De ambtenaar met een volledige betrekking kan voor maximaal 72 uur per kalenderjaar aanspraak maken op kortdurend zorgverlof op grond van de Waz .

      Lid 2

      Het maximum van 72 uur, als genoemd in het eerste lid, wordt voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele betrekkingsomvang van minder dan 36 uur per week naar evenredigheid verminderd.

      Lid 3

      Het verlof komt voor de helft voor de rekening van de werkgever en voor de helft voor de rekening van de ambtenaar.

      Lid 4

      Het college bepaalt in overleg met de ambtenaar nader de wijze waarop de verrekening van het verlof met hem plaatsvindt. Verrekening met de vakantie bedoeld in artikel 6:2 is mogelijk.

      Artikel 6:4:4 Non-activiteit

      Lid 1

      Bij non-activiteit, bedoeld in artikel 125c, eerste lid, van de Ambtenarenwet bestaat geen recht op doorbetaling van de bezoldiging en vakantietoelage.

      Lid 2

      Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing, bedoeld in artikel 125c, tweede lid, Ambtenarenwet, aanspraak heeft op een vaste vergoeding - niet zijnde een onkostenvergoeding - wordt op zijn bezoldiging over de tijd dat hij het op grond van dat artikellid verleende verlof geniet een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als vergoeding voor de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.

      Lid 3

      Het college kan ter uitvoering van de vorige leden nadere regels vaststellen.

      Artikel 6:4:5 Overige redenen buitengewoon verlof

      Het college kan, aan een ambtenaar op diens verzoek, met behoud van het genot van gehele of gedeeltelijke bezoldiging en al dan niet onder bepaalde nadere voorwaarden, verlof verlenen om andere redenen dan die welke zijn genoemd in artikel 6:4 tot en met artikel 6:4:4. Het verlof wordt verleend voor maximaal één jaar.

      Artikel 6:4:5a Overige redenen buitengewoon verlof.

      Lid 1 Het college kan aan de ambtenaar die benoemd is tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren op diens verzoek onbetaald verlof verlenen voor de duur van de vervulling van de functie voor ten hoogste twee jaren.

      Lid 2 Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.

      Artikel 6:4:6 Buitengewoon verlof is geen vakantie

      Het buitengewoon verlof dat volledig doorbetaald wordt, wordt niet in mindering gebracht op de vakantie.

      Artikel 6:5 (Betaald) ouderschapsverlof

      Lid 1

      De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op ouderschapsverlof, heeft, voorzover lokaal een regeling betaald ouderschapsverlof vastgesteld of gewijzigd wordt, over de uren dat hij dit verlof geniet aanspraak op doorbetaling van zijn bezoldiging, berekend naar een percentage bepaald in het tweede en derde lid.

      Lid 2

      De ambtenaar die wordt bezoldigd volgens schaal 4 of hoger van de bezoldigingsregeling, heeft recht op doorbetaling van 75% van de bezoldiging over de arbeidsduur waarvoor het ouderschapsverlof geldt.

      Lid 3

      De ambtenaar die wordt bezoldigd volgens de schalen 1, 2 of 3 van de bezoldigingsregeling, heeft recht op doorbetaling van respectievelijk 90, 85 of 80% van de bezoldiging over de arbeidsduur waarvoor het ouderschapsverlof geldt.

      Lid 4

      Het is niet toegestaan dat betrokkene gedurende de uren dat het betaald ouderschapsverlof wordt genoten betaalde arbeid verricht. Het college kan hieromtrent nadere regels stellen.

      (LOGA CvA/2002004755 19 december 2002)

      Artikel 6:5a:1

      Op de ambtenaar die gebruik maakt van het overgangsrecht betaald ouderschapsverlof zijn de artikelen 6:5:1 tot en met 6:5:7 van overeenkomstige toepassing

      Artikel 6:5:1 Voorwaarden

      Lid 1

      De ambtenaar meldt het voornemen om ouderschapsverlof op te nemen ten minste drie maandenvoor de door hem gewenste ingangsdatum door middel van het daarvoor vastgestelde aanvraagformulier.

      Lid 2

      De ambtenaar die voor een kind van al dan niet betaald ouderschapsverlof gebruik heeft gemaakt, heeft niet nogmaals voor datzelfde kind recht op al dan niet betaald ouderschapsverlof.

      Artikel 6:5:2 Meerlingen

      Lid 1

      Bij twee- of meerlingen bestaat slechts voor één kind aanspraak op gedeeltelijke doorbetaling van de bezoldiging als bedoeld in artikel 6:5 .

      Lid 2

      De bepalingen uit artikel 6:5:1 , 6:5:3 , 6:5:4 , 6:5:6 en 6:5:7 zijn van overeenkomstige toepassing indien er, voor het tweede en de meerdere kinderen van een twee- of meerling, gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid onbetaald ouderschapsverlof te genieten.

      Artikel 6:5:3 Ziekte

      Lid 1

      Indien de ambtenaar gedurende het ouderschapsverlof wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen vindt geen opschorting van het ouderschapsverlof plaats.

      Lid 2

      De ambtenaar die ouderschapsverlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen heeft met ingang van de vijftiende kalenderdag aanspraak op zijn volledige bezoldiging.

      Artikel 6:5:4 Opbouw vakantie en vakantie-toelage

      Lid 1

      De duur van de vakantie van de ambtenaar die ouderschapsverlof geniet, wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het ouderschapsverlof.

      Lid 2

      Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 14 kalenderdagen, wordt met ingang van de vijftiende kalenderdag de vermindering van de duur van de vakantie beëindigd.

      Lid 3

      De opbouw van de vakantietoelage van de ambtenaar die ouderschapsverlof geniet, vindt plaats op basis van de bezoldiging genoemd in artikel 6:5 , tweede, respectievelijk derde lid.

      Lid 4

      Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 14 kalenderdagen, vindt met ingang van de vijftiende kalenderdag de opbouw van de vakantietoelage weer plaats op basis van de volledige bezoldiging.

      Artikel 6:5:5 Terugbetaling

      Lid 1

      De ambtenaar die gedurende het ouderschapsverlof of binnen zes maanden nadat hij betaald ouderschapsverlof op grond van deze regeling heeft genoten ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:1 , eerste lid, of artikel 8:13 , is verplicht de bezoldiging, die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten, terug te betalen.

      Lid 2

      Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien het ontslag als bedoeld in artikel 8:1 , eerste lid, het gevolg is van het aanvaarden van een betrekking bij een andere gemeente en evenmin indien de betrokkene aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, vanwege werkloosheid, die is ontstaan doordat de ambtenaar ontslag heeft gevraagd omdat hij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt, die door geheel buiten hem liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet wijzigen.

      Lid 3

      De ambtenaar die gedurende het ouderschapsverlof of binnen drie maanden nadat hij betaald ouderschapsverlof op grond van deze regeling heeft genoten op eigen verzoek een betrekking aanvaardt voor minder uren dan hij direct voorafgaande aan het ouderschapsverlof vervulde, dient de bezoldiging, die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten over de uren waarmee zijn aanstelling wordt verminderd, terug te betalen.

      Lid 4

      De ambtenaar die van het ouderschapsverlof gebruik maakt, dient zich tevoren schriftelijk akkoord te verklaren met het in het eerste en derde lid bepaalde.

      Artikel 6:5:6 vervallen.

      Artikel 6:5:7 Betaald ouderschapsverlof: aanvullende bepaling

      Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, kan het college een bijzondere regeling treffen.

      Artikel 6:5a

      (Vervallen)

      Artikel 6:6 Financiering loopbaanonderbreking

      Lid 1

      Indien de ambtenaar geheel of gedeeltelijk doorbetaald verlof geniet en in aanmerking komt voor een uitkering als bedoeld in hoofdstuk 7 en de Waz , geschiedt deze doorbetaling slechts voor zover het deze uitkering te bovengaat.

      Lid 2

      Betrokkene is wanneer hij geheel of gedeeltelijk betaald verlof opneemt, verplicht eraan mee te werken dat hij voor loopbaanonderbrekingsfinanciering in aanmerking komt. De financiering zal uitbetaald worden via de werkgever.

      Artikel 6:7 Zwangerschaps- en bevallingsverlof

      Lid 1 De vrouwelijke ambtenaar die op grond van de Waz zwangerschaps- en bevallingsverlof geniet, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van haar volledige bezoldiging.

      Lid 2 De Waz-uitkering van het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van het eerste lid recht heeft.

      Lid 3 De ambtenaar is, wanneer zij recht heeft op zwangerschaps- en bevallingsverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de uitbetaling van de Waz-uitkering door de gemeente bij en door het UWV.

      Lid 4 Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de vrouwelijke ambtenaar de Waz-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Waz-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan haar schuld of toedoen te wijten is, wordt de Waz-uitkering op de bezoldiging in mindering gebracht.

      Artikel 6:8 Adoptie- en pleegzorgverlof

      Lid 1

      De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op adoptie- of pleegzorgverlof, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging.

      Lid 2

      De Waz -uitkering van het adoptie- of pleegzorgverlof wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van het eerste lid recht heeft.

      Lid 3

      De ambtenaar is, wanneer hij recht heeft op adoptie- of pleegzorgverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de uitbetaling van de Waz -uitkering door de gemeente bij en door het UWV.

      Lid 4

      Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de Waz -uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Waz -uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt de Waz -uitkering op de bezoldiging in mindering gebracht.

      Lid 5

      Het adoptie- en pleegzorgverlof schort de termijn van 18 maanden als bedoeld in artikel 7:3 niet op.

      Hoofdstuk 6a. De gemeentelijke levensloopregeling.

      Artikel 6a:1  Begripsomschrijvingen

      Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

      gemeentelijke levensloopregeling: een regeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964;

      instelling: een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, vierde lid, Wet op de loonbelasting 1964;

      levenslooprekening: een bij de instelling door de ambtenaar geopende geblokkeerde rekening, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;

      levensloopverzekering: een bij de instelling door de ambtenaar afgesloten verzekering, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;

      levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening onderscheidenlijk het verzekerd kapitaal.

      Artikel 6a:2  Doel

      De bepalingen van dit hoofdstuk hebben ten doel het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van de financiering van een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof door de ambtenaar. De gespaarde voorziening blijft qua omvang binnen de grenzen van artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.

      Artikel 6a:3  Verzoek tot deelname levensloopregeling

      Lid 1 De ambtenaar die deel wil nemen aan de gemeentelijke levensloopregeling meldt dit bij het college.

      Lid 2 Het college verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de derde kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan de eisen zoals genoemd in artikel 6a:4.

      Lid 3 Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.

      Artikel 6a:4  Voorwaarden deelname levensloopregeling

      Lid 1 De ambtenaar informeert het college schriftelijk over de instelling waarbij de levenslooprekening of de levensloopverzekering wordt aangehouden.

      Lid 2 De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college of hij een levenslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen inhoudingsplichtigen tenzij een andere werkgever bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking staat geacht wordt inhoudingsplichtig te zijn ten aanzien van dit levenslooptegoed.

      Lid 3 De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan het college informatie verstrekt over de omvang van het levenslooptegoed van de ambtenaar tenzij dit levenslooptegoed geacht wordt te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking staat.

      Lid 4 De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college dat hij gedurende zijn deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling niet deelneemt aan een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 Wet op de loonbelasting 1964.

      Artikel 6a:5  Inleg

      Lid 1 De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de gemeentelijke levensloopregeling het gewenste bedrag van de inleg per jaar.

      Lid 2 De ambtenaar kan eenmaal per jaar op een door het college aangewezen wijze en tijdstip de hoogte van de inleg wijzigen.

      Lid 3 De inleg bestaat uit een of meerdere van de in artikel 6a:6 genoemde bronnen.

      Artikel 6a:6  Bronnen

      De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke levensloopregeling bestaat uit een of meer van de volgende bronnen:

      het salaris;

      de vakantietoelage;

      de eindejaarsuitkering;

      de levensloopbijdrage als genoemd in artikel 6a:7;

      de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren als bedoeld in artikel 4a:1;

      het opgebouwde verloftegoed bedoeld in artikel 4:3 lid 3.

      Artikel 6a:7  Levensloopbijdrage

      Lid 1 De ambtenaar die geboren is na 31 december 1949, met uitzondering van de ambtenaar die in 2005 55 jaar is geworden en die in deeltijd met FPU is gegaan, heeft recht op een levensloopbijdrage ten bedrage van 1,5% van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De bijdrage bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 400. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De levensloopbijdrage wordt tevens uitgekeerd aan ambtenaren die zijn geboren voor of op 31 december 1949 en die geen recht hebben op een uitkering zoals bedoeld in hoofdstuk 5a.

      Lid 2 In afwijking van het eerste lid is de levensloopbijdrage 2,5% indien en voor zolang hoofdstuk 9a op de ambtenaar van toepassing is.

      Lid 3 De levensloopbijdrage bedoeld in het tweede lid wordt gedurende maximaal 20 jaar verstrekt. Hierna ontvangt de ambtenaar de levensloopbijdrage bedoeld in het eerste lid. De levensloopbijdrage van 2,5% kan na 20 jaar voortgezet worden, indien artikel 9a:9, eerste lid, onderdeel b, van toepassing is.

      Lid 4 De levensloopbijdrage wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald.

      Lid 5 Bij indiensttreding vanaf 1 augustus van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een levensloopbijdrage op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de levensloopbijdrage plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.

      Lid 6 De levensloopbijdrage behoort tot het percentage, bedoeld in het eerste lid, tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1, lid 1, sub g van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

      Artikel 6a:7a Uitbetaling levensloopbijdrage 2008.

      De levensloopbijdrage, bedoeld in artikel 6a:7, wordt voor het kalenderjaar 2008 als gevolg van de wijziging van het uitbetalingsmoment van juli naar december berekend over de maanden augustus 2007 tot en met december 2008.

      De bijdrage bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 567. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld.

      Artikel 6a:8  Beëindiging deelname levensloopregeling

      Lid 1 Het college beëindigt de deelname aan de levensloopregeling uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe door de ambtenaar. Het college stelt vast hoe de kennisgeving moet plaatsvinden

      Lid 2 Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling eindigt daarnaast:

      bij overlijden van de ambtenaar;

      bij ontslag van de ambtenaar;

      de dag voordat de ambtenaar 65 jaar wordt

      Artikel 6a:9  Opname levenslooptegoed

      Lid 1 Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt:

      ten behoeve van de uitbetaling van een uitkering tijdens een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof op grond van de Wet arbeid en zorg en hoofdstuk 6;

      ten behoeve van het omzetten van het levenslooptegoed in een aanspraak ingevolge artikel 16.6. van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, voor zover de fiscale grenzen in de Wet op de loonbelasting 1964 niet worden overschreden.

      Lid 2 Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken meldt de ambtenaar tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum het college dat hij wil beschikken over (een deel van zijn) levenslooptegoed. Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.

      Lid 3 Het levenslooptegoed mag geheel of gedeeltelijk worden afgekocht in geval van beëindiging van het dienstverband.

      Lid 4 Met inachtneming van het derde lid, wordt het levenslooptegoed niet afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid gesteld anders dan ten behoeve van de in artikel 61k Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding ten behoeve van de belastingdienst bij buitenlandse aanbieders.

      Artikel 6a:10  Slotbepaling

      Dit hoofdstuk is niet van toepassing op ambtenaren bedoeld in hoofdstuk 9 en 9b, met uitzondering van de ambtenaar op wie paragraaf 5 van hoofdstuk 9b van toepassing is.

      Hoofdstuk 7 Aanspraken bij ongeschiktheid wegens ziekte of gebrek

      Artikel 7:1 Definities

      Lid 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

      passende arbeid: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;

      werkzaamheden in het kader van de reïntegratie: loonvormende arbeid, die specifiek gericht is op terugkeer in de eigen dan wel passende arbeid waarover afspraken zijn vastgelegd in het plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9, vierde lid;

      scholing in het kader van de reïntegratie: scholing die gericht is op terugkeer in de eigen dan wel passende arbeid waarover afspraken zijn vastgelegd in het plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9, vierde lid;

      arbeidsongeschiktheid in en door de dienst: arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die in overwegende mate haar oorzaak vindt in:

      de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht of;

      in een dienstongeval verband houdende met de aard van de opgedragen werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waarin deze werkzaamheden moesten worden verricht;

      en die niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten;

      Basisverzekering: verzekering conform de Zvw.

      Aanvullende verzekering: verzekering die wordt afgesloten door de ambtenaar naast de basisverzekering waarbij het verzekeringspakket - tezamen met het pakket van de basis verzekering - tenminste gelijk is aan het verzekeringspakket dat in 2005 werd aangeboden op grond van de Gemeenschappelijke regeling zorgverzekering ambtenaren Nederland.

      Geselecteerde zorgverzekeraar: Als geselecteerde zorgverzekeraar is door het LOGA voor de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008 aangewezen IZA Zorgverzekeraar N.V.

      Lid 2 Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

      Artikel 7:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek

      Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek.

      Artikel 7:2:1 Arbo-dienst

      De gemeente laat zich bijstaan door een arbo-dienst.

      Artikel 7:2:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding

      Lid 1

      De ambtenaar heeft het recht op bedrijfsgeneeskundige begeleiding overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk.

      Lid 2

      De bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de ambtenaar geschiedt door een arbo-dienst, overeenkomstig door het college te stellen regels.

      Artikel 7:2:3 Consulteren arts door ambtenaar

      De ambtenaar heeft het recht een arts van de arbo-dienst rechtstreeks te consulteren ter zake van gezondheidsproblemen die naar zijn mening met zijn arbeidssituatie kunnen samenhangen.

      Artikel 7:2:4 Periodiek geneeskundig onderzoek

      De ambtenaar die in verband met de uitoefening van zijn werkzaamheden aan bijzonder gevaar voor zijn gezondheid blootstaat, dan wel voor een goede vervulling van zijn betrekking aan bijzondere gezondheidseisen moet voldoen, is verplicht zich aan een periodiek geneeskundig onderzoek te onderwerpen, indien zulks naar het oordeel van het college, na overleg met de arbo-dienst, noodzakelijk is.

      Artikel 7:2:5 Geneeskundig onderzoek

      Lid 1

      Het college is bevoegd de arbo-dienst opdracht te geven de ambtenaar aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen:

      • indien naar het oordeel van het college redelijkerwijs aanleiding bestaat tot twijfel aan een goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;

      • indien de ambtenaar niet of niet langer volledig geschikt is gebleken voor het naar behoren vervullen van zijn betrekking, zulks ten einde na te gaan of hiervoor medische oorzaken zijn aan te wijzen.

      Lid 2

      De ambtenaar is verplicht zich aan een onderzoek, bedoeld in het eerste lid, te onderwerpen.

      Artikel 7:2:6 Buitendienststelling

      Lid 1

      Indien bij een onderzoek, bedoeld in artikel 7:2:4 of in artikel 7:2:5 blijkt van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar, dat naar het oordeel van de arbo-dienst de belangen van de ambtenaar, die van de dienst of van bij de dienstuitoefening betrokken derden zich tegen voortzetting van zijn betrekking verzetten, wordt de ambtenaar door het college buiten dienst gesteld.

      Lid 2

      Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt niet plaats indien, naar het oordeel van de arbo-dienst, de lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar het wenselijk maakt dat hij tijdelijk met andere werkzaamheden wordt belast, indien en voor zover deze voorhanden zijn. In dat geval is artikel 7:18:1 van overeenkomstige toepassing.

      Lid 3

      Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de toepassing van de overige artikelen van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een verhindering wegens ziekte.

      Artikel 7:2:7 Maatregelen of voorzieningen in belang herstel ambtenaar

      Lid 1

      Indien daartoe naar het oordeel van de arbo-dienst aanleiding bestaat, verzoekt het college het UWV de ambtenaar in aanmerking te laten komen voor maatregelen of voorzieningen in het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid.

      Lid 2

      De ambtenaar wordt van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk in kennis gesteld.

      Artikel 7:3 Recht op bezoldiging

      Lid 1 De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging.

      Lid 2 De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid gedurende de zevende tot en met de twaalfde maand recht op doorbetaling van 90% van zijn bezoldiging.

      Lid 3 De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 12 maanden gedurende de dertiende tot en met de vierentwintigste maand recht op doorbetaling van 75% van zijn bezoldiging.

      Lid 4 De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 24 maanden tot het einde van zijn dienstverband recht op doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging

      Lid 5 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder ziekte ook gebreken verstaan.

      Lid 6 De ambtenaar heeft recht op de doorbetaling van zijn volledige bezoldiging over de uren waarop hij:

      zijn arbeid verricht;

      passende arbeid verricht;

      werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie verricht;

      scholing volgt in het kader van zijn reïntegratie.

      Lid 7 De ambtenaar behoudt na afloop van de termijn van zes maanden recht op de doorbetaling van zijn volledige bezoldiging bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst.

      Lid 8 De ambtenaar bedoeld in het derde en vierde lid, die ten minste 50% va nzijn formele arbeidsduur zijn arbeid, passende arbeid, werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie verricht of scholing volgt in het kader van zijn reïntegratie, genoemd in het zesde lid van dit artikel, heeft recht op een extra percentage van 5% berekend over de bezoldiging waar hij recht op heeft ingevolge dit artikel.

      Hierbij geldt als maximum de bezoldiging bedoeld in het eerste lid.

      Lid 9

      De ambtenaar heeft ten minste recht op het wettelijk minimumloon, berekend nar rato van zijn formele arbeidsduur.

      Lid 10 De periode waarover de ambtenaar voorafgaand aan de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 6:7, ziek is als gevolg van de zwangerschap, schort de periode, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, op.

      Lid 11 Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten, bedoeld in artikel 6:7, tenzij in dat geval de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

      Lid 12 De doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, eindigt indien de ambtenaar definitief wordt herplaatst in een andere functie.

      Lid 13 Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het recht op bezoldiging.

      Lid 14

      Het college zal rekening houden met individuele gevallen van terminale ziekte. In die gevallen zal de afweging worden gemaakt of ook na afloop van de termijn van zes maanden, bedoeld in het eerste lid, de volledige bezoldiging wordt doorbetaald.

      Artikel 7:4 Bezoldiging bij ziekte bij seniorenmaatregel en onbetaald/gedeeltelijk betaald verlof

      Lid 1

      De ambtenaar van wie de werktijd is teruggebracht ingevolge een seniorenmaatregel op grond van hoofdstuk 5, heeft recht op doorbetaling van de bezoldiging als bedoeld in artikel 7:3 , met dien verstande dat de ambtenaar nooit een groter bedrag aan bezoldiging doorbetaald kan krijgen, dan dat hij doorbetaald zou hebben gekregen, indien hij niet ziek zou zijn geweest.

      Lid 2

      De ambtenaar die onbetaald dan wel gedeeltelijk betaald verlof geniet heeft recht op doorbetaling van de bezoldiging als bedoeld in artikel 7:3 , met dien verstande dat de ambtenaar nooit een groter bedrag aan bezoldiging doorbetaald kan krijgen, dan dat hij doorbetaald zou hebben gekregen, indien hij niet ziek zou zijn geweest.

      Artikel 7:5 Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst

      Lid 1

      Aan de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WAO-uitkering wordt, bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst, een aanvullende uitkering verleend.

      Lid 2

      De aanvullende uitkering genoemd in het eerste lid is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de aan de ambtenaar toegekende WAO-uitkering, vermeerderd met een aan de ambtenaar toegekend invaliditeitspensioen ingevolge het pensioenreglement, aan te vullen tot een bepaald percentage van de bezoldiging die de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

      80% of meer:

      95%

      65 tot 80%

      68,875%

      55 tot 65%

      57%

      45 tot 55%

      47,5%

      35 tot 45%

      38%

      25 tot 35%

      28,5%

      15 tot 25%

      19%

      Lid 3

      De aanvullende uitkering eindigt:

      • indien de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden of;

      • met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op de dag waarop de ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt.

      Lid 4

      De gewezen ambtenaar die recht heeft op een uitkering op grond van dit artikel, is verplicht om het college op de hoogte te stellen van wijzigingen in zijn arbeidsongeschiktheiduitkering of invaliditeitspensioen.

      Artikel 7:6 Overlijdensuitkering bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst

      Lid 1

      Indien de ambtenaar die recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 7:5 overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks gevolg is van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst, dan wordt aan diegene die, in verband met dit overlijden, uit hoofde van het dienstverband van de ambtenaar, een nabestaandenpensioen geniet, een uitkering verleend ten bedrage van 18% van dit nabestaandenpensioen. Op deze uitkering worden de bepalingen inzake inbouw AOW/ANW en bepalingen inzake vermindering met de franchise niet toegepast.

      Lid 2

      De uitkering op grond van dit artikel eindigt;

      • op de eerste dag van de maand, volgend op de dag waarop de overledene de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt;

      • indien de weduwe of weduwnaar aan wie een nabestaandenpensioen werd toegekend hertrouwt, dan wel een geregistreerd partnerschap aangaat. De uitkering eindigt dan op de eerste dag van de maand volgende op de dag van het hertrouwen, dan wel het aangaan van een geregistreerd partnerschap.

      Artikel 7:7 Vergoeding kosten geneeskundige verzorging bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst

      Lid 1

      Bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst worden aan de ambtenaar vergoed de te zijner laste blijvende, naar het oordeel van het college noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging.

      Lid 2

      Het college kan omtrent het bepaalde in het eerste lid nadere voorschriften geven.

      Artikel 7:8 Nadere regels

      Het college kan nadere regels stellen.

      Artikel 7:8:1 Vaststelling referte-tijdvak toelagen

      Het referte-tijdvak dat in acht wordt genomen voor de vaststelling van de gemiddelde hoogte van de toelage onregelmatige dienst, de overgangstoelage onregelmatige dienst, alsmede de prestatiebeloning, ten behoeve van de vaststelling van het bedrag van de bezoldiging zoals bedoeld in dit hoofdstuk, dient in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.

      Artikel 7:8:2 Periodieke salarisverhoging

      Het onderwerp periodieke salarisverhogingen tijdens ziekte dient in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.

      Artikel 7:8:3 Werktijd bij ziekte bij seniorenmaatregel en toepassing van artikel 2:7a

      Lid 1

      De ambtenaar wiens feitelijke arbeidsduur op grond van toepassing van hoofdstuk 5 is aangepast, kan alleen verplicht worden tot aanvaarding van een functie waarvan de arbeidsomvang overeenkomt met deze feitelijke arbeidsduur.

      Lid 2

      De ambtenaar wiens arbeidsduur is aangepast op grond van artikel 2:7a , kan voor de duur van de periode waarvoor toepassing van dit artikel is bepaald, worden verplicht tot aanvaarding van arbeid waarvan de arbeidsduur overeenkomt met deze tijdelijke uitgebreide arbeidsduur. Wanneer de periode waarvoor de toepassing van artikel 2:7a is verstreken, geldt de verplichting voor de ambtenaar ten aanzien van de aanvaarding van een nieuwe functie voor de formele arbeidsduur.

      Artikel 7:9 Verplichtingen college

      Lid 1 Het college is verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen arbeid of passende arbeid te verrichten.

      Lid 2 Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en binnen de openbare dienst van de gemeente geen passende arbeid voorhanden is, bevordert het college de inschakeling van de ambtenaar in passende arbeid buiten de openbare dienst van de gemeente.

      Lid 3 Uit hoofde van zijn verplichting, genoemd in het eerste en tweede lid, stelt het college in overeenstemming met de ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.

      Lid 4 Het college stelt een protocol vast, waarin de regels zijn opgenomen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen omtrent ziek- en herstelmeldingen daaronder begrepen, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.

      Artikel 7:10 Verplichting ambtenaar tot informatieverstrekking bij ziekte

      De ambtenaar verstrekt op verzoek van het college alle informatie die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.

      Artikel 7:11 Verplichting tot verlening van medewerking aan reïntegratie

      Lid 1 De ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, is verplicht:

      gevolg te geven aan, door het college of een door hem aangewezen deskundige, gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het college of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld in artikel 7:9;

      zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7:9, derde lid;

      zich te gedragen naar de regels die in het protocol, bedoeld in artikel 7:9, vierde lid, zijn opgenomen.

      Lid 2 Indien de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn betrekking te vervullen, in staat is passende arbeid als bedoeld in artikel 7:1 te verrichten en hij door het college of een andere werkgever daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, is hij verplicht die arbeid te verrichten.

      Artikel 7:12 Verplichtingen ambtenaar medisch onderzoek

      Lid 1:

      De ambtenaar is verplicht zich te onderwerpen aan een door of vanwege de arbo-dienst in te stellen medisch onderzoek ter beantwoording van de vragen:

      • of er sprake is van verhindering tot het vervullen van zijn betrekking wegens ziekte;

      • in welke mate er sprake is van verhindering als bedoeld onder a;

      • of de ambtenaar de verhindering tot het vervullen van zijn betrekking opzettelijk heeft veroorzaakt;

      • of de ambtenaar ten onrechte nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat te dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard zijn uitgezonderd;

      • of de ambtenaar zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

      • of verdere maatregelen of voorzieningen nodig zijn in het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid;

      • wanneer en in welke mate de vervulling van de betrekking kan worden hervat.

      Lid 2

      Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de redenen van medisch onderzoek.

      Artikel 7:13:1 Geen aanspraak op doorbetaling bezoldiging

      Geen aanspraak op doorbetaling bezoldiging als bedoeld in artikel 7:3 bestaat:

      • indien blijkens het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 7:12 , sprake is van een omstandigheid waarbij de ambtenaar opzettelijk de verhindering tot het vervullen van zijn betrekking heeft veroorzaakt, tenzij de ambtenaar daarvan op grond van zijn geestelijk toestand geen verwijt kan worden gemaakt;

      • indien de verhindering wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na de in artikel 2:3 , eerste lid, bedoelde geneeskundige keuring en alsdan blijkt dat de ambtenaar hierbij onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring dat tegen de vervulling van zijn betrekking uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan, ten onrechte is afgegeven, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.

      Artikel 7:13:2 Staken van doorbetaling de bezoldiging

      Lid 1

      De doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in artikel 7:3 , wordt gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar:

      • weigert de in artikel 7:12 neergelegde verplichting tot het verlenen van medewerking aan een door of vanwege de arbo-dienst in te stellen medische onderzoek na te komen;

      • blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek ten onrechte heeft nagelaten zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen;

      • blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt, met uitzondering van voorschriften om mee te werken aan een ingreep van heelkundige aard;

      • zich blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

      • er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de arbo-dienst aangewezen arts niet kan plaatshebben;

      • tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de arbo-dienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht en het college daartoe toestemming heeft verleend;

      • weigert mededeling te doen van inkomsten uit arbeid, die hij heeft in verband met het verrichten van door de arbo-dienst in het belang van zijn genezing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of derden;

      • zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de arbo-dienst bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate, indien zulks hem is opgedragen, tenzij hij daarvoor een door de arbo-dienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;

      • weigert om – op verzoek van het college – informatie te verstrekken die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.

      Lid 2

      De doorbetaling van de bezoldiging vindt wel plaats indien de ambtenaar op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in het eerste lid.

      Artikel 7:14 Sanctie bij nalatigheid algemene verplichtingen ambtenaar

      Lid 1 De ambtenaar die zich niet houdt aan zijn verplichtingen, bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, onder c, wordt disciplinair gestraft wegens plichtsverzuim.

      Lid 2 De doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in artikel 7:3, wordt gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar:

      weigert mee te werken aan, door het college of een door hem aangewezen deskundige, gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen, als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, onder a, die erop gericht zijn om de betrokkene in staat te stellen de eigen passende arbeid te verrichten;

      weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, onder b.

      weigert aangeboden passende arbeid te verrichten, waartoe hij op grond van artikel 7:11, tweede lid, verplicht is.

      Lid 3 De doorbetaling van de bezoldiging, als genoemd in het tweede lid, vindt wel plaats indien de ambtenaar op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in het tweede lid.

      Artikel 7:15:1 Bezoldiging uitbetalen aan anderen en nabetaling aan ambtenaar

      Lid 1

      Het college kan, indien daarvoor naar zijn oordeel bijzondere omstandigheden aanleiding geven, bepalen, dat de op grond van de artikelen 7:13:1 , 7:13:2 en 7:14 niet uitbetaalde bezoldiging, geheel of ten dele aan anderen dan de ambtenaar zal worden uitbetaald.

      Lid 2

      Voor zover het college van zijn in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de ingevolge de artikelen 7:13:1 , 7:13:2 en 7:14 niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald wanneer de ambtenaar op grond van de second opinion die hij conform artikel 30, eerste lid, onderdeel e, f en g, van de wet SUWI, heeft aangevraagd inzake het oordeel over de ongeschiktheid tot werken in het gelijk gesteld wordt.

      Artikel 7:16 Wijze van opdragen passende en gangbare arbeid

      Lid 1 Passende arbeid, bedoeld in artikel 7:11, tweede lid, wordt de ambtenaar opgedragen:

      door plaatsing in een andere betrekking voor tijdelijke duur, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de aanstelling;

      door plaatsing in een andere betrekking bij wijze van proef, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de aanstelling;

      bij een andere werkgever, door een tijdelijke detachering, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de aanstelling.

      Lid 2 Na 24 maanden van ziekte kan passende arbeid, bedoeld in artikel 7:11, tweede lid, aan de ambtenaar worden opgedragen in een andere betrekking, door wijziging van de aanstelling.

      Lid 3 Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt onder een andere betrekking mede verstaan het verrichten van dezelfde werkzaamheden onder andere voorwaarden.

      Artikel 7:17 Terugkeer in betrekking na ziekte

      Lid 1

      Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn betrekking te vervullen, kan worden bepaald dat hij zijn betrekking slechts weer zal mogen vervullen, indien het college daarvoor toestemming heeft verleend, onder bepaling van de mate waarin de hervatting kan geschieden.

      Lid 2

      Ten behoeve van de bepaling van het eerste lid zal mede worden gelet op het advies van de arbo-dienst of van het UWV.

      Lid 3

      De in het eerste lid bedoelde toestemming is in ieder geval vereist indien de ambtenaar gedurende meer dan een jaar volledig verhinderd is geweest zijn betrekking te vervullen.

      Artikel 7:18

      Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het in mindering brengen van inkomsten uit passende arbeid of werkzaamheden in het kader van de reïntegratie op de bezoldiging.

      Artikel 7:18:1 Inkomsten andere betrekking in mindering brengen op bezoldiging

      Lid 1 Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het vervullen van zijn betrekking, op grond van een aan het college uitgebracht advies door de arbo-dienst of door het UWV, in het belang van zijn genezing of zijn reïntegratie, dan wel in het kader van herplaatsing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, worden de inkomsten uit deze arbeid in mindering gebracht op de bezoldiging waar de ambtenaar recht op heeft krachtens artikel 7:3.

      Lid 2 Tot de in het eerste lid bedoelde inkomsten wordt tevens gerekend een herplaatsingstoelage, toegekend op grond van hoofdstuk 12 van het pensioenreglement, alsmede elke andere toelage, onder welke benaming ook, die geacht kan worden betrekking te hebben op arbeid bedoeld in het eerste lid.

      Artikel 7:19 Samenloop van bezoldiging bij ziekte met ZW-uitkering

      Lid 1 Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk recht heeft op een ZW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3, recht heeft.

      Lid 2 Indien de ambtenaar geen ZW-uitkering aanvraagt binnen de in de ZW gestelde termijnen en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen ZW-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.

      Lid 3 Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de ZW-uitkering vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel het recht op de ZW-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.

      Lid 4 De ambtenaar verleent op verzoek van het college alle medewerking aan het via het college tot uitbetaling laten komen van de ZW-uitkering.

      Lid 5 Indien de ZW-uitkering meer bedraagt dan het bedrag waarop de ambtenaar op grond van artikel 7:3 recht heeft, wordt het meerdere aan de ambtenaar uitbetaald.

      Artikel 7:20 Samenloop van bezoldiging bij ziekte met een WW-uitkering

      Indien de ambtenaar ter zake van de dienstbetrekking waarbij de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk is ontstaan, recht heeft op een WW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3, recht heeft.

      Artikel 7:21 Samenloop van bezoldiging bij ziekte met uitkering op grond van de WIA

      Lid 1 Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende verhindering tot het vervullen van zijn betrekking recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3 recht heeft.

      Lid 2 Indien de ambtenaar recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen, wordt die uitkering naar rato van de bezoldiging uit de verschillende functies, in mindering gebracht op de dienstbetrekking op grond waarvan de bezoldiging wordt doorbetaald.

      Lid 3 Indien de ambtenaar geen WGA- of IVA-uitkering aanvraagt binnen de in de WIA gestelde termijnen en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen WGA- of IVA-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.

      Lid 4 Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar niet kan worden vastgesteld of de ambtenaar in aanmerking komt voor een WGA- of een IVA-uitkering en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.

      Lid 5 Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene de WGA- of IVA-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de WGA- of IVA-uitkering zoals die werd genoten voor vermindering of gehele of gedeeltelijke weigering van het bedrag plaatsvond.

      Lid 6 De ambtenaar verleent op verzoek van het college alle medewerking aan het via het college tot uitbetaling laten komen van de WGA- of IVA-uitkering.

      Artikel 7:22   WAJONG/WAZ

      Indien de ambtenaar op grond van zijn arbeidsongeschiktheid recht heeft op een WAJONG-of WAZ-uitkering, worden deze uitkeringen voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een uitkering op grond van de WIA.

      Artikel 7:23

      (Vervallen)

      Artikel 7:23:1

      (Vervallen)

      Artikel 7:24   Tegemoetkoming ziektekosten

      Lid 1 De ambtenaar, die zowel de basisverzekering als een aanvullende verzekering afsluit bij de geselecteerde zorgverzekeraar, wordt een tegemoetkoming in zijn ziektekosten verleend.

      Lid 2 De tegemoetkoming in ziektekosten wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand februari uitbetaald.

      Lid 3 Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar heeft de ambtenaar naar evenredigheid recht op een tegemoetkoming in ziektekosten. Uitbetaling vindt plaats in de maand februari van het kalenderjaar na indiensttreding.

      Lid 4 Bij uitdiensttreding van de ambtenaar na 1 januari van een kalenderjaar vindt verrekening van de tegemoetkoming plaats. De tegemoetkoming die gerelateerd is aan het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar niet in dienstverband werkzaam is geweest, moet worden terugbetaald.

      Artikel 7:25   Hoogte tegemoetkoming

      Lid 1 In 2007 bedraagt de tegemoetkoming in ziektekosten € 162,- per jaar

      In 2008 bedraagt de tegemoetkoming in ziektekosten € 168,- per jaar.

      Lid 2 In 2007 bedraagt de tegemoetkoming in ziektkosten € 286,-- per jaar indien de ambtenaar het voorafgaande kalenderjaar een bezoldiging heeft ontvangen die lager of gelijk is aan het maximum bedrag van schaal 6.

      In 2008 bedraagt de tegemoetkoming in ziektekosten € 296,-- per jaar indien de ambtenaar het voorafgaande kalenderjaar een bezoldiging heeft ontvangen die lager of gelijk is aan het maximum bedrag van schaal 6.

      Lid 3 Bij de vaststelling of de bezoldiging van de ambtenaar lager of gelijk is aan schaal 6 wordt uitgegaan van de daadwerkelijk ontvangen bezoldiging over het voorafgaande kalenderjaar. Hierbij worden tevens in aanmerking genomen inkomsten die een ambtenaar geniet uit hoofde van een andere dienstbetrekking. De ambtenaar is verplicht de gemeente te informeren over dergelijke inkomsten.

      Lid 4 Bij de bepaling van het maximum bedrag van schaal 6 wordt uitgegaan van de daadwerkelijk vastgestelde bedragen per maand zoals die golden in het voorafgaande kalenderjaar.

      Lid 5 Voor de hoogte van de tegemoetkoming als bedoeld in de leden 1 en 2 en voor de bepaling van de hoogte van het maximumbedrag van schaal 6 als bedoeld in de leden 2, 3 en 4 wordt geen rekening gehouden met de omvang van de betrekking.

      Artikel 7:25a   Meerdere dienstverbanden

      Indien de ambtenaar uit hoofde van een ander dienstverband een tegemoetkoming krijgt voor ziektekosten, wordt dit verrekend met de tegemoetkoming op grond van artikel 7:24 en artikel 7:25. De ambtenaar is verplicht de gemeente te informeren, indien hij een dergelijke tegemoetkoming ontvangt uit hoofde van een andere dienstbetrekking.

      Artikel 7:25b   Inhouding ziektekostenpremies

      Premies die de ambtenaar en/of zijn gezinsleden verschuldigd zijn aan de geselecteerde zorgverzekeraar worden door het college op de bezoldiging van de desbetreffende ambtenaar ingehouden en afgedragen aan de geselecteerde zorgverzekeraar, tenzij de ambtenaar schriftelijk aan de geselecteerde zorgverzekeraar heeft meegedeeld hiertegen bezwaar te hebben, of tenzij de som van de af te dragen premies hoger is dan de netto bezoldiging van de ambtenaar.

      Artikel 7:25:1 Vervallen.

      Artikel 7:25:2 Vervallen.

      Artikel 7:25:3 Vervallen.

      Artikel 7:25:4 Compensatie premie AOW/ANW

      Lid 1

      Aan de ambtenaar die deelnemer is aan de IZA-regeling en over het werkgeversaandeel in de bijdrage aan die ziektekostenvoorziening premie AOW/ANW is verschuldigd, terwijl hij niet reeds op grond van zijn inkomen uit zijn dienstbetrekking bij de gemeente de maximaal verschuldigde premie AOW/ANW betaalt, wordt een compensatie verleend.

      Lid 2

      Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op gewezen ambtenaren met aanspraak op een uitkering ter zake van werkloosheid, vervroegde uittreding en invaliditeit, alsmede op nabestaanden van ambtenaren.

      Lid 3

      De in het eerste lid bedoelde compensatie is gelijk aan het bedrag dat aan premie AOW/ANW is verschuldigd over het werkgeversaandeel in de bijdrage aan de IZA-regelingen en waarmee het op grond van zijn inkomen, bedoeld in het vorige lid, verschuldigde bedrag aan premie AOW/ANW wordt overschreden.

      Lid 4

      Het bedrag van de compensatie wordt aan het eind van het kalenderjaar uitbetaald. Bij in dienst treden of ontslag in de loop van een kalenderjaar vindt, voor zover het bepaalde in het eerste lid van toepassing is, vaststelling van de compensatie plaats over het gewerkte aantal kalendermaanden in dat jaar. Bij ontslag vindt de uitbetaling plaats in de maand volgend op de maand, waarin het dienstverband wordt beëindigd.

      Lid 5

      In 2003 wordt het bedrag van de compensatie zoals die wordt vastgesteld op basis van het derde lid voor tweederde deel uitbetaald. In 2004 wordt het bedrag van de compensatie zoals die wordt vastgesteld op basis van het derde lid voor eenderde deel uitbetaald. Vanaf 1 januari 2005 bestaat geen aanspraak meer op compensatie premie AOW/ANW.

      Artikel 7:26 Overgangsbepaling

      Lid 1

      Op de ambtenaar of gewezen ambtenaar, die wegens ziekte op 31 december 2000 recht heeft op bezoldiging of uitkering op grond van dit hoofdstuk en waarvan de ziekte ook na deze datum voortduurt, blijven de bepalingen van dit hoofdstuk, zoals deze luidden op 31 december 2000 van kracht tot het moment dat de ziekte van de betrokkene eindigt, dan wel tot de dag met ingang waarvan de betrokkene recht krijgt op een uitkering krachtens de Ziektewet.

      Lid 2

      De betrokkene is verplicht de onverschuldigde betalingen aan hem, die op grond van dit artikel zijn verricht, terug te betalen, indien hem met terugwerkende kracht een uitkering krachtens de Ziektewet wordt toegekend.

      Artikel 7:27 Garantie-uitkering

      Lid 1

      De ambtenaar die herplaatst is op grond van artikel 7:6 , tweede lid onder c, zoals dat luidde voor 1 januari 2003, heeft, indien naderhand maar voor 1 januari 2001, de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld, recht op een garantie-uitkering, indien hem geen aanvullende gangbare arbeid is aangeboden van een zodanige omvang dat hij in staat is om zijn toegenomen restverdiencapaciteit te benutten.

      Lid 2

      De garantie-uitkering bedraagt te rekenen vanaf de datum van aanvang van de ziekte in de oorspronkelijke betrekking 18 maanden 100%, vervolgens 39 maanden 80% en daarna 33 maanden 70% van de bezoldiging die de ambtenaar genoot in de oorspronkelijke betrekking.

      Lid 3

      Op de garantie-uitkering wordt in mindering gebracht hetgeen de ambtenaar ontvangt aan bezoldiging uit de betrekking waarin hij is herplaatst en, in voorkomend geval, met het recht op WAO-uitkering, invaliditeitspensioen, herplaatsingstoelage en inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf verkregen op of na de datum waarop de arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld.

      Lid 4

      Indien de betrokkene nalaat van de gelegenheid gebruik te maken die kan leiden tot het verkrijgen van gangbare arbeid, indien hij weigert gangbare arbeid te aanvaarden of indien hij opzettelijk inkomsten uit gangbare arbeid verloren laat gaan, wordt het bedrag van de garantie-uitkering verminderd met het bedrag van de verzuimde of de verloren gegane inkomsten.

      Lid 5

      De garantie-uitkering eindigt:

      • met ingang van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt;

      • bij ontslag.

      Artikel 7:28   Overgangsartikel

      Lid 1 Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 is gelegen voor 1 januari 2004 zijn de artikelen 7:1, 7:3, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16, 7:18, 7:21 en 7:22 niet van toepassing.

      Lid 2 Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 7:1, 7:3, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16, 7:18, 7:21 en 7:22 zoals die golden op 31 december 2005, van toepassing.

      Lid 3 Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 is gelegen op of na 1 januari 2004 en die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering, zijn de artikelen 7:1, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21 niet van toepassing.

      Lid 4 Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 7:1, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21, zoals die golden op 31 december 2005, van toepassing, waarbij de verwijzing in artikel 7:21, eerste lid, naar artikel 7:3, eerste lid, gelezen moet worden als een verwijzing naar artikel 7:3, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2006 .

      Lid 5 Het college stelt per 1 januari 2006 voor de ambtenaren van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, is gelegen op of na 1 januari 2004, de duur van de ongeschiktheid vast. De hoogte van de loondoorbetaling vanaf 1 januari 2006 wordt bij voortduring van de ongeschiktheid berekend op basis van het bepaalde in artikel 7:3, eerste tot en met het vierde lid.

      Artikel 7:28:1

      Lid 1 Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 is gelegen voor 1 januari 2004 is artikel 7:18:1 niet van toepassing.

      Lid 2 Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, is artikel 7:18:1 zoals dat gold op 31 december 2005, van toepassing

      Artikel 7:29   Uitbetaling werkgeversbijdrage 2006

      De tegemoetkoming conform artikel 7:24 en 7:25 voor het kalenderjaar 2006 wordt in plaats van in februari 2006 uitbetaald in april 2006

      Artikel 7:29:1   Overgangsbepaling 1%-regeling

      Lid 1 De ambtenaar kan tot 1 juli 2006 een verzoek indienen op grond van artikel 7:25:2, zoals dat luidde voor 1 januari 2006. De ambtenaar kan bij het indienen van dit verzoek een opeenvolgende periode van 12 maanden kiezen die uiterlijk eindigt op 31 december 2005.

      Lid 2 De ambtenaar die reeds over een gedeelte van 2005 een vergoeding op basis van artikel 7:25:2 heeft ontvangen, kan over de resterende periode in 2005 nog aanspraak maken op een vergoeding mits de periode die hij kiest direct aansluit bij de periode van het vorige verzoek en eindigt op 31 december 2005. Zowel voor wat betreft de bepaling van de lasten als het inkomen van de ambtenaar wordt uitgegaan van de periode zoals bepaald op grond van de vorige volzin.

      Lid  3 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de gewezen ambtenaar.

      Hoofdstuk 8 Ontslag

      Artikel 8:1 Ontslag op verzoek

      Lid 1

      Indien de ambtenaar ontslag verzoekt, wordt hem dit eervol verleend.

      Lid 2

      Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.

      Lid 3

      Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, kan worden aangehouden indien een ontslag op grond van artikel 8:13 overwogen wordt.

      (LOGA ARZ/2000004977 10 november 2000)

      Artikel 8:1:1 Ontslag op verzoek

      Lid 1

      Het ontslag, bedoeld in artikel 8:1 , wordt niet verleend met ingang van een datum gelegen binnen een maand dan wel later dan drie maanden na de datum waarop het verzoek om ontslag is ingekomen.

      Lid 2

      Indien de ambtenaar dit verzoekt kan van het bepaalde in het eerste lid worden afgeweken.

      Lid 3

      Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de ambtenaar aanhangig is of indien overwogen wordt hem in aanmerking te brengen voor disciplinaire straf kan het nemen van een beslissing op een verzoek om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.

      Artikel 8:2 Ontslag wegens ouderdompensioen

      Lid 1

      Aan de ambtenaar die de volgens artikel 6.1 van het pensioenreglement voor het recht op ouderdomspensioen vereiste leeftijd heeft bereikt, wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de bedoelde leeftijd is bereikt eervol ontslag verleend.

      Lid 2

      Het college kan in bijzondere gevallen, indien de ambtenaar hiermede instemt, van het bepaalde in het eerste lid afwijken

      Artikel 8:2:1

      Vervallen

      Artikel 8:2a Ontslag wegens ouderdomspensioen

      De aanstelling of arbeidsovereenkomst van de medewerker die na de leeftijd van 65 jaar in dienst is getreden van de gemeente, alsmede de aanstelling of arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 8:2, tweede lid, wordt beëindigd wanneer een van de partijen dat wenselijk acht. Hierbij wordt een opzegtermijn van één maand in acht genomen.

      Artikel 8:3 Ontslag wegens FLO

      Lid 1 Indien door het college bij afzonderlijke regeling leeftijdsgrenzen zijn bepaald voor de vervulling van in die regeling vermelde en voor zover nodig nader omschreven betrekkingen, wordt de ambtenaar die een zodanige betrekking vervult en de daarvoor bepaalde leeftijdsgrens heeft overschreden, eervol ontslag verleend.

      Lid 2 Het college verleent geen ontslag op de in het eerste lid genoemde grond aan de ambtenaar die geboren is na 1949 en aan de ambtenaar die is geboren vóór 1950 maar op 1 april 1997 geen deelnemer was bij het ABP.

      Artikel 8:3:1 Vervallen

      Artikel 8:4 Ontslag wegens reorganisatie

      Lid 1

      Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend wegens opheffing van zijn betrekking of wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.

      Lid 2

      Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.

      Lid 3

      Op grond van dit artikel wordt, individuele gevallen uitgezonderd, ontslag verleend ingevolge een vooraf vastgesteld plan.

      Artikel 8:4:1 Ontslag wegens reorganisatie

      Artikel 8:4:1

      Lid 1

      Ontslag op een van de in artikel 8:4 genoemde gronden kan slechts plaatsvinden indien het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen de openbare dienst van de gemeente andere mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende werkzaamheden op te dragen, dan wel indien deze zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden.

      Lid 2 vervallen en vernummering lid 3,4 en 5 tot 2,3 en 5.

      Lid 2

      Over het plan, bedoeld in artikel 8:4 , derde lid, wordt overleg gepleegd in de commissie bedoeld in artikel 12:1 , tweede lid. Daarna wordt het aan de betrokken ambtenaren medegedeeld.

      Lid 3

      Indien aan een ambtenaar op grond van artikel 8:4 ontslag wordt verleend wordt een opzegtermijn van drie maanden in acht genomen.

      Lid 4

      Binnen een periode van uiterlijk een jaar nadat de ambtenaar de hem opgedragen werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, is gaan vervullen, kan hem alsnog het ontslag als bedoeld in het eerste lid en tweede lid van artikel 8:4 worden verleend, indien die werkzaamheden niet passend voor hem blijken te zijn. Het bepaalde in het derde lid is daarbij niet van toepassing.

      Artikel 8:5 Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid

      Lid 1 Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ziekte mede verstaan gebreken. Het ontslag wordt eervol verleend door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de betrekking.

      Lid 2 Een ontslag als bedoeld in het eerste lid mag slechts plaatsvinden indien:

      er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte gedurende een periode van 24 maanden;

      herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van 6 maanden na de in onderdeel a genoemde periode van 24 maanden is te verwachten;

      het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar binnen de openbare dienst van de gemeente passende arbeid op te dragen, als bedoeld in artikel 7:9.

      Lid 3 Het college betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid het resultaat van de claimbeoordeling op grond van de WIA.

      Lid 4 Het college stelt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte dat een procedure als bedoeld in het derde lid wordt ingesteld. In deze aanschrijving wijst het college de ambtenaar op de mogelijkheid om een arts van zijn keuze te laten deelnemen aan de procedure. De kosten van het medisch onderzoek door deze arts komen ten laste van de gemeente.

      Lid 5 De aanschrijving, bedoeld in het vierde lid, geschiedt op zijn vroegst vanaf de 21e maand na de eerste ziektedag, met dien verstande dat de procedure uiterlijk in de 24e maand na de eerste ziektedag afgerond kan zijn.

      Lid 6 Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de WIA-beschikking zijn genomen.

      Lid 7 Indien het ontslagbesluit niet binnen de termijn, bedoeld in het zesde lid, genomen is, moet het college, indien er geen overeenstemming bestaat over het ontslag, een deskundigenoordeel van UWV betrekken.

      Lid 8 Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de betrekking tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.

      Lid 9 Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

      Lid 10 De termijn van 24 maanden, als genoemd in het tweede lid, onderdeel a, wordt verlengd:

      met de duur van de vertraging indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet later doet dan op grond van dat artikel van de Ziektewet is voorgeschreven;

      met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de WIA en

      met de duur van het tijdvak, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft vastgesteld. 

      Artikel 8:5a Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid

      Lid 1

      De ambtenaar die ongeschikt is voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte of gebrek kan ontslag verleend worden indien hij zonder deugdelijke grond weigert:

      • gevolg te geven aan door het college of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het college of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of andere arbeid te verrichten, als bedoeld in artikel 7:9 ;

      • arbeid als bedoeld in artikel 7:11 te verrichten waartoe het college hem in de gelegenheid stelt;

      • zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

      Lid 2

      Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, wint het college een hierop betrekking hebbend advies van het UWV in.

      Artikel 8:5:1 Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid

      Vervallen

      Artikel 8:6 Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid

      Lid 1

      Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.

      Lid 2

      Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.

      Lid 3

      In geval van ontslag op grond van dit artikel heeft betrokkene, indien er recht bestaat op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, aanspraak op een aanvullende uitkering als bedoeld in hoofdstuk 10a. In uitzonderlijke gevallen, gelegen binnen de werksfeer, kan besloten worden tot het verlenen van een aansluitende uitkering als bedoeld in hoofdstuk 10a.

      Artikel 8:7 Overige ontslaggronden

      Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van:

      • verlies van een vereiste bij de aanstelling door het bestuursorgaan gesteld, tenzij het vereiste alleen bij aanvaarding van de betrekking geldt;

      • aangaan van een graad van zwagerschap die de aanstelling in de betrekking zou uitsluiten;

      • staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

      • toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

      • onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;

      • het verstrekken van onjuiste gegevens in verband met indiensttreding, tenzij hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

      Artikel 8:7:1 Overige ontslaggronden

      Behalve in het geval, bedoeld in artikel 8:7 , onder e, wordt een ontslag op grond van evengenoemd artikel eervol verleend. Het ontslag kan niet eerder ingaan dan op de dag volgende op die waarop de reden voor het ontslag voor het eerst aanwezig was.

      Artikel 8:8 Overige ontslaggronden

      Lid 1

      Een ambtenaar die vast is aangesteld kan eervol worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.

      Lid 2

      Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.

      Lid 3

      In geval van ontslag op grond van dit artikel treft het college een regeling waarbij de gewezen ambtenaar een uitkering wordt verzekerd welke met het oog op de omstandigheden, redelijk is te achten, met dien verstande dat de betrokkene minimaal recht heeft op een aanvullende en een aansluitende uitkering overeenkomstig hoofdstuk 10a.

      Artikel 8:8:1 Overige ontslaggronden

      De grond waarop het ontslag berust, dat is verleend ingevolge artikel 8:8 , wordt slechts op verzoek van de ambtenaar in het ontslagbesluit vermeld.

      Artikel 8:9 Overige ontslaggronden

      Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechtelijk college, waarin hij was benoemd of verkozen tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt, indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het college niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.

      Artikel 8:10 Ontslag wegens Pré-vut

      Lid 1

      Behoudens het bepaalde in het volgende lid wordt aan de ambtenaar op zijn verzoek eervol ontslag verleend, indien hij op de datum van zijn ontslag recht heeft op een uitkering ingevolge het bepaalde in artikel 5:2 .

      Lid 2

      Ontslag wegens pré-vut wordt slechts verleend, indien het bestuur de Stichting pensioenfonds ABP op een desbetreffend verzoek heeft beslist, dat na het te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering.

      Artikel 8:10:1 Ontslag wegens Pré-vut

      Lid 1

      Het ontslag, bedoeld in artikel 8:10 , tweede lid, gaat eerst in met ingang van de dag waarop het recht op een uitkering ingevolge het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering bestaat.

      Lid 2

      Het bepaalde in artikel 8:1:1 , is van overeenkomstige toepassing.

      Lid 3

      Het bepaalde in artikel 8:10 , eerste lid, geldt niet ten aanzien van de ambtenaar op wie artikel 9:1:2 van toepassing is.

      Artikel 8:11 Ontslag wegens FPU

      Lid 1

      Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van de FPU-regeling wordt eervol ontslag verleend indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting pensioenfonds Abp op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van die regeling.

      Lid 2

      Het in het eerste lid genoemde ontslag kan ook voor een gedeelte van de voor de ambtenaar geldende formele arbeidsduur per week worden verleend, tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten. Het deeltijdontslag bedraagt ten minste 10% van de formele arbeidsduur per week. Het deeltijdontslag bedraagt telkenmale dat het wordt verleend, ten minste 10% van de oorspronkelijke formele arbeidsduur.

      Artikel 8:11:1 Ontslag wegens FPU

      Lid 1

      Het ontslag, bedoeld in artikel 8:11 , gaat eerst in met ingang van de dag waarop het recht op een uitkering ingevolge de FPU-regeling bestaat.

      Lid 2

      Het bepaalde in artikel 8:1:1 is van overeenkomstige toepassing.

      Artikel 8:12 Ontslag uit een tijdelijke aanstelling of tijdelijke urenuitbreiding

      Lid 1

      De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd is van rechtswege ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt. Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, het dienstverband feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een aanstelling is verleend, wordt de tijdelijke aanstelling geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.

      Lid 2

      Lid 2 De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor bepaalde tijd is aangegaan, is, voor zover het die urenuitbreiding betreft, van rechtswege ontslagen op de datum dat de urenuitbreiding eindigt.

      Lid 3

      De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd kan ontslag worden verleend indien de omstandigheid die tot de aanstelling leidde is vervallen.

      Lid 4

      De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor onbepaalde tijd is aangegaan, kan, voor zover het die urenuitbreiding betreft, ontslag worden verleend, indien de omstandigheid die tot de urenuitbreiding leidde, is vervallen.

      Lid 5

      Het ontslag als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid kan niet plaatsvinden wanneer de termijnen als genoemd in artikel 2:4 zijn overschreden.

      Lid 6

      Het college kan omtrent de opzegtermijnen voor het ontslag uit een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd nadere regels stellen.

      Artikel 8:12:1 Tussentijds ontslag uit een tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding

      Lid 1

      De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12 , eerste en tweede lid, kan ook ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit hoofdstuk.

      Lid 2

      De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12 , derde en vierde lid, kan ook ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit hoofdstuk.

      Artikel 8:12:2 Opzegtermijn bij beëindiging tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding voor onbepaalde tijd

      Lid 1

      Bij een ontslag als bedoeld in artikel 8:12 , derde en vierde lid, wordt een opzegtermijn in acht genomen:

      • van drie maanden, indien de tijdelijke aanstelling respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de opzegtermijn onafgebroken twaalf maanden heeft geduurd;

      • van twee maanden, indien de tijdelijke aanstelling respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de opzegtermijn onafgebroken zes maanden of langer, doch korter dan twaalf maanden, heeft geduurd;

      • van één maand, indien de tijdelijke aanstelling respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de opzegtermijn onafgebroken korter dan zes maanden heeft geduurd.

      Lid 2

      Over de tijd die aan de in het eerste lid bedoelde opzegtermijn mocht ontbreken, heeft de betrokkene recht op doorbetaling van de bezoldiging.

      Artikel 8:13 Ontslag als disciplinaire straf

      Als disciplinaire straf kan aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend worden.

      Artikel 8:14 Ontslag als disciplinaire straf

      Lid 1

      In dit artikel wordt verstaan onder:

      • wet: Wet op de ondernemingsraden;

      • ondernemingsraad: de ondernemingsraad zoals bedoeld in de wet;

      • ambtenaar: de persoon zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet.

      Lid 2

      Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden:

      • wegens de plaatsing van de ambtenaar op een kandidatenlijst als bedoeld in artikel 9 van de wet;

      • wegens het lidmaatschap van een ondernemingsraad;

      • wegens het lidmaatschap van een commissie bedoeld in artikel 15 van de wet;

      • van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid is geweest van een ondernemingsraad;

      • van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid is geweest van een commissie bedoeld in artikel 15 van de wet.

      Lid 3

      Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden wegens het feit dat de ambtenaar door een toegelaten organisatie als bedoeld in artikel 12:1 , derde lid, of door een daarbij aangesloten bond is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten bond c.q. binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten bonden te ondersteunen.

      Lid 4

      In afwijking van het gestelde in het tweede en derde lid kan ontslag op grond van artikel 8:8 plaatsvinden wanneer de betrokkene schriftelijk in het ontslag toestemt.

      Lid 5

      Indien de ondernemer aan de ondernemingsraad een secretaris heeft toegevoegd, zijn de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing op die secretaris.

      Artikel 8:15:1 Schorsing als ordemaatregel

      Lid 1

      Onverminderd het bepaalde in artikel 16:1:2 kan de ambtenaar door het college worden geschorst:

      • wanneer hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven of hem van de oplegging van deze straf mededeling is gedaan;

      • wanneer tegen hem volgens de terzake geldende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis wordt ten uitvoer gelegd;

      • wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf wordt ingesteld;

      • in andere gevallen waarin schorsing wordt gevorderd door het belang van de dienst.

      Lid 2

      Het schorsingsbesluit bevat in ieder geval:

      • een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat;

      • een nauwkeurige aanduiding van de in het eerste lid bedoelde omstandigheid of omstandigheden welke tot de schorsing aanleiding heeft of hebben gegeven;

      • een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de schorsing.

      Artikel 8:15:2 Schorsing

      Lid 1

      Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1 , eerste lid, onder b of c, kan de bezoldiging voor een derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere vermindering van het uit te keren bedrag, ook tot het volle bedrag van de bezoldiging, plaatsvinden, behoudens het bepaalde in het derde lid.

      Lid 2

      Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1 , eerste lid, onder a, kan tot de in de strafaanzegging of –oplegging genoemde datum van ingang van het ontslag de bezoldiging geheel of gedeeltelijk worden ingehouden, behoudens het bepaalde in het derde lid. Met ingang van de datum van het ontslag wordt de uitkering van de bezoldiging geheel gestaakt.

      Lid 3

      Het betaalbare gedeelte van de bezoldiging kan aan anderen dan de ambtenaar worden uitgekeerd. Gedurende de schorsingsperiode blijft de ambtenaar in ieder geval in het genot van een bedrag, gelijk aan het op hem verhaalbare gedeelte van de premies voor IZA-regeling en pensioen.

      Lid 4

      De ingevolge het eerste lid niet uitgekeerde bezoldiging wordt alsnog uitbetaald, indien de schorsing niet door een door de strafrechter opgelegde straf wordt gevolgd of ook indien en in zoverre op andere gronden alsnog tot uitbetaling wordt besloten.

      Lid 5

      De ingevolge het tweede lid niet uitgekeerde bezoldiging wordt alsnog uitbetaald, indien op de schorsing bestraffing van de ambtenaar met onvoorwaardelijk ontslag niet volgt.

      Artikel 8:15:3 Bevoegdheid tot ontslagverlening

      Lid 1

      Ontslag wordt verleend door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de betrekking, laatstelijk door de ambtenaar vervuld.

      Lid 2

      Het besluit tot het verlenen van ontslag wordt op schrift gesteld, met vermelding van de datum van ingang van het ontslag dan wel een omschrijving of aanduiding van die datum.

      Lid 3

      Ingeval aan een ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd ontslag wordt verleend, wordt de grond waarop het ontslag berust slechts op verzoek van de ambtenaar vermeld.

      Artikel 8:16:1 Opzegtermijnen

      (vervallen)

      Artikel 8:16:1:1 Ontslag

      Bij het ontslag uit de dienst op grond van de artikelen 8:2, 8:4, 8:5 en 8:10 heeft de ambtenaar recht op een uitkering gelijk aan het bedrag van de laatstelijk door hem genoten bezoldiging over een tijdvak van zes weken.

      Artikel 8:16:2 Overlijdensuitkering

      Lid 1

      De bezoldiging van de ambtenaar wordt niet langer uitbetaald dan tot en met de dag van het overlijden.

      Lid 2

      Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ambtenaar wordt aan de weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van drie maanden vermeerderd met de vakantietoelage.

      Als maatstaf bij de berekening van het in de vorige volzin bedoelde bedrag wordt in aanmerking genomen de voor de ambtenaar op de dag van overlijden geldende bezoldiging per maand.

      Indien de overledene geen weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige, natuurlijke en pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broeders of zusters, ten behoeve van deze betrekkingen.

      Lid 3

      Indien de overledene geen betrekkingen, bedoeld in het tweede lid, nalaat, kan het daarbedoelde bedrag door het bevoegd bestuursorgaan geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

      Lid 4

      Op de uitkering, bedoeld in het tweede lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte of arbeidsongeschiktheid.

      Artikel 8:16:3 Overlijdensuitkering

      Lid 1

      Gedurende de maand waarin het overlijden van de ambtenaar plaatsvond en de daarop volgende drie maanden behouden de achterblijvende gezinsleden het gebruik van de dienstwoning waarin zij met de ambtenaar woonden. Daarvan kan echter worden afgeweken als het college dat in het belang van de dienst noodzakelijk acht.

      Lid 2

      Indien door de ambtenaar voor het gebruik van de dienstwoning een vergoeding verschuldigd was, voldoen de achtergebleven gezinsleden deze over de tijd gedurende welke zij het gebruik van de woning behouden.

      Artikel 8:17 Gedeeltelijk ontslag na terugbrengen formele arbeidsduur

      Indien door de werkgever de formele arbeidsduur per week gedeeltelijk wordt teruggebracht, al dan niet na een tijdelijke uitbreiding daarvan, dient dit te geschieden door een gedeeltelijk ontslag op grond van dit hoofdstuk, behalve in het geval van wijziging van de aanstelling op grond van artikel 7:16 .

      Hoofdstuk 9 Uitkering functioneel leeftijdsontslag

      Artikel 9:1 Ontslag wegens FLO

      Aan de ambtenaar aan wie ontslag wordt verleend op grond van het bepaalde in artikel 8:3 , zoals bedoeld in artikel 9:15, wordt met ingang van de datum van het ontslag ten laste van de gemeente een maandelijkse uitkering toegekend.

      Artikel 9:1:1 Ontslag wegens FLO

      Onder gewezen ambtenaar wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaan de ambtenaar die aan zijn ontslag aanspraak kan ontlenen op een uitkering volgens de bepalingen van dit hoofdstuk.

      Artikel 9:1:2 Ontslag wegens FLO

      Lid 1

      De in artikel 8:3:1 , eerste lid, bedoelde datum van ingang van ontslag kan op verzoek van de ambtenaar, dan wel ingeval deze desgevraagd daarmee instemt voor de duur van ten hoogste een jaar, telkens met een periode van ten hoogste een jaar te verlengen, worden opgeschort, indien dit door het bestuursorgaan, bevoegd tot het verlenen van ontslag, in het belang van de dienst wordt geacht en de ambtenaar, blijkens de uitslag van een geneeskundig onderzoek, geestelijk en lichamelijk in staat kan worden geacht zijn betrekking te blijven vervullen.

      Lid 2

      Indien de ambtenaar voor wie toepassing is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid, blijkens de uitslag van een geneeskundig onderzoek tussentijds ongeschikt is geworden voor de verdere vervulling van zijn betrekking, kan hem ontslag worden verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de uitslag van het geneeskundig onderzoek te zijner kennis is gebracht.

      Artikel 9:2 Bedrag en duur

      Lid 1

      De uitkering bedraagt gedurende 60 maanden aansluitend aan het ontslag 80% van de laatstelijk voor het ontslag van de ambtenaar aan diens betrekking verbonden bezoldiging vermeerderd met zoveel doch ten hoogste 10 malen 0,5% van die bezoldiging als het totaal aantal volle dienstjaren geldig voor pensioen krachtens het pensioenreglement op de dag van het ontslag meer dan 30 bedraagt. Vervolgens bedraagt de uitkering 70% van bedoelde bezoldiging, met dien verstande dat het bedrag van de uitkering niet lager is dan het bedrag van het pensioen waarop de gewezen ambtenaar recht zou hebben indien hij zou zijn gepensioneerd met ingang van de datum van zijn ontslag en in aanmerking zou zijn genomen de diensttijd bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement, welke hij bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar zal kunnen aanwijzen.

      Lid 2

      Onder laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden bezoldiging wordt voor de toepassing van deze regeling verstaan de bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1 , vermeerderd met de vakantieuitkering, bedoeld in artikel 6:3 , berekend over een maand, en de eindejaarsuitkering bedoeld in artikel 3:6 , met dien verstande dat de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 en de prestatiebeloning slechts geacht worden te behoren tot de bezoldiging tot een bedrag dat overeenkomt met hetgeen in de twaalf maanden voorafgaande aan het ontslag gemiddeld per maand aan die vergoeding of beloning aan de gewezen ambtenaar is toegekend.

      Lid 3

      Indien in de laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden bezoldiging uit anderen hoofde dan wegens periodieke verhogingen wijziging zou zijn gekomen wanneer de gewezen ambtenaar op deze bezoldiging in dienst zou zijn gebleven, geldt van de datum van in werking treden dier wijziging af het aldus gewijzigde bedrag als laatstelijk voor het ontslag aan de betrekking verbonden bezoldiging.

      Lid 4

      De hoogte van de uitkering wordt actuarieel neutraal herrekend indien de ambtenaar na 1 januari 2006 gebruik maakt van de mogelijkheid van artikel 9:1:2, eerste lid om de ingang van het ontslag uit te stellen. Overschrijdt de uitkering de oude bezoldiging dan wordt het meerdere omgezet in ouderdoms- en nabestaandenpensioen.

      Artikel 9:3 Bijdrage Vereveningsfonds FLO sector Gemeenten

      Lid 1

      In dit artikel wordt verstaan onder:

      • Vereveningsfonds: het Vereveningsfonds FLO sector Gemeenten;

      • Vereveningsregeling: de tijdelijke regeling die deel uitmaakt van de LOGA-overeenkomst met betrekking tot de financiering van het functioneel leeftijdsontslag.

      Lid 2

      De gemeenten zijn verplicht de in de Vereveningsregeling bedoelde bijdrage af te dragen aan het Vereveningsfonds voor alle bij hun in dienst zijnde personen voor wie premie ten behoeve van de FPU-regeling moet worden afgedragen.

      Lid 3

      De in het tweede lid bedoelde bijdrage wordt voor de helft verhaald op de bij de instellingen in dienst zijnde personen voor wie premie ten behoeve van de FPU-regeling wordt afgedragen.

      Artikel 9:4 Samenloop met FPU

      Lid 1

      Indien de datum van ontslag van de ambtenaar van 55 jaar of ouder gelegen is na 1 april 1997, is deze ambtenaar verplicht een uitkering krachtens de FPU-regeling aan te vragen. De uitkering als bedoeld in artikel 9:1 komt niet tot uitbetaling indien de ambtenaar geen toestemming verleent om de uitkering krachtens de FPU-regeling via de werkgever tot uitbetaling te laten komen.

      Lid 2

      Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar niet of niet tijdig de uitkering krachtens de FPU-regeling aanvraagt, en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt, voor de periode waarin hij dientengevolge voornoemde uitkering niet of niet volledig ontvangt, voor de toepassing van lid 3 van dit artikel rekening gehouden met de uitkering die hij vanaf de ontslagdatum zou hebben genoten, indien hij de voornoemde uitkering wel tijdig zou hebben aangevraagd.

      Lid 3

      De uitkering wordt, indien en voorzover recht daarop bestaat, verminderd met het bedrag van de uitkering krachtens de FPU-regeling, met dien verstande dat buiten beschouwing blijft dat gedeelte van de uitkering krachtens de FPU-regeling dat gebaseerd is op een individuele opbouw krachtens artikel 16.2, 16.3 of 16.4 van het pensioenreglement.

      Lid 4

      Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de in het tweede lid bedoelde ambtenaar, de uitkering krachtens de FPU-regeling geheel of ten dele vervallen wordt verklaard dan wel geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt deze uitkering voor de toepassing van lid 3 van dit artikel geacht onverminderd te zijn genoten.

      Artikel 9:4:1 Verrekening in inkomsten uit of in verband met arbeid

      Lid 1

      Wanneer een gewezen ambtenaar, die aan deze regeling recht op uitkering kan ontlenen, inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop zijn ontslag is ingegaan, wordt op de uitkering een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de onverminderde uitkering krachtens artikel 9:2 samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.

      Lid 2

      Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem de uitkering krachtens deze regeling is toegekend.

      Lid 3

      Wanneer de gewezen ambtenaar op of na de dag, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de gewezen ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.

      Lid 4

      Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

      Artikel 9:4:2 Verrekening inkomsten uit of in verband met arbeid

      Lid 1

      Van het ter hand nemen van enige arbeid of bedrijf doet de gewezen ambtenaar onverwijld mededeling aan het college. Daarbij doet hij, voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten, die hij uit dien hoofde zal verwerven; hij is verplicht om, indien die inkomsten tijdelijk of blijvend wijziging ondergaan, daarvan tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende uitkeringstermijn nadere opgave te doen. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig vóór het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van de inkomsten die hij sedert het ter hand nemen van de werkzaamheden of sinds de vorige opgave heeft genoten. Brengt echter de aard der werkzaamheden mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, dan geschiedt de opgave over die langere termijn en kan op de uitkering een voorlopige vermindering worden toegepast naar een geraamd bedrag van die inkomsten, onder voorbehoud van nadere verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.

      Dit lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 9:4:1 , tweede en derde lid.

      Lid 2

      Indien de gewezen ambtenaar de verplichtingen, genoemd in het eerste lid, niet of niet volledig nakomt, kan het college bepalen dat de uitkering, zolang zulks niet het geval is, niet of slechts gedeeltelijk wordt uitbetaald.

      Lid 3

      De gewezen ambtenaar wordt geacht door het aanvaarden van de uitkering er in te bewilligen dat zij die daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komen, de inlichtingen verstrekken welke voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijk zijn.

      Artikel 9:4:3 Samenloop met aanspraken uit hoofde van ziekte of ongeval

      Ten aanzien van hem die aan deze regeling recht op uitkering ontleent en die na zijn ontslag uit hoofde van ziekte of ongeval nog aanspraken in verband met de dienstbetrekking waaruit hij is ontslagen heeft of verkrijgt, wordt de uitkering tot het einde van de periode waarover die aanspraken bestaan, verminderd met het bedrag daarvan.

      Artikel 9:5   Pensioenopbouw vanaf 62 jaar

      Lid 1 Indien de gewezen ambtenaar bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar gebruik maakt van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting gedragen door de gemeente voor zover het pensioenopbouw voor de helft betreft, met dien verstande dat per 1 januari 2007 30% van het bedrag van de premie dat door de werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de helft plaats vindt, komen volledig ten laste van de gewezen ambtenaar.

      De werkgever stelt de ambtenaar in de drie maanden voor zijn ontslag schriftelijk op de hoogte van:

      de mogelijk om ook na het bereiken van de leeftijd van 62 jaar de pensioenopbouw voort te zetten op basis van artikel 16.3 van het pensioenreglement;

      dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a weergegeven mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft pensioen te blijven opbouwen dit niet leidt tot extra kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als gevolg van de toepasselijkheid van artikel 9:5 lid 1;

      de termijn waarbinnen een schriftelijk verzoek van de gewezen ambtenaar om gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement bieden, ingediend moet zijn bij het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP;

      de mogelijkheid dat de gewezen ambtenaar op zijn verzoek bij de indiening van de aanvraag wordt ondersteund door de werkgever.

      Lid 2 De aanschrijving bedoeld in het tweede lid wordt herhaald in de drie maanden voor de dag dat de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar bereikt.

      Artikel 9:6:1 Vervallen

      (vervallen)

      Artikel 9:7:1 Verval van uitkering

      Lid 1

      De uitkering vervalt:

      • met ingang van de dag, volgende op die waarop de gewezen ambtenaar is overleden;

      • op de datum waarop de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaren bereikt.

      Lid 2

      De uitkering kan geheel of ten delen vervallen worden verklaard indien de gewezen ambtenaar zich naar het oordeel van het college zodanig gedraagt, dat hij, ware hij in dienst gebleven, zou zijn ontslagen.

      Artikel 9:8:1 Overlijdensuitkering

      Lid 1

      Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de gewezen ambtenaar heeft de weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner die krachtens het pensioenreglement recht heeft op een nabestaandenpensioen, recht op een bedrag gelijk aan de bezoldiging bedoeld in artikel 9:2 over een tijdvak van drie maanden welk bedrag in voorkomend geval wordt verminderd met de uitkering bij overlijden krachtens de FPU-regeling. Wordt geen weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner als bedoeld in de vorige volzin nagelaten, dan verkrijgen de minderjarige kinderen van de overledene recht op bedoelde uitkering. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan hebben, indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, deze betrekkingen recht op bedoelde uitkering.

      Lid 2

      Laat de overledene geen betrekkingen na die krachtens het eerste lid recht hebben op de uitkeringen als in dat lid bedoeld, dan kan dit bedrag door het college geheel of ten dele worden aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging.

      Artikel 9:9:1 FLO-betrekkingen en leeftijdsgrenzen

      In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald welke leeftijdsgrenzen gelden voor de vervulling van de daarbij vermelde betrekkingen.

      Artikel 9:9:1:1 Uitkering functioneel leeftijdsontslag

      De hierna vermelde leeftijdsgrenzen gelden voor de vervulling van de daarbij vermelde betrekkingen.

      een leeftijdsgrens van 55 jaar voor de betrekking van:

      • de verpleger die in hoofdzaak werkzaam is bij het ambulancevervoer.

      • de chauffeur-ziekendrager die in hoofdzaak werkzaam is bij het ambulancevervoer.

      de plaatsvervangend commandant van de brandweer te Soest.

      een leeftijdsgrens van 60 jaar voor de betrekking van:

      • de commandant van de brandweer te Soest;

      • bakkenlader;

      • opperman-stratenmaker;

      • stratenmaker

      Artikel 9:10:1 Ingangsdatum ontslag wegens FLO

      Indien een ambtenaar die een betrekking vervult als in artikel 9:9:1 genoemd op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling de leeftijdsgrens als genoemd in dat artikel reeds heeft bereikt, wordt hem eervol ontslag verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin deze regeling in werking treedt, tenzij overeenkomstige toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9:1:2 , eerste lid.

      Artikel 9:11  Tijdelijke regeling

      Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en op de ambtenaar die geboren is voor 1950, maar die op 1 april 1997 geen deelnemer was bij het ABP.

      Artikel 9:12  

      De ambtenaar die op 1 januari 2006 of daarna FLO-ontslag wordt verleend en die recht heeft op een uitkering op grond van dit hoofdstuk, heeft totdat het FLO-overgangsrecht is vastgesteld recht op een maandelijkse uitkering waarvan het bedrag berekend wordt op basis van de bepalingen van dit hoofdstuk.  

      Artikel 9:13  Slotbepaling

      Ambtenaren aan wie op of na 1 januari 2006 FLO-ontslag is verleend en die op grond van artikel 9:12 een maandelijkse uitkering hebben ontvangen, worden met ingang van 1 juli 2006 geacht te zijn ontslagen op grond van artikel 8:11 en worden onder de werking van hoofdstuk 9b gebracht.

      Artikel 9:14  Slotbepaling

      Met ingang van 1 juli 2006 kan ambtenaren op grond van dit hoofdstuk geen uitkering meer verleend worden.

      Hoofdstuk 9a. Ambtenaren die vanaf 1 januari 2006 in dienst zijn getreden op een bezwarende functie.

      Artikel 9a:1  Algemeen

      Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die vanaf 1 januari 2006 in dienst is getreden op een bezwarende functie, die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005.

      Artikel 9a:2  Definities

      In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

      bezwarende functie: een betrekking met een hoge belasting door het frequent draaien van piket of het werken in roosterdiensten en deelname aan daaruit voortvloeiende werkzaamheden in de uitruk met als gevolg een verhoogde kans op gezondheidsklachten;

      de tweede loopbaan: iedere functie binnen de organisatie van de gemeente of buiten de organisatie van de gemeente die, in het kader van het loopbaanplan, volgt op de bezwarende functie en die past bij de richting zoals afgesproken is in het loopbaanplan.

      Artikel 9a:3  Medische keuring

      De ambtenaar ondergaat periodiek een medische keuring conform de richtlijnen voor de Periodiek Arbeidsgeneeskundige Monitor.

      Artikel 9a:4  Het loopbaanplan

      Lid 1 De ambtenaar blijft maximaal 20 jaar werkzaam in een bezwarende functie.

      Lid 2 De ambtenaar heeft recht op een loopbaanplan, waardoor het de ambtenaar mogelijk is na maximaal 20 jaar gewerkt te hebben in de bezwarende functie een tweede loopbaan te beginnen binnen of buiten de gemeentelijke dienst.

      Artikel 9a:5  Het loopbaanplan

      Lid 1 In afwijking van hoofdstuk 17 gelden voor de ambtenaar de volgende bepalingen.

      Lid 2 Het college en de ambtenaar leggen in een persoonlijk loopbaanplan de afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en de vereiste kennis en vaardigheden, alsmede de in dat kader door de ambtenaar te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten, die nodig zijn om na maximaal 20 jaar gewerkt te hebben in een bezwarende functie een tweede loopbaan te beginnen. Het loopbaanplan omvat in ieder geval die opleidingselementen die nodig zijn om de ambtenaar die bij de brandweer werkzaam is, in 20 jaar op te leiden tot MBO-niveau. Hierbij moet het gaan om opleidingen die extern erkend worden.

      Lid 3 Het college en de ambtenaar zijn verplicht medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van het loopbaanplan.

      Lid 4 Het loopbaanplan wordt in het jaar van indiensttreding opgesteld.

      Lid 5 Het loopbaanplan wordt ten minste een keer per drie jaar geëvalueerd, geactualiseerd en zonodig bijgesteld.

      Lid 6 Bij het loopbaanplan wordt rekening gehouden met zowel de belangen van het college als met de belangen van de ambtenaar.

      Lid 7 In het loopbaanplan worden afspraken vastgelegd met betrekking tot benodigd verlof en eventuele verdere medewerking van het college die de ambtenaar in staat moeten stellen de gemaakte afspraken uit te voeren.

      Lid 8 De kosten die gemaakt zullen worden in het kader van de in het loopbaanplan opgenomen opleiding en activiteiten worden door het college vergoed.

      Lid 9 In het loopbaanplan worden, indien mogelijk, ten aanzien van de activiteiten en de opleiding in ieder geval de volgende aspecten vastgelegd:

      het aanspreekpunt binnen de organisatie;

      het beroep of de richting die als tweede loopbaan gekozen wordt;

      de keuze van opleidingsvorm of het instituut, waar de activiteit plaatsvindt;

      de te maken kosten;

      de start- en einddatum van de te ondernemen activiteit of de te volgen scholing;

      de te maken voortgang binnen de activiteit of scholing;

      de minimaal te behalen resultaten van de activiteit of scholing;

      de planning van vervolgafspraken;

      de omstandigheden onder welke een te volgen opleiding of te ondernemen activiteit kan worden onderbroken of gestopt;

      eventuele andere onderwerpen die van belang zijn voor een goede uitvoering van de gemaakte afspraken.

      Artikel 9a:6  Terugbetaling

      De ambtenaar die evident misbruik maakt van de loopbaanfaciliteiten die het college biedt, is verplicht de kosten, verband houdende met de activiteiten dan wel opleidingen, die door het college zijn vergoed, terug te betalen.

      Artikel 9a:7  Tweede loopbaan binnen / buiten de gemeentelijke dienst

      Lid 1 Plaatsing van een ambtenaar in  het kader van de tweede loopbaan binnen of buiten de gemeentelijke dienst vindt definitief plaats.

      Lid 2 Definitieve plaatsing binnen de gemeentelijke dienst vindt plaats door aanpassing van de aanstelling.

      Lid 3 Definitieve plaatsing buiten de gemeentelijke dienst vindt plaats door ontslag op grond van artikel 8:1 uit de bezwarende functie.

      Artikel 9a:8  Disciplinaire straf

      Lid 1 De ambtenaar die de verplichtingen, zoals neergelegd in het loopbaanplan, niet nakomt, wordt disciplinair gestraft.

      Lid 2 Wanneer de tweede loopbaan na 20 jaar gewerkt te hebben in de bezwarende functie door schuld of toedoen van de ambtenaar niet begonnen kan worden, wordt de ambtenaar op grond van artikel 8:13 disciplinair ontslag verleend.

      Artikel 9a:9  Gevolgen niet starten tweede loopbaan

      Lid 1 De ambtenaar blijft na 20 jaar in de bezwarende functie werkzaam wanneer:

      de tweede loopbaan niet begonnen kan worden, omdat het college zijn verplichtingen uit het loopbaanplan niet nakomt;

      de tweede loopbaan niet begonnen wordt, omdat het college en de ambtenaar daar gezamenlijk toe besluiten.

      Voorwaarde is dat de ambtenaar medisch geschikt is om in de bezwarende functie door te werken.

      Lid 2 Het loopbaanplan wordt voortgezet tot de tweede loopbaan begonnen wordt.

      Lid 3 Indien de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid na 20 jaar niet medisch geschikt is om in de bezwarende functie door te werken, geldt de procedure, bedoeld in artikel 9a:10.

      Artikel 9a:10  Medisch niet meer geschikt; overbruggingsuitkering

      Lid 1 De ambtenaar die niet meer medisch geschikt is om in de bezwarende functie door te werken, ontvangt een overbruggingsuitkering.

      Lid 2 De duur van de overbruggingsuitkering is afhankelijk van het aantal jaren dat betrokkene in een bezwarende functie werkzaam is geweest.

      Lid 3 Per dienstjaar in een bezwarende functie is de duur van de overbruggingsuitkering 12/10 maand. De maximumduur van de overbruggingsuitkering is 24 maanden.

      Lid 4 Zodra de medische ongeschiktheid voor de bezwarende functie is vastgesteld, stopt de opbouw van de overbruggingsuitkering.

      Lid 5 De hoogte van de overbruggingsuitkering bedraagt de eerste 12 maanden 100% van het salaris en de maanden daarna 80% van het salaris.

      Lid 6 De duur van de overbruggingsuitkering wordt in mindering gebracht op de duur van de loondoorbetaling, bedoeld in artikel 7:3.

      Lid 7 De overbruggingsuitkering komt tot uitbetaling voor zover deze hoger is dan de loondoorbetaling bij ziekte, bedoeld in artikel 7:3.

      Artikel 9a:11  Garantiesalaris en afbouw toelagen

      Lid 1 In dit artikel wordt onder oude bezoldiging verstaan de optelsom van:

      het salaris, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, sub b,

      de vakantieuitkering,

      de eindejaarsuitkering,

      de functioneringstoelage,

      de waarnemingstoelage en

      de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde andere toelagen en emolumenten, voor zover die aan de ambtenaar zijn toegekend,

      berekend over een periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het begin van de tweede loopbaan.

      Lid 2 Indien een keuze van de ambtenaar leidt tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c, werkt die wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c door in de oude bezoldiging.

      Lid 3 In afwijking van het tweede lid werkt een verhoging of verlaging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c bij uitruil in het kader van de uitwisseling van arbeidsvoorwaarden genoemd in hoofdstuk 4a niet door in de oude bezoldiging.

      Lid 4 De ambtenaar die binnen de organisatie van de gemeente de tweede loopbaan begint, krijgt een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen het oude en het nieuwe salaris. Het oude salaris wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.

      Lid 5 Op de garantietoelage wordt een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de garantietoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude bezoldiging wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.

      Lid 6 De ambtenaar die als gevolg van de tweede loopbaan binnen de organisatie van de gemeente de toelagen en vergoedingen verliest, die behoorden bij de bezwarende functie, krijgt een aflopende afbouwtoelage ter hoogte van een percentage van het verschil tussen de oude toelagen en vergoedingen en eventuele toelagen en vergoedingen die bij de nieuwe functie behoren. De afbouwtoelage bedraagt:

      het eerste jaar 100%;

      het tweede jaar 75%;

      het derde jaar 50%;

      het vierde jaar 25%.

      De oude toelagen en vergoedingen worden niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.

      Lid 7 Op de afbouwtoelage wordt een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee het nieuwe salaris en eventuele toelagen en vergoedingen, behorende bij de nieuwe functie, samen met de garantietoelage en de afbouwtoelage de oude bezoldiging overstijgt. De oude bezoldiging wordt niet geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.

      Lid 8 De ambtenaar die een tweede loopbaan begint buiten de organisatie van de gemeente ontvangt een afkoopbedrag ter hoogte van 175% van het verschil tussen de oude bezoldiging en het nieuwe jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en vergoedingen. Het nieuwe jaarsalaris, inclusief eventuele toelagen en vergoedingen, wordt berekend naar het bedrag dat voor de ambtenaar bij indiensttreding bij de nieuwe werkgever is vastgesteld.

      Hoofdstuk 9 b. Overgangsrecht ambtenaren in een functie die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag.

      Artikel 9b:1  Werkingssfeer

      Lid 1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die:

      op 31 december 2005 werkzaam was bij een gemeentelijk beroepsbrandweerkorps of bij een gemeentelijke ambulancedienst; en

      op 31 december 2005 een betrekking vervulde, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald; en

      sinds 31 december 2005 onafgebroken de betrekking heeft vervuld, op grond waarvan krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op de leeftijd van 55 jaar of ouder.

      Lid 2 Het eerste lid is overeenkomstig van toepassing voor de ambtenaar die

      overstapt naar een andere functie bij dezelfde gemeente of ambulancedienst, of

      overstapt naar een ander gemeentelijk beroepsbrandweerkorps, dan wel naar een andere gemeentelijke ambulancedienst tenzij bij de overstap tussen de werkgever en ambtenaar andere afspraken zijn gemaakt.

      Lid 3 Als voorwaarde bij de toepassing van het tweede lid geldt dat de functie waarnaar de ambtenaar overstapt ook een bezwarende functie is, op grond waarvan krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op de leeftijd van 55 jaar of ouder.

      Artikel 9b:2  Begripsbepalingen

      Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

      bezoldiging: de optelsom van

      het salaris, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, sub b,

      de vakantieuitkering;

      de eindejaarsuitkering;

      de functioneringstoelage;

      de waarnemingstoelage en

      de in de lokale bezoldigingsverordening genoemde andere toelagen en emolumenten, voor zover die aan de ambtenaar zijn toegekend,

      berekend over een periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan de datum, die voortvloeit uit de toepassing van artikel 9b:4, artikel 9b:20, artikel 9b:25, zesde lid, artikel 9b:26, artikel 9b:47 en artikel 9b:52. De bezoldiging wordt, met uitzondering van de bezoldiging bedoeld in artikel 9b:20 en 9b:25, na deze datum geïndexeerd met de generieke salarisverhoging, zoals deze in de gemeentelijke sector wordt overeengekomen.

      Indien een keuze van de ambtenaar leidt tot een wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c, werkt die wijziging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c door in de bezoldiging.

      In afwijking van onderdeel b werkt een verhoging of verlaging van de feitelijke uitbetaling van de bezoldiging genoemd in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c bij uitruil in het kader van de uitwisseling van arbeidsvoorwaarden genoemd in hoofdstuk 4a niet door in de oude bezoldiging.

      bezwarende functie: een betrekking met een hoge belasting door het frequent draaien van piket of het werken in roosterdiensten en deelname aan daaruit voortvloeiende werkzaamheden in de uitruk met als gevolg een verhoogde kans op gezondheidsklachten;

      dienstjaren voor brandweerpersoneel: de jaren in dienst van een gemeentelijk beroepsbrandweerkorps, de jaren werkzaam als buschauffeur of trambestuurder bij het stadsvervoer, mits dit een functie was, die op dat moment recht gaf op functioneel leeftijdsontslag en de jaren als vrijwilliger bij de brandweer, mits het om jaren gaat waarin daadwerkelijk en regelmatig in de uitruk is ingezet en men niet tegelijkertijd een aanstelling had als beroepsbrandweer. Bij twijfel over het aantal dienstjaren als vrijwilliger dient de ambtenaar aannemelijk te maken hoeveel jaren hij als vrijwilliger is ingezet;

      dienstjaren voor ambulancepersoneel: de jaren werkzaam bij een gemeentelijke ambulancedienst, de jaren werkzaam bij een ambulancedienst van een ziekenhuis of bij een ambulancedienst in de particuliere sector en de jaren werkzaam als buschauffeur of trambestuurder bij het stadsvervoer, mits dit een functie was, die op dat moment recht gaf op functioneel leeftijdsontslag;

      FPU-uitkering: de uitkering in het kader van de FPU-regeling;

      niet-bezwarende functie: een functie die niet valt onder de definitie van onderdeel b;

      tweede loopbaan: iedere functie binnen de organisatie van de gemeente of buiten de organisatie van de gemeente die, in het kader van het loopbaanplan, volgt op de bezwarende functie;

      onbezoldigd volledig verlof: verlof voor de formele arbeidsduur per week, zonder behoud van bezoldiging.

      Artikel 9b:3  Werkingssfeer

      Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had in een bezwarende functie.

      Artikel 9b:4  Keuzemogelijkheid voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

      Lid 1 De ambtenaar wordt op zijn verzoek vanaf de leeftijd van 55 jaar volledig buitengewoon verlof verleend, tegen doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. Voor zover het dienstbelang het toelaat, kan de ambtenaar vanaf de leeftijd van 55 jaar in plaats van het volledig buitengewoon verlof als hiervoor bedoeld, een keuze maken uit de volgende mogelijkheden:

      100% werken, waarbij voor ieder vol jaar dat gewerkt wordt een bonus wordt verstrekt van 20% van het voor de ambtenaar geldende jaarsalaris in het jaar voorafgaande aan toekenning van de bonus;

      50% van de voor hem geldende formele arbeidsduur werken, tegen doorbetaling van 90% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging;

      volledig ontslag op grond van artikel 8:1, waarbij een bonus wordt verstrekt van 100% van het voor de ambtenaar geldende jaarsalaris in het jaar voorafgaande aan toekenning van de bonus.

      Indien dit voor het behouden van vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is en de werkgever dit kan aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als alternatief voor onderdeel b: 60% van een volledige betrekking werken tegen doorbetaling van 95% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging.

      Lid 2 De ambtenaar maakt zes kalendermaanden voor de in het eerste lid bedoelde datum het college door middel van een verzoek bekend naar welke variant zijn voorkeur uitgaat.

      Lid 3 Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:11, gaat de datum, bedoeld in het eerste lid zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

      Lid 4 De ambtenaar die kiest voor het in het eerste lid gestelde onder a en b moet medisch geschikt zijn om in de bezwarende functie door te werken.

      Lid 5 Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met inachtneming van het derde lid, de in het eerste lid gestelde keuzemogelijkheden later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.

      Lid 6 De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet, met inachtneming van het derde lid, het college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum daartoe verzoeken.

      Lid 7 De ambtenaar die eenmaal een keuze heeft gemaakt, kan, voor zover het dienstbelang dat toelaat, gedurende de periode tot het moment, bedoeld in artikel 9b:11, zijn keuze herzien, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid. Hierbij geldt als voorwaarde dat als tweede en eventueel volgende keuze alleen een optie in aanmerking komt waarbij minder gewerkt wordt dan bij de eerdere keuze. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

      Lid 8

      De ambtenaar die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2011 gebruik maakt van de mogelijkheid, bedoeld in de eerste zin van het eerste lid van dit artikel, en direct daaraan voorafgaand een functie bekleedde waaraan salarisschaal 6 of lager was verbonden, ontvangt gedurende die periode €500,- netto per kalenderjaar. De ambtenaar die in deze periode geen volledig kalenderjaar gebruik maakt van de genoemde mogelijkheid, ontvangt een bedrag naar rato.

      Deze uitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald. Aan de ambtenaar die op grond van lokaal beleid al een vergoeding heeft ontvangen, wordt alleen het deel van het totaalbedrag, waarop op grond van dit lid recht bestaat, uitbetaald dat hoger is dan de reeds ontvangen vergoeding.

      Artikel 9b:5  Pensioenopbouw tijdens keuzes van artikel 9b:4

      Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid, eerste volzin en onder onderdeel a en b, bouwt de ambtenaar pensioen op over de volledige bezoldiging, met dien verstande dat over de bonus, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a, geen pensioen wordt opgebouwd.

      Artikel 9b:6  Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:4

      Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:4, vindt opbouw van vakantie-uren plaats naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkt.

      Artikel 9b:7  Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:4

      Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid, eerste volzin en onder onderdeel a en b, zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van toepassing.

      Artikel 9b:8  Vervallen

      (Vervallen)

      Artikel 9b:9  Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:4

      De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:4 volledig buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.

      Artikel 9b:10  Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:4

      Lid 1 Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste volzin of onder b, inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:4 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.

      Lid 2 Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:4 van kracht is geworden.

      Lid 3 Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

      Lid 4 De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel 9b:4.

      Lid 5 Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

      Lid 6 De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.

      Lid 7 De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan de bewijzen te overleggen.

      Lid 8 Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te betalen bezoldiging toe te passen.

      Artikel 9b:10  Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:4

      Lid 1 Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:4, eerste volzin of onder b, inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:4 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.

      Lid 2 Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:4 van kracht is geworden.

      Lid 3 Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

      Lid 4 De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel 9b:4.

      Lid 5 Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

      Lid 6 De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.

      Lid 7 De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan de bewijzen te overleggen.

      Lid 8 Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te betalen bezoldiging toe te passen.

      Artikel 9b:11  Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

      Lid 1 De ambtenaar die op grond van artikel 9b:4, eerste lid, gedeeltelijk doorbetaald volledig buitengewoon verlof geniet dan wel die heeft gekozen voor artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel a of b, wordt vanaf de leeftijd van 59 jaar onbezoldigd volledig verlof verleend.

      Lid 2 In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de leeftijd van 60 jaar, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.

      Lid 3 Het onbezoldigd volledig verlof wordt uitgesteld met die periode, waarmee de keuze van de ambtenaar, die gebruik heeft gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:4, later is ingegaan.

      Lid 4 Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, wanneer het college op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.

      Lid 5 De ambtenaar die van het vierde lid gebruik wil maken, moet het college uiterlijk één jaar voor de beoogde ingangsdatum daartoe verzoeken.

      Artikel 9b:12  Pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof

      Lid 1 Gedurende de periode dat de ambtenaar, op wie artikel 9b:21, eerste lid, van toepassing is, tijdens het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, een opname doet van levenslooptegoed, bouwt hij, voor zover het Pensioenreglement dat toelaat, voor maximaal drie jaar pensioen op over de volledige bezoldiging. Daarna stopt de pensioenopbouw.

      Lid 2 Gedurende de periode dat de ambtenaar, op wie artikel 9b:21, tweede lid van toepassing is, tijdens het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, een opname doet van levenslooptegoed, bouwt hij, voor zover het Pensioenreglement dat toelaat, voor maximaal twee jaar pensioen op over de volledige bezoldiging. Daarna stopt de pensioenopbouw.

      Artikel 9b:13  Premie IZA-verzekering tijdens onbezoldigd volledig verlof

      In plaats van de tegemoetkoming in de ziektekosten, bedoeld in artikel 7:24 en artikel 7:25, wordt de ambtenaar, zolang het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, voortduurt, voor de premie van de IZA-verzekering als postactief beschouwd.

      Artikel 9b:14  Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof

      Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats

      Artikel 9b:15  Vervallen

      (Vervallen)

      Artikel 9b:16  Vervallen

      (Vervallen)

      Artikel 9b:17  Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof

      Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, leidt niet tot stopzetting van het onbezoldigd volledig verlof.

      Artikel 9b:18  Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig verlof

      De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, telt niet mee voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie.

      Artikel 9b:19  Garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

      Lid 1 Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag na de leeftijd van 50 jaar valt en die gedeeltelijk of volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:5 niet van toepassing.

      Lid 2 De ambtenaar, genoemd in het eerste lid, wordt hersteld verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:4, eerste lid.

      Lid 3 De datum, bedoeld in het tweede lid gaat zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

      Lid 4 Op de ambtenaar, genoemd in het tweede lid, zijn vanaf de datum van herstel, voor zover de medische geschiktheid dat toelaat, artikel 9b:4 tot en met artikel 9b:18 van toepassing.

      Lid 5 De ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 55 jaar en die wegens ziekte ongeschikt wordt om zijn betrekking te vervullen, wordt niet ziek gemeld. Vanaf de datum dat de door deze ambtenaar gemaakte keuze op grond van artikel 9b:4, eerste lid, vanwege medische geschiktheid niet meer mogelijk is, verandert deze keuze in een keuze die op grond van zijn medische geschiktheid nog wel mogelijk is, met dien verstande dat de bonus van artikel 9b:4, eerste lid, onderdeel c, berekend wordt naar rato van de tijd die resteert tot de datum, bedoeld in artikel 9b:11, eerste lid. Op hem blijft artikel 9b:11 van toepassing.

      Lid 6 De datum, bedoeld in het vijfde lid gaat zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

      Artikel 9b:20  Salarisgarantie bij definitieve herplaatsing bij ziekte

      Lid 1 De ambtenaar, bedoeld in artikel 9b:19, die op grond van hoofdstuk 7 binnen de organisatie van de gemeente definitief herplaatst wordt, heeft recht op een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen de oude bezoldiging en het nieuwe totaalinkomen van de ambtenaar. Tot het totaalinkomen wordt de nieuwe bezoldiging gerekend, alsmede de uitkeringen die de ambtenaar in verband met zijn arbeidsongeschiktheid ontvangt.

      Lid 2 Wanneer de ambtenaar, bedoeld in artikel 9b:19, op grond van hoofdstuk 7 definitief herplaatst wordt in een functie met een lager totaalinkomen buiten de organisatie van de gemeente, maken het college en de ambtenaar afspraken over een financiële regeling.

      Artikel 9b:21  Levensloop voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

      Lid 1 De ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 55, 56, 57, 58 of 59 jaar, ontvangt een zodanige levensloopbijdrage, dat hij bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, onder voorwaarden1 , gedurende 3 jaar in een inkomen kan voorzien van 70% van zijn bezoldiging per jaar.

      Lid 2 De ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar, ontvangt een zodanige levensloopbijdrage, dat hij bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:11, onder voorwaarden2 , gedurende 2 jaar in een inkomen kan voorzien van 70% van zijn bezoldiging per jaar.

      Lid 3 De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1, lid 1, sub g van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

      Artikel 9b:22  Inkoop OP voor de ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

      PM

      Artikel 9b:23  Werkingssfeer

      Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren had in een bezwarende functie.

      Artikel 9b:24  Doorwerken zolang dat medisch verantwoord is en tenzij tweede loopbaan gestart wordt

      Lid 1 Zolang dit medisch verantwoord is, blijft de ambtenaar, onder toepassing van artikel 9b:26, in de bezwarende functie werkzaam tot het moment, bedoeld in artikel 9b:28.

      Lid 2 Het eerste lid is niet van toepassing wanneer het college en de ambtenaar in het kader van het loopbaanplan hierover andere afspraken maken.

      Artikel 9b:25  Tweede loopbaan voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

      Lid 1 Op de ambtenaar is tot de leeftijd van 55 jaar hoofdstuk 9a van toepassing, met inachtneming van de volgende leden.

      Lid 2 De datum, bedoeld in het eerste lid gaat zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

      Lid 3 Voor brandweerpersoneel geldt dat in het kader van de tweede loopbaan eerst gezocht wordt naar een functie binnen de organisatie van de gemeente.

      Lid 4 De ambtenaar met geen of onvoldoende diploma’s kan via een procedure voor erkenning verworven competenties zijn competenties laten erkennen.

      Lid 5 Indien dit behulpzaam is bij het vormgeven van de tweede loopbaan heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de kosten, voor zover redelijk, van een extern loopbaanadvies.

      Lid 6 De ambtenaar die in het kader van de tweede loopbaan een andere functie aanvaardt binnen de organisatie van de gemeente, ontvangt, in afwijking van artikel 9a:11, eerste tot en met zevende lid, een garantietoelage ter hoogte van het negatieve verschil tussen de oude bezoldiging en de nieuwe bezoldiging.

      Lid 7 Het college en de ambtenaar maken in het kader van het loopbaanplan afspraken over een financiële regeling wanneer de ambtenaar in het kader van de tweede loopbaan buiten de organisatie van de gemeente een functie aanvaardt met een lager totaalinkomen.

      Artikel 9b:26  Recht voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

      Lid 1 De ambtenaar gaat met ingang van de leeftijd van 55 jaar 50% van de voor hem geldende formele arbeidsduur werken tegen doorbetaling van 90% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. Indien dit voor het behouden van vakbekwaamheidseisen noodzakelijk is en de werkgever dit kan aantonen, geldt voor ambulancepersoneel als alternatief 60% van een volledige betrekking werken tegen doorbetaling van 95% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging.

      Lid 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:35, gaat de datum, bedoeld in het eerste lid, zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

      Lid 3 De ambtenaar moet medisch geschikt zijn om op de wijze, bedoeld in het eerste lid, in zijn bezwarende functie door te werken.

      Lid 4 De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze, bedoeld in het eerste lid, in zijn bezwarende functie door te werken, wordt ziek gemeld. Op hem is artikel 9b:43, eerste lid, van toepassing.

      Lid 5 Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met inachtneming van het tweede lid, het in het eerste lid bedoelde moment later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.

      Lid 6 De ambtenaar die van het vijfde lid gebruik wil maken, moet, met inachtneming van het tweede lid, het college uiterlijk zes kalendermaanden voor de beoogde ingangsdatum daartoe verzoeken.

      Artikel 9b:27  Pensioenopbouw tijdens periode van artikel 9b:26

      Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26, bouwt de ambtenaar pensioen op over de volledige bezoldiging.

      Artikel 9b:27a  Toelage onregelmatige dienst, eindejaarsuitkering en vakantietoelage tijdens de periode van artikel 9b:26

      Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, zijn de artikelen 3:3 en 3:3:1, respectievelijk artikel 19a:8, artikel 3:6 en artikel 6:3 niet van toepassing.

      Artikel 9b:28  Gedeeltelijk doorbetaald buitengewoon verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

      Lid 1 De ambtenaar die op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren heeft, wordt vanaf een bepaalde leeftijd volledig buitengewoon verlof verleend, tegen doorbetaling van een bepaald percentage van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging. De leeftijd en het percentage zijn afhankelijk van het aantal dienstjaren op 1 januari 2006. De leeftijd vanaf wanneer buitengewoon verlof wordt verleend en het percentage dat vanaf dat moment wordt betaald zijn bij een aantal dienstjaren op 1 januari 2006 van:

      5 tot 10 jaar vanaf de leeftijd van 58 jaar 75%

      10 tot 15 jaar vanaf de leeftijd van 57 jaar 78%

      15 tot 20 jaar vanaf de leeftijd van 56 jaar 80%

      Lid 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 9b:35, gaat de datum, bedoeld in het eerste lid, zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

      Lid 3 De datum, bedoeld in het eerste lid wordt uitgesteld met die periode, waarmee het moment van de ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:26 later is ingegaan.

      Artikel 9b:29  Pensioenopbouw tijdens periode van artikel 9b:28

      Tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:28, bouwt de ambtenaar pensioen op over de volledige bezoldiging.

      Artikel 9b:30  Ambtsjubileumgratificatie tijdens periode van artikel 9b:28

      De jaren dat de ambtenaar op grond van artikel 9b:28 volledig buitengewoon verlof is verleend, tegen doorbetaling van 75%, 78% of 80% van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging, tellen voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie niet mee.

      Artikel 9b:31  Vakantieopbouw tijdens de periode van artikel 9b:26 en 9b:28

      Gedurende de periode, bedoeld in artikel 9b:26 en artikel 9b:28, vindt opbouw van vakantie-uren plaats naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkt.

      Artikel 9b:32  Vervallen

      (Vervallen)

      Artikel 9b:33  Vervallen

      (Vervallen)

      Artikel 9b:34  Verrekening inkomsten tijdens de periode van artikel 9b:26 en artikel 9b:28

      Lid 1 Wanneer de ambtenaar tijdens de periode, bedoeld in artikel 9b:26 en artikel 9b:28 inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum waarop artikel 9b:26 van kracht is geworden, wordt op de doorbetaling van de bezoldiging een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en de doorbetaalde bezoldiging samen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.

      Lid 2 Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop artikel 9b:26 van kracht is geworden.

      Lid 3 Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

      Lid 4 De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met de toepassing van artikel 9b:26.

      Lid 5 Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

      Lid 6 De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.

      Lid 7 De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan de bewijzen te overleggen.

      Lid 8 Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te betalen bezoldiging toe te passen.

      Artikel 9b:35  Onbezoldigd volledig verlof voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

      Lid 1 De ambtenaar wordt vanaf de leeftijd van 59 jaar onbezoldigd volledig verlof verleend.

      Lid 2 In afwijking van het eerste lid, gaat het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in het eerste lid, in vanaf de leeftijd van 60 jaar, wanneer het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar.

      Lid 3 Het onbezoldigd volledig verlof wordt uitgesteld met die periode, waarmee het moment van de ambtenaar, die gebruik heeft gemaakt van het vijfde lid van artikel 9b:26 later is ingegaan.

      Lid 4 Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, voor wie het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een leeftijdsgrens had vastgesteld van 59 of 60 jaar, het onbezoldigd volledig verlof later laten ingaan, telkens met een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.

      Lid 5 De ambtenaar die van het vierde lid gebruik wil maken, moet het college uiterlijk één jaar voor de beoogde ingangsdatum daartoe verzoeken.

      Artikel 9b:36  Pensioenopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof

      Lid 1 Gedurende de periode dat de ambtenaar, op wie artikel 9b:44, eerste lid, van toepassing is, tijdens het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, een opname doet van levenslooptegoed, bouwt hij, voor zover het Pensioenreglement dat toelaat, voor maximaal drie jaar pensioen op over de volledige bezoldiging. Daarna stopt de pensioenopbouw.

      Lid 2 Gedurende de periode dat de ambtenaar, op wie artikel 9b:44, tweede lid, van toepassing is, tijdens het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, een opname doet van levenslooptegoed, bouwt hij, voor zover het Pensioenreglement dat toelaat, voor maximaal twee jaar pensioen op over de volledige bezoldiging. Daarna stopt de pensioenopbouw.

      Artikel 9b:37

      In plaats van de tegemoetkoming in de ziektekosten, bedoeld in artikel 7:24 en artikel 7:25, wordt de ambtenaar, zolang het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, voortduurt, voor de premie van de IZA-verzekering als postactief beschouwd.

      Artikel 9b:38  Vakantieopbouw tijdens onbezoldigd volledig verlof

      Gedurende de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, vindt geen opbouw van vakantie-uren plaats.

      Artikel 9b:39  Vervallen

      (Vervallen)

      Artikel 9b:40  Vervallen

      (Vervallen)

      Artikel 9b:41  Ziekte tijdens onbezoldigd volledig verlof

      Ziekte tijdens de periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, leidt niet tot stopzetting van het onbezoldigd volledig verlof.

      Artikel 9b:42  Ambtsjubileumgratificatie tijdens onbezoldigd volledig verlof

      De periode van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, telt niet mee voor de berekening van de ambtsjubileumgratificatie.

      Artikel 9b:43  Arbeidsongeschiktheid en garantieregeling bij arbeidsongeschiktheid na de leeftijd van 50 jaar voor de ambtenaar geboren na 1949 met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006 in een bezwarende functie

      Lid 1 De ambtenaar die medisch niet geschikt is om op de wijze, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid, in zijn bezwarende functie door te werken, wordt beter gemeld op de datum, bedoeld in artikel 9b:28.

      Lid 2 Op de ambtenaar wiens eerste ziektedag ligt na de leeftijd van 50 jaar valt en die gedeeltelijk of volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt raakt, is artikel 8:5 niet van toepassing.

      Lid 3 De ambtenaar, genoemd in het tweede lid, wordt hersteld verklaard vanaf de datum, bedoeld in artikel 9b:26, eerste lid.

      Lid 4 De datum, bedoeld in het derde lid gaat zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

      Lid 5 Op de ambtenaar, genoemd in het derde lid, blijven vanaf de datum van herstel artikel 9b:26 tot en met artikel 9b:42 van toepassing.

      Artikel 9b:44  Levensloop voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006

      Lid 1 De ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 55, 56, 57, 58 of 59 jaar,  ontvangt een zodanige levensloopbijdrage dat hij bij het bereiken van de datum, bedoeld in artikel 9b:35 en uitgaande van het bereiken van 20 dienstjaren of meer, onder voorwaarden1 , gedurende 3 jaar in een inkomen kan voorzien van 70% van zijn bezoldiging per jaar.

      Lid 2 De ambtenaar, die een bezwarende functie bekleedt, waaraan het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, een leeftijdsgrens had vastgesteld van 60 jaar, ontvangt een zodanige levensloopbijdrage, dat hij bij het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof, bedoeld in artikel 9b:35, en uitgaande van het bereiken van 20 dienstjaren of meer, onder voorwaarden2 , gedurende 2 jaar in een inkomen kan voorzien van 70% van zijn bezoldiging per jaar.

      Lid 3 Wanneer 20 dienstjaren niet bereikt worden, voorziet de levensloopbijdrage in een inkomen naar rato van het aantal dienstjaren.

      Lid 4 De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1, lid 1, sub g van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

      Artikel 9b:45  Inkoop OP voor de ambtenaar met minder dan 20 dienstjaren op 1 januari 2006

      PM

      Artikel 9b:46  Werkingssfeer

      Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar in een bezwarende functie, die geboren is voor 1950.

      Artikel 9b:47  Aanvulling op FPU-uitkering voor de ambtenaar geboren voor 1950 in een bezwarende functie

      Lid 1 De ambtenaar wordt onder de voorwaarde dat de ambtenaar een FPU-uitkering aanvraagt en ontvangt op de leeftijd van 55 jaar volledig ontslag verleend op grond van artikel 8:11.

      Lid 2 De datum van ontslag, bedoeld in het eerste lid, gaat zoveel later in als het college op 31 december 2005 op grond van artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, voor de bezwarende functie een hogere leeftijdsgrens had vastgesteld dan 55 jaar.

      Lid 3 Voor zover het dienstbelang dit toelaat, kan de ambtenaar, met inachtneming van het tweede lid, verzoeken om de datum van ontslag, bedoeld in het eerste lid, later laten ingaan, telkens met een periode van een jaar. Voorwaarde hierbij is dat de ambtenaar medisch geschikt is om door te werken in de bezwarende functie.

      Lid 4 De FPU-uitkering van de ambtenaar wordt tot de leeftijd van 60 jaar aangevuld tot 80% van de bezoldiging. Daarna wordt de FPU-uitkering aangevuld tot 70% van de bezoldiging.

      Artikel 9b:47a  Pensioenopbouw vanaf 62 jaar

      Lid 1 Indien de gewezen ambtenaar bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar gebruik maakt van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting gedragen door de gemeente voor zover het pensioenopbouw voor de helft betreft, met dien verstande dat per 1 januari 2007 30% van het bedrag van de premie dat door de werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de helft plaats vindt, komen ten allen tijde volledig ten laste van de gewezen ambtenaar.

      Lid 2 De werkgever stelt de ambtenaar in de drie maanden voor zijn ontslag schriftelijk op de hoogte van:

      de mogelijkheid om ook na het bereiken van de leeftijd van 62 jaar de pensioenopbouw voort te zetten op basis van artikel 16.3 van het pensioenreglement;

      het feit dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a weergegeven mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft pensioen te blijven opbouwen dit niet leidt tot extra kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als gevolg van de toepasselijkheid van artikel 9b:47 lid 1;

      de termijn waarbinnen een schriftelijk verzoek van de gewezen ambtenaar om gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement bieden, ingediend moet zijn bij het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP;

      de mogelijkheid dat de gewezen ambtenaar op zijn verzoek bij de indiening van de aanvraag wordt ondersteund door de werkgever.

      Lid 3 De aanschrijving bedoeld in lid 2 wordt herhaald in de drie maanden voor het moment dat de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar bereikt.

      Artikel 9b:48  Verrekening inkomsten na ontslag op grond van artikel 9b:47

      Lid 1 Wanneer de gewezen ambtenaar inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum van ontslag, bedoeld in artikel 9b:47, wordt op uitkering, bedoeld in artikel 9b:47, vierde lid, een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en uitkering de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.

      Lid 2 Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan de datum, bedoeld in het eerste lid.

      Lid 3 Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

      Lid 4 De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.

      Lid 5 Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

      Lid 6 De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.

      Lid 7 De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan de bewijzen te overleggen.

      Lid 8 Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te betalen bezoldiging toe te passen.

      Artikel 9b:49  Ambtenaar, geboren voor 1950 in een bezwarende functie, die niet voldoet aan voorwaarden voor FPU

      Op de ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarden voor een FPU-uitkering:

      zijn de artikelen 9b:3 tot en met 9b:22 van overeenkomstige toepassing als de ambtenaar op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had;

      zijn de artikelen 9b:23 tot en met 9b:45 van overeenkomstige toepassing als de ambtenaar op 1 januari 2006 minder dan 20 dienstjaren had.

      Artikel 9b:50  Werkingssfeer

      Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar in een niet bezwarende functie.

      Artikel 9b:51  De ambtenaar geboren na 1949 met 20 dienstjaren of meer op 1 januari 2006, in een niet bezwarende functie

      Lid 1 De ambtenaar die geboren is na 1949 en die op 1 januari 2006 20 dienstjaren of meer had, krijgt voor ieder jaar dat hij de niet bezwarende functie bekleed heeft, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald, een levensloopbijdrage van 2% van het voor ambtenaar geldende jaarsalaris over het jaar dat de functie werd bekleed.

      Lid 2 De levensloopbijdrage wordt betaald over maximaal 20 jaar, die direct voorafgaan aan 1 januari 2006.

      Lid 3 De levensloopbijdrage behoort niet tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1, lid 1, sub g van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

      Artikel 9b:52 De ambtenaar geboren voor 1950, in een niet bezwarende functie

      Lid 1 Voor zover het dienstbelang dit toelaat en onder de voorwaarde dat de ambtenaar een FPU-uitkering aanvraagt en ontvangt, maakt de ambtenaar een keuze uit de volgende mogelijkheden:

      volledig ontslag op grond van artikel 8:11, ingaande op de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de ambtenaar 60 jaar en drie maanden is geworden;

      volledig ontslag op grond van artikel 8:11 op een latere datum dan bedoeld onder a.

      Lid 2 De ambtenaar die kiest voor het in het eerste lid gestelde onder b moet medisch geschikt zijn om in de bezwarende functie door te werken.

      Lid 3 De FPU-uitkering van de ambtenaar die gekozen heeft voor volledig ontslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt tot de leeftijd van 62 jaar aangevuld tot 80% van de bezoldiging. Daarna wordt de FPU-uitkering aangevuld tot 70% van de bezoldiging.

      Lid 4 Op de ambtenaar die gekozen heeft voor volledig ontslag, bedoeld in het eerste lid,  onderdeel b, is hoofdstuk 5a van overeenkomstige toepassing.

      Lid 5 Op de ambtenaar die niet voldoet aan de voorwaarden voor een FPU-uitkering is artikel 9b:51 van overeenkomstige toepassing.

      Artikel 9b:52a  Pensioenopbouw vanaf 62 jaar

      Lid 1 Indien de gewezen ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van artikel 9b:52 lid 1 onder a, bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar gebruik maakt van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement biedt tot vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw, worden de kosten van deze vrijwillig voortzetting gedragen door de gemeente voor zover het pensioenopbouw voor de helft betreft, met dien verstande dat per 1 januari 2007 30% van het bedrag van de premie dat door de werkgever afgedragen zou moeten worden, indien de gewezen ambtenaar nog verplicht pensioen zou opbouwen, voor rekening blijft van de gewezen ambtenaar. De kosten van een vrijwillige aanvullende deelname waardoor de pensioenopbouw voor meer dan de helft plaats vindt, komen ten allen tijde volledig ten laste van de gewezen ambtenaar.

      Lid 2 De werkgever stelt de ambtenaar in de drie maanden voor zijn ontslag schriftelijk op de hoogte van:

      de mogelijk om ook na het bereiken van de leeftijd van 62 jaar de pensioenopbouw voort te zetten op basis van artikel 16.3 van het pensioenreglement;

      het feit dat indien de gewezen ambtenaar van de onder a weergegeven mogelijkheid gebruik maakt om voor de helft pensioen te blijven opbouwen dit niet leidt tot extra kosten in vergelijking tot de situatie zoals die gold voor de gewezen ambtenaar voordat hij de leeftijd van 62 jaar bereikte als gevolg van de toepasselijkheid van artikel 9b:47 lid 1;

      de termijn waarbinnen een schriftelijk verzoek van de gewezen ambtenaar om gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 16.3 van het pensioenreglement bieden, ingediend moet zijn bij het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP;

      de mogelijkheid dat de gewezen ambtenaar op zijn verzoek bij de indiening van de aanvraag wordt ondersteund door de werkgever.

      Lid 3 De aanschrijving als bedoeld in lid 2 wordt herhaald in de drie maanden voor het moment dat de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar bereikt.

      Artikel 9b:53  Verrekening inkomsten na ontslag op grond van artikel 9b:52

      Lid 1 Wanneer de gewezen ambtenaar inkomsten geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de datum van ontslag, bedoeld in artikel 9b:52, wordt op uitkering, bedoeld in artikel 9b:52, derde en vierde lid, een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmede de inkomsten en uitkering de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaan.

      Lid 2 Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende verlof, vakantie of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan de datum, bedoeld in het eerste lid.

      Lid 3 Wanneer de ambtenaar op of na de datum, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór die dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

      Lid 4 De in het derde lid bedoelde vermindering vindt echter niet plaats indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien de ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.

      Lid 5 Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, worden niet verstaan inkomsten verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

      Lid 6 De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van het aanvaarden van arbeid of het starten van een bedrijf of het vermeerderen van werkzaamheden uit arbeid of bedrijf.

      Lid 7 De ambtenaar is verplicht tijdig mededeling te doen van de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die hij ontvangt en van de wijzigingen daarin. Hij is verplicht daarvan de bewijzen te overleggen.

      Lid 8 Wanneer de ambtenaar de verplichtingen van het zesde lid niet nakomt, kan het college besluiten een korting op de door te betalen bezoldiging toe te passen.

      Hoofdstuk 10 Wachtgeld

      Artikel 10:1 Betrokkene

      Lid 1

      In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'betrokkene':

      de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:4 of artikel 8:5 van deze regeling ontslag is verleend uit een betrekking:

      • waarin hij vast was aangesteld;

      • waarin hij tijdelijk was aangesteld, mits die aanstelling ten minste vijf jaren heeft geduurd en niet is geschied in een betrekking van kennelijk tijdelijke aard;

      • d e gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:6 of artikel 8:8 van deze regeling ontslag is verleend, tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 8:6 , tweede lid, respectievelijk artikel 8:8 , tweede lid.

      Lid 2

      Onder betrokkene wordt mede verstaan de gewezen ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, die zelf ontslag heeft gevraagd nadat het voornemen, hem op grond van artikel 8:4 of 8:5 van deze regeling ontslag te verlenen, hem schriftelijk is medegedeeld.

      Artikel 10:2 Lichamen

      In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'lichamen':

      Rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.

      Artikel 10:3 Diensttijd

      Lid 1

      In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd':

      de aan het in artikel 10:1 , eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de WPA is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

      Lid 2

      Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 10:1 , is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.

      Lid 3

      In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft buiten beschouwing:

      • diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een jaar daarvan wegens verleend ontslag, behalve voor de toepassing van artikel 10:8 , derde tot en met vijfde lid;

      • diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld of een daarnede gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid, behalve voor de toepassing van artikel 10:8 , derde tot en met vijfde lid;

      • diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

      • tijd, bedoeld in artikel 5:4 van het pensioenreglement;

      tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop het wachtgeld ingaat.

      Lid 4

      Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van het wachtgeld in aanmerking is genomen met een overheidspensioen anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van het wachtgeld met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.

      Artikel 10:4 Dienstbetrekking

      Lid 1

      Deze regeling verstaat onder dienstbetrekking iedere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.

      Lid 2

      Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.

      Artikel 10:5 Bezoldiging

      Lid 1

      In deze regeling wordt verstaan onder 'bezoldiging':

      de bezoldiging bedoeld in artikel 3:1 , tweede lid, van deze regeling, zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling, en de eindejaarsuitkering bedoeld in artikel 3:6 .

      Lid 2

      Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling, wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.

      Lid 3

      Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging wijziging zou zijn gekomen als de betrokkene de betrekking op die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde bedrag als bezoldiging.

      Lid 4

      Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.

      Artikel 10:6 Recht op wachtgeld

      Lid 1

      De betrokkene, bedoeld in artikel 10:1 , eerste lid, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, tenzij de betrokkene :

      • ter zake van dat ontslag recht heeft op een pensioen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;

      • op dat moment recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

      • terzake van dat ontslag recht heeft oop een suppletie als bedoeld in hoofstuk 11a van deze regeling.

      Lid 2

      De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80 De hoogte van dit wachtgeld wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van het wachtgeld wordt voor de toepassing van:

      • a rtikel 10:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen;

      • artikel 10:8 als ingangsdatum uitgegaan van de datum van ontslag.

      Lid 3

      De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft na afloop van de suppletie, bedoeld in artikel 11a:5 , onderdeel a, recht op wachtgeld indien hij bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, op grond van het ontslag uit de betrekking waarvoor hij arbeidsongeschikt is verklaard recht zou hebben op wachtgeld waarbij de duur zou worden vastgesteld ingevolge artikel 10:8 van dit besluit. Het wachtgeld gaat in op de eerste dag volgende op die waarop de suppletie op grond van artikel 11a:5 , onderdeel a, is geëindigd. Het eindigt op het tijdstip waarop het wachtgeld dat, te rekenen vanaf de dag waarop het ontslag is ingegaan, zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:8 , bij het buiten toepassing laten van het eerste lid,onderdeel c, zou zijn geëindigd. Op de hoogte van dit wachtgeld is artikel 10:10 van toepassing in die zin dat gerekend wordt vanaf het tijdstip waarop het ontslag is ingegaan.

      Artikel 10:7 Duur van het wachtgeld

      Lid 1

      De duur van het wachtgeld is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.

      Lid 2

      Indien de betrokkene:

      • in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of

      • onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ;

      wordt de duur van het wachtgeld verlengd met:

      3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;

      0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;

      1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;

      1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;

      2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;

      2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;

      3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en

      4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.

      Lid 3

      • Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door samentelling van: p erioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam te zijn geweest, en

      • de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het ontslag.

      Lid 4

      Perioden, waarin een betrokkene:

      • recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;

      • ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

      • een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

      • na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;

      • een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;

      worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.

      Lid 5

      Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:

      • b eneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid volledig; en

      • vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, voor de helft in aanmerking genomen.

      Lid 6

      Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van verzorging niet meegeteld de periode waarin:

      • de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid;

      of

      • de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan tijdens vakantie.

      Lid 7

      Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen.

      I ngeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen is het college bevoegd een van hen die naar het oordeel van het college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.

      Lid 8

      Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder:

      • een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;

      • een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.

      Lid 9

      De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

      Artikel 10:8 Duur van het wachtgeld

      Lid 1

      In afwijking van artikel 10:7 wordt, indien dit leidt tot een langere wachtgeldduur, waarin tevens voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid is begrepen, de duur van het wachtgeld vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.

      Lid 2

      De duur van het wachtgeld wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:

      • die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;

      • die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%;

      • die op de dag van ontslag 60 jaar of ouder is, met een duur gelijk aan 78% van de diensttijd.

      Lid 3

      Ten aanzien van de betrokkene die bij de aanvang van de in het voorgaande lid bedoelde diensttijd in het genot was van wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld krachtens het eerste en tweede lid van dit artikel, of van een uitkering waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikel 11:8 , tweede lid van deze regeling, wordt bij de berekening van de duur van het wachtgeld op basis van het tweede lid mede in aanmerking genomen de diensttijd, welke bij de berekening van de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering in aanmerking is genomen. Op de aldus berekende duur wordt de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering, met uitzondering van de verlenging, bedoeld in het volgende lid, in mindering gebracht.

      Lid 4

      In aanvulling op de duur van het wachtgeld van de betrokkene die ten tijde van het ontslag een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht, wordt indien de som van zijn leeftijd en diensttijd ten tijde van het ontslag 60 jaren of meer bedraagt, na afloop van de termijn waarover wachtgeld is toegekend, een bijzondere verlenging verleend. Deze bijzondere verlenging duurt tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.

      Lid 5

      De verlenging als bedoeld in het vierde lid vindt niet plaats in het geval, dat ter zake van een eerder toegekend wachtgeld de vorenbedoelde verlenging reeds heeft plaatsgehad, tenzij de betrokkene nadien wederom een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft vervuld. In dat geval blijft de tijd die in aanmerking is genomen bij de bijzondere verlenging, buiten aanmerking

      Artikel 10:9 Vervolgwachtgeld

      Lid 1

      De betrokkene, die het einde van de wachtgeldduur, bedoeld in artikel 10:7 , tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op dat wachtgeld recht op een vervolgwachtgeld.

      Lid 2

      De betrokkene, die

      • het einde van de wachtgeldduur bedoeld in artikel 10:7 , eerste lid, heeft bereikt en

      • voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7 , tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de wachtgeldduur,

      heeft recht op een vervolgwachtgeld.

      Lid 3

      Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van het vervolgwachtgeld een jaar.

      Lid 4

      De duur van het vervolgwachtgeld voor de betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een half jaar.

      Lid 5

      De betrokkene aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7 , tweede lid, onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:7 . Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

      Lid 6

      De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7 , tweede lid, onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:7 . Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

      Lid 7

      Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van het wachtgeld van overeenkomstige toepassing op het vervolgwachtgeld.

      Artikel 10:10 Bedrag van het wachtgeld

      Lid 1

      Het bedrag van het wachtgeld is gedurende de eerste drie maanden gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de daaropvolgende negen maanden 77% van die bezoldiging en vervolgens 67% van die bezoldiging. Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657) worden de percentages, genoemd in de vorige volzin, met 3 procentpunten verhoogd. Het bedrag van het wachtgeld daalt echter niet beneden het bedrag van het pensioen waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij uit de betrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, op de dag van dat ontslag zou zijn gepensioneerd naar de diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, en de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het pensioenreglement, in de betrekking waaruit het wachtgeld is toegekend.

      Lid 2

      In afwijking van het vorige lid is het bedrag van het wachtgeld tijdens de verlenging bedoeld in artikel 10:8 , vierde lid, gelijk aan het bedrag van het pensioen, bedoeld in het vorige lid, met dien verstande dat gedurende het eerste jaar van die verlenging het wachtgeld ten minste bedraagt 40% van de bezoldiging.

      Artikel 10:11 Bedrag van het vervolgwachtgeld

      Lid 1

      Het bedrag van het vervolgwachtgeld is gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.

      Lid 2

      Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

      Artikel 10:12 Verplichtingen

      Lid 1

      Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt, is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.

      Lid 2

      Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat, dan wel het recht op wachtgeld ontstaat.

      Lid 3

      De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van het college vergelijkbaar is met het arbeidsbureau .

      Lid 4

      Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of groepen van betrokkenen die de leeftijd van 55 jaar nog niet hebben bereikt.

      Lid 5

      De betrokkene, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, is voorts verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem door het college in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven, strekkende tot het verkrijgen van een betrekking of andere bron van inkomsten.

      Lid 6

      De in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde verplichtingen vinden overeenkomstige toepassing voor de ambtenaar zodra hem ontslag op grond van artikel 8:4 van deze regeling is verleend, dan wel het voornemen tot zodanig ontslag hem schriftelijk is medegedeeld.

      Lid 7

      Door het aanvaarden van het wachtgeld wordt de betrokkene geacht er in toe te stemmen, dat zij die naar het oordeel van het college daarvoor in aanmerking komen alle voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.

      Artikel 10:13 Verplichtingen bij ziekte

      Lid 1

      Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te verrichten, of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan het college.

      Lid 2

      Het college stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot de geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het eerste lid .

      Lid 3

      Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering.

      Lid 4

      Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met de WAO-uitkering behorende bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

      Lid 5

      Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

      Artikel 10:14 Verhuiskosten

      Aan hem die op wachtgeld is of zal worden gesteld kan, indien hij elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een op de voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toegekend.

      Artikel 10:15 Vermindering

      Lid 1

      Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op het wachtgeld een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en wachtgeld samen de bezoldiging te boven gaan. Voor de bepaling van het bedrag waarmee het wachtgeld vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van het wachtgeld ingevolge het bepaalde in artikel 10:19 , eerste lid, niet in aanmerking genomen.

      Lid 2

      Ten aanzien van de betrokkene aan wie een wachtgeld is toegekend en die wegens ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten - ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaatsvond - uit de betrekking die door betrokkene als wachtgelder werd vervuld, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.

      In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat het oorspronkelijk toegekende wachtgeld wordt verminderd met het bedrag waarmee de WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met invaliditeitspensioen, al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van het oorspronkelijk toegekende wachtgeld de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.

      Lid 3

      Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem wachtgeld is toegekend.

      Lid 4

      Wanneer de betrokkene op of na de dag, bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf, ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing. De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen of indien de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.

      Lid 5

      Onder inkomsten, bedoeld in de voorgaande leden, wordt niet verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of als gratificatie.

      Artikel 10:16 Opgave van inkomsten

      Lid 1

      De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijke mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij, voor zover mogelijk, opgave van de inkomsten die hij uit die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende wachtgeldtermijn op.

      Lid 2

      Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven, doet hij vóór het verschijnen van elke wachtgeldtermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn

      Lid 3

      Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.

      Lid 4

      Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 10:15 , derde en vierde lid.

      Artikel 10:17 Verlenging

      Indien de betrokkene binnen drie maanden na het ontslag waaraan hij het recht op wachtgeld ontleent bij de gemeente te wier laste het wachtgeld komt een naar de aard van de werkzaamheden overeenkomstige betrekking gaat vervullen als die waaruit hem het ontslag is verleend, wordt de duur van die betrekking aan de op grond van de artikelen 10:7 en 10:8 vastgestelde duur van het wachtgeld toegevoegd.

      Artikel 10:18 Opschorting

      Lid 1

      Indien de betrokkene na zijn ontslag, uit hoofde van ziekte aanspraak op doorbetaling van bezoldiging of een uitkering ten bedrage van de laatstgenoten bezoldiging heeft of krijgt in verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.

      Lid 2

      Het college kan op verzoek van de betrokkene die zich als dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de uitvoering of verdere uitvoering van de wachtgeldregeling vervat in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van diens militaire dienst.

      Artikel 10:19 Samenloop

      Lid 1

      Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van het wachtgeld, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van

      65% tot 80% : 80%;

      55% tot 65% : 60%;

      45% tot 55% : 50%;

      35% tot 45% : 40%;

      25% tot 35% : 30%;

      15% tot 25% : 20%;

      minder dan 15%: 0%.

      De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en het verminderde wachtgeld bedraagt voorts niet meer dan het onverminderde wachtgeld dat wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op het wachtgeld in mindering gebracht.

      Lid 2

      Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met de WAO-uitkering waarbij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer behoort.

      Lid 3

      Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht op deze uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

      Lid 4

      Indien de betrokkene aanspraken heeft of verkrijgt op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de ziektewet, wordt gedurende de termijn waarover die aanspraken bestaan, het wachtgeld slechts uitbetaald voor zover het evenbedoelde uitkeringen te boven gaat.

      Artikel 10:20 Betaling

      Lid 1

      Het bedrag van het wachtgeld, over een jaar berekend, wordt naar boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van wachtgeld werd genoten.

      Lid 2

      Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van het wachtgeld over langere termijnen geschieden.

      (

      Artikel 10:21 Afkoop

      In bijzondere gevallen kan het college op verzoek van de betrokkene een regeling met hem treffen krachtens welke het wachtgeld geheel of ten dele wordt vervangen door een afkoopsom.

      Artikel 10:22 Verval van wachtgeld

      Lid 1

      Het wachtgeld kan geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard:

      • Indien de betrokkene de opgave bedoeld in artikel 10:16 , eerste en tweede lid, nalaat dan wel onjuist of onvolledig doet;

      • indien de betrokkene enig op grond van artikel 10:12 , tweede, derde of vijfde lid gegeven voorschrift niet nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt;

      • indien de betrokkene zich zonder toestemming van het college in het buitenland vestigt of geacht moet worden aldaar duurzaam te verblijven;

      • indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die bij of krachtens artikel 10:13 , eerste en tweede lid zijn gesteld;

      • indien de betrokkene zich zodanig gedraagt dat hem ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was gebleven;

      • indien achteraf blijkt, dat vóór het aan de betrokkene verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan, die zo deze eerder bekend waren aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met toepassing van artikel 8:13 ontslag te verlenen.

      Lid 2

      Indien de betrokkene de verplichting, bedoeld in artikel 10:12 , eerste lid, niet nakomt, vervalt het wachtgeld voor het gedeelte waarmede het, tezamen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.

      Lid 3

      Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar bedoeld in artikel 10:12 , zesde lid, aan wie in dat geval een op soortgelijke wijze berekend lager wachtgeld wordt toegekend.

      Lid 4

      Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van het college noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.

      Artikel 10:23 Verval van wachtgeld

      Lid 1

      Het recht op wachtgeld vervalt:

      • met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

      • op de dag na het overlijden van de betrokkene;

      • op de dag dat betrokkene de in artikel 10:12 , tweede en derde lid, bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat haar op de door het arbeidsbureau dan wel debuitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te doen verlengen;

      • op de dag dat betrokkene als ingeschrevene bij het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van die organisatie dan wel die instantie, die kan leiden tot het verkrijgen van werk, dat voor hem passend kan worden geacht dan wel weigert dergelijk werk te aanvaarden.

      Lid 2

      Het recht op wachtgeld vervalt met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 10:6 , tweede lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van dit wachtgeld de duur, voor zover deze wordt berekend aan de hand van artikel 10:8 , en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.

      Artikel 10:24 Overlijdensuitkering

      Lid 1

      Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene wordt aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel 10:5 , over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen echtgenoot of geregistreerde partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.

      Lid 2

      Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde betrekkingen een uitkering wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde betrekking, ten gevolge waarvan op het wachtgeld een vermindering werd toegepast, bedoeld in artikel 10:15 , wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan het verminderde wachtgeld over een tijdvak van drie maanden. Is de som van beide uitkeringen lager dan de uitkering, berekend naar het onverminderde wachtgeld zou zijn geweest, dan wordt de uitkering, berekend naar het verminderde wachtgeld, tot laatstbedoeld bedrag aangevuld.

      Lid 3

      Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele worden aangewend voor betaling van de kosten van de laatste ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de overledene daartoe ontoereikend is.

      Lid 4

      Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

      Artikel 10:25 Overgangsbepalingen

      Lid 1

      Op de wachtgelden toegekend krachtens de bepalingen van de wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de wachtgeldregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds vastgestelde duur nooit lager zal zijn dan op grond van de wachtgeldregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.

      Lid 2

      Ten aanzien van de wachtgelden, als bedoeld in het eerste lid, die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de desbetreffende bepalingen in de wachtgeldregeling, zoals deze luidt met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende duur van het toegekende wachtgeld langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.

      Lid 3

      Voor de toepassing van artikel 10:8 , derde lid van de wachtgeldregeling wordt onder het eerder toegekende wachtgeld tevens begrepen het wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikelen 4 en 5 van de wachtgeldregeling zoals die luidden tot 1 augustus 1991.

      Lid 4

      Voor de toepassing van artikel 10:8 , derde lid, van de wachtgeldregeling wordt onder de eerder toegekende uitkering tevens begrepen de uitkering waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikelen 4 en 6 van de uitkeringsregeling zoals die luidden tot 1 augustus 1991.

      Artikel 10:26 Overgangsbepalingen

      Lid 1

      Degene die voor 1 januari 1987 in het genot was van wachtgeld als bedoeld in de toen geldende wachtgeldregeling, waarvan de duur, nadat toepassing is gegeven aan artikel 10:25 , tweede lid, verstrijkt in de periode van 1 augustus 1991 tot en met 31 december 1995, heeft recht op een overgangsuitkering.

      Lid 2

      De duur van de overgangsuitkering is twaalf maanden, met dien verstande dat de uitkering uiterlijk 1 januari 1996 eindigt. De overgangsuitkering gaat in direct na het verstrijken van het wachtgeld als bedoeld in het eerste lid en wordt in maandelijkse termijnen betaald.

      Lid 3

      De hoogte van de overgangsuitkering is over een maand gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.

      Lid 4

      Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

      Lid 5

      De overige artikelen van dit hoofdstuk zijn voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

      Artikel 10:27 Overgangsbepalingen

      Lid 1

      Degene aan wie voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend op basis van de bepalingen van de wachtgeldverordening zoals deze luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van dit wachtgeld de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in evengenoemde verordening.

      Lid 2

      Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie voor 1 januari 1995 een wachtgeld is toegekend op basis van dit hoofdstuk.

      Artikel 10:28 Gevolgen Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

      Op degene die gedurende de periode van wachtgeld recht heeft op een uitkering ingevolge de WIA, zijn de artikelen 10:13, 10:15, 10:19 en 10:23 van overeenkomstige toepassing.

      Artikel 10:29 Slotbepaling

      Lid 1

      Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later.

      Lid 2

      Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit de CAR en/of UWO moet, voor zover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals die luidde op 31 december 2000.

      Hoofdstuk 10a Bovenwettelijke werkloosheidsuitkering

      Artikel 10a:1 Algemene bepalingen

      Lid 1

      In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

      • werkloosheid: werkloosheid in de zin van artikel 16 van de Werkloosheidswet;

      • betrokkene: de ambtenaar die werkloos geworden is;

      • dagloon: het dagloon in de zin van de Werkloosheidswet zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering;

      • b ovenwettelijke uitkering: de aanspraken die de ambtenaar kan ontlenen aan dit hoofdstuk, te weten de aanvullende uitkering als omschreven in paragraaf 2 van dit hoofdstuk en de aansluitende uitkering als omschreven in paragraaf 3 van dit hoofdstuk, met uitzondering van de gemeentelijke werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 10a:9 , lid 3.

      Lid 2

      Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

      Artikel 10a:2 Voorwaarden voor recht op uitkering/samenloop met suppletie

      Lid 1

      Recht op een aanvullende uitkering heeft de betrokkene die:

      • recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen 15 tot en met 21 van de Werkloosheidswet en

      • werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel 8:4 , 8:5 , 8:6 , 8:7 , onderdeel a of c, 8:8 , 8:12 .

      Lid 2

      Het recht op een aanvullende uitkering komt niet tot uitbetaling indien en voor zolang de betrokkene ter zake van eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als bedoeld in hoofdstuk 11a van de CAR.

      Artikel 10a:3 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag

      De berekeningsgrondslag voor de aanvullende uitkering is het dagloon op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene recht op aanvullende uitkering wordt toegekend, voorzover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op aanvullende uitkering wordt ontleend.

      Artikel 10a:4 Hoogte van de uitkering: indexering

      De berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wordt telkens aangepast aan de voor de sector Gemeenten geldende algemene bezoldigingswijziging.

      Artikel 10a:5 Hoogte van de uitkering: bedrag

      Lid 1

      De uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering bedragen tezamen een percentage van de berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering.

      Lid 2

      Het in het eerste lid genoemde percentage bedraagt:

      • gedurende de eerste vijftien maanden 80% en

      • vervolgens 70%

      Lid 3

      Een eventuele verlenging van de uitkering krachtens artikel 43 van de Werkloosheidswet schort de termijn gedurende welke 80% van de berekeningsgrondslag wordt uitgekeerd niet op.

      Artikel 10a:6 Beëindiging van het recht op uitkering

      De bepalingen betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

      Artikel 10a:7 Herleving van het recht op uitkering

      De bepalingen betreffende de herleving van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

      Artikel 10a:8 Verlenging van het recht op uitkering

      De bepalingen betreffende de verlenging van het recht op uitkering, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

      Artikel 10a:9 Verplichtingen en sancties

      Lid 1

      Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende uitkering, met inachtneming van het in lid 2 gestelde en met dien verstande dat een boete in de zin van de Werkloosheidswet niet leidt tot een verandering in het bedrag van de aanvullende uitkering.

      Lid 2

      Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4 , nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet als sanctie gedeeltelijk weigert, kent het college een aanvulling op de aanvullende uitkering toe zodanig dat de uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering tezamen een bedrag vormen dat overeenkomt met het bedrag waarop betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen.

      Lid 3

      Indien een betrokkene ontslagen wordt op grond van artikel 8:4 , nadat hij heeft aangegeven voor dit ontslag in aanmerking te willen komen en de uitvoeringsinstelling als gevolg hiervan de uitkering krachtens de Werkloosheidswet geheel weigert, kent het college een gemeentelijke werkloosheidsuitkering toe, waarvan de hoogte en de duur overeenkomen met de uitkering krachtens de Werkloosheidswet waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij niet te kennen zou hebben gegeven voor ontslag in aanmerking te willen komen. Deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering wordt, indien aan de voorwaarden van artikel 10a:2 wordt voldaan, aangevuld met een aanvullende uitkering. Op deze gemeentelijke werkloosheidsuitkering zijn de bepalingen van de Werkloosheidswet van toepassing. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de gemeentelijke werkloosheidsuitkering gelijkgesteld aan een uitkering krachtens de Werkloosheidswet.

      Artikel 10a:10 Anticumulatie

      Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van toepassing op de aanvullende uitkering.

      Artikel 10a:11 Scholing

      De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.

      Artikel 10a:12 Aanvulling op ziekengeld

      Lid 1

      De betrokkene die wegens ziekte verhinderd is om arbeid te verrichten en dientengevolge een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt (ziekengeld), heeft, indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit hoofdstuk als hij niet ziek was geweest, recht op aanvulling van dat ziekengeld.

      Lid 2

      Het ziekengeld en de in het eerste lid genoemde aanvulling bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat de betrokkene op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen wanneer hij niet wegens ziekte ongeschikt zou zijn om arbeid te verrichten.

      Lid 3

      Het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet is van toepassing op de aanvulling op het ziekengeld.

      Artikel 10a:12a Aanvulling op Waz-uitkering

      De betrokkene, die in verband met zwangerschap en bevalling recht heeft op een uitkering op grond van de Waz , heeft recht op een aanvulling tot het voor haar geldende dagloon.

      Artikel 10a:12b Aanvulling op REA-uitkering

      Lid 1

      De arbeidsgehandicapte betrokkene die werkloos is en dientengevolge een uitkering krachtens de Werkloosheidswet ontvangt, kan bij proefplaatsing en scholing bij een nieuwe werkgever recht hebben op een uitkering op grond van de Wet op (re)integratie arbeidsgehandicapten. Indien hij recht zou hebben op een aanvullende uitkering in de zin van artikel 10a:2 van dit hoofdstuk wanneer hij geen REA-uitkering als hiervoor bedoeld zou hebben gehad, bestaat er ook in dit geval recht op aanvulling.

      Lid 2

      De in het eerste lid genoemde aanvulling en de REA-uitkering bedragen tezamen een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat betrokkene op grond van artikel 10a:5 zou ontvangen wanneer hij een WW-uitkering en aanvullende uitkering zou ontvangen.

      Artikel 10a:13 Uitkering bij overlijden

      Lid 1

      Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in aanvulling op artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.

      Lid 2

      Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

      Artikel 10a:13a Grensarbeiders

      Lid 1

      De betrokkene, die aansluitend aan zijn arbeidsurenverlies als betrokkene buiten Nederland woont en in verband met artikel 71, eerste lid, onderdeel a ii, EG-verordening 1408/71 geen recht op een WW-uitkering heeft, heeft recht op een aanvullende uitkering voorzover de omstandigheid dat hij geen recht op WW-uitkering heeft, uitsluitend wordt veroorzaakt doordat hij buiten Nederland woont.

      Lid 2

      De uitkering op grond van dit artikel:

      • eindigt niet door de omstandigheid dat de betrokkene wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid niet beschikbaar is om arbeid te aanvaarden, indien hij geen recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, b, of n, WW vanwege het enkele feit dat zijn verzekering op grond van de daar genoemde wetten is geëindigd;

      • is, indien de betrokkene alsnog of wederom recht krijgt op een WW-uitkering, niet van invloed op het recht op bovenwettelijke uitkering dat voor de betrokkene verbonden is aan dat recht op een WW-uitkering.

      Lid 3

      De uitkering waarop de betrokkene op grond van dit artikel lid recht heeft, is in hoogte en duur gelijk aan de WW-uitkering en de aanvullende uitkering waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in Nederland zou hebben gewoond.

      Lid 4

      Indien de betrokkene aantoont dat hij recht heeft op een uitkering wegens ziekte, zwangerschap, bevalling, adoptie of pleegzorg naar het recht van zijn woonland, wordt die uitkering voor de toepassing van het derde lid gelijkgesteld met de overeenkomstige uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg . Deze gelijkstelling vindt plaats voor ten hoogste de maximale duur van de overeenkomstige uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg . Zolang deze gelijkstelling duurt is de uitkering gelijk aan de uitkering op grond van de ZW of de Wet arbeid en zorg en de aanvullende uitkering waarop de betrokkene recht zou hebben gehad indien hij in Nederland had gewoond.

      Lid 5

      Indien de betrokkene een uitkering wegens werkloosheid, ziekte, zwangerschap, bevalling, adoptie, pleegzorg of arbeidsongeschiktheid naar het recht van zijn woonland ontvangt, wordt deze geheel in mindering gebracht op de uitkering op grond van dit artikel over dezelfde periode.

      Lid 6

      Zolang en voorzover de betrokkene tegelijk recht heeft op een uitkering op grond van dit artikel en een WW-uitkering, een ZW-uitkering, een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg, een bovenwettelijke uitkering of een uitkering die daar naar aard en strekking mee overeenkomt, niet zijnde een uitkering naar het recht van zijn woonland, heeft de uitkering op grond van dit artikel het karakter van een aanvulling tot de hoogte die de uitkering op grond van dit artikel zonder de samenloop zou hebben. Hierbij wordt de wettelijke uitkering geacht onverminderd te zijn ontvangen indien deze op grond van enige wettelijke bepaling geheel of gedeeltelijk is geweigerd, dan wel niet of niet geheel is betaald.

      Artikel 10a:14 Diensttijd

      Lid 1

      In deze paragraaf wordt verstaan onder ‘diensttijd’: de aan het ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het deelnemerschap in de zin van het pensioenreglement is verbonden, alsmede tijd die door inkoop voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

      Lid 2

      Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit de werkloosheid is ontstaan, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.

      Lid 3

      In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft buiten beschouwing:

      • diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een jaar;

      • diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld, een daarmee gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid of een bovenwettelijke uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid;

      • diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

      • tijd, bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;

      tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig werkloos is geworden met ingang van de datum waarop de uitkering krachtens de Werkloosheidswet ingaat.

      Artikel 10a:15 Voorwaarden voor recht op uitkering / samenloop met suppletie

      Lid 1

      Recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene die:

      • recht heeft op een uitkering krachtens de artikelen 15 tot en met 21 van de Werkloosheidswet en

      • werkloos is als gevolg van een ontslag op grond van artikel 8:4 , 8:5 , 8:6 of 8:8 , met inachtneming van het derde lid.

      Lid 2

      Eveneens recht op een aansluitende uitkering heeft de betrokkene die door het college op basis van artikel 10a:9 derde lid een gemeentelijke werkloosheidsuitkering is toegekend.

      Lid 3

      In afwijking van het eerste lid biedt ontslag op basis van artikel 8:6 slechts aanspraken op een aansluitende uitkering indien gebruik is gemaakt van de mogelijkheid die artikel 8:6 , derde lid, laatste volzin biedt.

      Lid 4

      Het recht op de aansluitende uitkering ontstaat op de eerste dag van de werkloosheid, waarbij de aansluitende uitkering ingaat zodra de uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering zijn geëindigd op grond van artikel 20, lid 1, onderdeel e van de Werkloosheidswet.

      Lid 5

      Het recht op een aansluitende uitkering komt niet tot uitbetaling indien en voor zolang de betrokkene ter zake van eenzelfde ontslag recht heeft op suppletie, als bedoeld in hoofdstuk 11a van de CAR.

      Artikel 10a:16 Duur van de uitkering

      Lid 1

      De duur van de aansluitende uitkering wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:

      • die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;

      • die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%.

      en wordt verminderd met de duur van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet, zoals deze is vastgesteld op de eerste dag van de werkloosheid.

      Lid 2

      De betrokkene die op het tijdstip van het ontslag de leeftijd van 55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de eerste dag van de kalendermaand, volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet wordt in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

      Artikel 10a:17 Hoogte van de uitkering: berekeningsgrondslag

      Artikel 10a:3 is van toepassing op de aansluitende uitkering.

      Artikel 10a:18 Hoogte van de uitkering: indexering

      Artikel 10a:4 is van toepassing op de aansluitende uitkering.

      Artikel 10a:19 Hoogte van de uitkering: bedrag

      De aansluitende uitkering bedraagt 70% van de berekeningsgrondslag.

      Artikel 10a:20 Beëindiging van het recht op uitkering

      Lid 1

      De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op vervolguitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

      Lid 2

      In afwijking van het gestelde in lid 1 eindigt het recht op aansluitende uitkering niet in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en er geen aanspraak bestaat op een uitkering krachtens de Ziektewet.

      Lid 3

      Het in het eerste lid gestelde geldt niet in het geval het recht op uitkering krachtens artikel 20, lid 1, onderdeel e van de Werkloosheidswet zou worden beëindigd wegens het verstrijken van de uitkeringsduur. In dat geval eindigt het recht op uitkering na het verstrijken van de uitkeringsduur van de aansluitende uitkering, berekend overeenkomstig artikel 10a:16 .

      Artikel 10a:20a Nawerking Ziektewet en Waz

      Indien er op grond van de Ziektewet dan wel op grond van de Waz na aanvang van de aansluitende uitkering recht ontstaat op een uitkering krachtens de Ziektewet, respectievelijk de Waz , wordt deze uitkering in mindering gebracht op de aansluitende uitkering.

      Artikel 10a:21 Herleving van het recht op uitkering

      Lid 1

      De bepalingen in de Werkloosheidswet betreffende de herleving van het recht op uitkering zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

      Lid 2

      De artikelen 43 en 50 van de Werkloosheidswet met betrekking tot verlenging van het recht op uitkering krachtens de Werkloosheidswet zijn niet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

      Artikel 10a:22 Verplichtingen en sancties

      Lid 1

      Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

      Lid 2

      Tijdens ziekte is het verplichtingen- en sanctieregime van de Ziektewet van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

      Artikel 10a:23 Anticumulatie

      Artikel 35 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

      Artikel 10a:24 Scholing

      De bepalingen met betrekking tot opleiding, scholing en onbeloonde activiteiten, vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing op de aansluitende uitkering.

      Artikel 10a:25 Uitkering bij overlijden

      Lid 1

      Zo spoedig mogelijk na het overlijden van betrokkene wordt in onder overeenkomstige toepassing van artikel 35 of artikel 36, eerste lid, Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon, berekend over een periode van 13 weken.

      Lid 2

      Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte.

      Artikel 10a:25a Grensarbeiders

      Lid 1

      Na het verstrijken van de duur van een uitkering op grond van artikel 10a:13a heeft de betrokkene recht op de aansluitende uitkering waarop hij recht zou hebben gehad als hij in Nederland zou hebben gewoond.

      Lid 2

      Op de uitkering op grond van dit artikel is artikel 10a:13a , tweede, vijfde en zesde lid, van overeenkomstige toepassing.

      Artikel 10a:26 Regeling tegemoetkoming verhuiskosten

      Lid 1

      Aan de betrokkene die elders arbeid of een bedrijf ter hand gaat nemen en recht heeft of zou krijgen op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering indien hij geen betrekking zou hebben aanvaard of bedrijf ter hand zou hebben genomen, kan op zijn aanvraag een vergoeding van € 2.270,- worden toegekend als tegemoetkoming in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing.

      Lid 2

      Indien de betrokkene uit anderen hoofde eveneens een tegemoetkoming in de verhuiskosten krijgt, wordt deze vergoeding op de in het eerste lid genoemde tegemoetkoming in mindering gebracht.

      Artikel 10a:27 Regeling tegemoetkoming verhuiskosten

      Lid 1

      Om voor een verhuiskostenvergoeding op basis van artikel 10a:26 in aanmerking te komen dient de uitkeringsgerechtigde:

      • de werkloosheid door het ter hand nemen van arbeid of bedrijf met tenminste 50% met een minimum van vijf uur te verminderen;

      • te verhuizen binnen zes maanden na de vermindering van de werkloosheid, doch uiterlijk drie maanden voor de oorspronkelijk vastgestelde beëindigingsdatum van de uitkeringsperiode;

      • arbeid te aanvaarden voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd met een duur van minimaal één jaar, blijkend uit de overlegging van het arbeidscontract;

      • zich binnen een afstand van 25 kilometer van de standplaats van de nieuwe arbeid te vestigen, terwijl de afstand tussen deze standplaats en de oude woning tenminste 50 kilometer moet bedragen;

      • schriftelijk te melden of hij een vergoeding uit anderen hoofde ontvangt en te verklaren dat hij geen bezwaar heeft als de uitvoeringsinstelling bij de nieuwe werkgever deze melding verifieert en de uitvoeringsinstelling vaststelt dat de uitkeringsgerechtigde is verhuisd.

      Lid 2

      Het recht op de tegemoetkoming in de verhuiskosten ontstaat eerst als vaststaat dat de uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk is verhuisd.

      Artikel 10a:28 Reïntegratietoeslag

      Lid 1

      Betrokkene heeft op aanvraag recht op een reïntegratietoeslag indien:

      • hij een dienstbetrekking in de zin van de Werkloosheidswet aanvaardt en

      • het dagloon verbonden aan de nieuwe dienstbetrekking lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag, met inachtneming van het tweede lid.

      Lid 2

      De reïntegratietoeslag dient binnen 10 weken nadat de nieuwe dienstbetrekking is aanvaard te worden aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders.

      Lid 3

      Indien de omvang in uren van de nieuwe dienstbetrekking kleiner is dan de omvang van de oude betrekking, heeft betrokkene recht op een reïntegratietoeslag, mits het dagloon omgerekend naar de omvang van de oude betrekking lager is dan 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.

      Lid 4

      Indien de in het eerste lid genoemde dienstbetrekking van tijdelijke aard is, dient zij voor de duur van minimaal één jaar te zijn overeengekomen.

      Lid 5

      In gevallen waarin artikel 35 van de Werkloosheidswet of artikel 10a:32 van de CAR van toepassing is, is er geen recht op de in het eerste lid genoemde reïntegratietoeslag.

      Artikel 10a:29 Reïntegratietoeslag

      Lid 1

      De duur van de reïntegratietoeslag is negen maanden voor elk vol jaar dat de betrokkene nog recht zou hebben op een aanvullende en/of aansluitende uitkering indien betrokkene de nieuwe betrekking niet zou hebben verkregen.

      Lid 2

      Voor de bepaling van de duur van de reïntegratietoeslag op basis van het eerste lid wordt het aantal jaren dat de betrokkene nog recht zou hebben op een bovenwettelijke uitkering op hele jaren naar beneden afgerond.

      Artikel 10a:30 Reïntegratietoeslag

      Lid 1

      De reïntegratietoeslag wordt beëindigd:

      • indien de voor betrokkene berekende duur is verstreken;

      • indien betrokkene geheel werkloos wordt in de nieuwe betrekking;

      • indien de inkomsten uit de nieuwe betrekking gedurende drie maanden het in artikel 10a:31 opgenomen niveau van de reïntegratietoeslag te boven zijn gegaan.

      Lid 2

      Onder gehele werkloosheid in de zin van het eerste lid, onderdeel b wordt de situatie verstaan waarin de betrokkene die in de nieuwe betrekking per kalenderweek:

      • ten minste acht uren werkte zoveel arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren dat er minder dan vijf arbeidsuren resteren of;

      • minder dan acht uren werkte zoveel arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren dat er minder dan de helft van de arbeidsuren resteren.

      Lid 3

      Indien betrokkene gedeeltelijk werkloos wordt in de nieuwe betrekking, blijft de reïntegratietoeslag gelden voor die uren waarvoor betrokkene nog werkzaamheden verricht. De toeslag wordt dan naar rato uitgekeerd .

      Lid 4

      De uitkeringsgerechtigde dient aan het einde van elke maand een overzicht te verschaffen van de inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking die hij in die maand heeft genoten. Op basis van dit overzicht wordt bepaald of er een recht op een reïntegratietoeslag is en zo ja, hoe hoog die toeslag dient te zijn.

      Lid 5

      Indien het recht op reïntegratietoeslag op grond van het eerste lid, onderdeel c is beëindigd, kan dit recht niet meer herleven.

      Artikel 10a:31 Reïntegratietoeslag

      Lid 1

      De reïntegratietoeslag vult de inkomsten uit de nieuwe betrekking aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.

      Lid 2

      Indien er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10a:28 , derde lid, vult de reïntegratietoeslag de inkomsten uit de nieuwe betrekking, omgerekend naar de omvang van de oude betrekking, naar rato aan tot 90% van de in artikel 10a:3 genoemde berekeningsgrondslag.

      Artikel 10a:32 Reïntegratiepremie

      Lid 1

      Op verzoek van de betrokkene kan een reïntegratiepremie worden toegekend indien:

      • betrokkene een aanvullende en/of aansluitende uitkering wegens werkloosheid geniet en;

      hij arbeid voor onbepaalde tijd ter hand gaat nemen of bedrijf gaat uitoefenen, waardoor de werkloosheid volledig wordt opgeheven.

      Lid 2

      Het verzoek tot toekenning van de reïntegratiepremie dient uiterlijk 10 weken na beëindiging van de uitkering op basis van de Werkloosheidswet door betrokkene te worden ingediend.

      Lid 3

      Toekenning van een reïntegratiepremie is alleen mogelijk indien het verzoek betrekking heeft op de gehele bovenwettelijke uitkering.

      Lid 4

      Indien op verzoek van betrokkene een reïntegratiepremie wordt toegekend, wordt het recht op een maandelijks te betalen bovenwettelijke uitkering door het recht op een bedrag ineens vervangen en vervallen daarmee de opgebouwde rechten van betrokkene op een bovenwettelijke uitkering. De artikelen 10a:7 , 10a:8 en 10a:21 zijn dan niet van toepassing.

      Lid 5

      Indien het recht op de aanvullende en/of aansluitende uitkering wegens werkloosheid krachtens artikel 10a:7 of artikel 10a:21 herleeft voordat een besluit over het verzoek van betrokkene omtrent de toekenning van een reïntegratiepremie genomen is, wordt negatief besloten op dit verzoek.

      Artikel 10a:33 Reïntegratiepremie

      Lid 1

      De berekeningsgrondslag van de reïntegratiepremie is de som van de maandelijkse aanspraken op bovenwettelijke uitkering waarop betrokkene nog recht zou hebben gehad, indien hij geen nieuwe dienstbetrekking had aanvaard en gedurende de gehele resterende periode waarin hij nog aanspraak zou hebben gehad op bovenwettelijke uitkering in dezelfde mate werkloos zou zijn gebleven als dat hij is op de dag voorafgaande aan de indiensttreding bij de nieuwe werkgever.

      Lid 2

      Voor de toekenning van een reïntegratiepremie wordt uitgegaan van de berekeningsbasis op grond van het eerste lid zoals die op de datum van toekenning van de premie wordt vastgesteld.

      Lid 3

      Op basis van de Werkloosheidswet opgelegde sancties hebben geen invloed op de berekeningsbasis van de reïntegratiepremie.

      Artikel 10a:34 Reïntegratiepremie

      De reïntegratiepremie bedraagt 5% van de in artikel 10a:33 genoemde berekeningsgrondslag, met als maximum een bedrag van 130 maal het dagloon van de betrokkene.

      Artikel 10a:35 (Vervallen)

      (Vervallen)

      Artikel 10a:36 Overige en slotbepalingen

      Indien het niveau van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de aanvullende en aansluitende uitkering doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.

      Artikel 10a:37 Overige en slotbepalingen

      Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

      Hoofdstuk 11 Uitkeringsregeling ontslag

      Artikel 11:1 Betrokkene

      Lid 1

      In dit hoofdstuk wordt verstaan onder betrokkene: de gewezen ambtenaar aan wie ontslag is verleend:

      • op grond van artikel 8:4 of artikel 8:5 uit een betrekking waarin hij tijdelijk was aangesteld, terwijl die aanstelling minder dan vijf jaren heeft geduurd dan wel is geschied in een betrekking van kennelijk tijdelijke aard;

      op een andere grond genoemd in hoofdstuk 8 van deze regeling, met uitzondering van artikel 8:9 , mits dat ontslag niet op eigen verzoek is geschied en evenmin aan eigen schuld of toedoen is te wijten;

      en die aan dat ontslag geen recht op een uitkering ingevolge artikel 8:3 kan ontlenen.

      Lid 2

      Onder betrokkene in de zin van dit hoofdstuk kan tevens worden verstaan de gewezen ambtenaar die ontslag heeft gevraagd omdat hij of zij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt die door geheel buiten hem of haar liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet veranderen.

      Artikel 11:2 Lichamen

      In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'lichamen':

      Rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.

      Artikel 11:3 Diensttijd

      Lid 1

      In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd':

      de aan het in artikel 11:1 , eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de Wet privatisering ABP is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D 2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.

      Lid 2

      Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 11:1 , is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.

      Lid 3

      In afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid blijft buiten beschouwing:

      • diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een maand daarvan wegens verleend ontslag;

      • diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid, behalve voor de toepassing van artikel 11:8 , vierde lid;

      • diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;

      • tijd als bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;

      • tijd in een aangehouden betrekking, dan wel tijd in een betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop de uitkering ingaat.

      Lid 4

      Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van een uitkering in aanmerking is genomen, met een overheidspensioen, anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van de uitkering, met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.

      Artikel 11:4 Dienstbetrekking

      Lid 1

      Dit hoofdstuk verstaat onder dienstbetrekking iedere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.

      Lid 2

      Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.

      Artikel 11:5 Bezoldiging

      Lid 1

      In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'bezoldiging': de bezoldiging bedoeld in artikel 3:1 , tweede lid van deze regeling zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling, en de eindejaarsuitkering bedoeld in artikel 3:6 .

      Lid 2

      Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling, wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.

      Lid 3

      Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging wijziging zou zijn gekomen als betrokkene de betrekking op die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde bedrag als bezoldiging.

      Lid 4

      Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.

      Artikel 11:6 Recht op uitkering

      Lid 1

      Indien wordt voldaan aan de hierna genoemde voorwaarden, bestaat behoudens het bepaalde in het zesde lid, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, recht op een uitkering waarvan de duur wordt vastgesteld:

      • voor de betrokkene die in de periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag in ten minste 26 weken als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet werkzaam is geweest, ingevolge artikel 11:7 ;

      • voor de betrokkene die een diensttijd heeft van ten minste drie jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, ingevolge artikel 11:7 , dan wel wanneer het bepaalde in artikel 11:8 , eerste lid, daartoe aanleiding geeft ingevolge artikel 11:8 , tweede lid en, indien van toepassing artikel 11:8 , vierde lid.

      Lid 2

      Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden na afloop van perioden waarin de betrokkene ten gevolge van arbeidsongeschiktheid verhinderd was werkzaamheden te verrichten, of werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in artikel 8 van de Werkloosheidswet en hij de hoedanigheid van werknemer heeft herkregen, wordt de in het eerste lid, onder a, bedoelde periode van 12 maanden verlengd met de duur van de perioden van de bedoelde verhindering.

      Lid 3

      De in een week verrichte werkzaamheden worden slechts in aanmerking genomen, voor zover zij betrekking hebben op de dienstbetrekking waaruit de betrokkene is ontslagen en op een of meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking in de plaats is gekomen en voor zover deze niet reeds eerder in aanmerking zijn genomen voor een recht op uitkering.

      Lid 4

      Met weken, bedoeld in de voorgaande leden, worden gelijkgesteld weken, waarover de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen.

      Lid 5

      De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17a, derde en vierde lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

      Lid 6

      In bijzondere gevallen kan het college bepalen dat, wanneer niet aan de verplichting bedoeld in artikel 11:21 , tweede of derde lid, is voldaan, het recht op uitkering ingaat met de dag waarop de inschrijving bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats heeft plaatsgehad.

      Lid 7

      Geen recht op uitkering bestaat:

      • indien de betrokkene op dat moment recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

      • indien de betrokkene ter zake van dat ontslag recht heeft op suppletie als bedoeld in hoofdstuk 11a van deze regeling;

      • indien de betrokkene op de dag van het ontslag de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

      • indien het ontslag aan eigen schuld of toedoen is te wijten;

      • indien het ontslag naar het oordeel van het college geacht moet worden niet te leiden tot onvrijwillige werkloosheid;

      • voor de betrokkene, die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, aan wie schriftelijk is medegedeeld, dat hem eervol ontslag zal worden verleend en die na die mededeling een hem aangeboden betrekking, welke mede in verband met zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden voor hem passend is te achten, heeft geweigerd te aanvaarden.

      Lid 8

      De betrokkene, bedoeld in het zevende lid, onder a, heeft recht op uitkering met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80. De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van de uitkering wordt voor de toepassing van:

      • artikel 11:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen.;

      • artikel 11:8 als uitgangspunt uitgegaan van de datum van ontslag.

      Lid 9

      Het college beslist over de toekenning van uitkering op aanvraag door de betrokkene.

      Artikel 11:7 Duur van de uitkering

      Lid 1

      De uitkeringsduur is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.

      Lid 2

      Indien de betrokkene:

      • in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of;

      • onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ;

      wordt de duur van de uitkering verlengd met:

      3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;

      0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;

      1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;

      1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;

      2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;

      2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;

      3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar en

      4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.

      Lid 3

      Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door samentelling van:

      • perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam te zijn geweest, en;

      • de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het ontslag.

      Lid 4

      Perioden, waarin een betrokkene:

      • echt heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;

      • ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

      • een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

      • na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;

      • een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d; worden,

      indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.

      Lid 5

      Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:

      • beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, volledig, en;

      • vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, voor de helft in aanmerking genomen.

      Lid 6

      Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van verzorging niet meegeteld de periode waarin:

      • de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid of;

      • de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan tijdens vakanties.

      Lid 7

      Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen, is het college bevoegd een van hen die naar het oordeel van het college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.

      Lid 8

      Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder:

      • een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;

      • een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.

      Lid 9

      De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.

      Artikel 11:8 Duur van de uitkering

      Lid 1

      In afwijking van artikel 11:7 , eerste en tweede lid, wordt, indien dit leidt tot een langere uitkeringsduur, waarin tevens voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid van dit artikel is begrepen, de duur van de uitkering vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.

      Lid 2

      De duur van de uitkering wordt vastgesteld op een aantal maanden, gelijk aan 1/6 deel van de diensttijd, waarna de uitkomst naar boven wordt afgerond op hele maanden.

      Lid 3

      De ingevolge het tweede lid berekende uitkeringsduur wordt ten hoogste vastgesteld op 24 maanden.

      Lid 4

      Indien een betrokkene ten tijde van het ontslag een diensttijd van ten minste tien jaren heeft volbracht en de som van zijn leeftijd en diensttijd, die hij ten tijde van het ontslag heeft bereikt, 60 jaren of meer bedraagt, wordt hem na afloop van de termijn waarover uitkering is toegekend aansluitend gedurende een periode van zes maanden een bijzondere verlenging verleend.

      Artikel 11:9 Vervolguitkering

      Lid 1

      De betrokkene, die het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 11:7 , tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op die uitkering recht op een vervolguitkering.

      Lid 2

      De betrokkene die:

      • het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 11:7 , eerste lid, heeft bereikt en

      • voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7 , tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de uitkeringsduur, heeft recht op een vervolguitkering.

      Lid 3

      Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van de vervolguitkering een jaar.

      Lid 4

      De duur van de vervolguitkering voor de betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een half jaar.

      Lid 5

      De betrokkene aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7 . De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

      Lid 6

      De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is en aan wie ingevolge artikel 11:8 een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 11:7 . De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

      Lid 7

      Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van de uitkering van overeenkomstige toepassing op de vervolguitkering.

      Artikel 11:10 Bedrag van de uitkering

      Lid 1

      Het bedrag van de uitkering is gedurende de eerste twee maanden gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de volgende twee maanden 77% en vervolgens 67% van de bezoldiging.

      Lid 2

      Het bedrag van de uitkering is gedurende de termijn van de bijzondere verlenging ingevolge artikel 11:8 , vierde lid, 67% van de bezoldiging.

      Lid 3

      Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657) worden de percentages, genoemd in het eerste en tweede lid, met 3 procentpunten verhoogd.

      Artikel 11:11 Bedrag van de vervolguitkering

      Lid 1

      Het bedrag van de vervolguitkering is gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.

      Lid 2

      Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

      Artikel 11:12 Verhuiskosten

      Aan de betrokkene bedoeld in artikel 11:8 , eerste lid, kan, indien hij elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, door het college een op de voet van de Verplaatsingskostenregeling te bepalen vergoeding in de kosten van een daartoe noodzakelijke verhuizing worden toegekend.

      Artikel 11:13 Vermindering

      Lid 1

      Wanneer de betrokkene inkomsten verkrijgt uit of in verband met arbeid, waaronder mede wordt verstaan een uitkering krachtens de WAJONG of de WAZ, of bedrijf, ter hand genomen op of na de dag waarop hem het ontslag is verleend dan wel schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, wordt op de in artikel 11:6 bedoelde uitkering een vermindering toegepast tot het bedrag waarmee die inkomsten en uitkering samen de bezoldiging te boven gaan.

      Voor de bepaling van het bedrag waarmede de uitkering vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin, de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van de uitkering ingevolge artikel 11:23 , eerste lid, niet in aanmerking genomen.

      Lid 2

      Ten aanzien van de betrokkene aan wie een uitkering is toegekend en die wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn betrekking ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaats vond uit de betrekking die door betrokkene gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd werd bekleed, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.

      In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat de oorspronkelijk toegekende uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmee het pensioen al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van de oorspronkelijk toegekende uitkering de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.

      Lid 3

      Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen gedurende vakantie, verlof of non-activiteit, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem de uitkering is toegekend.

      Lid 4

      Wanneer de betrokkene op of na de dag bedoeld in het eerste lid, inkomsten of hogere inkomsten verkrijgt uit arbeid of bedrijf ter hand genomen vóór evenbedoelde dag, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkomsten het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

      De hierbedoelde vermindering vindt echter niet plaats, indien de inkomsten of hogere inkomsten het gevolg zijn van algemene loonsverhogingen, of indien betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten niet het gevolg zijn van verhoogde werkzaamheid of van andere oorzaken, verband houdende met het ontslag.

      Lid 5

      Onder inkomsten bedoeld in de voorgaande leden worden niet verstaan inkomsten, verkregen wegens overwerk of gratificatie.

      Artikel 11:14 Opgave van inkomsten

      Lid 1

      De betrokkene doet van het ter hand nemen van arbeid of bedrijf op of na de dag waarop hem ontslag is verleend of hem schriftelijk mededeling is gedaan van het voornemen hem ontslag te verlenen, onverwijld mededeling aan het college of aan een door het college aan te wijzen ambtenaar. Daarbij doet hij voor zover mogelijk opgave van de inkomsten die hij uit dan wel in verband met die arbeid of dat bedrijf zal verkrijgen. Tijdelijke of blijvende wijzigingen in alle evengenoemde bedragen geeft hij tijdig voor het verschijnen van de eerstvolgende uitkeringstermijn op.

      Lid 2

      Indien de in het eerste lid bedoelde bedragen niet vooraf door de betrokkene zijn op te geven doet hij voor het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van hetgeen hij sedert het ter hand nemen van de arbeid of het bedrijf dan wel sedert de vorige opgave heeft verkregen. Brengt de aard van de arbeid of het bedrijf, ter beoordeling van het college, mede dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, welke echter niet langer dan een jaar mag zijn, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt het bedrag van de vermindering voorlopig vastgesteld onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn.

      Lid 3

      Bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering kan van een opgave, bedoeld in het tweede lid, worden afgeweken.

      Lid 4

      Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 11:13 , het derde en vierde lid.

      Artikel 11:15 Overlijdensuitkering

      Lid 1

      Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, bedoeld in artikel 11:6 wordt aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging als bedoeld in artikel 11:5 over een tijdvak van drie maanden. Laat de overledene geen echtgenoot of geregistreerde partner na dan geschiedt de uitkering ten behoeve van zijn minderjarige wettige of natuurlijke kinderen dan wel minderjarige pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.

      Lid 2

      Indien ter zake van zijn overlijden aan de in het eerste lid bedoelde betrekkingen een bedrag wordt toegekend uit hoofde van een door de overledene vervulde andere betrekking, ten gevolge waarvan op de uitkering een vermindering werd toegepast op grond van artikel 11:13 , wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan de verminderde uitkering over een tijdvak van drie maanden, voor zover nodig aangevuld, zodanig dat de som van beide bedragen gelijk is aan het bedrag, bedoeld in het eerste lid.

      Lid 3

      Indien de overledene geen betrekkingen bedoeld in het eerste lid nalaat, kan het bedrag van de uitkering geheel of ten dele worden aangewend voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte of van de lijkbezorging als de nalatenschap van de overledene daartoe ontoereikend is.

      Lid 4

      Op de uitkering als bedoeld in dit artikel wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een bepaling in een gemeentelijke rechtspositieregeling, dan wel krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.

      Artikel 11:16 Verplichtingen bij ziekte

      Lid 1

      Indien betrokkene wegens ziekte ongeschikt is arbeid te verrichten, of daarvan is hersteld, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan het college.

      Lid 2

      Het college stelt nadere voorschriften vast met betrekking tot de geneeskundige begeleiding van betrokkene als bedoeld in het eerste lid.

      Lid 3

      Indien betrokkene door het UWV schriftelijk in kennis is gesteld van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag voor een WAO-uitkering, is hij verplicht binnen de bij of krachtens de WAO gestelde termijnen een WAO-uitkering aan te vragen en alle medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van deze uitkering.

      Lid 4

      Indien betrokkene als bedoeld in het derde lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk rekening gehouden met de WAO-uitkering behorende bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

      Lid 5

      Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene als bedoeld in het vierde lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit hoofdstuk steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

      Artikel 11:17 Uitkering bij ziekte

      Lid 1

      Indien de betrokkene binnen de termijn waarover hij aanspraak heeft op een van de uitkeringen bedoeld in de artikelen 11:6 tot en met 11:15 dan wel uiterlijk een maand na afloop van die termijn wegens ziekte verhinderd is arbeid te verrichten, wordt hem telkens met ingang van de vierde dag van die verhindering een uitkering toegekend van 80% van zijn bezoldiging.

      Lid 2

      De in het eerste lid bedoelde uitkering eindigt zodra de betrokkene deze over tezamen 260 werkdagen bij een vijfdaagse werkweek heeft genoten. De bepalingen van hoofdstuk 7 van deze regeling, zoals dit luidde voor 1 januari 2001, zijn voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

      Artikel 11:18 Samenloop

      Zolang de betrokkene de uitkering geniet, bedoeld in artikel 11:17 , eerste lid, wordt met ingang van de dag waarop de verhindering wegens ziekte aanvangt, de uitbetaling van de uitkering, bedoeld in de artikelen 11:6 tot en met 11:15 , opgeschort.

      Artikel 11:19 Afkoop

      Op verzoek van de betrokkene die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7 , tweede lid, onderdeel a of b, kan het recht op uitkering geheel of ten dele worden afgekocht.

      Artikel 11:20 Verval en opnieuw toekennen van het recht op uitkering

      Lid 1

      Het recht op uitkering dat in verband met het niet voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 11:7 , tweede lid, onderdeel a of b, uitsluitend wordt vastgesteld ingevolge artikel 11:7 , eerste lid, vervalt met ingang van de dag waarop de werkloosheid eindigt en wordt bij weer intredende onvrijwillige werkloosheid opnieuw toegekend voor de resterende duur met ingang van de dag waarop de laatstbedoelde werkloosheid ingaat, tenzij de betrokkene ter zake van deze laatstelijk opgetreden werkloosheid aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of krachtens enige publiekrechtelijke regeling inzake wachtgeld of uitkering.

      Lid 2

      Voor toepassing van dit artikel wordt onder beëindiging van de werkloosheid begrepen:

      • het aanvaard hebben van een naar zijn aard vaste dienstbetrekking;

      • het gedurende een periode van een maand vervuld hebben van een naar zijn aard tijdelijke dienstbetrekking bij dezelfde werkgever, voorzover de omvang van de nieuwe dienstbetrekking ten minste gelijk is aan die van de dienstbetrekking op basis waarvan het recht op uitkering bestaat.

      Lid 3

      Een betrokkene die bij afloop van de opnieuw toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid, nog onvrijwillig werkloos is, heeft opnieuw recht op een uitkering, mits de betrokkene:

      • binnen 6 maanden na de dag waarop het recht op uitkering ontstond als bedoeld in artikel 11:6 , eerste lid, onder a, arbeid in dienstbetrekking heeft aanvaard; en

      • in ten minste 13 weken opnieuw werkzaam is geweest als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet.

      Lid 4

      Voor de toepassing van het derde lid worden weken waarop de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen, gelijkgesteld met gewerkte weken.

      Lid 5

      De duur van de uitkering als bedoeld in het derde lid, bedraagt zes maanden, verminderd met de resterende duur van de opnieuw toegekende uitkering als bedoeld in het eerste lid.

      Lid 6

      Het college beslist over het opnieuw toekennen van de uitkering als bedoeld in het eerste lid en op toekenning van een uitkering als bedoeld in het derde lid, op aanvraag door de betrokkene.

      Lid 7

      Het recht op uitkering vervalt wanneer de daartoe strekkende aanvraag, bedoeld in het zesde lid en in artikel 11:6 , negende lid, niet binnen een termijn van twee jaren na het ontstaan of het opnieuw ontstaan van dat recht bij het college is ingekomen.

      Artikel 11:21 Verplichtingen

      Lid 1

      Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt, is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.

      Lid 2

      Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat. Hij dient binnen veertien dagen daarna een bewijs van inschrijving als werkzoekende van het arbeidsbureau aan het college over te leggen.

      Lid 3

      De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van het college vergelijkbaar is met het arbeidsbureau.

      Lid 4

      Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of groepen van betrokkenen.

      Lid 5

      De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, is voorts verplicht zich te gedragen naar de voorschriften die hem door het college in het algemeen of voor enig bijzonder geval worden gegeven, strekkende tot het verkrijgen van een betrekking of andere bron van inkomsten.

      Lid 6

      Door het aanvaarden van de uitkering wordt de betrokkene geacht er in toe te stemmen dat zij, die naar het oordeel van het college daarvoor in aanmerking komen, alle voor de uitvoering van deze regeling noodzakelijke inlichtingen geven.

      Artikel 11:22 Opschorting

      Lid 1

      Indien de betrokkene na zijn ontslag uit hoofde van ziekte aanspraak op doorbetaling van bezoldiging heeft of krijgt of een uitkering ten bedrage van de laatstgenoten bezoldiging in verband met de betrekking waaruit hem ontslag is verleend, wordt de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling vervat in deze regeling opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.

      Lid 2

      Het college kan op verzoek van de betrokkene die zich als dienstplichtige in militaire dienst bevindt of moet begeven, de uitvoering of verdere uitvoering van de uitkeringsregeling vervat in deze regeling opschorten tot het einde van het tijdvak van diens militaire dienst.

      (

      Artikel 11:23 Samenloop

      Lid 1

      Indien de betrokkene ter zake van de dienstbetrekking waaruit hij met recht op uitkering is ontslagen, aanspraak heeft op een WAO-uitkering en in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van de uitkering, toegekend ter zake van hetzelfde ontslag, met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van

      65% tot 80% :

      80%;

      55% tot 65% : 60%;

      45% tot 55% : 50%;

      35% tot 45% : 40%;

      25% tot 35% : 30%;

      15% tot 25% : 20%;

      minder dan 15% : 0%.

      De som van de in de eerste volzin bedoelde WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en de verminderde uitkering bedraagt voorts niet meer dan de onverminderde uitkering die wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding wordt het overschrijdende bedrag op de uitkering in mindering gebracht.

      Lid 2

      Indien de betrokkene, bedoeld in het eerste lid, geen WAO-uitkering aanvraagt en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met de WAO-uitkering waarbij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer behoort.

      Lid 3

      Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, bedoeld in het eerste lid, de WAO-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht op deze uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten, wordt de bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

      Artikel 11:24 Samenloop

      Indien de betrokkene aanspraken krijgt op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Ziektewet, worden gedurende de termijn, waarover die aanspraken bestaan, de op grond van deze regeling toegekende uitkeringen niet uitbetaald.

      Artikel 11:25 Betaling

      Lid 1

      Het bedrag van de uitkering, over een jaar berekend, wordt naar boven tot een volle euro afgerond en in dezelfde termijnen uitbetaald als de bezoldiging welke vóór de toekenning van de uitkering werd genoten.

      Lid 2

      Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling van de uitkering over langere termijnen geschieden.

      Artikel 11:26 Verval van uitkering

      Lid 1

      De uitkeringen kunnen geheel of gedeeltelijk vervallen worden verklaard:

      • indien de betrokkene bedoeld in artikel 11:6 , de opgave bedoeld in artikel 11:14 , eerste en tweede lid, nalaat dan wel onjuist of onvolledig doet;

      • indien de betrokkene niet voldoet aan het bepaalde in artikel 11:21 , tweede en derde lid, dan wel indien hij zonder toestemming van het college gedurende de tijd, waarin hij een uitkering geniet, de in evengenoemde leden bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat deze op de door het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te doen verlengen;

      • indien de betrokkene enig op grond van artikel 11:21 , vijfde lid, gegeven voorschrift niet nakomt, tenzij hem hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, dan wel indien er overigens gegronde reden is om aan te nemen dat hij niet ernstig tracht werk te vinden;

      • indien de betrokkene zich zonder toestemming van het college in het buitenland vestigt of geacht moet worden aldaar duurzaam te verblijven;

      • indien betrokkene niet voldoet aan de verplichtingen die bij of krachtens artikel 11:16 , eerste en tweede lid, zijn gesteld;

      • indien de betrokkene zich zodanig gedraagt, dat hem ontslag zou zijn verleend als hij in dienst was gebleven;

      • indien achteraf blijkt, dat voor het aan de betrokkene verleende ontslag zich feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan die, zo deze eerder bekend waren, aanleiding zouden hebben gevormd hem als ambtenaar met toepassing van artikel 8:13 van deze regeling ontslag te verlenen;

      • indien de betrokkene niet ernstig tracht werk te vinden.

      Lid 2

      Het voorgaande lid is, voor zover nodig, van overeenkomstige toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17 .

      Lid 3

      Indien de betrokkene de verplichting bedoeld in artikel 11:21 , eerste lid, niet nakomt dan wel indien hij als ingeschrevene bij het arbeidsbureau dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling opzettelijk of door nalatigheid verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van het arbeidsbureau, welke kan leiden tot het verkrijgen van werk dat hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen of indien hij weigert dergelijk werk te aanvaarden, vervalt de uitkering voor het gedeelte waarmee deze tezamen met de verzuimde of verloren gegane inkomsten, de bezoldiging te boven zou zijn gegaan.

      Lid 4

      Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht indien het niet nakomen van voorschriften, het weigeren of geen gebruik maken van een aangeboden betrekking of van een gelegenheid tot het verkrijgen van inkomsten geschiedt tijdens een staking of uitsluiting, behoudens het geval dat het naar het oordeel van het college noodzakelijk is dat de ambtenaar werkzaamheden verricht ter vervanging van stakers of uitgeslotenen of om werknemers behulpzaam te zijn, zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst.

      Artikel 11:27 Einde van het recht op uitkering

      Lid 1

      Het recht op uitkering eindigt:

      • met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

      • met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;

      • indien het recht op uitkering geheel wordt afgekocht.

      Lid 2

      Het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 11:6 , achtste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van deze uitkering de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de hand van artikel 11:8 , en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.

      Lid 3

      De voorgaande leden zijn, voor zover nodig van overeenkomstige toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 11:17.

      Artikel 11:28 Nadere voorschriften

      Ter uitvoering van dit hoofdstuk kan het college nadere voorschriften geven.

      Artikel 11:29 Overgangsbepalingen

      Lid 1

      Op de uitkeringen toegekend krachtens de bepalingen van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991, worden voor de resterende duur na 30 juli 1991, de bepalingen van de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991 toegepast, met dien verstande dat de hoogte, voor de reeds vastgestelde duur, nooit lager zal zijn dan op grond van de uitkeringsregeling zoals deze luidde voor 1 augustus 1991.

      Lid 2

      Ten aanzien van de uitkeringen, als bedoeld in het eerste lid, die voortduren na 30 juli 1991, wordt op basis van de desbetreffende bepalingen in de uitkeringsregeling zoals deze luiden met ingang van 1 augustus 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende duur van de toegekende uitkering langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.

      Lid 3

      De betrokkene aan wie een uitkering was toegekend op grond van artikel 11, eerste lid, van de uitkeringsregeling, zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, en welke als gevolg van beëindiging van de werkloosheid is vervallen, behoudt binnen de in artikel 13, tweede lid genoemde termijn en overeenkomstig de overige daarvoor genoemde voorwaarden het recht op opnieuw toekennen van de uitkering. Artikel 13, eerste lid van de uitkeringsregeling zoals deze luidde tot 1 augustus 1991, blijft van toepassing op een weder toegekende uitkering als bedoeld in de vorige volzin, met dien verstande dat de duur van de toegekende uitkering wordt herberekend op grond van het tweede lid.

      Artikel 11:30 Overgangsbepalingen

      Lid 1

      Degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van de bepalingen van de uitkeringsverordening zoals deze luidde voor 1 januari 1995, en waarvan de duur doorloopt tot na 31 december 1994, behoudt wat betreft de hoogte van deze uitkering de aanspraken zoals deze zijn vastgelegd in evengenoemde verordening.

      Lid 2

      Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van degene aan wie voor 1 januari 1995 een uitkering is toegekend op basis van dit hoofdstuk.

      Artikel 11:31 Overgangsbepalingen

      Vervallen

      Artikel 11:32 Slotbepaling

      Lid 1

      Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar of arbeidscontractant die ontslagen is met ingang van 1 januari 2001 of later.

      Lid 2

      Bij de verwijzingen in dit hoofdstuk naar artikelen elders uit de CAR en/of UWO moet, voorzover niet anders is bepaald, worden uitgegaan van de tekst van deze artikelen zoals deze luidde op 31 december 2000.

      Hoofdstuk 11a Suppletie

      Artikel 11a:1 Begripsomschrijvingen

      Lid 1

      Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :

      • arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

      • arbeidsongeschiktheidsuitkering: een periodieke uitkering, toegekend op grond van arbeidsongeschiktheid, die voortvloeit uit enig dienstverband van betrokkene;

      • WAO-uitkering: uitkering op grond van de WAO;

      • betrokkene: de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, aan wie op grond van artikel 8:5 ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, met uitzondering van degene die zijn resterende verdienvermogen volledig benut in een of meer aangehouden betrekkingen;

      • bestuursorgaan: het orgaan als bedoeld in artikel 8:5 , eerste lid, dat bevoegd is betrokkene ontslag te verlenen;

      • suppletie: de suppletie, bedoeld in artikel 11a:6 ;

      • dagloon: het dagloon in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, vermeerderd met het bedrag aan pensioenpremie, bedoeld in artikel 10 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, en in voorkomend geval verminderd met bijdragen strekkende tot betaling van de premie van een door of voor de betrokkene afgesloten particuliere ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit Algemene Dagloonregelen WAO;

      • b erekeningsgrondslag van de suppletie: het dagloon van betrokkene op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem recht op suppletie wordt toegekend, voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op suppletie wordt ontleend;

      • w erkloosheidsuitkering: een periodieke uitkering ter zake van ontslag of werkloosheid, die voortvloeit uit enig dienstverband van betrokkene.

      Lid 2

      Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

      Artikel 11a:2 Recht op suppletie

      Lid 1

      Betrokkene heeft recht op suppletie vanaf het tijdstip dat aan hem ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte.

      Lid 2

      Het eerste lid is niet van toepassing indien het in dat lid bedoelde ontslag wordt verleend na het moment dat de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 90 maanden onafgebroken heeft geduurd. Voor het bepalen van genoemde periode van 90 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

      Artikel 11a:3 Recht op suppletie

      Lid 1

      Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op het recht op suppletie.

      Lid 2

      Onverminderd het eerste lid, omvat passende arbeid in de zin van de Werkloosheidswet voor de toepassing van de suppletie mede gangbare arbeid. Hierbij wordt onder gangbare arbeid verstaan: alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

      Artikel 11a:4 Recht op suppletie

      Het recht op suppletie komt niet tot uitbetaling voor zolang :

      • betrokkene een WAO-uitkering ontvangt, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

      • betrokkene is herplaatst in een functie waaraan hij recht kan ontlenen op herplaatsingstoelage als bedoeld in hoofdstuk 12 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

      Artikel 11a:5 Recht op suppletie

      Het recht op suppletie eindigt:

      • na ommekomst van de duur van de suppletie;

      • met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;

      • met ingang van de eerste dag van de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt.

      Artikel 11a:6 Suppletie

      Lid 1

      De suppletie bedraagt een percentage van de berekeningsgrondslag van de suppletie.

      Lid 2

      De berekeningsgrondslag van de suppletie wordt telkens aangepast aan de voor de sector Gemeenten geldende algemene bezoldigingswijziging.

      Lid 3

      Het in het eerste lid bedoelde percentage bedraagt :

      • gedurende de eerste drieëndertig maanden 80%; en

      • gedurende de daaropvolgende drieëndertig maanden 70%.

      Artikel 11a:7 Suppletie

      Lid 1

      In afwijking van artikel 11a:6 , derde lid, wordt, indien het in artikel 11a:2 bedoelde ontslag is verleend op een latere datum dan het moment waarop de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft geduurd, de in artikel 11a:6 , derde lid, genoemde periode verminderd met de periode die gelegen is tussen de ontslagdatum en het moment waarop genoemde ongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd. Deze vermindering vindt plaats, te beginnen met de periode gedurende welke de betrokkene recht heeft op 80% van de berekeningsgrondslag van de suppletie.

      Lid 2

      Voor het bepalen van de in het eerste lid bedoelde periode van 24 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

      Artikel 11a:8 Suppletie

      Lid 1

      Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie, ter zake van de dienstbetrekking waaruit dat recht op suppletie is ontstaan, een werkloosheidsuitkering, een Waz -uitkering dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, wordt het bedrag van genoemde uitkering of uitkeringen in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de eerste volzin, toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

      Lid 2

      Indien de betrokkene recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering die kan worden toegerekend aan een dienstbetrekking, waaruit hij is ontslagen op een datum, gelegen vóór de datum van ontslag uit de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, welk recht voortduurt na laatstgenoemde datum, wordt, in geval van een verhoging van de mate van de arbeidsongeschiktheid waardoor het bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt, uitsluitend het bedrag van die verhoging van die arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een WAO-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de vorige volzin toegerekend aan de in die volzin toegerekend aan de in die volzin eerstgenoemde dienstbetrekking, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen.

      Lid 3

      Indien de toerekeningswijze, bedoeld in het tweede lid, in een individueel geval naar het oordeel van het bestuursorgaan leidt tot een kennelijk onredelijke uitkomst voor de betrokkene, kan het bestuursorgaan ten gunste van die betrokkene tot een wijze van toerekenen besluiten die met de strekking van dit artikel overeenkomt.

      Artikel 11a:9 Suppletie

      Lid 1

      Indien betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie inkomsten verwerft uit of in verband met arbeid of bedrijf, anders dan bedoeld in artikel 11a:8 , wordt de berekeningsgrondslag van de suppletie verminderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf.

      Lid 2

      Onder inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, bedoeld in het eerste lid, worden begrepen inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die zijn ontstaan:

      • met ingang van of na de dag waarop het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, hem is aangezegd;

      • gedurende non-activiteit, vakantie of verlof onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend;

      • vóór de dag van het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, anders dan bedoeld in onderdeel a en b, en artikel 11a:8 , tweede lid, voor zover uit deze arbeid of dit bedrijf na die dag inkomsten of meer inkomsten worden genoten door de betrokkene, terwijl die inkomsten of die meerdere inkomsten of een gedeelte daarvan, het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid dan wel verband houden met het ontslag.

      Lid 3

      In bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan ten gunste van betrokkene afwijken van het tweede lid.

      Artikel 11a:10 Suppletie

      Voor de toepassing van artikel 11a:8 en 11a:9 worden uitkeringen steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten indien, als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, één of meer werkloosheidsuitkeringen, een Waz -uitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht heeft:

      • vermindering ondergaan;

      • blijvend geheel geweigerd worden;

      • tijdelijk of blijvend gedeeltelijk geweigerd worden; dan wel;

      • in uitkeringsduur beperkt worden.

      Artikel 11a:11 Suppletie

      Lid 1

      Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, aan wie een suppletie is toegekend, keert het bestuursorgaan een bedrag uit, gelijk aan de berekeningsgrondslag van de suppletie van betrokkene over een tijdvak van drie maanden.

      Lid 2

      Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd:

      • aan de langstlevende der echtgenoten of geregistreerde partner(s) indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot of geregistreerde partner gescheiden leefde;

      • bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;

      • bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

      Lid 3

      Voor de toepassing van het tweede lid worden mede als echtgenoot of geregistreerde partner aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.

      Lid 4

      Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het derde lid, kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.

      Lid 5

      Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht had.

      Artikel 11a:12 Betaling van suppletie

      Lid 1

      Het bestuursorgaan stelt op aanvraag vast of er recht op suppletie bestaat.

      Lid 2

      Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het bestuursorgaan beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

      Lid 3

      Het bestuursorgaan betaalt de suppletie zo spoedig mogelijk uit, doch uiterlijk binnen een maand nadat het het recht op die suppletie heeft vastgesteld. Het bestuursorgaan betaalt de suppletie in de regel per maand achteraf.

      Lid 4

      De suppletie die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen 3 maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer betaald. Het bestuursorgaan kan in bijzondere gevallen ten gunste van betrokkene afwijken van de eerste volzin.

      Artikel 11a:13 Betaling van suppletie

      Lid 1

      Het bestuursorgaan betaalt ambtshalve een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie indien uitsluitend onzekerheid bestaat omtrent de hoogte van de suppletie, omtrent het van de suppletie aan de betrokkene te betalen bedrag of omtrent het nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 11a:3 .

      Lid 2

      Het bestuursorgaan kan op verzoek van de betrokkene een naar redelijkheid vast te stellen voorschot op een suppletie betalen indien onzekerheid bestaat omtrent het recht op suppletie.

      Lid 3

      Een voorschot, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt beschouwd als een suppletie.

      Artikel 11a:14 Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten

      Lid 1

      Het bestuursorgaan kan regels stellen op grond waarvan in bij die regels aan te geven gevallen en met inachtneming van bij die regels te stellen beperkingen de betrokkene bevoegd is deel te nemen aan een opleiding of scholing in dagonderwijs.

      Lid 2

      Indien de betrokkene die recht heeft op suppletie gaat deelnemen aan een voor hem naar het oordeel van het bestuursorgaan noodzakelijke opleiding of scholing, blijft volgens door het bestuursorgaan te stellen regels het recht op suppletie bestaan totdat die opleiding of scholing is geëindigd.

      Lid 3

      In de door het bestuursorgaan te stellen regels, bedoeld in het tweede lid, worden in ieder geval voorschriften en beperkingen gegeven met betrekking tot de aard, de omvang en de duur van de in het tweede lid bedoelde opleiding of scholing.

      Artikel 11a:15 Scholing, opleiding en onbeloonde activiteiten

      Lid 1

      De betrokkene die onbeloonde activiteiten verricht, is verplicht daarvan mededeling te doen aan het bestuursorgaan.

      Lid 2

      De betrokkene heeft voor het verrichten van bijzondere vormen van onbeloonde activiteiten voorafgaande toestemming van het bestuursorgaan nodig.

      Artikel 11a:16 Uitvoeringsvoorschriften

      Lid 1

      Het bestuursorgaan stelt nadere regels vast met betrekking tot :

      • de wijze waarop de controle van betrokkene plaatsvindt;

      • het genieten van vakantie tijdens de duur van de suppletie.

      Lid 2

      Het bestuursorgaan kan nadere regels stellen met betrekking tot artikel 11a:15 .

      Artikel 11a:17 Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte

      Lid 1

      Degene die op 31 december 1995 uit hoofde van een ontslag uit de sector gemeenten recht heeft op een herplaatsingswachtgeld als bedoeld in artikel K 4, tweede lid, juncto artikel K 6 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die wet luidde op die datum, en waarvan de duur op 1 januari 1996 nog niet is verstreken, heeft recht op suppletie.

      Lid 2

      Het in het eerste lid bedoelde recht op suppletie bedraagt bij een op 31 december 1995 genoten recht op herplaatsingswachtgeld van.

      1 maand

      gedurende de eerste 27 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      2 maanden

      gedurende de eerste 26 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      3 maanden

      gedurende de eerste 25 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      4 maanden

      gedurende de eerste 24 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      5 maanden

      gedurende de eerste 22 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      6 maanden

      gedurende de eerste 21 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      7 maanden

      gedurende de eerste 20 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      8 maanden

      gedurende de eerste 19 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      9 maanden

      gedurende de eerste 18 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      10 maanden

      gedurende de eerste 17 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      11 maanden

      gedurende de eerste 16 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      12 maanden

      gedurende de eerste 15 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      13 maanden

      gedurende de eerste 14 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      14 maanden

      gedurende de eerste 13 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      15 maanden

      gedurende de eerste 12 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      16 maanden

      gedurende de eerste 11 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      17 maanden

      gedurende de eerste 10 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      18 maanden

      gedurende de eerste 9 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      19 maanden

      gedurende de eerste 9 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      20 maanden

      gedurende de eerste 8 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      21 maanden

      gedurende de eerste 7 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      22 maanden

      gedurende de eerste 6 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      23 maanden

      gedurende de eerste 5 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      24 maanden

      gedurende de eerste 4 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      25 maanden

      gedurende de eerste 3 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      26 maanden

      gedurende de eerste 2 maanden 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      27 maanden

      gedurende de eerste 1 maand 80%

      vervolgens 33 maanden 70%

      28 maanden

      gedurende 33 maanden 70%

      29 maanden

      gedurende 32 maanden 70%

      30 maanden

      gedurende 31 maanden 70%

      31 maanden

      gedurende 30 maanden 70%

      32 maanden

      gedurende 29 maanden 70%

      33 maanden

      gedurende 28 maanden 70%

      34 maanden

      gedurende 27 maanden 70%

      35 maanden

      gedurende 26 maanden 70%

      36 maanden

      gedurende 25 maanden 70%

      37 maanden

      gedurende 24 maanden 70%

      38 maanden

      gedurende 23 maanden 70%

      39 maanden

      gedurende 22 maanden 70%

      40 maanden

      gedurende 21 maanden 70%

      41 maanden

      gedurende 20 maanden 70%

      42 maanden

      gedurende 19 maanden 70%

      43 maanden

      gedurende 18 maanden 70%

      44 maanden

      gedurende 17 maanden 70%

      45 maanden

      gedurende 16 maanden 70%

      46 maanden

      gedurende 15 maanden 70%

      47 maanden

      gedurende 14 maanden 70%

      48 maanden

      gedurende 13 maanden 70%

      49 maanden

      gedurende 11 maanden 70%

      50 maanden

      gedurende 10 maanden 70%

      51 maanden

      gedurende 9 maanden 70%

      52 maanden

      gedurende 8 maanden 70%

      53 maanden

      gedurende 7 maanden 70%

      54 maanden

      gedurende 6 maanden 70%

      55 maanden

      gedurende 5 maanden 70%

      56 maanden

      gedurende 4 maanden 70%

      57 maanden

      gedurende 3 maanden 70%

      58 maanden

      gedurende 2 maanden 70%

      59 maanden

      gedurende 1 maand 70%

      Lid 3

      De artikelen 11a:3 , 11a:4 , 11a:5 , 11a:6 , tweede lid, 11a:7 , 11a:8 , 11a:9 , 11a:10 , 11a:11 , alsmede artikel 11a:12 , derde lid tot en met 11a:16 zijn van overeenkomstige toepassing.

      Lid 4

      Het bestuursorgaan stelt ambtshalve van iedere overheidswerknemer als bedoeld in het eerste lid, het recht op suppletie vast met inachtneming van het in dit artikel bepaalde.

      Lid 5

      Artikel 11a:6 , eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag voor de betrokkene als dagloon geldt het dagloon zoals bepaald in artikel 42, derde en vierde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

      Lid 6

      Bij de bepaling op 1 januari 1996 van de periode waarover herplaatsingswachtgeld is genoten, wordt deze periode naar beneden afgerond op een hele maand.

      Artikel 11a:18 Conversie herplaatsingswachtgeld en bezoldiging of uitkering wegens ziekte

      Indien de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de WPA, op 1 januari 1996 gedurende een periode van 52 weken of langer onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest in de zin van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de mate van zijn algemene invaliditeit op grond van het pensioenreglement is vastgesteld op ten minste 15 procent dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de ministeriële regeling op grond van artikel 8, derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet is vastgesteld op ten minste 25 procent, binnen een periode van zes maanden is aan te merken als betrokkene, geldt voor hem als dagloon het dagloon zoals bepaald in artikel 39, vierde en vijfde lid, van de WPA, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

      Artikel 11a:19 Overige en slotbepalingen

      Indien het niveau van de WAO-conforme uitkering als bedoeld in paragraaf 9 van de WPA een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, tenzij de LOGA-partners anders overeenkomen, binnen zes maanden na de datum van het Staatsblad, waarin de maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de suppletie doorgevoerd vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.

      Artikel 11a:20 Overige en slotbepalingen

      Dit hoofdstuk treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

      Hoofdstuk 12 Overleg met organisaties van overheidspersoneel

      Artikel 12:1 Algemene bepalingen

      Lid 1

      Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

      • de commissie: de in artikel 12:2 bedoelde commissie voor georganiseerd overleg;

      • de ambtenaren: de ambtenaren in de zin van de collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en de werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst;

      • de organisaties: de plaatselijk werkende groeperingen van de landelijke verenigingen van overheidspersoneel, aangesloten bij de centrales welke zijn toegelaten tot het centraal overleg met het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

      Lid 2

      Er is een commissie voor georganiseerd overleg, die is samengesteld uit een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en een vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties.

      Lid 3

      Onder toegelaten organisaties worden verstaan: de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP) , de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijzend Personeel (CCOOP) en de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen (CMHF) , dan wel een van de bij deze centrales aangesloten bonden, voorzover deze centrales, respectievelijk bonden voldoende representatief geacht kunnen worden.

      Lid 4

      De leden van ABVAKABO en NOVON die op 1 juli 1998 zitting hebben in de commissie namens ACOP of Ambtenarencentrum, dan wel namens ABVAKABO of NOVON, behouden hun zetels als vertegenwoordigers van ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON.

      Indien deze leden ophouden lid van de commissie te zijn, worden ze niet vervangen totdat het aantal leden namens ACOP dan wel ABVAKABO FNV/NOVON in overeenstemming is met het aantal als genoemd in de bepaling van de samenstelling van de commissie.

      Uiterlijk op 1 juli 2002 wordt het aantal leden in overeenstemming gebracht met de hier geldende bepalingen.

      Lid 5

      Andere vakorganisaties dan bedoeld in het derde lid kunnen toegelaten worden indien zij representatief geacht kunnen worden. Een desbetreffend verzoek wordt in het georganiseerd overleg besproken.

      Lid 6

      Organisaties die tot het georganiseerd overleg zijn toegelaten, verliezen hun toegang tot dit overleg zodra zij niet meer voldoende representatief geacht worden.

      Artikel 12:1:1 Samenstelling

      Lid 1

      Voor de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur in de commissie, bedoeld in artikel 12:1 , wijst het college uit zijn midden een of meer vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers aan.

      De aanwijzing geschiedt bij elke nieuwe zittingsperiode van de raad en voorts telkens ter vervanging van hen die ophouden lid van het college te zijn.

      Lid 2

      Voor de vertegenwoordiging van de toegelaten organisaties in de commissie, bedoeld in hoofdstuk 12:1, worden per centrale, bedoeld in artikel 12:1 , derde lid, twee leden en hun plaatsvervangers aangewezen. Deze aanwijzing geschiedt door en uit de organisaties, welke een minimum aantal ambtenaren tot haar leden tellen. Indien verschillende organisaties deel uitmaken van een zelfde centrale, geldt het in de vorige zin bepaalde voor deze organisaties gezamenlijk. In een nader vast te stellen regeling wordt het bedoelde minimum aantal ambtenaren bepaald.

      Artikel 12:1:2 Samenstelling

      Lid 1

      Uiterlijk 1 februari van elk jaar doet elke organisatie, bedoeld in artikel 12:1:1 , tweede lid, aan college opgaaf van het aantal der op 1 januari van dat jaar bij haar aangesloten ambtenaren.

      Lid 2

      Degene, die als lid of als plaatsvervanger door een organisatie is aangewezen, houdt op dit te zijn zodra hij geen lid van de organisatie of geen ambtenaar meer is, alsmede indien de organisatie schriftelijk aan college doet weten dat zijn aanwijzing als vertegenwoordiger of plaatsvervanger is ingetrokken. In deze gevallen wordt zo spoedig mogelijk een opvolger aangewezen.

      Artikel 12:1:3 Samenstelling

      Lid 1

      Voorzitter van de commissie is de door het college aangewezen vertegenwoordiger of bij afwezigheid zijn plaatsvervanger.

      Lid 2

      Het college wijst een ambtenaar, niet behorende tot de vertegenwoordiging van de organisaties, tot secretaris van de commissie aan, alsmede diens plaatsvervanger. Zo nodig stelt het college verder personeel voor het secretariaat ter beschikking.

      Lid 3

      De secretaris kan aan de besprekingen deelnemen.

      Artikel 12:1:4 Mededeling omtrent CAR en UWO

      Lid 1

      Ingeval het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel leidt tot overeenstemming, als gevolg waarvan de tekst van de CAR wijzigt, doet het college daarvan mededeling aan de commissie voor georganiseerd overleg.

      Lid 2

      Ten aanzien van gemeenten die zijn aangesloten bij de UWO geldt dat, ingeval het LOGA, bedoeld in het eerste lid, leidt tot overeenstemming, als gevolg waarvan de tekst van de UWO wijzigt, het college daarvan mededeling doet aan de commissie voor georganiseerd overleg.

      Artikel 12:1:4:1 Mededeling omtrent CAR en UWO

      Ingeval het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel leidt tot overeenstemming, als gevolg waarvan de tekst van de UWO wijzigt, doen burgemeester en wethouders een tekstvoorstel t.b.v. de gemeentelijke CAR/UWO aan het Georganiseerd Overleg.

      Artikel 12:1:5 Mededeling omtrent CAR enUWO

      Lid 1

      Indien door het bevoegde bestuursorgaan wordt voorgesteld verandering te brengen in de inrichting van enig dienstonderdeel, wijziging in de behoefte aan arbeidskrachten daaronder begrepen, stelt het college het overleg als bedoeld in artikel 12:2 hiervan op de hoogte.

      Lid 2

      Het college stelt in geval van een ingrijpende verandering in de inrichting van enig dienstonderdeel regels vast betreffende:

      • de fase waarin ter zake van die verandering het overleg als bedoeld in artikel 12:2 wordt gevoerd;

      • de wijze waarop en de fase waarin de bij die verandering betrokken ambtenaren worden gehoord;

      • de personele gevolgen van die verandering.

      Lid 3

      Over het voornemen al dan niet regels, bedoeld in het vorig lid, vast te stellen wordt overleg gevoerd als bedoeld in artikel 12:2 .

      Artikel 12:1:5:1 Mededeling omtrent CAR en UWO

      Bij afzonderlijke verordening wordt door B&W regels inzake de rechtspositie bij organisatieverandering vastgesteld.

      Regels inzake de rechtspositie bij organisatieveranderingen

      Artikel 12:1:5:1a Definities

      In dit besluit wordt verstaan onder:

      • ambtenaar:

      De ambtenaar in de zin van de CAR/UWO.

      • betrekking:

      Het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar is te verrichten.

      • passende betrekking:

      Een betrekking die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen;

      onder persoonlijkheid, vooruitzichten en omstandigheden kunnen ondermeer worden verstaan: interesse, capaciteiten, ervaring, leeftijd, gezondheidstoestand, gezinsomstandigheden, scholing, salaris, salarisaanspraken en vastgelegde promotiemogelijkheden.

      • passende werkzaamheden:

      Werkzaamheden die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kunnen worden opgedragen.

      • geschikte betrekking:

      Een betrekking die niet valt onder het begrip "passend" maar die de ambtenaar bereid is te vervullen.

      • geschikte werkzaamheden:

      Werkzaamheden, die niet vallen onder het begrip "passend" maar die de ambtenaar bereid is te vervullen.

      • salaris:

      Het voor de ambtenaar geldende bedrag van de schaal als bedoeld in het CAR/UWO of, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag.

      • toelagen:

      De toelagen, niet zijnde persoonlijke, onderscheidenlijk, garantietoelagen, waarmee het salaris wordt vermeerderd ingevolge de bezoldigingsverordening als bedoeld in het Algemeen Ambtenarenreglement.

      • salarisaanspraken:

      De opeenvolgende salarisperiodieken van de schaal waarin de ambtenaar is ingedeeld tot en met het hoogste bedrag van de salarisschaal.

      • bezwarencommissie:

      De commissie, als bedoeld in artikel 6.

      • overplaatsing:

      Hieronder wordt tevens verstaan een ingrijpende functiewijziging.

      Artikel 12:1:5:1b Definities

      Lid 1

      Onverminderd het bepaalde in de artikelen 15:1:10 en 8:4:1 kan de ambtenaar wiens betrekking vervalt wegens opheffing van zijn betrekking of wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten, in aanmerking komen voor een passende betrekking of in onderling overleg op een geschikte betrekking.

      Lid 2

      Indien een betrekking - ingrijpend - wijzigt door het wegvallen van een aantal werkzaamheden kan de ambtenaar - onverminderd het bepaalde in de artikelen 15:1:10 en 8:4:1 - in aanmerking komen voor aanvulling van de betrekking met passende werkzaamheden of in onderling overleg met geschikte werkzaamheden.

      Lid 3

      Bij de vervulling van een vacature geniet de ambtenaar als bedoeld in lid 1, en zij die reeds wachtgeld of een uitkering genieten en jonger dan 57 1/2 jaar zijn, de voorkeur boven overige kandidaten, indien en voor zover de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten.

      Artikel 12:1:5:1c Salaris, salarisaanspraken en toelagen

      Lid 1

      Overplaatsing geschiedt bij voorkeur in een betrekking met een functioneel schaalniveau dat ten minste gelijk is aan het functioneel schaal- niveau van de oude betrekking.

      Lid 2

      Indien overplaatsing in een betrekking met een tenminste gelijk functioneel schaalniveau.

      Lid 3

      Is overplaatsing in een passende betrekking niet mogelijk en kan ook een geschikte betrekking niet worden aangeboden, dan kan een ambtenaar boven de formatiesterkte worden geplaatst, indien de dienst maatregelen treft die gericht zijn op het overplaatsen van de ambtenaar in een functie die binnen een tijdsbestek van maximaal 2 jaar beschikbaar komt.

      Artikel 12:1:5:1d Salaris, salarisaanspraken en toelagen

      Lid 1

      De ambtenaar die niet in een betrekking van gelijk functioneel schaal- niveau kan worden overgeplaatst en een betrekking aanvaardt met een lager functioneel schaalniveau, behoudt het salaris en de salarisaanspraken verbonden aan zijn betrekking die hij op het moment van overplaatsing vervult.

      Lid 2

      Het eerste lid is eveneens van toepassing bij wijziging van een betrekking door aanvulling van passende of geschikte werkzaamheden.

      Artikel 12.1.5.1e Bezwaren, bezwarencommissie

      Lid1

      Indien de ambtenaar met het voornemen tot zijn overplaatsing niet kan instemmen, kan hij bij burgemeester en wethouders daartegen bezwaar aantekenen. Het bezwaarschrift dient met redenen omkleed te zijn.

      Lid 2

      Burgemeester en wethouders beslissen niet eerder op de gemaakte bezwaren dan nadat de bezwarencommissie schriftelijk advies heeft uitgebracht.

      Artikel 12:1:5:1f Bezwaren, bezwarencommissie

      Lid1

      Er is een bezwarencommissie, bestaande uit een voorzitter en twee leden, alsmede hun plaatsvervangers.

      Lid 2

      De voorzitter en de leden, alsmede hun plaatsvervangers worden door burgemeester en wethouders benoemd en ontslagen.

      Lid 3

      Eén lid en diens plaatsvervanger worden benoemd op voordracht van de commissie voor georganiseerd overleg. Eén lid en diens plaatsvervanger worden benoemd op voordracht van de andere overlegorganen.

      Lid 4

      De benoeming van de voorzitter en diens plaatsvervanger geschiedt op voordracht van de bezwarencommissie.

      Artikel 12:1:5:1g Bezwaren, bezwarencommissie

      Als adviseurs kunnen aan de bezwarencommissie worden toegevoegd:

      • het hoofd van dienst van de bij de verandering betrokken tak van dienst, dan wel diens plaatsvervanger;

      • het hoofd van de afdeling personeelszaken dan wel diens plaatsvervanger;

      • een of meer andere adviseurs.

      Artikel 12.1.5.1h Bezwaren, bezwarencommissie

      Burgemeester en wethouders wijzen een ambtenaar van de afdeling personeelszaken tot secretaris van de bezwarencommissie aan, alsmede diens plaatsvervanger. Zo nodig stellen zij verder personeel voor het secretariaat ter beschikking.

      Artikel 12:1:5:1i Bezwaren, bezwarencommissie

      De secretaris kan aan de besprekingen van de commissie deelnemen, doch heeft geen stemrecht.

      Artikel 12:1:5:1j Bezwaren, bezwarencommissie

      De bezwarencommissie adviseert burgemeester en wethouders omtrent de haar voorgelegde bezwaren.

      Artikel 12:1:5:1k Bezwaren, bezwarencommissie

      Binnen 3 weken na ontvangst van een haar voorgelegd bezwaar wordt de betrokken ambtenaar in de gelegenheid gesteld door de bezwarencommissie te worden gehoord.

      Artikel 12:1:5:1l Bezwaren, bezwarencommissie

      De bezwarencommissie brengt binnen twee weken nadat de betrokken ambtenaar in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, advies uit. Deze termijn kan zonodig met twee weken worden verlengd. Dit advies wordt met redenen omkleed en door de voorzitter van de commissie ondertekend. De betrokken ambtenaar wordt van de inhoud van het advies in kennis gesteld.

      Artikel 12:1:5:1m Bezwaren, bezwarencommissie

      Burgemeester en wethouders nemen binnen vier weken na ontvangst van het advies een beslissing over het ingediende bezwaar.

      Artikel 12:1:5:1n Bezwaren, bezwarencommissie

      Ingeval het bezwaar geheel of gedeeltelijk wordt erkend, wordt opnieuw een onderzoek ingesteld naar de mogelijkheden tot overplaatsing, met inachtneming van de overwegingen van de bezwarencommissie.

      Artikel 12:1:5:1o Bezwaren, bezwarencommissie

      Indien plaatsing bij een ander publiekrechtelijk lichaam mogelijk of noodzakelijk is bijvoorbeeld ten gevolge van de overdracht van een gemeentelijke taak aan dat lichaam zal de gemeente ernaar streven om de ambtenaar zijn aanspraken en vooruitzichten welke hem voor deze overdracht toekwamen te laten behouden.

      De gemeente zal er zich voor inzetten dat hierover zoveel mogelijk concrete afspraken met de toekomstige werkgever worden gemaakt en dat deze schriftelijk worden vastgelegd.

      Artikel 12:1:5:1p Bezwaren, bezwarencommissie

      Lid 1

      Bij overplaatsing worden de aan de oorspronkelijke betrekking verbonden toelagen afgebouwd volgens voor de betreffende toelage vastgestelde of vast te stellen regels. Toelagencomponenten verbonden aan de nieuwe betrekking zullen op de - oude - toelagen in elk geval in mindering worden gebracht.

      Lid 2

      Lid 1 wordt ook toegepast indien werkzaamheden van de betrekking weg- vallen waarop een toelage gebaseerd was, onderscheidenlijk toelagen gebaseerd waren.

      Artikel 12:1:5:1q Regels bij overplaatsing

      Voor zover niet de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt als volgorde van overplaatsing gehanteerd:

      • zij, die dit wensen, binnen dezelfde organisatorische eenheid, waarbij de betrekking die zij achterlaten vervuld kan worden door de ambtenaar wiens betrekking wegvalt;

      • zij, die het geringste aantal jaren in overheidsdienst werkzaam zijn;

      • zij, die de leeftijd van 35 jaren nog niet hebben overschreden, te beginnen met hen die het geringste aantal jaren in overheidsdienst werkzaam zijn;

      • zij, die 35 of meer jaren in overheidsdienst werkzaam zijn, waarbij jongeren in leeftijd voor ouderen gaan.

      Artikel 12:1:5:1r Regels bij overplaatsing

      Lid 1

      Ambtenaren van 55 jaar en ouder komen voor overplaatsing alleen in aanmerking indien de in de nieuwe betrekking benodigde kennis of ervaring, dan wel hun gezondheidstoestand daartegen geen overwegende bezwaren opleveren.

      Lid 2

      De in het eerste lid bedoelde ambtenaren kan in beginsel geen verplichte scholing worden opgelegd.

      Artikel 12:1:5:1s Regels bij overplaatsing

      Aan het aanvaarden van een andere betrekking kan de voorwaarde worden verbonden dat de ambtenaar een psychologisch onderzoek ondergaat.

      Artikel 12:1:5:1t Regels bij overplaatsing

      Indien dit voor het vervullen van de nieuwe betrekking nodig is, zal de ambtenaar door burgemeester en wethouders in de gelegenheid worden gesteld bij- of omscholing voor rekening van de gemeente te volgen. Overigens kan de ambtenaar daartoe ook worden verplicht.

      Artikel 12:1:5:1u Regels bij overplaatsing

      Indien na een jaar blijkt dat de ambtenaar een passende of geschikte betrekking niet op normaal goede wijze vervult, anders dan wegens ziekten of gebreken, wordt de overplaatsing ongedaan gemaakt. Vervolgens worden de mogelijkheden voor een nieuwe overplaatsing onderzocht. Indien een nieuwe overplaatsing niet of niet meer mogelijk is wordt alsnog eervol ontslag verleend wegens opheffing van de oorspronkelijke betrekking.

      Het bepaalde in de tweede volzin van artikel 22 is hierbij van overeenkomstige toepassing.

      Artikel 12:1:5:1v Geen passende of geschikte betrekking

      Indien geen passende of geschikte betrekking gevonden kan worden, wordt eervol ontslag verleend. De Wachtgeldverordening, onderscheidenlijk de Uitkeringsverordening, is hierbij van toepassing.

      Artikel 12:1:5:1w Algemeen

      Iedere ambtenaar die direct betrokken is bij een organisatieverandering krijgt op verzoek een exemplaar van de "Leidraad bij organisatieveranderingen" verstrekt.

      Artikel 12:2 Taak en bevoegdheden

      Lid 1

      De commissie voert overleg over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd. De commissie kan niet overleggen over onderwerpen die voorbehouden zijn aan het LOGA tussen het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de centrales van overheidspersoneel.

      Lid 2

      Er worden nadere regels gesteld over de werkwijze van de commissie voor georganiseerd overleg.

      Lid 3

      De nadere regels, bedoeld in het tweede lid, bevatten een bepaling hoe moet worden gehandeld indien een geschil niet tot overeenstemming leidt.

      Artikel 12:2:1 Taak en bevoegdheden

      Besluiten omtrent de onderwerpen, bedoeld in artikel 12:2 , eerste lid, worden door het college en de raad niet genomen, noch voorstellen daaromtrent gedaan, dan nadat de commissie haar gevoelen over de concept-besluiten, respectievelijk voorstellen heeft kenbaar gemaakt.

      Artikel 12:2:2 Taak en bevoegdheden

      Lid 1

      De commissie, alsmede de vertegenwoordiging van de organisaties, is bevoegd aangaande de in artikel 12:2 , eerste lid, bedoelde onderwerpen voorstellen te doen aan het college.

      Lid 2

      Heeft een voorstel betrekking op onderwerpen behorende tot de bevoegdheid van het college, dan neemt het college daaromtrent een beslissing. Behoort het voorstel tot de bevoegdheid van de raad, dan legt het college het voorstel voorzien van zijn advies ter besluitvorming voor aan de raad.

      Lid 3

      De besluiten, welke worden genomen naar aanleiding van voorstellen van de commissie, worden meegedeeld aan de vertegenwoordiging van de organisaties en aan de hoofdbesturen van de vertegenwoordigde organisaties.

      Artikel 12:2:3 Taak en bevoegdheden

      Lid 1

      De commissie kan een subcommissie instellen, bestaande uit door haar aan te wijzen voorzitter en leden, indien dit voor de behandeling van een bepaald onderwerp nodig wordt geacht.

      Lid 2

      De secretaris van de commissie is tevens secretaris van de subcommissie. Hij kan zich doen bijstaan of vervangen door degenen die ingevolge artikel 12:1:3 , tweede lid, ter beschikking staan.

      Lid 3

      Het bepaalde in artikel 12:2:7 is van overeenkomstige toepassing.

      Artikel 12:2:4 Vergaderingen

      Lid 1

      De commissie vergadert indien de voorzitter dit nodig oordeelt op door hem te bepalen tijdstippen.

      Lid 2

      Voorts belegt de voorzitter een vergadering indien ten minste drie leden van de commissie hem dit schriftelijk met opgaaf van redenen verzoeken en wel uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek.

      Artikel 12:2:5 Vergaderingen

      Lid 1

      De commissie wordt tijdig, in de regel 14 dagen van tevoren, ter vergadering opgeroepen. De oproepingsbrief vermeldt zoveel mogelijk de te behandelen onderwerpen.

      Lid 2

      Een vergadering kan slechts plaatshebben indien de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en tenminste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd. Wanneer de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur bestaat twee of meer leden van het college kan de vergadering slechts plaatshebben indien ten minste de helft van de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur aanwezig is en tenminste de helft van de organisaties is vertegenwoordigd.

      Lid 3

      Indien wegens onvoltalligheid in de zin van het tweede lid een vergadering niet kan plaatshebben, worden de aan de orde zijnde onderwerpen door de voorzitter geplaatst op de agenda van een binnen 14 dagen te houden nieuwe vergadering, in welke vergadering die onderwerpen in elk geval kunnen worden behandeld.

      Artikel 12:2:6 Vergaderingen

      Elk lid heeft het recht onderwerpen ter behandeling aanhangig te maken door deze schriftelijk op te geven aan de voorzitter. Deze stelt die onderwerpen zoveel mogelijk in de eerstvolgende vergadering aan de orde.

      Artikel 12:2:7 Vergaderingen

      Lid 1

      De vergaderingen zijn niet openbaar.

      Lid 2

      De voorzitter kan hoofden van dienst of andere ambtenaren de vergadering laten bijwonen. Deze kunnen aan de besprekingen deelnemen.

      Lid 3

      De vertegenwoordigers van de organisaties kunnen zich laten bijstaan door een vertegenwoordiger van het hoofdbestuur van hun organisatie; zij zijn voorts bevoegd de onderwerpen van de agenda binnen de grenzen van een doelmatige en vertrouwelijke behandeling van zaken aan voorbespreking in eigen kring te onderwerpen.

      Lid 4

      De voorzitter kan omtrent het in de vergadering behandelde en omtrent de inhoud van aan de commissie overgelegde stukken geheimhouding opleggen. Deze geheimhouding geldt niet ten opzichte van het college en van de raad, alsmede niet tegenover de hoofdbesturen van de vertegenwoordigende organisaties.

      Artikel 12:2:8 Vergaderingen

      De voorzitter kan op verzoek van ten minste twee leden of zo dikwijls hij dit nodig acht, de vergadering schorsen voor een door hem te bepalen tijd.

      Artikel 12:2:9 Vergaderingen

      Lid 1

      Indien in de vergadering moet worden gestemd brengt elke vertegenwoordiging, bedoeld in artikel 12:1 , tweede lid, één stem uit.

      Lid 2

      De stem van de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur wordt bepaald door hoofdelijke stemming van de aanwezige leden in of buiten de vergadering. Bij staking van stemmen beslist de stem van de voorzitter.

      Lid 3

      De stem van de vertegenwoordiging van de organisaties wordt bepaald door stemming per vertegenwoordigende organisatie, waarbij voor elke organisatie zoveel stemmen worden uitgebracht als ambtenaren bij haar zijn aangesloten op de eerste dag van het lopende jaar, met dien verstande dat voor een organisatie niet meer stemmen in aanmerking komen dan het totaal aantal stemmen dat door de andere organisaties gezamenlijk wordt uitgebracht. Bij staking van stemmen wordt de vertegenwoordiging geacht tegen te hebben gestemd.

      Lid 4

      Indien een organisatie in de loop van het jaar wordt vertegenwoordigd, geldt voor de toepassing van het derde lid het aantal aangesloten ambtenaren op dat tijdstip.

      Artikel 12:2:10 Vergaderingen

      H et in de vergadering behandelde wordt zakelijk weergegeven in de notulen, welke zo spoedig mogelijk in afschrift aan de leden worden gezonden, tenzij in het reglement, bedoeld in artikel 12:2:11 , anders is bepaald.

      Artikel 12:2:11 Vergaderingen

      I ndien door de commissie een reglement van orde voor de vergaderingen wordt vastgesteld, behoeft dit de goedkeuring van het college.

      Artikel 12:3:1 Advies- en arbitragecommissie

      De artikelen 12:3:2 , 12:3:3 , 12:3:4 , 12:3:5 , 12:3:6 , 12:3:7 en 12:3:8 zijn slechts van toepassing in die gemeenten die zijn aangesloten bij de advies- en arbitragecommissie.

      Artikel 12:3:2 Advies- en arbitragecommissie

      Voor de toepassing van de artikelen 12:3:4 , 12:3:5 , 12:3:6 , 12:3:7 en 12:3:8 wordt verstaan onder:

      • deelnemers aan het overleg: de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de vertegenwoordigers van de organisaties genoemd in artikel 12:1 , derde lid;

      • advies- en arbitragecommissie: de advies- en arbitragecommissie ingesteld door het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

      Artikel 12:3:3 Advies- en arbitragecommissie

      De artikelen 12:3:4 , 12:3:5 , 12:3:6 , 12:3:7 en 12:3:8 zijn slechts van toepassing op geschillen inzake aangelegenheden, bedoeld in artikel 12:2 , eerste lid, voor zover die aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand van ambtenaren betreffen, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.

      Artikel 12:3:4 Advies- en arbitragecommissie

      Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tijdens het overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben, brengen zij dat oordeel binnen zes dagen, nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.

      Artikel 12:3:5 Advies- en arbitragecommissie

      Lid 1

      Binnen tien dagen na de kennisgeving, bedoeld in artikel 12:3:4 , schrijft de voorzitter een vergadering uit van de commissie voor georganiseerd overleg. De vergadering moet worden gehouden binnen zeven dagen nadat deze is uitgeschreven.

      Lid 2

      Tenzij door de commissie, bedoeld in het eerste lid, wordt besloten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing van dat geschil zal worden gezocht door middel van voortzetting van het overleg nadat het advies is ingewonnen van de advies- en arbitragecommissie dan wel door onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van die commissie.

      Lid 3

      Tot het inwinnen van advies zijn - ieder voor zich - de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en een meerderheid van alle toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12:1 , derde en vierde lid, bevoegd.

      Lid 4

      Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming vereist tussen de vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de toegelaten organisaties, als bedoeld in artikel 12:1 , derde en vierde lid. Het bepaalde in artikel 12:2:9 is hierbij onverkort van toepassing.

      Artikel 12:3:6 Advies- en arbitragecommissie

      Lid 1

      Binnen zes dagen na de vergadering, bedoeld in artikel 12:3:5 , wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.

      Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van het advies hebben uitgesproken en bevat ten minste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil eveneens binnen zes dagen na eerdergenoemde vergadering ter kennis van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.

      Lid 2

      Binnen zes dagen na de vergadering bedoeld in artikel 12:3:5 wordt het verzoek om arbitrage ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.

      Het verzoek daartoe wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient ten minste te bevatten:

      • het onderwerp en de inhoud van het geschil;

      • de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent onderwerp en inhoud van het geschil.

      Artikel 12:3:7 Advies- en arbitragecommissie

      Binnen twee weken na ontvangst van het advies wordt het overleg over het geschil voortgezet.

      Artikel 12:3:8 Advies- en arbitragecommissie

      De arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie heeft bindende kracht.

      Artikel 12:3:9 Advies- en arbitragecommissie

      In de gevallen, waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college, na overleg met de commissie van georganiseerd overleg.

      Hoofdstuk 14 Medezeggenschap

      I.Begripsbepalingen

      Artikel 14:1

      Aan het begin van iedere zittingsperiode van de OR sluiten de ondernemer en de (centrale) ondernemingsraad een conveant over de benodigde inzet voor het OR werk, de compensatie daarvoor en het (maximum) aantal zittingstermijnen.

      Artikel 14:1:1:1

      Dit reglement verstaat onder:

      • -

        onderneming: de gemeente Soest

      • -

        ondernemer: burgemeester en wethouders van de gemeente Soest;

      in de onderneming werkzame personen: alle personen die een arbeidsovereenkomst met de ondernemer hebben gesloten of door hem publiekrechtelijk zijn aangesteld, alsmede de groep die op andere basis regelmatig in de onderneming arbeid verrichten en door ondernemer en ondernemingsraad gezamenlijkhiermee gelijkgesteld zijn;

      • -

        bestuurder: de gemeentesecretaris;

      • -

        wet: Wet op de ondernemingsraden;

      • -

        bedrijfscommissie: Bedrijfscommissie voor de overheid;

      • -

        werknemersorganisaties: de verenigingen van werknemers bedoeld in artikel 9, lid 2, onder a, van de Wet;

      • -

        onderdeelcommissie: een commissie op grond van artikel 15 eerste en derde lid van de Wet.

      • II.

        Samenstelling en zittingsduur

      Artikel 14:1:2:1

      2.1 De ondernemingsraad bestaat uit 9 leden.

      Er wordt naar gestreefd dat alle in de organisatie voorkomende werkzaamheden/functies evenredig in de OR zijn vertegenwoordigd.

      Voor de medewerk(st)ers bij de (vrijwillige) brandweer is door de ondernemingsraad een onderdeelcommissie ingesteld.

      • 2.

        2 De ondernemingsraad kiest uit zijn midden een voorzitter, een plaatsvervangende voorzitter en een

        secretaris.

      • 2.

        3 De voorzitter, of bij diens verhindering de plaatsvervangende voorzitter, vertegenwoordigt de

        ondernemingsraad in rechte.

      • 2.

        4 De secretaris is belast met het bijeenroepen van de ondernemingsraad, het opmaken van de agenda, het

      opstellen van het verslag van de vergadering, alsmede met het voeren van de briefwisseling en het beheren van de voor de ondernemingsraad bestemde en van de ondernemingsraad uitgaande stukken.

      Artikel 14:1:3:1

      • 3.

        1 De zittingsperiode van de ondernemingsraad is drie jaar.

      • 3.

        2 De leden van de ondernemingsraad treden om de drie jaar gezamenlijk af.

      • 3.

        3 Aftredende leden zijn onmiddellijk herkiesbaar.

      • 3.

        4 De benoeming gaat in per 1 april van enig jaar.

      • III.

        Voorbereiding van de verkiezing, actief en passief kiesrecht, kandidaatstelling

      Artikel 14:1:4:1

      De organisatie van de verkiezing van de leden van de ondernemingsraad berust bij de ondernemingsraad.

      4.2 De ondernemingsraad kan de organisatie van de verkiezing opdragen aan een commissie.

      Artikel 14:1:5:1

      Personen die op het moment van sluiting van de termijn van kandidaatstelling gedurende ten

      minste zes maanden in de onderneming werkzaam zijn, zijn gerechtigd hun stem uit te brengen op kandidaten van de ondernemingsraad.

      5.2 Personen die op het moment van sluiting van de termijn van kandidaatstelling gedurende ten

      minste zes maanden in de onderneming werkzaam zijn, zijn verkiesbaar tot lid van de ondernemingsraad.

      Artikel 14:1:6:1

      De ondernemingsraad bepaalt na overleg met de ondernemer de datum van de verkiezingen, de plaatsen,

      alsmede de tijdstippen van aanvang en einde van de stemming.

      De secretaris van de ondernemingsraad doet van een en ander mededeling aan de ondernemer, aan de in de onderneming werkzame personen en aan de werknemersorganisaties. Tussen het doen van deze mededeling en de datum waarop de verkiezing wordt gehouden, liggen ten minste 13 weken.

      6.2 De datum van de verkiezing ligt niet eerder dan 4 weken en niet later dan 2 weken voor de afloop van de zittingsperiode van de aftredende leden van de ondernemingsraad.

      De ondernemingsraad of de door hem ingestelde verkiezingscommissie kan zich bij de

      verkiezingen laten bijstaan door een of meer stembureaus, die elk bestaan uit ten hoogste 3 in de onderneming werkzame personen.

      Artikel 14:1:7:1

      Uiterlijk 12 weken voor de verkiezingsdatum stelt de ondernemingsraad een lijst op van de in de onderneming werkzame personen, die op de verkiezingsdatum verkiesbaar en/of kiesgerechtigdzijn en maakt deze lijst in de onderneming bekend.

      Kandidaatstelling geschiedt door indiening van een lijst van een of meer kandidaten bij de

      secretaris van de ondernemingsraad. Deze verstrekt een gedagtekend bewijs van ontvangst,

      gesteld ten name van degene die de lijst heeft ingediend.

      Tot uiterlijk 3 weken voor de verkiezingsdatum kunnen de tot de onderneming behorende

      kiesgerechtigde personen kandidatenlijsten indienen. Dit kunnen zowel kandidatenlijsten van

      werknemersorganisaties als van medewerk(st)ers die geen lid van een werknemersorganisatie zijn.

      De kandidatenlijst moet tenminste worden getekend door 3 x het aantal personen dat kan worden benoemd in de ondernemingsraad.

      Bij elke kandidatenlijst wordt van iedere daarop voorkomende kandidaat de schriftelijke

      verklaring overgelegd inhoudende dat hij de kandidatuur aanvaardt.

      7.5 De naam van een kandidaat mag slechts op één kandidatenlijst voorkomen.

      Artikel 14:1:8:1

      De ondernemingsraad onderzoekt of de ingediende kandidatenlijsten en de daarop voorkomende

      kandidaten voldoen aan de vereisten van de wet en van dit reglement.

      8.2 De ondernemingsraad verklaart een kandidatenlijst die niet aan de in het vorige lid bedoelde

      vereisten voldoet, ongeldig en deelt dit onverwijld schriftelijk en met opgave van redenen mede

      aan degene(n) die de lijst heeft (hebben) ingediend. Gedurende één week na deze mededeling

      bestaat de gelegenheid de lijst aan de gestelde vereisten aan te passen.

      De kandidatenlijsten worden uiterlijk 2 weken voor de verkiezingsdatum door de

      ondernemingsraad aan de in de onderneming werkzame personen bekend gemaakt.

      Artikel 14:1:9:1

      Indien er niet meer kandidaten zijn gesteld dan er voor de ondernemingsraad plaatsen zijn te vervullen, vinden er geen verkiezingen plaats en worden de gestelde kandidaten geacht te zijn gekozen.

      IV.Wijze van stemmen bij verkiezingen

      Artikel 14:1:10:1

      • 10.

        1 De verkiezing geschiedt bij geheime schriftelijke stemming.

      • 10.

        2 Door of namens de ondernemingsraad wordt op de verkiezingsdatum op de daartoe door de

      ondernemingsraad aangewezen plaatsen aan iedere kiesgerechtigde persoon een gewaarmerkt

      stembiljet uitgereikt. Op dit stembiljet staan de kandidaten vermeld. Dadelijk na invulling doet de kiesgerechtigde persoon dit stembiljet in een daartoe bestemde bus tenzij het stembiljet per post wordt verzonden.

      De ondernemingsraad verstrekt op aanvraag machtigingsformulieren aan in de onderneming

      werkzame personen die hun stembiljet door een andere kiesgerechtigde willen laten invullen. Een

      kiesgerechtigde kan door maximaal twee anderen worden gemachtigd.

      Het stembiljet vermeldt de namen van de kandidaten en de wijze waarop het stembiljet moet

      worden ingevuld en ingediend.

      Artikel 14:1:11:1

      Iedere kiesgerechtigde brengt 9 stemmen uit, waarbij per kandidaat één stem kan worden uitgebracht.

      (personenstelsel en integraal)

      Artikel 14:1:12:1

      Na het einde van de stemming stelt de ondernemingsraad het aantal geldige stemmen vast dat op

      elke kandidatenlijst en elke daarop voorkomende kandidaat is uitgebracht.

      • 12.

        2 Ongeldig zijn de stembiljetten:

      • a.

        die niet door of namens de ondernemingsraad zijn gewaarmerkt,

      • b.

        waaruit niet duidelijk de keuze van de stemgerechtigde blijkt, waarop andere aantekeningen

      voorkomen dan de aanwijzing van de verkozen kandidatenlijst.

      Artikel 14:1:13:1

      De kandidaten die achtereenvolgens de meeste stemmen hebben behaald zijn verkozen. Bij een

      gelijk aantal stemmen beslist het lot.

      De uitslag van de verkiezing wordt door de ondernemingsraad vastgesteld en volledig bekend gemaakt aan

      de ondernemer, aan de in de onderneming werkzame personen, en aan de werknemersorganisaties die de

      kandidatenlijsten hebben ingediend.

      Artikel 14:1:14:1

      De gebruikte stembiljetten worden door de secretaris van de ondernemingsraad in een of meer gesloten

      enveloppen ten minste drie maanden bewaard.

      V.Beëindiging lidmaatschap en voorziening in tussentijdse vacatures

      Artikel 14:1:15:1

      Het lidmaatschap van de ondernemingsraad eindigt zodra het betreffende lid dit schriftelijk aan ondernemingsraad en ondernemer kenbaar maakt of niet langer in de onderneming werkzaam is.

      De ondernemingsraad voorziet in een tussentijdse vacature door tot opvolger te benoemen de

      kandidaat die op grond van de uitslag van de laatstgehouden verkiezing daarvoor als eerste in aanmerking komt.

      De aanwijzing geschiedt binnen een maand na het ontstaan van de vacature. Artikel 13, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

      Als er geen kandidaten zijn die op grond van de uitslag van de laatstgehouden verkiezing in

      aanmerking komen om een ontstane vacature op te vullen en de resterende zittingsperiode van de overige leden ten minste zes maanden bedraagt, organiseert de ondernemingsraad een tussentijdse verkiezing volgens de bepalingen uit de wet en dit reglement.

      Indien er slechts één kandidaat voor de betreffende vacature is dan geldt het gestelde in artikel 9 met dien verstande dat de kandidaat blijkens een handtekeningenlijst wordt gesteund door 3 x het aantal personen dat kan worden benoemd in de ondernemingsraad.

      VI.Werkwijze

      Artikel 14:1:16:1

      • 16.

        1 De ondernemingsraad komt in vergadering bijeen in de navolgende gevallen:

      • a.

        op verzoek van de voorzitter,

      • b.

        op gemotiveerd verzoek van ten minste 3 leden.

      • c.

        tweemaal per jaar ter bespreking van de algemene gang van zaken betreffende de onderneming met het voltallige college van burgemeester en wethouders.

      De voorzitter bepaalt tijd en plaats van de vergadering. Een vergadering op verzoek van leden van de ondernemingsraad wordt gehouden binnen 14 dagen nadat hun verzoek daartoe bij de

      voorzitter is ingekomen.

      De bijeenroeping geschiedt door de secretaris, door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de leden.

      De bijeenroeping geschiedt ten minste 7 dagen vóór de te houden vergadering, behoudens in spoedeisende

      gevallen.

      Een vergadering kan slechts plaatsvinden indien de meerderheid van de leden van de ondernemingsraad aanwezig is.

      Bij ontstentenis van de voorzitter en van diens plaatsvervanger kiest de ondernemingsraad uit de

      aanwezige leden een voorzitter voor de vergadering.

      Artikel 14:1:17:1

      De secretaris maakt in overleg met de voorzitter voor iedere vergadering een agenda op. Ieder lid

      van de ondernemingsraad kan bij de secretaris een voorstel indienen voor plaatsing van een

      onderwerp op de agenda.

      De secretaris maakt de agenda bekend aan de leden van de ondernemingsraad, aan de ondernemer

      en aan de in de onderneming werkzame personen. Behoudens in spoedeisende gevallen geschiedt

      de bekendmaking ten minste 7 dagen vóór de vergadering van de ondernemingsraad.

      Artikel 14:1:18:1

      De ondernemingsraad beslist bij gewone meerderheid van stemmen. Ter bepaling of aan dit

      voorschrift wordt voldaan tellen blanco stemmen niet mee.

      • 18.

        2 Over zaken wordt mondeling en over personen wordt schriftelijk gestemd.

      • 18.

        3 Indien bij een besluit met betrekking tot de benoeming van een persoon geen van de kandidaten

      bij de eerste stemming de gewone meerderheid haalt, vindt herstemming plaats tussen de twee kandidaten die bij de eerste stemming de meeste stemmen kregen.

      Bij deze herstemming is diegene gekozen, die alsdan de meeste stemmen op zich heeft verenigd. Indien de stemmen staken beslist het lot.

      18.4 Bij staking van stemmen over een voorstel tot een door de ondernemingsraad te nemen besluit dat

      geen betrekking heeft op een te benoemen persoon, wordt dit voorstel op de eerstvolgende

      vergadering opnieuw aan de orde gesteld. Indien dan wederom de stemmen staken, wordt het

      voorstel geacht te zijn verworpen.

      Artikel 14:1:19:1

      19.1 Zo spoedig mogelijk na iedere vergadering van de ondernemingsraad maakt de secretaris een

      verslag van die vergadering op en zendt het toe aan de leden van de ondernemingsraad.

      19.2 De secretaris maakt na het verstrijken van 7 dagen na de toezending het verslag bekend aan de in

      de onderneming werkzame personen en aan de ondernemer, tenzij binnen die termijn een lid van de ondernemingsraad een met redenen toegelicht bezwaar heeft gemaakt tegen de inhoud van het verslag. Het aan de in de onderneming werkzame personen bekend te maken verslag bevat geen gegevens waaromtrent geheimhouding moet worden betracht ingevolge het bepaalde in artikel 20 van de wet.

      19.3 Indien een bezwaar als bedoeld in het vorige lid is gemaakt, maakt de secretaris het verslag eerst bekend nadat de ondernemingsraad over het verslag heeft beslist.

      Artikel 14:1:20:1

      De secretaris maakt jaarlijks een verslag op van de werkzaamheden van de ondernemingsraad in

      het afgelopen jaar. Dit verslag behoeft de goedkeuring van de ondernemingsraad.

      De secretaris maakt het jaarverslag zo spoedig mogelijk na de goedkeuring bekend aan de ondernemer en aan de in de onderneming werkzame personen, alsmede aan het bevoegde districtshoofd van de Arbeidsinspectie en de bedrijfscommissie.

      VII.Bezwarenregeling

      Artikel 14:1:21:1

      Tegen een besluit van de ondernemingsraad met betrekking tot één van de zaken in dit reglement

      genoemd, kan iedere belanghebbende schriftelijk bezwaar maken bij de secretaris van de

      ondernemingsraad.

      De ondernemingsraad besluit onverwijld op het ingediende bezwaar en stelt de indiener van het

      bezwaar schriftelijk van zijn besluit in kennis.

      21.3 De kennisgeving gaat vergezeld van een vermelding van de beroepsmogelijkheid op basis van de wet.

      VIII. Slotbepalingen

      Artikel 14:1:22:1

      • 22.

        1 Dit reglement kan worden gewijzigd en aangevuld bij besluit van de ondernemingsraad.

      • 22.

        2 Alvorens de wijziging of aanvulling vast te stellen, stelt de ondernemingsraad de ondernemer in

        de gelegenheid daarover zijn standpunt kenbaar te maken.

      In de vergadering waarin wordt besloten het reglement te wijzigen of aan te vullen dienen ten

      minste tweederde van de leden van de ondernemingsraad aanwezig te zijn.

      Een zodanig besluit behoeft ten minste een meerderheid van tweederde der uitgebrachte

      stemmen. Ter bepaling of aan dit voorschrift is voldaan tellen blanco stemmen niet mee.

      De ondernemingsraad verstrekt onverwijld een exemplaar van de wijziging of aanvullng aan de

      onderneming en aan de bedrijfscommissie.

      Reglement onderdeelscommissie Brandweer.

      Gelet op artikel 15 lid 1 en 3 van de Wet op de Ondernemingsraden en artikel 14:1:2:1 sub 2:1 van het reglement onderneningsraad volgt hierna het reglement onderdeelscommissie Brandweer.

      Artikel 14:1:2:1:1

      • 1.

        Er is een commissie voor de brandweer van de onderneming.

      • 2.

        De commissie bestaat uit 5 leden te weten:

      • -

        drie personen van het korps Soest

      • -

        twee personen van het korps Soesterberg

      • 3.

        De leden worden gekozen door de in het onderdeel werkzame kiesgerechtigde personen

        uit de in het onderdeel werkzame verkiesbare personen. De artikelen 4 tot en met 15 van

        het reglement van de ondernemingsraad zijn hierbij van overeenkomstige toepassing.

      • 4.

        De samenstelling van de onderdeelcommissie wordt bekend gemaakt aan de ondernemer en

        aan de in het onderdeel werkzame personen.

      • 5.

        De commissie behandelt voor de ondernemingsraad de aangelegenheden betreffende het

        onderdeel waarvoor zij is ingesteld en heeft daarbij de bevoegdheid tot het plegen van

        overleg met degene die de leiding heeft van het onderdeel.

      Artikel 14:1:2:1:2

      • 1.

        De leden van de commissie worden benoemd voor een periode aanvangend op het tijdstip van de verkiezing en eindigend op het tijdstip waarop de zittingstermijn van de ondernemingsraad afloopt.

      • 2.

        De commissie kiest uit haar midden een voorzitter en een secretaris.

      • 3.

        De commissie vergadert op verzoek van de voorzitter en op verzoek van 2 leden van

      de commissie. Een vergadering kan slechts plaatsvinden indien ten minste 3 leden van de commissie aanwezig zijn.

      4.Ten aanzien van de commissie zijn de artikelen 16 tot en met 22 van het reglement van de ondernemingsraad van overeenkomstige toepassing.

      Artikel 14:1:2:1:3

      Een vertegenwoordiger van de gemeentelijke OR is als adviseur aanwezig tijdens de vergaderingen van de onderdeelscommissie.

      Artikel 14:1:2:1:4

      Dit reglement treedt in werking met ingang van 1 januari 2004

      Artikel 14:1:2:1:5

      In afwijking van artikel 2 lid 1 bedraagt de eerste zittingperiode van de commissie 4 jaar.

      Hoofdstuk 15 Overige rechten en verplichtingen

      Artikel 15:1   Verplichtingen

      De ambtenaar is gehouden zijn betrekking nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.

      Artikel 15:1a    

      De ambtenaar is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij instructie of bij besluit van het college is voorgeschreven.

      Regeling ambtseed of belofte.

      Artikel 15:1a:1:1

      Het mondeling afleggen van de ambtseed (belofte) overeenkomstig het hierbij gevoegde formulier wordt verplicht gesteld voor al het gemeentepersoneel.

      De eed (belofte) wordt afgelegd ten overstaan van de gemeentesecretaris.

      Het afleggen van de eed (belofte) gebeurd alsvolgt:

      De gemeentesecretaris leest de eedsformule duidelijk voor:

      Degene, die de eed aflegt moet vervolgens de twee voorste vingers van zijn rechterhand aaneengesloten opsteken en daarbij de woorden uitspreken: “Zo waarlijk helpe mij God almachtig’

      Degene die de belofte aflegt, spreekt de woorden:

      “dat beloof ik”.

      Het afleggen en afnemen van de eed (belofte) moet staande plaatsvinden. Indien de nieuwe medewerker zich verplicht acht de eed (belofte) op een andere wijze af te leggen, is afwijking van de voorgeschreven vorm toegestaan.

      De te beedigen persoon is vrij te kiezen voor de eed of de belofte.

      Van tevoren wordt hij/zij naar de keuze gevraagd.

      Aan de eeds(belofte)aflegging, die plaatsvindt in een speciaal daarvoor georganiseerde bijeenkomst, gaat een korte toespraak vooraf, waarin wordt gewezen op de bijzondere verantwoordelijkheid van de gemeente en waarin de bijzondere positie van het personeel van de gemeente en de waarde en inhoud van de eed (belofte) worden toegelicht.

      Naast de mondelinge aflegging van de eed (belofte) moet in tweevoud een formulier volgens bijgaand model worden opgemaakt en ondertekend. Een exemplaar gaat in het personeelsdossier, het andere exemplaar wordt uitgereikt aan de betrokken medewerker die de eed (belofte) heeft afgelegd.

      De eed (belofte) moet zo spoedig mogelijk na indiensttreding worden afgelegd. Dat gebeurd binnen de gemeente Soest tweemaal per jaar (of zoveel vaker als de omvang van nieuw instromende medewerkers dit vraagt).

      De eed (belofte) kan achterwege blijven als het dienstverband niet langer dan 2 maanden duurt.

      Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2006

      FORMULIER AMBTSEED/BELOFTE

      Hierbij verklaar ik kennis te hebben genomen van de regels met betrekking tot integriteit zoals vastgelegd in:

      de toepasselijke wetsbepalingen

      de gedragscode van de gemeente Soest

      de bepalingen van de CAR-UWO

      welke mij in het kader van de dienstverhouding met de gemeente Soest ter hand/of ter inzage zijn gesteld.

      Ik zweer/beloof, dat ik mij aan deze regels zal houden en me zal gedragen volgens de Gedragscode.

      Ik zweer/beloof dat ik plichtsgetrouw en nauwgezet de mij opgedragen taken zal vervullen en me zal gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, dat ik zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zal zijn en dat ik niets zal doen dat het aanzien van het ambt zal schaden.

      Zo waarlijk helpe mij God almachtig / Dat verklaar en beloof ik!*

      Op grond van godsdienstige gezindheid van de medewerker kan hierbij gekozen worden voor een andere formulering, zoals het aanroepen van Allah in plaats van God.

      Op ……………………….………………………………….(datum) is in Soest

      door ……………….. ……………………………………….(naam medewerker)

      de eed/belofte* volgens het bovenstaande formulier afgelegd.

      Handtekening: …………………………………………….……………………….

      Functie: ……………………………………………………………………………..

      Artikel 15:1b   Persoonlijk gebruik van goederen of diensten

      Het is de ambtenaar verboden, behoudens toestemming verleend door of namens het college in bijzondere gevallen, ten eigen bate:

      diensten te laten verrichten door personen in gemeentedienst;

      aan de gemeente toebehorende eigendommen te gebruiken;

      gebruik te maken van hetgeen hem in of in verband met zijn betrekking ter kennis is gekomen.

      Artikel 15:1c   Aannemen van geschenken en gelden

      Het is de ambtenaar verboden:

      in verband met zijn betrekking vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen, anders dan met toestemming van het college;

      steekpenningen aan te nemen.

      Artikel 15:1d   In acht nemen ordemaatregelen

      Lid 1 De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde die ten aanzien van het verblijf in de kantoren, werkplaatsen of op andere arbeidsterreinen zijn vastgesteld.

      Lid 2 Indien de ambtenaar verhinderd is zijn betrekking te vervullen, is hij verplicht dit zo spoedig mogelijk mede te delen of te doen mededelen.

      Privacyreglement e-mail en internetgebruik

      DEFINITIES, REIKWIJDTE EN DOELEINDEN

      Artikel 15:1d:1:1  Definities

      In dit privacyreglement wordt verstaan onder:

      • 1.

        Wbp: Wet bescherming persoonsgegevens.

      • 2.

        College bescherming persoonsgegevens: het College als bedoeld in artikel 51 Wbp.

      • 3.

        Gemeente: de gemeente Soest.

      • 4.

        Betrokkene: gebruiker van de elektronische communicatiemiddelen op wie een persoonsgegeven betrekking heeft en die aan te merken is als:

      • a.

        medewerker in dienst van de gemeente;

      • b.

        persoon die (betaalde of niet-betaalde) werkzaamheden voor de gemeente verricht, anders dan in ambtelijk dienstverband.

      • 5.

        E-mailfaciliteiten: de door of namens de gemeente aan betrokkenen ter beschikking gestelde e-mailfaciliteiten.

      • 6.

        Internetfaciliteiten: de door of namens de gemeente aan betrokkenen ter beschikking gestelde internetfaciliteiten.

      • 7.

        Elektronische communicatiemiddelen: e-mail- en/of internetfaciliteiten.

      • 8.

        Persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon in de zin van de Wbp.

      • 9.

        Verwerken van persoonsgegevens: elke handeling of geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens.

      • 10.

        Bestand: elk, al dan niet geautomatiseerd, gestructureerd geheel van persoonsgegevens, ongeacht of dit geheel van gegevens gecentraliseerd is of verspreid is op een functioneel of geografisch bepaalde wijze, dat volgens bepaalde criteria toegankelijk is en betrekking heeft op verschillende personen.

      • 11.

        Verantwoordelijke: het College van B en W, zijnde het bestuursorgaan dat het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt.

      • 12.

        Onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen: een doen of nalaten in strijd met dit privacyreglement of andere wet- en regelgeving of een inbreuk op een recht.

      Artikel 15:1d:1: 2  Reikwijdte

      • 1.

        Dit privacyreglement is van toepassing op het verwerken van persoonsgegevens inzake het gebruik van elektronische communicatiemiddelen.

      • 2.

        Dit privacyreglement geldt voor medewerkers in dienst van de gemeente en personen die (betaalde of niet-betaalde) werkzaamheden voor de gemeente verrichten, anders dan in ambtelijk dienstverband.

      Artikel 15:1d:1:3  Doeleinden

      • 1.

        De verwerking van persoonsgegevens inzake het gebruik van de elektronische communicatiemiddelen heeft de volgende doeleinden:

      • ·

        het verkrijgen van inzicht in de mate van gebruik van de elektronische communicatiemiddelen;

      • ·

        het voorkomen van onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen.

      • 2.

        De omvang van de controle ter voorkoming van onrechtmatig gebruik, dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen als bedoeld in het eerste lid sub b, wordt zo beperkt mogelijk gehouden, in die zin dat deze in redelijke verhouding staat tot het doel waarvoor deze wordt aangewend.

      VERANTWOORDELIJKHEDEN EN BEHEER

      Artikel 15:1d:1:4  Verantwoordelijkheden en beheer

      • 1.

        Door de verantwoordelijke worden de nodige maatregelen getroffen, opdat persoonsgegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn.

      • 2.

        Door de verantwoordelijke worden passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer gelegd om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking.

      • 3.

        Door de verantwoordelijke worden één of meerdere systeembeheerders aangewezen die belast zijn met het beheer van het (de) bestand(en). Deze systeembeheerders zijn, op grond van artikel 125a, derde lid, Ambtenarenwet, verplicht tot geheimhouding van de persoonsgegevens waarvan zij kennisnemen, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

      GEBRUIK ELEKTRONISCHE COMMUNICATIEMIDDELEN

      Artikel 15:1d:1:5  Gebruik elektronische communicatiemiddelen

      • 1.

        Betrokkenen gebruiken de elektronische communicatiemiddelen primair voor het uitvoeren van de aan hen door de gemeente opgedragen taken.

      • 2.

        Incidenteel privé-gebruik van de elektronische communicatiemiddelen door betrokkenen is toegestaan mits dit gebruik in overeenstemming is met dit privacyreglement en dit gebruik in geen geval storend is voor dan wel ten koste gaat van het uitvoeren van de aan hen door de gemeente opgedragen taken.

      • 3.

        Het is betrokkenen niet toegestaan met behulp van de e-mailfaciliteiten kettingbrieven te versturen of pornografisch materiaal te versturen of op te vragen, dan wel dreigende, seksueel intimiderende, racistische of discriminerende opmerkingen te maken. Evenmin is het betrokkenen toegestaan met behulp van de e-mailfaciliteiten illegale software te verzenden of op te vragen, dan wel bestanden zonder voorafgaand overleg met de systeembeheerder(s) te verzenden of op te vragen waarvan betrokkene redelijkerwijs moet aannemen dat deze te omvangrijk zijn.

      • 4.

        Het is betrokkenen niet toegestaan met behulp van de internetfaciliteiten bewust internetsites die pornografisch, dan wel racistisch materiaal bevatten te bezoeken, mee te doen in chat-sessies, online te gokken, illegale software te downloaden dan wel zonder voorafgaand overleg met de systeembeheerder(s) bestanden te downloaden waarvan betrokkene redelijkerwijs moet aannemen dat deze te omvangrijk zijn.

      • 5.

        Het is niet toegestaan met behulp van de e-mail faciliteiten aan alle of vrijwel alle medewerkers tegelijkertijd berichten te sturen die niet zakelijke (privé) informatie bevatten. Deze informatie is bestemd voor het prikbord bij de dienstingang.

      • 6.

        Indien betrokkenen met gebruik van de internetfaciliteiten handelingen verrichten die als e-mailtoepassingen zijn te kwalificeren, dan zijn de bepalingen van artikel 15:1d:1:5, derde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

      • 7.

        Betrokkenen zullen bij het gebruik van de elektronische communicatiemiddelen de nodige zorgvuldigheid betrachten en de integriteit en goede naam van de gemeente waarborgen.

      Artikel 15:1d:1:6  Voorkomen onrechtmatig gebruik dan wel misbruik De gemeente neemt zo veel mogelijk maatregelen in technische zin ter voorkoming van onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen.

      VASTLEGGING, BEWARING, VERWIJDERING EN VERSTREKKING PERSOONSGEGEVENS

      Artikel 15:1d:1:7  Vastlegging

      • 1.

        Elektronisch vastleggen van persoonsgegevens geschiedt (automatisch) door de door de gemeente i ngezette sofware.

      • 2.

        De vastlegging beperkt zich tot de gegevens die noodzakelijk zijn voor de doeleinden van de verwerking a ls bedoeld in artikel 15:1d:1:3, te weten:

      • ·

        voor het verkrijgen van inzicht in de mate van gebruik van de elektronische communicatiemiddelen worden alleen stroom- en soortgegevens vastgelegd;

      • ·

        voor het voorkomen van onrechtmatig gebruik, dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen wordt het gebruik van de elektronische communicatiemiddelen op individueel en inhoudelijk niveau gevolgd. Dit geschiedt slechts bij een redelijk vermoeden van onrechtmatig gebruik, dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen.

      Artikel 15:1d:1:8  Persoonsgegevens

      • 1.

        In de in artikel 15:1d:1:7 genoemde vastlegging worden ten hoogste de volgende persoonsgegevens opgenomen:

      • a.

        gebruikersidentificatie, naam, voornaam of voorletters van de betrokkene;

      • b.

        naam en/of codering van de afdeling waaronder de betrokkene valt;

      • c.

        gegevens over de toegang tot internet die door de gemeente is geboden aan de betrokkene, inclusief

      gebruikersnaam en internet protocoladres;

      d.gegevens betreffende de datum en het tijdstip van het openen en sluiten van de toegang tot internet

      door de betrokkene en gegevens betreffende de datum en het tijdstip van het verzenden, dan wel

      ontvangen van e-mailberichten door de betrokkene;

      e.gegevens, inclusief datum en tijdstip, betreffende de door de betrokkene bezochte internetsites (internet

      protocoladressen en de onderdelen van) de webpagina’s;

      • f.

        de inhoud van de door de betrokkene verzonden, dan wel ontvangen e-mailberichten.

      • 2.

        Indien er een redelijk vermoeden bestaat van onrechtmatig gebruik, dan wel misbruik van de elektronische

      communicatiemiddelen door betrokkene, kan door de verantwoordelijke opdracht worden gegeven om de bedoeld in artikel 15:1d:1:10.

      Artikel 15:1d:1:9  Bewaring en verwijdering

      • 1.

        De in artikel 15: 1d:1:8, eerste lid, genoemde persoonsgegevens worden maximaal een maand bewaard. Gegevens die ouder zijn dan een maand worden automatisch verwijderd, tenzij er een redelijk vermoeden bestaat van onrechtmatig gebruik, dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen in die periode. In dat geval worden de gegevens uit die betreffende maand bewaard zolang dit in het kader van nader onderzoek en eventueel te treffen maatregelen jegens een betrokkene noodzakelijk is. Zodra een nader onderzoek is afgerond en dit niet leidt tot maatregelen jegens een betrokkene worden de gegevens verwijderd.

      • 2.

        Indien de systeembeheerder om technische redenen persoonsgegevens als bedoeld in artikel 15:1d:1:9, eerste lid, niet kan verwijderen, wordt onder verwijderen verstaan het niet meer verstrekken van deze gegevens voor de in artikel 15:1d:1:3

      Artikel 15:1d:1:10  Personen aan wie persoonsgegevens worden verstrekt De vastgelegde persoonsgegevens worden, na bewerking, verstrekt aan:

      Het Directieoverleg om inzicht te verkrijgen in de mate van gebruik van de elektronische communicatiemiddelen. Het betreft hier dan slechts de gegevens als bedoeld in artikel 15:1d:1:8, eerste lid, sub a tot en met e in geaggregeerde, niet tot de persoon herleidbare vorm;

      De verantwoordelijke indien er een redelijk vermoeden bestaat van onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen. Het betreft hier dan de gegevens als bedoeld in artikel 15:1d:1:8, eerste lid;

      Degene(n) die op verzoek van de verantwoordelijke is (zijn) belast met of leiding geeft (geven) aan onderzoek naar onrechtmatig gebruik dan wel misbruik van de elektronische communicatiemiddelen. Het betreft hier dan de gegevens als bedoeld in  artikel 15:1d:1:8, eerste lid.

      RECHTEN VAN BETROKKENE: VERBETEREN, AANVULLEN, VERWIJDEREN OF AFSCHERMEN PERSOONSGEGEVENS

      Artikel 15:1d:1:11  Rechten van de betrokkene Aan de betrokkene die daarom aan verantwoordelijke verzoekt, wordt een overzicht verschaft van de hem/haar betreffende persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien een gewichtig belang van de verzoeker dit eist, voldoet de verantwoordelijke aan dit verzoek in een andere dan schriftelijke vorm, die aan dat belang is aangepast. Degene aan wie overeenkomstig het eerste lid kennis is gegeven van de hem betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen. De verantwoordelijke bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het in het tweede lid genoemde verzoek schriftelijk of, dan wel in hoeverre hij daaraan voldoet. Een weigering is met redenen omkleed. Een beslissing op een verzoek geldt als een besluit in de zin van artikel 1:3,  Algemene wet bestuursrecht. De verantwoordelijke draagt er zorg voor dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.

      SANCTIES, OPENBAARMAKING, INWERKINGTREDING EN SLOTBEPALING

      Artikel 15:1d:1:12  Sancties Overtreding van dit privacyreglement kan voor medewerkers in dienst van de gemeente resulteren in disciplinaire maatregelen als bedoeld in de arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente. Overtreding van dit privacyreglement kan voor personen die (betaalde of niet-betaalde) werkzaamheden voor de gemeente verrichten, anders dan in ambtelijk dienstverband, resulteren in maatregelen waardoor deze personen, al dan niet tijdelijk, geen beschikking meer hebben over (een deel van) de elektronische communicatiemiddelen;

      Artikel 15:1d:1:13 Onvoorziene omstandigheden In gevallen waarin dit privacyreglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van dit privacyreglement beslist het College van B en W.

      Artikel 15:1d:1:14  Openbaarmaking en inwerkingtreding Dit privacyreglement wordt verstrekt of ter beschikking gesteld aan degenen die, direct of indirect, de beschikking krijgen over elektronische communicatiemiddelen. Dit privacyreglement treedt in werking op [nader in te vullen].

      Artikel 15 :1d:1:15 Slotbepaling Onverminderd het bepaalde in dit privacyreglement, zal op het verwerken van persoonsgegevens de op 1 september 2001 in werking getreden Wbp van toepassing zijn.

      Artikel 15:1e   Nevenwerkzaamheden

      Lid 1 De ambtenaar is verplicht aan het college, op een door dit orgaan te bepalen wijze, opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst, voorzover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken.

      Lid 2 Er wordt een registratie gevoerd op basis van de ingevolge het eerste lid gedane opgaven.

      Lid 3 Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.

      Lid 4 Het college regelt de openbaarmaking van de in het eerste lid bedoelde nevenwerkzaamheden van de gemeentesecretaris en directeuren van gemeentelijke diensten en bedrijven, alsmede van andere ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van nevenwerkzaamheden noodzakelijk is.

      Artikel 15:1f   Melding financiële belangen

      Lid 1 Het college wijst ambtenaren aan die zijn aangesteld in een functie waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is.

      Lid 2 De ambtenaar bedoeld in het eerste lid meldt aan het college, op een door dit orgaan te bepalen wijze, zijn financiële belangen respectievelijk bezit van en transacties in effecten, die de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken.

      Lid 3 Er wordt een registratie gevoerd van de meldingen bedoeld in het tweede lid.

      Lid 4 Het is de ambtenaar verboden financiële belangen te hebben, effecten te bezitten en transacties in effecten te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.

      Artikel 15:1g   Aanneming en levering ten behoeve van de openbare dienst

      Lid 1 Het is de ambtenaar verboden middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van de openbare dienst.

      Lid 2 Het college kan regelen stellen betreffende het deelnemen van de ambtenaar, middellijk of onmiddellijk, aan aannemingen en leveringen ten behoeve van anderen.

      Beoordelingsreglement voor het gemeentepersoneel

      Artikel 15:1:1:1

      Dit beoordelingsreglement verstaat onder:

      • ambtenaar :

      degene op wie de CAR/UWO van toepassing is;

      beoordelaars:

      • beoordelaar :

      voor medewerkers het afdelingshoofd, voor het afdelingshoofd de adjunctdirecteur, voor de adjunctdirecteur de directeur/gemeentesecretaris en voor de directeur/gemeentesecretaris het college van burgemeester en wethouders.

      • functie :

      het samenstel van werkzaamheden, waarmee de ambtenaar krachtens door of namens het hoofd van dienst gegeven opdracht in feite is belast.

      • informant :

      degene die inlichtingen van feitelijke aard verstrekt aan de beoordelaars omtrent het functioneren van de beoordeelde ambtenaar doch niet aan het uiteindelijk opmaken van de beoordeling deelneemt.

      • hoofd van dienst :

      de desbetreffende adjunctrdirecteur c.q. directeur/gemeentesecretaris.

      Artikel 15:1:1:2

      De beoordeling van een ambtenaar betreft de wijze waarop deze zijn functie gedurende het beoordelingstijdvak heeft vervuld.

      Zij geschiedt met inachtneming van de aan een doelmatige functievervulling redelijkerwijze te stellen eisen tegen de achtergrond van de functie.

      Eisen, waarvan de ambtenaar buiten zijn schuld geen kennis droeg, blijven daarbij buiten beschouwing.

      Artikel 15:1:1:3

      Lid 1

      De beoordeling geschiedt gedurende achtereenvolgende beoordelingstijdvakken, met dien verstande dat voor elk beoordelingstijdvak het resultaat van de beoordeling gedurende dat tijdvak wordt vastgesteld.

      Lid 2

      Een beoordelingsgesprek omvat in beginsel een periode van twee jaar. Indien omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan het hoofd van dienst, al dan niet op verzoek van de ambtenaar, na overleg met de beoordelaars, het beoordelingstijdvak op een kortere of langere periode vaststellen, met dien verstande dat het tijdvak nimmer korter dan een half jaar mag zijn.

      Lid 3

      Indien een ambtenaar met een andere functie wordt belast dan wel zijn functie een ingrijpende wijziging heeft ondergaan, dit ter beoordeling van het hoofd van dienst, vangt op het tijdstip van aanvang daarvan, een nieuw beoordelingstijdvak aan.

      Lid 4

      Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat in bijzondere gevallen beoordeling niet plaatsvindt.

      Artikel 15:1:1:4

      Het doel van het gesprek is om een onderbouwing te geven voor een beheersmaatregel op basis van het functioneren van de medewerker over de afgelopen periode.

      Artikel 15:1:1:5

      Lid 1

      De beoordeling geschiedt ten aanzien van door burgemeester en wethouders aangewezen gezichtspunten: het resultaat wordt vermeld op een formulier, waarvan het model door hen wordt vastgelegd.

      Lid 2

      De beoordelaars vermelden op het beoordelingsformulier tevens hun samenvattend oordeel over de functievervulling door de beoordeelde.

      Lid 3

      Indien de beoordelaars ten aanzien van een gezichtspunt niet tot een eensluidende waardering komen en/of ten aanzien van het samenvattend oordeel geen overeenstemming bereiken, wordt ieders waardering en/of oordeel vermeld.

      Lid 4

      Het beoordelingsformulier wordt ondertekend door de beoordelaars.

      Artikel 15:1:1:6

      Lid 1

      Het ingevulde en ondertekende beoordelingsformulier wordt vervolgens voorgelegd aan het hoofd van dienst.

      Lid 2

      Het hoofd van dienst kan de beoordelaars om opheldering vragen over de beoordeling en de gevolgde werkwijze.

      Lid 3

      Het hoofd van dienst stelt de beoordeling voorlopig vast, hetgeen op het beoordelingsformulier wordt vermeld. Indien zich de situatie als bedoeld in artikel 15:1:1:5 , lid 3, voordoet en de beoordelaars na overleg met het hoofd van dienst niet tot een eensluidende waardering en een eensluidend oordeel komen, motiveert laatstgenoemde zijn beslissing.

      Lid 4

      Wanneer het hoofd van dienst in de daarvoor bestemde ruimte op het beoordelingsformulier opmerkingen over de beoordeelde ambtenaar heeft geplaatst, bespreekt hij deze met de beoordelaars voor zover hij dat nodig oordeelt.

      Artikel 15:1:1:7

      Lid 1

      Nadat het hoofd van dienst de beoordeling voorlopig heeft vastgelegd, zendt hij deze terug aan de beoordelaar.

      De beoordeelde ambtenaar wordt zo spoedig mogelijk mondeling ingelicht over het resultaat van de beoordeling.

      Ten minste 2 dagen vóór dit gesprek wordt de beoordeling aan de beoordeelde ambtenaar ter inzage gegeven.

      Lid 2

      Het in het vorige lid bedoelde beoordelingsgesprek wordt gevoerd door de beoordelaar.

      Lid 3

      Aan het einde van het beoordelingsgesprek plaatst de beoordeelde ambtenaar op het beoordelingsformulier zijn handtekening, waaruit blijkt, dat hij van de inhoud kennis heeft genomen. Aan hem wordt een exemplaar van het beoordelingsformulier verstrekt.

      Artikel 15:1:1:8

      Lid 1

      De beoordeelde ambtenaar kan zowel tijdens het beoordelingsgesprek als binnen veertien dagen, nadat hem een exemplaar van het beoordelingsformulier is uitgereikt, zijn bezwaren tegen de beoordeling kenbaar maken aan de beoordelaars, die hem omtrent het resultaat hebben ingelicht.

      Het hoofd van dienst kan voormelde termijn met ten hoogste veertien dagen verlengen.

      Lid 2

      De in lid 1 bedoelde beoordelaars bespreken de bezwaren met de beoordeelde ambtenaar binnen 14 dagen na de in lid 1 genoemde termijn.

      Lid 3

      Het hoofd van dienst stelt de beoordeling vast binnen dertig dagen nadat het beoordelingsformulier aan de beoordeelde ambtenaar is verstrekt.

      Lid 4

      Wanneer de beoordeelde ambtenaar na de vaststelling als bedoeld in lid 3 bezwaren heeft tegen zijn beoordeling legt het hoofd van dienst de beoordeling ter besluitvorming voor aan het college van burgemeester en wethouders.

      Lid 5

      Op grond van artikel 6:7 van de Algemene Wet Bestuursrecht kan de beoordeelde over het in lid 3 genoemde besluit binnen zes weken een bezwaarschrift indienen.

      Betrokkene wordt op grond van de ”verordening behandeling bezwaarschriften” (gemeenteblad 01.07) gehoord. Vervolgens neemt het college van burgemeester en wethouders een besluit over het bezwaarschrift.

      Artikel 15:1:1:9

      Indien er sprake is van een beheersmoment (bevordering, toekennen extra periodiek of vaste dienst benoeming) wordt de consequentie n.a.v. de beoordeling hiervan schriftelijk door middel van een B&;W besluit aan betrokkene meegedeeld.

      Artikel 15:1:1:10

      Deze regeling kan worden aangehaald als "Beoordelingsreglement" en is in werking getreden per 1 januari 2001.

      Artikelen 15:1:1 t/m 15:1:6 zij vernummerd tot artikel 15:1 t/m 15:1e

      Artikel 15:1:7 Vervallen

      Artikel 15:1:8 vernummerdd tot 15: 1g.

      Artikel 15:1:9 Vervallen

      Artikel 15:1:10 Plicht tot aanvaarden andere betrekking

      Lid 1

      De ambtenaar is verplicht - nadat hij is gehoord - een andere betrekking te aanvaarden voor de vervulling waarvan hij in het belang van de dienst is aangewezen, indien deze betrekking hem redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.

      Lid 2

      Indien het college dit in het dienstbelang nodig acht is de ambtenaar verplicht om:

      • tijdelijk niet tot zijn betrekking behorende werkzaamheden te verrichten, dan wel tijdelijk een andere betrekking waar te nemen;

      • tijdelijk werkzaamheden te verrichten buiten de voor hem vastgestelde werktijden;

      • zich buiten de voor zijn betrekking vastgestelde werktijden ter beschikking te houden. Voor het gedurende onbepaalde tijd periodiek verrichten van deze beschikbaarheidsdiensten wordt de ambtenaar schriftelijk aangewezen, indien deze diensten ten minste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode van twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen uit de schriftelijke aanwijzing moet blijken.

      Lid 3

      Wanneer de ambtenaar meent, dat in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd, geeft hij onverminderd zijn verplichting om die werkzaamheden terstond aan te vangen daarvan door tussenkomst van het hoofd van dienst terstond kennis aan burgemeester of wethouders, die zo spoedig mogelijk een beslissing terzake nemen.

      Lid 4

      De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig particulier werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats heeft, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen werkzaamheden te verrichten of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden behulpzaam te zijn, tenzij naar het oordeel van het college zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst van de gemeente noodzakelijk is.

      Lid 5

      Ter zake van de toepassing van het bepaalde in het vierde lid wordt zo spoedig mogelijk overleg gepleegd in de commissie, bedoeld in artikel 12:1 tweede lid.

      Artikel 15:1:11 Aanvaarden andere werkzaamheden

      Lid 1

      De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door of namens het college wordt aangewezen, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits deze werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die de gemeente in die tijden heeft of zal krijgen, dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.

      Lid 2

      De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door het college wordt aangewezen, taken te verrichten in het kader van de Rampenwet.

      Lid 3

      De ambtenaar, op grond van het eerste of tweede lid aangewezen, is te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan oefeningen welke verband houden met zijn in dat lid aangeduide taak.

      Lid 4

      De aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid geschiedt slechts, indien de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar zulks redelijkerwijs toelaten.

      Artikel 15:1:12 Vergoeding van schade

      Lid 1

      De ambtenaar kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van door de gemeente geleden schade, voor zover deze aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten.

      Lid 2

      Het bedrag van de schadevergoeding en de wijze van inhouding daarvan op zijn bezoldiging worden niet vastgesteld dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden en ter zake van de wijze van inhouding zijn wensen kenbaar te maken.

      Artikel 15:1:13 Plichten rekenplichtige ambtenaar

      Lid 1

      De rekenplichtige ambtenaar wordt voor de verplichting tot aanzuivering van een tekort geheel of gedeeltelijk ontheven naarmate hij het beheer nauwgezet heeft gevoerd en de nodige voorzorgen heeft genomen voor de bewaring van gelden en geldswaardige papieren.

      Lid 2

      Vloeit de verplichting tot aanzuivering van een tekort voort uit een aansprakelijkheid voor ondergeschikt personeel dan wordt bovendien in aanmerking genomen in hoeverre hij op de handelingen van dat personeel deugdelijk toezicht heeft gehouden.

      Lid 3

      De rekenplichtige ambtenaar is van zijn verantwoordelijkheid ontheven gedurende de tijd dat hij door ziekte of wettige afwezigheid zijn beheer niet persoonlijk heeft gevoerd, indien gedurende die tijd zijn betrekking wordt waargenomen krachtens aanwijzing door of namens het college.

      Artikel 15:1:14 Vervallen

      Artikel 15:1:15 Beoordeling van de ambtenaar

      Lid 1

      Het college kan bepalen, dat met inachtneming van door het college te stellen regelen over de ambtenaar periodiek een beoordeling wordt uitgebracht omtrent de wijze waarop hij zijn betrekking vervult en omtrent zijn gedragingen tijdens de uitoefening van die betrekking.

      Lid 2

      Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt met de ambtenaar zijn gedrag besproken tijdens de uitoefening van zijn betrekking of de wijze waarop hij zijn betrekking vervult, voor zover deze aanleiding geven tot aanmerkingen, waarbij tevens aandacht wordt geschonken aan de wijze waarop het gedrag of de wijze waarop hij zijn betrekking vervult naar het oordeel van het college verbeterd kan worden.

      Artikel 15:1:16 Dragen van uniform of dienstkleding

      Lid 1

      De ambtenaar is verplicht tijdens de vervulling van zijn betrekking de door het college voor die betrekking of voor bepaalde werkzaamheden voorgeschreven kleding of uniform en onderscheidingstekenen te dragen.

      Lid 2

      Het deelnemen aan betogingen en optochten in het voorgeschreven uniform is de ambtenaar slechts toegestaan, indien daarvoor door of namens het college toestemming is gegeven.

      Lid 3

      Het is de ambtenaar verboden om bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekens of in dienst uniformkledingstukken te dragen, een en ander voor zover die niet van gemeentewege zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen waarvan niet door het college vergunning is verleend. Dit verbod is niet van toepassing ten aanzien van ordetekenen tot het aannemen of dragen waarvan door het hoger bestuursorgaan verlof is verleend.

      Lid 4

      Bij afzonderlijke regeling kunnen regelen worden gesteld betreffende de verstrekking, reiniging en herstelling van de in het eerste lid bedoelde kleding.

      Regeling kledingverstrekking

      Artikel 15:1:16:1

      In deze regeling wordt onder kledingverstrekking verstaan het verstrekken van bedrijfskleding op basis van de kledingpakketten zoals deze nader zijn vastgesteld en de daarbij behorende minimale draagtijden. Voor een nadere detaillering wordt verwezen naar de bijlage.

      Artikel 15:1:16:2

      Lid 1

      Aan degene, die een functie vervult, die in de bijlage is vermeld, wordt bedrijfskleding verstrekt. Daarbij is voor wat betreft de buitendienstmedewerkers de mogelijkheid te kiezen uit een tweetal in de bijlage omschreven pakketten.

      Lid 2

      Bij de eerste verstrekking wordt een compleet pakket geleverd. Bij volgende verstrekkingen wordt uitgegaan van het principe, dat aantoonbaar oude en versleten kleding wordt ingeruild tegen nieuwe, waarbij minimaal de in de bijlage aangegeven draagtijden in acht zullen worden genomen. De beoordeling hiervan geschiedt onder verantwoordelijkheid van het afdelingshoofd, die ook verder zorgdraagt voor bestelling van vervangende kleding/schoeisel.

      Lid 3

      Indien een functie wordt vervuld, waarvan de arbeidsduur minder bedraagt dan van een full-time functie, vindt kledingverstrekking naar rato plaats, dan wel in de vorm van een pakket van geringere omvang, dan wel in de vorm van het vaststellen van langere draagtijden, zulks ter beoordeling van het afdelingshoofd.

      Artikel 15:1:16:3

      De eerste verstrekking vindt plaats zo spoedig mogelijk na 1 oktober 1992. Alle volgende bestellingen vinden plaats op of rond 1 april en 1 oktober van enig jaar met inachtneming van het gestelde in artikel 15:1:16:2 .

      Tussentijdse bestellingen zijn bij wijze van uitzondering mogelijk bij degenen, die in de loop van het jaar nieuw in dienst treden.

      Artikel 15:1:16:4

      Het dragen van de verstrekte bedrijfskleding tijdens werktijd is verplicht.

      Artikel 15:1:16:5

      De te verstrekken bedrijfskleding wordt voorzien van het gemeente-logo en van reflecterende strips.

      Artikel 15:1:16:6

      De medewerker aan wie bedrijfskleding wordt verstrekt, is verplicht te zorgen voor de goede staat daarvan inclusief het voor eigen rekening schoonhouden.

      Artikel 15:1:16:7

      Langdurige ziekte (langer dan zes maanden) heeft een opschortende werking met betrekking tot het verstrekken van de kleding.

      Artikel 15:1:16:8

      Voor bepaalde functies is het mogelijk andere artikelen dan de in de bijlage vermelde pakketten te verstrekken, afhankelijk van specifieke omstandigheden, zulks ter beoordeling van het afdelingshoofd. Dit staat los van de verstrekking van speciale beschermende kleding voor bepaalde werkzaamheden.

      Artikel 15:1:16:9

      Wanneer de bepalingen van deze regeling in enige situatie niet voorzien, treft de sectordirecteur nadere voorzieningen.

      Artikel 15:1:16:10

      Deze regeling treedt in werking op 1 oktober 1992 onder gelijktijdige intrekking van de kledingtoelageregeling vastgesteld op 13 augustus 1985 en kan worden aangehaald als de "Regeling Kledingverstrekking".

      Artikel 15:1:17 Standplaats

      Lid 1

      Indien het dienstbelang dit eist, kan de ambtenaar de verplichting worden opgelegd in of meer nabij zijn standplaats te gaan wonen.

      Lid 2

      Onder standplaats dient te worden verstaan: de gemeente of het met name genoemde gedeelte van de gemeente, waar de ambtenaar gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht.

      Lid 3

      Het college kan ter uitvoering van het in het eerste lid bepaalde nadere regels stellen.

      Artikel 15:1:18 Dienstwoning

      Lid 1

      De ambtenaar is verplicht, indien hem door het college een dienstwoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning en het gebruik te gedragen naar de voorschriften die daaromtrent zijn gesteld.

      Lid 2

      Hij draagt de onderhoudskosten welke volgens de wet en het plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van de huurder zijn, tenzij terzake een afwijkende regeling is vastgesteld.

      Artikel 15:1:19 Verbod betreden arbeidsterrein

      Aan de ambtenaar kan door of namens het college de toegang tot de kantoren, werkplaatsen of andere arbeidsterreinen, dan wel het verblijf aldaar worden ontzegd.

      Artikel 15:1:20 Infectieziekten

      Lid 1

      De ambtenaar die in contact staat of kort geleden gestaan heeft met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Infectieziektenwet bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn betrekking niet vervullen en heeft geen toegang tot de dienstgebouwen, -lokalen en -terreinen voor zolang de hoofdinspecteur of de inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid niet heeft verklaard, dat hij het gevaar voor overbrenging van een infectieziekte, of het gevaar dat hij verdacht moet worden te lijden aan zodanige ziekte, geweken acht.

      Lid 2

      De ambtenaar die verkeert in de in het vorige lid omschreven situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan het college. Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of vanwege het college gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.

      Lid 3

      De ambtenaar geniet over de tijd, gedurende welke het hem overeenkomstig het bepaalde in dit artikel verboden is zijn betrekking te vervullen, zijn volledige bezoldiging.

      Artikel 15:1:21 Vervallen

      Artikel 15:1:22 Reis- en verblijfkosten

      Lid 1

      De ambtenaar heeft recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten ter zake van reizen in het belang van de dienst.

      Lid 2

      Deze vergoeding wordt vastgesteld en uitgekeerd overeenkomstig de daarvoor door het college gestelde regelen.

      Artikel 15:1:23 Vergoeden van schade

      Lid 1

      Aan de ambtenaar wordt de schade aan hem toebehorende kleding en uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, vergoed welke hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn betrekking, voor zover die schade niet bestaat uit de normale slijtage dier goederen.

      Lid 2

      Aan de ambtenaar wordt schade vergoed aan een aan hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen welke hij lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn betrekking, tenzij:

      • die schade bestaat uit de normale slijtage of;

      • er sprake is van aan opzet of bewuste roekeloosheid grenzende verwijtbaarheid of;

      • de ambtenaar in de regel 10.000 of meer kilometers per jaar rijdt ten behoeve van de dienst en per kilometer een vergoeding ontvangt gelijk aan of hoger dan het belastingvrije bedrag per kilometer.

      Artikel 15:1:24 Gebruik motorrijtuig

      Het is de ambtenaar slechts toegestaan een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bij de vervulling van zijn betrekking te gebruiken, indien en voor zover hem daartoe door of namens het college toestemming is verleend. Aan deze toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.

      Artikel 15:1:24:1 Slotbepalingen

      De toestemming als vermeld in artikel 15:1:24 wordt in geen geval gegeven indien de ambtenaar niet een door burgemeester en wethouders goedgekeurde verzekering heeft gesloten tegen wettelijke aansprakelijkheid, waarbij de gemeente als medeverzekerde is aangewezen. Tot uitbetaling van declaraties wordt pas overgegaan als een kopie van de polis in het bezit van de gemeente is.

      Artikel 15:1:25 Schadeloosstelling

      Het college kan bepalen in welke niet elders voorziene gevallen schadeloosstelling en vergoeding van kosten zullen worden verleend.

      Artikel 15:1:26 Volgen van een opleiding

      De ambtenaar is, indien het college dit bepaalt, verplicht zich voor het volgen van een bijzondere vakopleiding beschikbaar te stellen of enig ander door het college nader aan te duiden onderwijs te volgen. De aan het volgen van het in dit artikel bedoelde onderwijs verbonden kosten komen ten laste van de gemeente.

      Artikel 15:1:27 Volgen van een opleiding

      Aan de ambtenaar beneden de leeftijd van 18 jaar wordt, indien hij dit wenst en voor zolang de belangen van de dienst zich daartegen niet verzetten, gedurende ten hoogste één dag per week verlof met behoud van bezoldiging verleend voor het volgen van lessen aan inrichtingen voor voortgezet, herhalings- of vakonderwijs en vormingsinstituten voor leerplichtvrije jeugd.

      Artikel 15:1:28 Bijzondere prestaties

      Wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke vervulling van de betrekking kan aan de ambtenaar, naast een tevredenheidsbetuiging, een bijzondere beloning worden toegekend in de vorm van:

      • extra verlof;

      • gratificatie.

      Artikel 15:1:28:1 Slotbepalingen

      Op grond van het gestelde in artikel 15:1:28 kan ook een buitengewone verhoging van de bezoldiging worden toegekend.

      Artikel 15:1:29 Onbekendheid met gemeentelijke bepalingen

      Ter zake van niet-naleving van bepalingen welke redelijkerwijs niet kunnen worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.

      Artikel 15:1:30 Borstvoeding

      Aan de vrouwelijke ambtenaar, die een borstkind heeft, wordt gedurende ten hoogste 1 jaar na de geboorte van het kind de gelegenheid gegeven haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven.

      Artikel 15:1:31 Benadeling positie gemeentelijke organisatie

      De gemeente draagt er zorg voor dat degene die als lid of als plaatsvervangend lid door een organisatie is aangewezen voor de commissie bedoeld in artikel 12:1 , tweede lid, dan wel activiteiten vervult waarvoor hij krachtens artikel 6:4:2 buitengewoon verlof kan genieten, niet uit hoofde van zijn lidmaatschap of activiteiten wordt benadeeld in zijn positie in de gemeentelijke organisaties.

      Regelgeving functioneringsgesprekken

      Artikel 15:1:32:1 Doelstelling/algemeen

      Doelstelling/algemeen

      • Een functioneringsgesprek is een gesprek tussen (direct) leidinggevende en medewerk(st)er over het functioneren van laatstgenoemde, het functioneren van de leidinggevende – en over de arbeidsomstandigheden c.q. andere factoren die van invloed kunnen zijn op de functie - gericht op een verdere ontwikkeling van de medewerk(st)er in zijn/haar huidige functie en te houden met een minimale regelmaat van één keer per jaar.

      • Het is een tweezijdig toekomst gericht gesprek, en in dat gesprek worden afspraken gemaakt om de verdere ontwikkeling in het functioneren en in de loopbaan gestalte te geven.

      • Het functioneringsgesprek beoogt voorts een bijdrage te leveren aan goede werkverhoudingen op de afdeling en is mede gericht op kwaliteitsverbetering van producten/diensten van bedoelde medewerk(st)er en zijn/haar omgeving.

      • Het gesprek heeft een vertrouwelijk karakter, maar is vanwege de te maken afspraken allerminst vrijblijvend. Frequentie

      Functioneringsgesprekken worden tenminste eenmaal per jaar gehouden.

      De leidinggevende stelt de medewerk(st)er hiervan ruim tevoren in kennis, teneinde hem/haar de gelegenheid te geven zich voor te bereiden.

      Op verzoek van de (direct)leidinggevende en/of medewerker kan meerdere keren per jaar een functioneringsgesprek worden gehouden. Met name bij pas in dienst getreden medewerkers of ingrijpende functiewijzigingen/overplaatsingen is een frequente gespreksvoering gewenst.

      Gespreksvoering

      Het gesprek vindt plaats tussen leidinggevende en medewerker.

      Op verzoek van de leidinggevende en/of medewerker kan een derde persoon bij het gesprek aanwezig zijn.

      Wanneer het een verzoek van de leidinggevende betreft kan dit alleen na instemming van de medewerk(st)er.

      Indien het gesprek gevoerd wordt door een ander dan het afdelingshoofd blijft deze evenwel verantwoordelijk.

      Gestreefd moet worden naar een voor beiden acceptabele plaats voor het houden van een functioneringsgesprek, i.v.m. het gelijkwaardige karakter van het gesprek is dit bij voorkeur niet de kamer van de leidinggevende.

      Vastlegging

      • Het resultaat van het gesprek (inclusief de eventuele afspraken) wordt vastgelegd op het hiervoor bedoelde formulier en door beiden voor akkoord getekend, dat wil zeggen dat de inhoud van het verslag overeenstemt met het gevoerde gesprek.

      • Een kopie van dit formulier wordt binnen een week, nadat het gesprek is gehouden uitgereikt aan de medewerk(st)er, terwijl het origineel door de leidinggevende wordt bewaard.

      • Bij afspraken/actieplannen die het afdelingsniveau overstijgen, wordt voor de uitvoering daarvan de desbetreffende sector/(staf)afdeling betrokken.

      • Een afschrift van het gespreksverslag wordt 5 jaar bewaard in het personeelsdossier bij de afdeling P&;O. Vervolgprocedure

      Wanneer het functioneringsgesprek leidt tot belangrijk verschil van mening tussen leidinggevende en medewerker zal aan het functioneringsgesprek een vervolg gegeven worden door middel van een personeelsbeoordeling binnen het kader van de hiervoor bestaande regeling.

      Artikel 15:2 Klokkenluiders

      Lid 1

      Het college stelt een regeling vast voor het omgaan met vermoedens van misstanden.

      Lid 2

      Ambtenaren en door het college aangewezen interne vertrouwenspersonen die misstanden conform de vast te stellen regeling aan de orde stellen, mogen niet om die reden worden ontslagen of anderszins in hun positie binnen de gemeente benadeeld worden.

      Regeling klokkenluiders gemeente Soest

      Artikel 15:2:1:1 Begripsbepalingen

      In deze regeling wordt verstaan onder:

      ambtenaar: de ambtenaar bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a en artikel 1:2, onderdeel a; d; e en f van de CAR/UWO gemeente Soest.

      vertrouwenspersoon: de functionaris die als zodanig is aangewezen.

      meldpunt: een externe commissie of persoon die als zodanig door het college is aangewezen;

      vermoeden van een misstand: een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden met betrekking tot de gemeentelijke organisatie waar de ambtenaar werkzaam is omtrent:

      een strafbaar feit;

      een schending van regelgeving of beleidsregels;

      het misleiden van justitie;

      een gevaar voor de volksgezondheid, de veiligheid of het milieu, of

      het bewust achterhouden van informatie over deze feiten.

      Interne procedure

      Artikel 15:2:1:2 Interne melding

      De ambtenaar die een vermoeden van een misstand wil melden, doet dit in eerste instantie bij zijn direct leidinggevende, diens leidinggevende of de vertrouwenspersoon.

      De ambtenaar kan de vertrouwenspersoon verzoeken zijn identiteit bij het college niet bekend te maken.

      De ambtenaar kan dit verzoek te allen tijde herroepen.

      De leidinggevende dan wel de vertrouwenspersoon draagt er zorg voor dat het college onverwijld op de hoogte wordt gesteld van een gemeld vermoeden van een misstand en van de datum waarop de melding ontvangen is.

      Naar aanleiding van de melding van een vermoeden van een misstand stelt het college onverwijld een onderzoek in.

      Het college zendt aan de ambtenaar dan wel de vertrouwenspersoon die een

      vermoeden van een misstand heeft gemeld, een ontvangstbevestiging. De ontvangstbevestiging bevat het gemelde vermoeden van een misstand en het moment waarop de ambtenaar het vermoeden aan de leidinggevende of de vertrouwenspersoon heeft gemeld.

      Artikel 15:2:1:3 Standpunt

      1.Het college stelt de ambtenaar dan wel de vertrouwenspersoon, binnen zes weken

      schriftelijk op de hoogte van zijn standpunt omtrent het gemelde vermoeden van

      een misstand.

      2.Indien het standpunt niet binnen zes weken kan worden gegeven, kan het college de afhandeling voor ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de ambtenaar dan wel de vertrouwenspersoon hiervan schriftelijk in kennis.

      Externe procedure

      Artikel 15:2:1:4 Het meldpunt

      Het college heeft zich aangesloten bij de commissie klokkenluiders gemeentelijke overheid.

      Dit meldpunt heeft tot taak een door de ambtenaar gemeld vermoeden van een

      misstand te onderzoeken en het college daaromtrent te adviseren.

      Artikel 15:2:1:5 Melding bij het meldpunt

      De ambtenaar kan het vermoeden van een misstand binnen redelijke termijn

      pas melden bij het meldpunt, indien:

      • a.

        hij het niet eens is met het standpunt bedoeld in artikel 3;

      • b.

        hij geen standpunt ontvangen heeft binnen de termijnen bedoeld in artikel 3.

      De ambtenaar kan het meldpunt verzoeken zijn identiteit niet bekend te maken. Hij kan dit verzoek te allen tijde herroepen.

      Artikel 15:2:1:5a Rechtstreekse melding bij het meldpunt

      In het geval zwaarwegende belangen de toepassing van de interne procedure in weg staan, kan de ambtenaar, in afwijking van de artikelen 2, 3 en 5, eerste lid, het vermoeden van een misstand rechtstreeks melden bij het meldpunt.

      Artikel 15:2:1:6 Ontvangstbevestiging en onderzoek

      Het meldpunt bevestigt de ontvangst van een melding van een vermoeden van een misstand aan de ambtenaar die het vermoeden heeft gemeld.

      Indien het meldpunt dit voor de uitoefening van zijn taak noodzakelijk acht,stelt het een onderzoek in.

      Ten behoeve van het onderzoek omtrent een melding van een vermoeden van een

      misstand is het meldpunt bevoegd bij het college alle inlichtingen in te winnen die het voor de vorming van zijn advies nodig acht. Het college verschaft het meldpunt de gevraagde inlichtingen.

      Het meldpunt kan het onderzoek of gedeelten daarvan opdragen aan één van de leden of een deskundige.

      Wanneer de inhoud van bepaalde door het college verstrekte informatie vanwege het vertrouwelijke karakter uitsluitend ter kennisneming van het meldpunt dient te blijven, wordt dit aan het meldpunt meegedeeld. Het meldpunt beveiligt informatie met een vertrouwelijk karakter tegen kennisneming door onbevoegden.

      Artikel 15:2:1:7 Niet ontvankelijkheid

      Het meldpunt verklaart de melding niet ontvankelijk indien:

      • a.

        de misstand niet van voldoende gewicht is;

      • b.

        de ambtenaar de procedure bedoeld in artikel 2 niet heeft gevolgd en artikel 5a

      niet van toepassing is, of

      c.de ambtenaar de procedure bedoeld in artikel 2 heeft gevolgd, maar de termijnen

      bedoeld in artikel 3 nog niet zijn verstreken.

      d.de melding niet binnen redelijke termijn is geschied.

      Artikel 15:2:1:8 Inhoudelijk advies van het meldpunt

      Indien het gemelde vermoeden van een misstand ontvankelijk is, legt het meldpunt binnen zes weken zijn bevindingen omtrent de melding van een vermoeden van een misstand neer in een advies aan het college. Het meldpunt zendt een afschrift van het advies aan de ambtenaar met inachtneming van het eventueel vertrouwelijke

      karakter van de aan het meldpunt verstrekte informatie.

      Indien het advies niet binnen zes weken kan worden gegeven, wordt de termijn door het meldpunt met ten hoogste vier weken verlengd. Het meldpunt stelt het college alsmede de ambtenaar daarvan schriftelijk in kennis.

      Het advies wordt in geanonimiseerde vorm en met inachtneming van het eventueelvertrouwelijke karakter van aan het meldpunt verstrekte informatie en de terzake geldende wettelijke bepalingen openbaar gemaakt op een wijze die het meldpunt geëigend acht, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten.

      Artikel 15:2:1:9 Nader standpunt

      Het college stelt binnen twee weken na ontvangst van het advies bedoeld in artikel 8, de ambtenaar alsmede het meldpunt, schriftelijk op de hoogte van zijn nader standpunt.

      Aan de ambtenaar die het meldpunt heeft verzocht zijn identiteit niet bekend te maken geschiedt de berichtgeving van het nader standpunt via het meldpunt.

      Een van het advies afwijkend nader standpunt wordt gemotiveerd.

      Artikel 15:2:1:10 Jaarverslag

      Jaarlijks wordt door het meldpunt een verslag opgemaakt. In dat verslag wordt in geanonimiseerde zin en met inachtneming van de terzake geldende wettelijke bepalingen gemeld:

      • a.

        het aantal en de aard van de meldingen van een vermoeden van een misstand;

      • b.

        het aantal meldingen dat niet tot een onderzoek geleid heeft;

      • c.

        het aantal onderzoeken die het meldpunt heeft verricht, en

      het aantal adviezen en de aard van de adviezen die het meldpunt heeft

      uitgebracht.

      Dit jaarverslag wordt aan het college en de Ondernemingsraad gestuurd en

      openbaar gemaakt.

      Artikel 15:2:1:11 Inwerkingtreding

      Deze regeling treedt in werking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002

      Artikel 15:3 Vervallen.

      Hoofdstuk 16 Disciplinaire straf

      Artikel 16:1:1 Plichtsverzuim

      Lid 1

      De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, kan deswege disciplinair worden gestraft.

      Lid 2

      Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

      Artikel 16:1:2 Disciplinaire straffen

      Lid 1

      Naast de mogelijkheid genoemd in artikel 8:13 , kunnen de volgende disciplinaire straffen worden toegepast:

      • schriftelijke berisping;

      • arbeid buiten de voor de betrekking van de ambtenaar vastgestelde werktijden zonder vergoeding of tegen een lagere dan de normale vergoeding voor ten hoogste zes uren met een maximum van drie uren per dag en met dien verstande dat deze arbeid niet kan worden opgelegd op zondag en op de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen;

      • vermindering van vakantie met ten hoogste 1/3 van het aantal uren waarop de ambtenaar voor het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft;

      • geldboete tot ten hoogste 1% van het bedrag van het salaris per jaar;

      • niet-betaling van het salaris, doch ten hoogste tot een bedrag overeenkomende met het salaris over een halve maand;

      • stilstand van verhoging van salaris, met uitzondering van verhogingen als gevolg van algemene loonmaatregelen, een herwaardering van de betrekking daaronder begrepen, voor ten hoogste vier jaren;

      • vermindering van salaris met ten hoogste het bedrag van de laatste twee periodieke verhogingen, of, indien aan de door de ambtenaar beklede betrekking geen schaal is verbonden, vermindering van het salaris met ten hoogste 5%, een en ander voor de tijd van niet langer dan twee jaren;

      • plaatsing in een andere betrekking, al of niet in een ander onderdeel van de dienst, voor bepaalde of onbepaalde tijd en met of zonder vermindering van bezoldiging;

      schorsing voor een bepaalde tijd zonder of met gedeeltelijk genot van bezoldiging.

      Lid 2

      De straffen genoemd in het eerste lid, onder a t/m g, worden opgelegd door het college; de straffen genoemd onder h en i, alsmede de straf genoemd in artikel 8:13 , worden opgelegd door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de laatstelijk door de ambtenaar vervulde betrekking.

      Lid 3

      Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd indien de betrokken ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.

      Artikel 16:1:3 Verantwoording

      Lid 1

      De verantwoording door de ambtenaar geschiedt, indien deze niet schriftelijk plaatsvindt, ten overstaan van het college of ten overstaan van een door het college aangewezen vertegenwoordiger. De verantwoording vindt niet eerder dan 6 maal 24 uur en niet later dan 12 maal 24 uur plaats. Op verzoek van de ambtenaar kan van deze termijn worden afgeweken.

      Lid 2

      Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan binnen 36 uur proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door hem te wiens overstaan de verantwoording plaats heeft en door de ambtenaar. Weigert de ambtenaar de ondertekening, dan wordt daarvan in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal wordt de ambtenaar uitgereikt.

      Lid 3

      Indien de ambtenaar zulks verlangt, worden hij en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de ambtelijke rapporten of andere bescheiden welke op de hem ten laste gelegde feiten betrekking hebben.

      Artikel 16:1:4 Verantwoording

      De ambtenaar verstrekt het college een bewijs van ontvangst van het schriftelijk besluit tot strafoplegging.

      Artikel 16:1:5 Verantwoording

      De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.

      Hoofdstuk 17 Studiefaciliteitenregeling.

      (Eigen gemeentelijke regeling)   

      Begripsomschrijvingen en algemene bepaling   

      Artikel 17.1.1 

      Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: 

      • a.

        ambtenaar: degene op wie de CAR/UWO van toepassing is.

      • b.

        studiekosten: de naar het oordeel van burgemeester en wethouders redelijk gemaakte kosten van cursus, les of collegegelden, examen- en diplomagelden, verzendkosten wegens het volgen van schriftelijke cursussen, alsmede voor studiemateriaal met uitzondering van schrijfbehoeften, duurzame gebruiksartikelen en niet voorgeschreven met de studie verband houdende boeken.

      • c.

        reis en verblijfkosten: de naar het oordeel van burgemeester en wethouders in verband met de studie noodzakelijk gemaakte reis- en verblijfkosten met dien verstande dat de reiskosten worden berekend naar de minst kostbare wijze van vervoer met een openbaar middel van vervoer en dat geen vergoeding wordt gegeven indien de lessen worden gevolgd of het examen wordt afgelegd in de gemeente Soest als de ambtenaar daar woonachtig is. 

      Artikel 17.1.2 

      Burgemeester en wethouders zullen aan een ambtenaar op diens verzoek eerst dan studiefaciliteiten toekennen indien: 

      de opleiding door hen deugdelijk en in overeenstemming met het niveau en de capaciteiten van de ambtenaar wordt geoordeeld.

      In dat verband kunnen burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de ambtenaar - een gericht studie-advies inwinnen, dan wel een psychologisch onderzoek laten instellen.   

      Faciliteiten   

      Artikel 17.1.3 

      Burgemeester en wethouders kunnen - indien en voor zover het belang van de dienst zulks toelaat: 

      • a.

        vooruitlopend op het eindresultaat een vergoeding van 75% toekennen voor gemaakte kosten van studies die naar het oordeel van burgemeester en wethouders weliswaar het indirecte gemeentelijk belang dienen, maar primair gericht zijn op de persoonlijke ontplooiing en/of loopbaanambitie van de ambtenaar;

      • b.

        vooruitlopend op het eindresultaat een vergoeding van 100% toekennen voor gemaakte kosten van studies die naar het oordeel van burgemeester en wethouders een direct gemeentelijk belang dienen;

      • c.

        een vergoeding van 100% voor noodzakelijk gemaakte reis- en verblijfkosten toekennen;   

      • d.

        voor het volgen van lessen in het geval les- en diensttijden samenvallen, verlof met behoud van bezoldiging toekennen tot ten hoogste één werkdag per week respectievelijk tot maximaal een halve werkdag per week in het geval les- en diensttijden niet of niet geheel samenvallen (Hierbij wordt rekening gehouden met de aard van de opleiding en de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar);

      • e.

        verlof met behoud van bezoldiging toekennen tot maximaal 4 werkdagen per jaar ter voorbereiding op en het deelnemen aan een slotexamen c.q. deelexamen dat bij voldoende resultaat een vrijstelling voor het slotexamen oplevert;

      • f.

        voor een ambtenaar die een functie voor minder dan 4/5 deel van een volledige werkweek vervult, geldt het onder d. en e. genoemde naar evenredigheid en rato van het aantal werkuren. 

      Artikel 17.1.4 

      • a.

        de studiefaciliteiten worden verleend voor een bepaalde termijn (in het algemeen de normaal te achten duur van de studie of een afgerond deel daarvan);

      • b.

        burgemeester en wethouders kunnen de in het vorige lid bedoelde termijn verlengen;

      • c.

        de in de voorgaande leden bedoelde termijnen worden geacht in elk geval te zijn verstreken op de datum, waarop het dienstverband van de ambtenaar met de gemeente eindigt. 

      Artikel 17.1.5 

      Indien burgemeester en wethouders op grond van door hen ingewonnen inlichtingen van oordeel zijn, dat de ambtenaar niet regelmatig of niet voldoende studeert, waardoor hij niet in staat kan worden geacht zijn studie binnen de termijn als bedoeld in artikel 17.1.4 te volbrengen, zijn zij bevoegd de verleende studiefaciliteiten al dan niet tijdelijk in te trekken.

      Deze intrekking vindt echter niet plaats, indien de ambtenaar aannemelijk maakt, dat de onregelmatige of onvoldoende studieresultaten het gevolg zijn van feiten of omstandigheden, die niet aan hemzelf zijn te wijten.   

      Artikel 17.1.6 

      Indien een ambtenaar niet bij de eerste gelegenheid slaagt voor het afsluitend examen uitgaande van de normale dan wel door burgemeester en wethouders gestelde studietermijn wordt in de regel een terugvordering van 25% op de in artikel 17.1.3 onder a. of b. vermelde studiekosten verlangd.

      De terugvordering zal na overleg met de betrokken ambtenaar op zijn salaris worden ingehouden.   

      Verplichtingen   

      Artikel 17.1.7 

      • a.

        de ambtenaar is verplicht de inlichtingen te geven, die burgemeester en wethouders voor de toepassing en uitvoering van deze verordening nodig achten;

      • b.

        de ambtenaar, aan wie studiefaciliteiten zijn toegekend, is - tenzij zulks op grond van persoonlijke omstandigheden niet kan worden verlangd - verplicht zich na het verstrijken van de in artikel 17.1.4 bedoelde termijn aan het eerstvolgende voor zijn studie geldende examen te onderwerpen en de uitslag daarvan aan burgemeester en wethouders mede te delen;

      • c.

        vergoeding van studiekosten en reis-en verblijfkosten wordt eerst gegeven, nadat de ambtenaar schriftelijk heeft verklaard, dat hij de uit dien hoofde genoten bedragen zal terugbetalen, indien:

      • 1.

        hij de studie, waarvoor de vergoeding is verleend,beëindigt voordat de in artikel 4 bedoelde termijn is verstreken;

      • 2.

        hij de hem ingevolge artikel 17.1.7 onder b. opgelegde verplichting niet nakomt;

      • 3.

        hij de studie, waarvoor de vergoeding is verleend, beëindigt zonder dat hij voor het door hem - na het verstrijken van de in artikel 4 bedoelde termijn - afgelegde (deel)examen is geslaagd, tenzij hij aannemelijk kan maken dat dit niet aan zijn schuld of toedoen is te wijten;

      • 4.

        de vergoeding wordt gestaakt op grond van artikel 17.1.5;

      • 5.

        hij op eigen verzoek of tengevolge van aan hemzelf te wijten feiten of omstandigheden wordt ontslagen voor het einde van de studie, waarvoor de vergoeding is toegekend of binnen twee jaren na de dag waarop hij laatstelijk is geslaagd voor een studie of een afgerond deel daarvan afsluitend examen.

      • d.

        de terugbetalingsverplichting op grond van het gestelde in lid c. onder 1 en 3 van dit artikel vervalt, indien voortzetting van de studie redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd;

      • e.

        geen terugbetaling op grond van het gestelde in lid c., onder 5, behoeft te geschieden, indien de ambtenaar aansluitend aan zijn ontslag een betrekking aanvaardt, waaraan het ambtenaarschap in de zin van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet is verbonden.

      Indien op de datum van ingang van het ontslag van de in lid c., onder 5 bedoelde termijn van twee jaren tenminste één jaar is verstreken blijft de verplichting tot terugbetaling beperkt tot 1/24 gedeelte van de genoten bedragen voor iedere volle maand, die aan de termijn van twee jaren ontbreekt; 

      f.burgemeester en wethouders kunnen de ambtenaar al dan niet op zijn verzoek, geheel of gedeeltelijk en al dan niet tijdelijk ontheffen van de op hem rustende verplichting tot terugbetaling. 

      Slotbepalingen   

      Artikel 17.1.8 

      Burgemeester en wethouders kunnen ter uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen.   

      Artikel 17.1.9 

      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd te beslissen, voorzover nodig in afwijking van het in deze verordening bepaalde, in gevallen, waarin deze verordening naar hun oordeel niet of niet in redelijkheid voorziet.   

      Artikel 17:2

      De ambtenaar heeft na elke periode van vijf jaar recht op loonbaanadvies bij een door het college aangewezen interne of externe deskundige. Hoofdstuk 18 Verplaatsingskosten

      (eigen regeling)  Begripsomschrijvingen

      Artikel 18:1:1  

      Lid 1 Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

      • a.

        betrokkene: de medewerker of gewezen medewerker in de zin van de CAR/UWO;

      • b.

        woongebied: een door het college aan te wijzen gebied aansluitend aan het grondgebied van de gemeente;

      • c.

        standplaats: de gemeente of het met name genoemde deel daarvan, waar de medewerker gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht;

      • d.

        gezinsleden: de echtgenoot, geregistreerde partner van de betrokkene en de kinderen, stief- en pleegkinderen van de betrokkenen en/of van de echtgenoot, geregistreerde partner voor zover zij samenwonen;

      • e.

        eigen huishouding voeren: het zelfstandig en voor eigen rekening bewonen van woonruimte, voorzien van eigen meubilair en stoffering, een en ander op de dag van indiensttreding;

      • f.

        berekeningsbasis: het twaalfvoud van de bezoldiging – in de zin van artikel 3:1, dan wel hetgeen daarmede overeenkomt ingeval dat artikel niet op hem van toepassing is – die betrokkene geniet op het berekeningstijdstip, vermeerderd met de aanspraak op de vakantie en eindejaars-uitkering en in voorkomende gevallen vermeerderd met: 1 genoten wachtgeld of uitkering krachtens hoofdstuk 10 of 11 of een genoten    werkloosheidsuitkering krachtens de WW en eventueel hoofdstuk 10a; 2 genoten uitkering krachtens dan wel overeenkomstig hoofdstuk 9 of het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering; 3 genoten herplaatsingstoelage krachtens hoofdstuk 12 van het pensioenreglement;

      • g.

        berekeningstijdstip: 1e datum waarop de betrokkene verhuist; 2e indien de betrokkene verhuist vóór de datum dat de functie feitelijk wordt vervuld, de datum van ingang van de functievervulling; 3e bij het overlijden of ontslag van de betrokkene, de datum waarop laatstelijk bezoldiging werd genoten;

      • h.

        verplaatsen en verplaatsing: veranderen onderscheidenlijk verandering van de standplaats van de betrokkene in opdracht van het bestuursorgaan;

      • i.

        verplaatsingskostenvergoeding: tegemoet in de kosten van een verplaatsing, dan wel van een verhuizing voortvloeiende uit indiensttreding of ontslag, of wel een tegemoetkoming in reis- en pensionkosten voor de periode dat de verhuizing nog niet heeft plaatsgevonden;

      • j.

        dienstwoning: de door het bevoegde gezag aan de betrokkene in verband met de uitoefening van zijn functie aangewezen woning;

      Lid 2 Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.

      Tegemoetkoming verhuiskosten

      Artikel 18:1:2  

      Lid 1 De betrokkene , die in dienst van de gemeente is getreden en als gevolg daarvan binnen twee jaar na indiensttreding verhuist binnen de 15 kilometergrens van de standplaats, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend.

      Lid 2 De betrokkene, die in verband met een indiensttreding is verhuisd en aan wie binnen twee jaar na verhuizing ontslag op verzoek wordt verleend of die ten gevolge van aan hem te wijten feiten of omstandigheden binnen twee jaren na de verhuizing wordt ontslagen, dient de hem toegekende tegemoetkoming in verhuiskosten terug te betalen. Overgang zonder onderbreking naar een andere tak van dienst van dezelfde gemeente of naar een van haar bedrijven of instellingen wordt niet als ontslag op verzoek beschouwd.

      Lid 3 De tegemoetkoming in verhuiskosten wordt aan de betrokkene, die in verband met een indiensttreding verhuist , slechts verleend, indien hij schriftelijk heeft verklaard dat een verplichting tot terugbetalen als bedoeld in het vorige lid hem bekend is.

      Artikel 18:1:3  

      Lid 1 De betrokkene, die in opdracht van het bevoegde gezag, anders dan in verband met een verplaatsing of indiensttreding, een dienstwoning betrekt of verlaat, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend.

      Lid 2 Indien het verlaten van een dienstwoning samenhangt met een ontslag op verzoek anders dan een ontslag op verzoek met recht op uitkering voor vervroegd uittreden, of met een ontslag als gevolg van aan betrokkene te wijten feiten of omstandigheden en het ontslag niet ingaat binnen twee jaren nadat de dienstwoning is betrokken, kan een gedeeltelijke tegemoetkoming in verhuiskosten worden verleend.

      Lid 3 Indien het verlaten van een dienstwoning verband houdt met het overlijden van de betrokkene, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend aan de nagelaten gezinsleden.

      Lid 4 Bij toepassing van het tweede en derde lid wordt een vergoeding in de verhuiskosten, bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid, verleend, met dien verstande dat deze vergoeding niet meer bedraagt dan die waarop aanspraak zou bestaan bij verhuizing binnen het woongebied.

      Artikel 18:1:4  

      Geen tegemoetkoming in verhuiskosten ingevolge de artikelen 18:1:2 en 18:1:3 wordt verleend, indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaar nadat de betrokkene in dienst is gekomen dan wel na de datum van het ontslag, het overlijden of de verplaatsing.

      Artikel 18:1:5  

      Lid 1 De tegemoetkoming in verhuiskosten kan slechts bestaan uit:

      een bedrag voor de kosten van transport van de bagage en van de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in- en uitpakken van breekbare zaken;

      een bedrag voor dubbele woonkosten, gelijk aan de noodzakelijk te maken kosten, met dien verstande dat de tegemoetkoming ten hoogste een ingevolge artikel 18:1:7, nader vast te stellen bedrag per maand bedraagt en over een termijn van maximaal vier maanden wordt verleend;

      een bedrag voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten.

      Lid 2 Indien de betrokkene op de dag van de verhuizing een eigen huishouding voert, wordt het bedrag bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, voor zover bij of krachtens dit artikel niet anders is bepaald, gesteld op een tegemoetkoming van 3% van de berekeningsbasis voor ieder woon- of slaapvertrek, tot een maximum van vier van deze vertrekken, die de achtergelaten woning telt, met dien verstande dat het bedrag een ingevolge artikel 18:1:7, nader vast te stellen maximum niet mag overschrijden.

      Lid 3 Indien het betreft een verhuizing van een gezin, waarin de echtgenoten, geregistreerde partners beide betrokkene zijn in de zin van dit hoofdstuk en afzonderlijk opdracht hebben om te verhuizen of zijn verplaatst, wordt voor beide betrokkenen de berekeningsbasis vastgesteld. Ingeval beide betrokkenen een deeltijdbetrekking hebben en niet tevens een deeltijdbetrekking bij een andere werkgever die aanspraak geeft op een tegemoetkoming in verhuiskosten, wordt de berekeningsbasis vastgesteld als ware er sprake van een voltijdbetrekking. De tegemoetkoming wordt toegekend op grond van de hoogste berekeningsbasis.

      Lid 4 Indien de betrokkene geen eigen huishouding voert, wordt geen tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid, onder c, verleend. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan voor deze kosten niettemin een tegemoetkoming worden verleend van 3% van de berekeningsbasis.

      Tegemoetkoming woon-werkverkeer

      Artikel 18:1:6  

      Lid 1 De betrokkene die bij indiensttreding meer dan 15 kilometer van de standplaats woonachtig is heeft aanspraak op een vergoeding van de volledige kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling voor de duur van maximaal twee jaar gebaseerd op de voordeligste wijze van openbaar vervoer.

      Lid 2 Een betrokkene als bedoeld in het eerste lid, die naar het oordeel van het bevoegde gezag niet dagelijks heen en weer kan reizen, heeft, tenzij van gemeentewege al dan niet tegen betaling in huisvesting wordt voorzien, aanspraak op een tegemoetkoming in de pensionkosten voor verblijf in een pension in of nabij het gebied als bedoeld in artikel 15:1:17, met daarbij een tegemoetkoming voor ten hoogste eenmaal per week in de reiskosten naar de woonplaats waar hij gevestigd is.

      Lid 3 Indien een betrokkene als bedoeld in het eerste en tweede lid, naar het oordeel van het bevoegde gezag niet alles, wat redelijkerwijs van hem mag worden verwacht, heeft gedaan om zo spoedig mogelijk te verhuizen, komt hij niet langer in aanmerking voor tegemoetkomingen als bedoeld in het eerste en tweede lid.

      Lid 4 Een betrokkene die een functie voor betrekkelijk korte duur bekleedt of voor betrekkelijk korte duur elders is geplaatst en als gevolg daarvan niet behoeft te verhuizen kan een tegemoetkoming in de reiskosten als bedoeld in het eerste lid worden verleend, dan wel een tegemoetkoming overeenkomstig het tweede lid, indien de betrokkene naar het oordeel van het bevoegde gezag niet dagelijks heen en weer kan reizen.

      Medewerkers woonachtig binnen de bebouwde kom van Soest

      Artikel 18:1:6:1

      Medewerkers die woonachtig zijn binnen de bebouwde kom van Soest komen niet in aanmerking voor een vergoeding woon-werkverkeer. Wel kunnen zij gebruik maken van de fiets-privé- regeling.

      Medewerkers woonachtig buiten de bebouwde kom van Soest

      Artikel 18:1:6:2

      Medewerkers woonachtig buiten de bebouwde kom van Soest kunnen na de termijn als vermeld in artikel 18:1:6 in aanmerking komen voor de hierna vermelde vergoeding woon-werkverkeer.

      Een vergoeding gebaseerd op een maandkaart openbaar vervoer tot een maximum van 25 kilometer. Voorwaarde voor de openbaar vervoervergoeding is dat uitbetaling plaatsvindt na overlegging van de openbaar vervoerbewijzen.

      of

      Een vergoeding van € 0,18 netto per kilometer (reisafstand woning-standpunt) met een maximum van € 90,-- per maand ( gebaseerd op maximaal 15 kilometer woon-werkverkeer).

      Artikel 18:1:6:3

      Medewerkers, die structureel minder dan vijf dagen per week werken, ontvangen de in artikel 18:1:6:2 bedoelde reiskostenvergoeding naar rato.

      Artikel 18:1:6:4

      Lid 1 De berekeningsbasis is de reiskostenvergoeding per maand. De vergoeding wordt bij het salaris uitbetaald.

      Artikel 18:1:6:5

      De maandelijkse reiskostenvergoeding wordt stopgezet c.q. niet langer vergoed per eerste van de volgende kalendermaand indien de medewerker langer dan één maand volledig ziek is.

      De vergoeding wordt weer toegekend per de eerste van de maand volgend op de (gedeeltelijke) werkhervatting.

      Dienstreizen.

      Artikel 18:1:6:6

      Lid 1 De medewerker die zich voor de uitoefening van zijn/haar functie binnen de bebouwde kom van Soest moet verplaatsen, dient in principe gebruik te maken van de (dienst)fiets, danwel te voet of per openbaar vervoer. Indien toch gebruik wordt gemaakt van de eigen auto wordt geen kilometer-vergoeding toegekend. De beoordeling of voor een functie het structureel gebruik van een auto noodzakelijk is ligt bij het afdelingshoofd van de afdeling waarbinnen medewerker werkzaam is (zie ook artikel 18:1:6:7 lid 2).

      Lid 2 De medewerker die zich voor de uitoefening van zijn/haar functie buiten de gemeentegrenzen moet verplaatsen dient in principe gebruik te maken van het openbaar vervoer. Voor dienstreizen per trein kan daarbij eventueel 1e klas gereisd worden. De medewerker dient daarbij naar eer en geweten te handelen om te bepalen of op grond van doelmatigheid gekozen wordt voor het gebruik van zijn/haar eigen vervoermiddel. De vergoeding voor het gebruik van de eigen auto voor dienstreizen staat vermeld in artikel 18:1:6:7.

      Lid 3 Indien voor een dienstreis gebruik moet worden gemaakt van een eigen auto moeten tevens de woon-werk kilometers tot de dienstreis worden gerekend indien voor het woon-werkverkeer geen vergoeding voor autokosten wordt ontvangen.

      Artikel 18:1:6:7

      Lid 1 Medewerkers die de auto ten behoeve van werkzaamheden voor de gemeente mogen gebruiken ontvangen een netto kilometervergoeding van € 0,18 plus daarboven 0,10 cent belastbaar.

      Lid 2 Medewerkers die vanuit hun functie, in een kalenderjaar structureel gemiddeld 1000 kilometer of meer voor de gemeente rijden, kunnen in aanmerking komen voor een netto vergoeding van € 0,28. Jaarlijks (maand november) bepaalt de directie op voordracht van de afdelingshoofden welke functies op basis van gehonoreerde declaraties van het lopende jaar daarvoor in aanmerking komen.

      Artikel 18:1:6:8

      Lid 1 De medewerker is verplicht ervoor zorg te dragen, dat zijn vervoermiddel, waarvoor hem voor het gebruik van dienstdoeleinden toestemming kan worden verleend, te allen tijde voldoet aan normaal te stellen eisen van onderhoud.

      Lid 2 Buiten de vergoeding als bedoeld in deze vergoedingsregeling kunnen geen kosten van welke aard ook, die verband houden met het rijden en het onderhoud van zijn vervoermiddel ten laste van de gemeente worden gebracht.

      Hoogte tegemoetkoming verhuiskosten

      Artikel 18:1:7  

      Voor de tegemoetkoming in verhuiskosten zoals bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid, onder b, en het tweede lid, geldt dat deze bedragen dan wel de genoemde maxima, overeenkomen met de bedragen zoals deze worden vastgesteld in het LOGA.

      Pensionkosten

      Artikel 18:1:8  

      Lid 1 De tegemoetkoming in pensionkosten als bedoeld in artikel 18:1:6, tweede lid, bedraagt voor de betrokkene die gewoonlijk met gezinsleden samenwoont 90% en voor de overige betrokkenen 60% van de betaalde pensionkosten. De maximale vergoeding voor pensionkosten is vastgesteld op

      € 450,-- netto per maand.

      Lid 2 De tegemoetkoming in reiskosten voor gezinsbezoek dan wel voor het bezoeken van de plaats waar betrokkene nog is gehuisvest, is gelijk aan de kosten van het gebruik van het openbaar vervoer en wel naar het tarief van de laagste klasse.

      Procedure tegemoetkoming verhuiskosten

      Artikel 18:1:9  

      Lid 1 De aanvraag voor een tegemoetkoming in verhuiskosten dient vóór de datum van de verhuizing bij het bevoegde gezag te zijn ingediend.

      Lid 2 Zo spoedig mogelijk na de verhuizing doch in ieder geval binnen zes maanden daarna doet de betrokkene bij het bevoegde gezag opgave van de kosten als bedoeld in artikel 18:1:5, eerste lid, onder b.

      Voorschot

      Artikel 18:1:10  

      Het bevoegde gezag kan ter zake van de in dit hoofdstuk bedoelde tegemoetkomingen een voorschot verlenen.

      Overgangsregeling.

      Artikel 18:1:11

      Medewerkers die in dienst zijn gekomen voor inwerkingtreding van deze regeling en woonachtig zijn in de bebouwde kom van Soest kunnen op grond van overgangsrecht in aanmerking blijven komen van een bruto fietsvergoeding van € 17,50 per maand.

      Slotbepaling.

      Artikel 18:1:12  

      Het college kan voor zover nodig in afwijking van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels beslissen in individuele gevallen, waarin deze regeling naar het oordeel van het college niet of niet naar redelijkheid voorzien.

      Inwerkingtreding.

      Artikel 18:1:13

      De regeling komt in de plaats van de thans vigerende verplaatsingskostenregeling en treedt in werking per 1 juni 2005.

Hoofdstuk 19 Rechtspositieregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer

Artikel 19:1:1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

• vrijwilliger: degene die zich beschikbaar heeft gesteld voor de gemeentelijke brandweer en als zodanig door het college is aangesteld om in de openbare dienst werkzaam te zijn;

• zich beschikbaar stellen: het oproepbaar zijn om in voorkomende gevallen werkzaamheden te verrichten welke vallen binnen het takenpakket van de gemeentelijke brandweer.

Artikel 19:1:2 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt niet als vrijwilliger beschouwd: degene met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten.

Artikel 19:1:3 Overleg met vakorganisaties

H et overleg aangaande aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de vrijwilliger, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, vindt plaats in de op grond van artikel 12:1 , tweede lid, voor het gemeentepersoneel ingestelde commissie voor georganiseerd overleg.

Artikel 19:1:4 Uitreiking van rechtspositieregelingen

Lid 1

Op verzoek ontvangt de vrijwilliger kosteloos een exemplaar van dit hoofdstuk, van de wijzigingen daarvan en van alle andere regelen welke ter uitvoering van artikel 125 Ambtenarenwet voor de vrijwilligers zijn of worden getroffen en alle wijzigingen daarvan.

Lid 2

Op verzoek ontvangen eveneens kosteloos een exemplaar van de in het vorige lid bedoelde stukken:

• de centrales van overheidspersoneel welke deelnemen aan het in artikel 19:1:3 bedoelde georganiseerde overleg;

• ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komt.

Artikel 19:1:5 Uitreiking van rechtspositieregelingen

Lid 1

Op verzoek ontvangt de vrijwilliger kosteloos een exemplaar van de voor hem geldende schriftelijke regelen welke zijn vastgesteld ter uitwerking of aanvulling van de bepalingen van dit hoofdstuk of welke hij bij de vervulling van zijn betrekking heeft na te leven tenzij de bedoelde regelen op een voor hem gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage liggen.

Lid 2

Wanneer de vrijwilliger niet-schriftelijk vastgestelde regelen, zoals bedoeld in het eerste lid, heeft na te leven, worden deze behoorlijk te zijner kennis gebracht.

Artikel 19:1:6 Aanstelling

Lid 1

Aanstelling geschiedt vast of tijdelijk.

Lid 2

Tijdelijke aanstelling geschiedt voor bepaalde tijd en kan slechts plaatshebben bij wijze van proef.

Lid 3

De tijdelijke aanstelling duurt ten hoogste twee jaar, welke termijn in bijzondere gevallen met ten hoogste een jaar kan worden verlengd tenzij deze met toepassing van dit hoofdstuk voor het aflopen van genoemde termijn beëindigd is.

Lid 4

Zodra de termijn die overeenkomstig het vorige lid voor de tijdelijke aanstelling geldt, is verstreken, wordt een vaste aanstelling verleend, tenzij daartegen uit anderen hoofde bezwaren bestaan.

Artikel 19:1:7 Aanstelling

Voor aanstelling kan slechts in aanmerking komen degene die voldoet aan het gestelde in artikel 6, lid 1 van het Besluit brandweerpersoneel (Stb. 1991, 276) en:

• geacht kan worden de voor de brandweerdienst vereiste karaktereigenschappen te bezitten en;

• door de aard en de plaats van zijn dagelijkse werkzaamheden en de ligging van zijn woning geacht kan worden in staat te zijn zijn taak bij de gemeentelijke brandweer naar behoren te vervullen en;

• de leeftijd van ten minste 18 jaar heeft bereikt.

Artikel 19:1:8 Bericht van aanstelling

Lid 1

Het bericht van aanstelling dat de vrijwilliger voor de indiensttreding kosteloos ontvangt, vermeldt:

• de naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum van de vrijwilliger;

• of de vrijwilliger vast of tijdelijk wordt aangesteld;

• de dag met ingang waarvan de vrijwilliger is aangesteld dan wel een omschrijving of aanduiding van die dag;

• de rang en de vergoeding welke de vrijwilliger worden toegekend;

• indien de aanstelling tijdelijk is, een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van die tijd.

Lid 2

Alle wijzigingen in de punten vermeld in het eerste lid, sub b t/m e, worden de vrijwilliger ten spoedigste kosteloos medegedeeld.

Artikel 19:1:9 Vergoeding

Aan de vrijwilliger wordt een vergoeding toegekend krachtens bijlage VI, tenzij een andere regeling is overeengekomen.

Bijlage Vergoedingsregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer

Artikel 1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder ‘vrijwilliger’: vrijwilliger in de zin van de Rechtspositieregeling vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer.

Artikel 2

De vrijwilliger geniet per kalenderjaar een vaste vergoeding, welke na afloop van elk kalenderjaar zo spoedig mogelijk wordt uitbetaald.;

De vaste vergoeding wordt vastgesteld op het bedrag, dat in tabel 1 is vermeld achter de door de vrijwilliger beklede rang.;

In de vaste vergoeding is een bedrag begrepen ter vergoeding van onkosten die worden gemaakt in verband met de beroepsuitoefening. Deze vergoeding bedraagt € 136,- per jaar.;

In de vergoeding ten behoeve van officieren is tevens een onkostenvergoeding begrepen van € 2,27 per in het kader van de beroepsuitoefening verrichte activiteit, niet zijnde een activiteit als bedoeld in artikel 3, tweede lid.

Artikel 3

De vrijwilliger beneden de rang van adjunct-hoofdbrandmeester – met uitzondering van de brandmeester die tevens ondercommandant is – die, na een door of vanwege de burgemeester ontvangen oproep, deelneemt aan de oefening, of die de lessen van een voor zijn betrekking voorgeschreven cursus volgt, heeft recht op een vergoeding.;

De vrijwilliger die na daartoe te zijn opgeroepen, werkelijke dienst verricht in verband met brandbestrijding of andere hulpverleningen, heeft recht op een vergoeding.;

De vergoeding, bedoeld in het eerste lid onderscheidenlijk de vergoeding bedoeld in het tweede lid wordt vastgesteld op het per uur uitgedrukt bedrag, dat in kolom 2 onderscheidenlijk in kolom 3 van tabel 1 is vermeld achter de door de vrijwilliger beklede rang.;

In de vergoeding bedoeld in dit artikel is een onkostenvergoeding begrepen van € 2,27 per in het kader van de beroepsuitoefening verrichte activiteit.

Artikel 4

De algemene salarismutaties voor de sector gemeenten zoals die in het LOGA worden overeengekomen zijn wat betreft het percentage en de ingangsdatum van overeenkomstige toepassing op de bedragen genoemd in artikel 2, tweede lid en artikel 3, derde lid.;

De overeenkomstig het vorige lid berekende vaste vergoedingen worden afgerond op het dichtstbijzijnde veelvoud van vijf euro en de uurvergoedingen op het dichtstbijzijnde veelvoud van vijf eurocent.

Artikel 5

Het college kan een vergoedingsregeling vaststellen voor het verrichten van wacht-, consignatie- en bewakingsdiensten door de vrijwilliger.

Deze regeling luidt als volgt:

Piketdienst is het zich volgens rooster ter beschikking houden voor brandweerdiensten;

Vrijwilligers krijgen vergoeding voor piketdiensten op zaterdagen,zon- en feestdagen en daarbuiten op een beperkt aantal door de commandant nader aan te wijzen dagen.

Bij het verrichten van piketdiensten komen 24 uur per dag voor vergoeding in aanmerking, tenzij vooraf een minder uren omvattend rooster is afgesproken.

Voor piketuren op zon- en feestdagen bedraagt de uurvergoeding 16% en voor piketuren op zaterdag en eventuele andere werkdagen bedraagt de uurvergboeding 10% van het 1/156 gedeelte van:

Het maximum van schaal 6 voor de functies van chauffeur en lid van de piketploeg;

Het maximum van schaal 8 voor de functie van bevelvoerder;

Het maximum van schaal 11 voor de functie van officier van dienst.

De salarisschalen zoals hierboven genomed zijn opgenomen in de bezoldigingsregeling.

Artikel 6

Het college kan in bijzondere gevallen aan de vrijwilliger een vergoeding voor derving van loon of inkomsten toekennen wegens het verrichten van de in artikel 3, eerste en tweede lid, bedoelde brandweerdienst.

Artikel 7

Indien de vrijwilliger met toepassing van deze regeling een lagere vaste vergoeding zou ontvangen dan hij ontving op grond van de oude verordening, blijft het laatstbedoelde bedrag voor hem van toepassing.

Vergoedingentabel betreffende de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 juni 2007

jaarvergoeding

uurbedrag oefeningen en cursussen e.d.

uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening

aspirant-brandwacht

307

9,50

17,78

brandwacht 

307

10,09

18,88

brandwacht 1e klasse

307

10,93

20,54

hoofdbrandwacht 

307

12,11

22,71

aspirant-onderbrandmeester

307

10,68

20,01

onderbrandmeester

461

13,37

24,99

brandmeester

461

15,17

28,52

brandmeester (tevens ondercommandant)

2706

0,00

27,06

aspirant-officier

307

13,37

24,99

adjunct-hoofdbrandmeester

2899

0,00

28,99

adjunct-hoofdbrandmeester(tevens commandant)

3877

0,00

28,99

adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse

3267

0,00

32,67

adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse(tevens commandant)

4361

0,00

32,67

hoofdbrandmeester

3636

0,00

36,36

hoofdbrandmeester (tevens commandant)

4840

0,00

36,36

hoofdbrandmeester 1e klasse

4207

0,00

42,07

hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)

5604

0,00

42,07

commandeur

4791

0,00

47,91

commandeur (tevens commandant)

6393

0,00

47,91

commandeur 1e klasse

5221

0,00

52,21

commandeur 1e klasse(tevens commandant)

6954

0,00

52,21

adjunct-hoofdcommandeur

7767

0,00

58,27

Vergoedingentabel betreffende de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 juni 2008

jaarvergoeding

uurbedrag oefeningen en cursussen e.d.

uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening

aspirant-brandwacht

314

9,71

18,17

brandwacht 

314

10,31

19,30

brandwacht 1e klasse

314

11,17

20,99

hoofdbrandwacht 

314

12,38

23,21

aspirant-onderbrandmeester

314

10,91

20,45

onderbrandmeester

471

13,66

25,54

brandmeester

471

15,50

29,15

brandmeester (tevens ondercommandant)

2766

0,00

27,66

aspirant-officier

314

13,66

25,54

adjunct-hoofdbrandmeester

2963

0,00

29,63

adjunct-hoofdbrandmeester(tevens commandant)

3962

0,00

29,63

adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse

3339

0,00

33,39

adjunct-hoofdbrandmeester 1e klasse(tevens commandant)

4457

0,00

33,39

hoofdbrandmeester

3716

0,00

37,16

hoofdbrandmeester (tevens commandant)

4946

0,00

37,16

hoofdbrandmeester 1e klasse

4300

0,00

43,00

hoofdbrandmeester 1e klasse (tevens commandant)

5727

0,00

43,00

commandeur

4896

0,00

48,96

commandeur (tevens commandant)

6534

0,00

48,96

commandeur 1e klasse

5336

0,00

53,36

commandeur 1e klasse(tevens commandant)

7107

0,00

53,36

adjunct-hoofdcommandeur

7938

0,00

49,55

Artikel 19:1:10 Militaire dienst

Lid 1

De vrijwilliger die ingevolge wettelijke verplichting in werkelijke militaire dienst is, wordt geacht niet beschikbaar te zijn.

Lid 2

Indien en voor zover de periode van werkelijke militaire dienst van de vrijwilliger meer dan twee maanden is, heeft hij gedurende deze periode geen recht op de aan zijn rang verbonden vaste vergoeding.

Lid 3

Indien de in het vorige lid bedoelde vrijwilliger uit dien hoofde deelnemer in de zin van het pensioenreglement, geniet hij gedurende de in dat lid bedoelde periode de aan zijn rang verbonden vaste vergoeding tot een bedrag dat gelijk is aan het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenpremie.

Artikel 19:1:11 Bevordering

De bevordering conform het Besluit brandweerpersoneel (Stb. 1991, 276) geschiedt door het college. In het bevorderingsbesluit dienen in ieder geval de nieuwe rang en de daaraan verbonden vergoeding te worden vermeld.

Artikel 19:1:12 Aanspraken bij ongeval

Lid 1

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder ongeval en arbeidsongeschiktheid, hetgeen daaronder wordt verstaan in de door de gemeente ter zake gesloten ongevallenverzekering.

Lid 2

De vrijwilliger wordt bij indiensttreding in kennis gesteld van de bepalingen van de door de gemeente te zijnen behoeve gesloten ongevallenverzekering.

Lid 3

Wijzigingen in de in het tweede lid bedoelde bepalingen worden tijdig vóór de inwerkingtreding aan de vrijwilliger medegedeeld.

Artikel 19:1:13 Aanspraken bij ongeval

Lid 1

De vrijwilliger die arbeidsongeschikt is, welke ongeschiktheid blijkens een geneeskundig onderzoek het gevolg is van een ongeval ontstaan in verband met de vervulling van zijn betrekking, heeft aanspraak op een uitkering indien en voor zover de in artikel 19:1:12 , tweede lid, bedoelde verzekering dit regelt.

Lid 2

De in artikel 19:1:12 , tweede lid, bedoelde verzekering bevat in ieder geval de volgende bepalingen:

• bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt de eventuele restcapaciteit gedurende de eerste twee jaar buiten beschouwing gelaten;

• bij blijvende arbeidsongeschiktheid bestaat aanspraak op een uitkering ineens.

Lid 3

De vrijwilliger heeft behoudens artikel 19:1:15 geen aanspraak op enige vergoeding ten laste van de gemeente ter zake van een ongeval.

Artikel 19:1:14 Aanspraken bij ongeval

Indien een vrijwilliger ten gevolge van een ongeval, ontstaan in verband met de vervulling van zijn betrekking, komt te overlijden, hebben diens nagelaten betrekkingen aanspraak op een uitkering volgens de bepalingen van de door de gemeente ter zake gesloten ongevallenverzekering.

Artikel 19:1:15 Aanspraken bij ongeval

Lid 1

In geval van een ongeval, ontstaan in verband met de vervulling van zijn betrekking, worden de vrijwilliger de te zijnen laste blijvende naar het oordeel van het college noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging vergoed tot ten hoogste het bedrag waarvoor de gemeente zich ter zake heeft verzekerd.

Lid 2

Het college kan in de gevallen, waarin de in het eerste lid bedoelde kosten het bedrag waarvoor de gemeente zich ter zake heeft verzekerd te boven gaan, een tegemoetkoming in de hogere kosten verlenen.

Artikel 19:1:16 Aanspraken bij ongeval

Indien geen sprake is van een ongeval doch wel van een ziekte welke is ontstaan of verergerd in verband met de vervulling van de betrekking, stelt het college ter zake een uitkering vast voor zover de verzekering daar niet in voorziet.

Artikel 19:1:17 Aanspraken bij ongeval

Onder vrijwilliger, bedoeld in de artikelen 19:1:14 , 19:1:15 en 19:1:16 wordt mede begrepen de gewezen vrijwilliger, voor zover deze de leeftijd zoals bedoeld in artikel 19:1:38 , tweede lid, sub b, nog niet heeft bereikt. Artikel 19:1:13 is eveneens van toepassing op de gewezen vrijwilliger tot het in artikel 19:1:38 , tweede lid, sub b genoemde tijdstip indien hij blijvend arbeidsongeschikt is.

Artikel 19:1:18 Overige rechten en verplichtingen

De vrijwilliger is gehouden zijn werkzaamheden nauwgezet en ijverig te verrichten en zich ook overigens te gedragen zoals een goed vrijwilliger betaamt.

Artikel 19:1:19 Overige rechten en verplichtingen

De vrijwilliger is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij instructie of bij besluit van het college is voorgeschreven.

(

Artikel 19:1:20 Overige rechten en verplichtingen

Lid 1

De vrijwilliger is verplicht:

• deel te nemen aan oefeningen, bijeenkomsten en cursussen;

• wacht-, consignatie- en bewakingsdiensten te verrichten.

Lid 2

De kosten verbonden aan het volgen van cursussen, het deelnemen aan examens, het bijwonen van bijeenkomsten gericht op de beroepsuitoefening, alle voor zover betrekking hebbend op het vervullen van de brandweertaak, komen ten laste van de gemeente.

Artikel 19:1:21 Overige rechten en verplichtingen

Het is de vrijwilliger verboden, behoudens toestemming verleend door of namens het college in bijzondere gevallen, ten eigen bate aan de gemeente toebehorende eigendommen te gebruiken.

Artikel 19:1:22 Overige rechten en verplichten

H et is aan de vrijwilliger verboden:

• vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen, anders dan met toestemming van het college;

• steekpenningen aan te nemen.

Artikel 19:1:23 Overige rechten en verplichtingen

Indien de vrijwilliger niet beschikbaar kan zijn, is hij verplicht daarvan, onder opgave van redenen, zo tijdig mogelijk mededeling te doen aan de commandant.

Artikel 19:1:24 Overige rechten en verplichtingen

Lid 1

De vrijwilliger is verplicht tijdens zijn werkzaamheden de door of namens het college voorgeschreven dienstkleding en uitrustingsstukken te dragen.

Lid 2

De dienstkleding en uitrustingsstukken worden van gemeentewege kosteloos in bruikleen verstrekt aan de vrijwilliger, die bij ontslag verplicht is deze bij de commandant in te leveren.

Lid 3

De vrijwilliger draagt zorg voor het onderhoud van de hem in bruikleen verstrekte dienstkleding en uitrustingsstukken en hij is verplicht deze te doen onderwerpen aan de inspectie en controle door of namens de commandant.

Lid 4

Reparatie aan de dienstkleding en uitrustingsstukken geschiedt van gemeentewege.

Lid 5

Als uitgaansuniformkleding van de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer geldt de voor het rijksbrandweerpersoneel voorgeschreven uitgaansuniformkleding.

Artikel 19:1:25 Overige rechten en verplichtingen

Het is de vrijwilliger verboden:

• de dienstkleding en uitrustingsstukken te dragen wanneer hij geen werkzaamheden als vrijwilliger verricht, behalve in de gevallen waarin het college daarvoor toestemming heeft verleend;

• de dienstkleding en uitrustingsstukken aan derden ten gebruike te geven;

• dienstkleding te dragen voorzien van:

• andere rangonderscheidingstekenen dan die verbonden aan de rang welke betrokkene bekleedt;

• insignes en andere onderscheidingstekenen, tenzij tot het dragen daarvan hetzij van regeringswege, hetzij door het college, toestemming is verleend.

Artikel 19:1:26 Gebruik motorrijtuig

Het is de vrijwilliger slechts toegestaan een motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen te gebruiken ten behoeve van zijn werkzaamheden als vrijwilliger, indien en voor zover hem daartoe door of namens het college toestemming is verleend.

Aan deze toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.

Artikel 19:1:27 Schadevergoeding

Lid 1

De vrijwilliger kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van door de gemeente geleden schade, voor zover deze aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten.

Lid 2

De vrijwilliger wordt in de gelegenheid gesteld ten aanzien van de wijze van inhouding van de schadevergoeding op zijn vergoeding zijn wensen kenbaar te maken.

Artikel 19:1:28 Schadevergoeding

A an de vrijwilliger wordt de schade van aan hem toebehorende kleding en uitrusting vergoed, welke hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de door hem verrichte werkzaamheden, voor zover de schade niet bestaat uit normale slijtage van die goederen.

Artikel 19:1:29 Schadevergoedinig

Het college kan bepalen in welke niet elders voorziene gevallen schadeloosstelling en vergoeding van kosten zullen worden verleend.

Artikel 19:1:30 Disciplinaire maatregelen

Lid 1

De vrijwilliger die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan deswege disciplinair worden gestraft.

Lid 2

Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed vrijwilliger in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.

Artikel 19:1:31 Disciplinaire maatregelen

Lid 1

De disciplinaire straffen welke kunnen worden toegepast, zijn:

• schriftelijke berisping;

• inhouding van een deel der vaste vergoeding als bedoeld in bijlage VI;

• schorsing al dan niet met inhouding van de vergoeding;

ongevraagd ontslag.

Lid 2

De straffen worden door het college opgelegd.

Artikel 19:1:32 Disciplinaire maatregelen

Lid 1

De verantwoording door de vrijwilliger geschiedt, indien deze niet schriftelijk plaatsvindt, ten overstaan van het college of ten overstaan van een door het college aangewezen vertegenwoordiger. De verantwoording vindt niet eerder dan 6 maal 24 uur en niet later dan 12 maal 24 uur plaats. Op verzoek van de vrijwilliger kan van deze termijnen worden afgeweken.

Lid 2

Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan binnen 36 uur proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door hem te wiens overstaan de verantwoording heeft plaatsgehad en door de vrijwilliger. Weigert de vrijwilliger de ondertekening, dan wordt daarvan in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding der redenen melding gemaakt.

Een afschrift van het proces-verbaal wordt de vrijwilliger uitgereikt.

Lid 3

Indien de vrijwilliger zulks verlangt, worden hij en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van de ambtelijke rapporten of andere bescheiden welke op de hem ten laste gelegde feiten betrekking hebben.

Artikel 19:1:33 Disciplinaire maatregelen

De vrijwilliger verstrekt het college een ontvangstbewijs van het besluit tot strafoplegging.

Artikel 19:1:34 Disciplinaire maatregelen

De straf bedoeld in artikel 19:1:31 , eerste lid, onder b tot en met d, wordt niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.

Artikel 19:1:35 Schorsing en ontslag

Lid 1

Onverminderd het bepaalde in artikel 19:1:30 kan de vrijwilliger door het college worden geschorst:

• wanneer hem het voornemen tot bestraffing met ongevraagd ontslag is te kennen gegeven of hem van de oplegging van deze straf mededeling is gedaan;

• wanneer tegen hem volgens de ter zake geldende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis ten uitvoer wordt gelegd;

• wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf wordt ingesteld;

• in andere gevallen waarin schorsing wordt gevorderd door het belang van de dienst.

Lid 2

Het schorsingsbesluit bevat in ieder geval :

• een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat;

• een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur der schorsing.

Artikel 19:1:36 Schorsing en ontslag

Het besluit van het college tot het verlenen van ontslag vermeldt de datum van ingang van het ontslag dan wel een omschrijving of aanduiding van die datum.

Artikel 19:1:37 Schorsing en ontslag

Lid 1

Indien de vrijwilliger ontslag verzoekt, wordt hem dit eervol verleend.

Lid 2

Dit ontslag wordt niet verleend met ingang van een datum gelegen binnen een maand dan wel later dan drie maanden na de datum waarop het verzoek om ontslag is ingekomen.

Lid 3

Indien de vrijwilliger dit verzoekt, kan van het bepaalde in het tweede lid worden afgeweken.

Lid 4

Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de vrijwilliger aanhangig is, of indien overwogen wordt hem in aanmerking te brengen voor een disciplinaire straf, kan het nemen van een beslissing op een verzoek om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.

Artikel 19:1:38 Schorsing en ontslag

Lid 1

Het college verleent de vrijwilliger ongevraagd eervol ontslag op grond van het bereikt hebben van de 55-jarige leeftijd. Dit ontslag gaat in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de leeftijd van 55 jaar is bereikt.

Lid 2

De ingangsdatum van het in het vorige lid bedoelde ontslag kan telkens met een periode van één jaar worden opgeschort, indien zulks door het college in het belang van de dienst wordt geacht en:

• de vrijwilliger zulks heeft verzocht of daarmede instemt; en

• de vrijwilliger blijkens het ingewonnen advies van een door het college aangewezen geneeskundige, lichamelijk en psychisch in staat kan worden geacht zijn werkzaamheden te blijven verrichten.

Bedoelde opschorting eindigt in ieder geval op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de leeftijd van 60 jaar is bereikt.

Lid 3

Niettemin kan het college aan de vrijwilliger die tussentijds blijkens het advies van een door het college aangewezen geneeskundige ongeschikt is geworden voor het verder verrichten van werkzaamheden, eervol ontslag verlenen met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin bedoeld advies door het college ter kennis van de vrijwilliger is gebracht.

Artikel 19:1:39 Schorsing en ontslag

Lid 1

Het college kan de vrijwilliger ongevraagd ontslag verlenen op grond van:

• het eindigen van de noodzaak tot beschikbaarstelling of wegens verandering in de organisatie van de gemeentelijke brandweer;

• o nder curatelestelling;

• toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

• onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;

• de omstandigheid dat hij wegens de aard of de plaats van zijn dagelijkse werkzaamheden dan wel de ligging van zijn woning geacht moet worden niet langer in staat te zijn zijn taak bij de brandweer te vervullen;

• onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werkzaamheden op grond van ziekten of gebreken;

• onbekwaamheid of ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werkzaamheden anders dan op grond van ziekten of gebreken.

Lid 2

In de in het eerste lid genoemde gevallen wordt, met uitzondering van het geval bedoeld onder d, het ontslag steeds eervol verleend.

Artikel 19:1:40 Overgangs- en slotbepalingen

Lid 1

De vrijwilliger die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd is van rechtswege ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt.

Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, het dienstverband feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een aanstelling is verleend, wordt de vrijwilliger geacht met ingang van bedoelde datum een vaste aanstelling te hebben ontvangen.

Lid 2

Ontslag op een der gronden genoemd in dit hoofdstuk kan aan de vrijwilliger als bedoeld in het vorige lid, worden verleend met ingang van een datum gelegen vóór de datum waarop hij van rechtswege zou zijn ontslagen.

Artikel 19:1:41 Overgangs- en slotbepalingen

De beslissingen ter uitvoering van dit hoofdstuk worden schriftelijk aan de betrokkene medegedeeld.

Hoofdstuk 20 Vergoeding piketdienst beroepsbrandweer

Artikel 20:1:1 Vergoeding piketdienst beroepsbrandweer

De ambtenaar, op wie de verplichting rust zich buiten de voor hem geldende werktijden ter beschikking te houden ten behoeve van de brandweerdienst, heeft aanspraak op een vergoeding.

Artikel 20:1:2 Vergoeding piketdienst beroepsbrandweer

Deze vergoeding bestaat uit verlof, dat door de commandant wordt verleend zo spoedig mogelijk in de regel binnen zes kalenderweken na het tijdvak waarin de ambtenaar zich ter beschikking moest houden.

Het verlof bedraagt 16% van het aantal uren, waarin hij zich ter beschikking moest houden, voor zover deze vielen op zondag, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere dag, die daarboven door het college wordt aangewezen en 10% van het aantal uren waarin hij zich ter beschikking moest houden, indien deze uren vielen op andere dagen.

Artikel 20:1:3 Vergoeding piketdienst beroepsbrandweer

Indien naar het oordeel van de commandant het dienstbelang zich verzet tegen het toekennen van verlof, wordt een vergoeding in geld gegeven. De vergoeding bedraagt 16% van het 1/156 gedeelte van het salaris per maand voor elk uur, waarin de ambtenaar zich ter beschikking moet houden, voor zover deze uren vielen op zondag, nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd en iedere andere dag die daarboven door het college wordt aangewezen en 10% van dat salarisgedeelte voor elk uur, waarin hij zich ter beschikking moest houden, indien deze uren vielen op andere dagen. De uitbetaling heeft zo spoedig mogelijk plaats.

Hoofdstuk 21 De rechtspositionele erkenning van alternatieve samenlevingsvormen

Artikel 21:1:1 Begripsomschrijving

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder levenspartner verstaan: een persoon met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en met het oogmerk duurzaam samen te leven een gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring, ingericht volgens door het college nader te stellen regels. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt.

Artikel 21:1:2 Gelijkstelling levenspartner met echtgenoot

De bepalingen die gelden voor de gehuwde ambtenaar, zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op de ambtenaar met een levenspartner. Waar in deze bepalingen staat "echtgenoot" moet tevens worden gelezen "levenspartner".

Artikel 21:1:3 Vervallen

Artikel 21:1:4 Gelijkstelling levenspartner met echtgenoot

In gevallen waarin dit hoofdstuk niet of niet naar redelijkheid voorziet, treft het college een passende voorziening.

Hoofdstuk 22. Procedureregeling functiebeschrijving en -waardering gemeente Soest

Artikel 1:

DEFINITIES

Functie

Het samenstel van feitelijke taken en/of werkzaamheden dat de functiehouder op basis van een generieke functiebeschrijving dient uit te voeren.

Functiehouder:

  • -

    de ambtenaar in de zin van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (Car/Uwo) gemeente Soest of

  • -

    de werknemer met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, als bedoeld in artikel 2:5 van de Car is aangegaan en die aangewezen is om een generieke functie te bekleden.

Functiegroep:

Een groep van functies die qua aard, overwegend karakter, complexiteit en niveau gelijksoortig zijn en vergelijkbare eisen stellen aan de competenties (kennis, houding, vaardigheden en gedrag) van de functiehouders.

Generieke functiebeschrijving:

De beschrijving die krachtens een algemeen verbindend voorschrift door het College van Burgemeester en wethouders als zodanig is vastgesteld voor een functie binnen een functiegroep, logisch voortvloeiend uit de organisatiestructuur en verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen de gemeente Soest. De generieke functiebeschrijving is een weergave van aard, overwegend karakter, niveau en complexiteit van taken.

Functiewaardering:

Het bepalen van de functiewaarde van de generieke functiebeschrijving met behulp van de vastgestelde methode RATO.

Directieoverleg:

De gemeentesecretaris/algemeen directeur en de adjunct-directeur.

Bestuurder:

De bestuurder in de zin van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR).

Managementoverleg:

De directie en de afdelingshoofden tezamen.

Ervaringsdeskundige:

Een als zodanig door de systeemhouder (Buitenhek & van Doorn Consultancy) erkend deskundige inzake de toepassing en werking van de functiewaarderingsmethode RATO.

Toetsingscommissie:

De commissie, als bedoeld in artikel 5, die belast is met de toetsing van de voorwaarderingen van de functiewaarderingsdeskundige. De commissie bestaat uit ervaringsdeskundigen op het gebied van functiewaardering.

Bezwarencommissie:

De commissie, als bedoeld in artikel 8, die belast is met de behandeling van bezwaren tegen de inpassings- en bezoldigingsbesluiten zoals bedoeld in artikel 7 van deze regeling. De commissie bestaat uit ervaringsdeskundigen op het gebied van functiewaardering.

Artikel 2:

VASTSTELLING FUNCTIEBESCHRIJVINGEN

De gemeentesecretaris/ algemeen directeur, of in opdracht de adjunct-directeur en/of afdelingshoofden, stelt ofstellen (zonodig in samenspraak met de functiewaarderingsdeskundige) per functie een generieke beschrijving op. Voor de beschrijving wordt het model gebruikt zoals vastgesteld door de gemeentesecretaris/algemeen directeur. Generieke beschrijvingen kunnen worden aangevuld met specifieke functie-informatie, functiecompetenties en/of –instructies.

De generieke functiebeschrijvingen worden besproken in het directieoverleg en door de gemeentesecretaris/ algemeen directeur voorlopig vastgesteld.

De voorlopig vastgestelde generieke functiebeschrijvingen worden ter advies aangeboden aan de ondernemingsraad (OR).

De datum van de te houden overlegvergadering wordt in gezamenlijk overleg vastgesteld, doch vindt niet later plaats dan zes weken nadat de gemeentesecretaris/ algemeen directeur de OR om advies heeft gevraagd.

Nadat de OR haar advies heeft uitgebracht, legt de gemeentesecretaris/ algemeen directeur de generieke functiebeschrijvingen ter vaststelling voor aan het College van Burgemeester en wethouders.

Het College van Burgemeester en wethouders stelt de generieke functiebeschrijvingen bij algemeen verbindend voorschift vast.

Artikel 3:

WIJZIGING GENERIEKE FUNCTIEBESCHRIJVINGEN

Nieuwe generieke functiebeschrijvingen worden opgemaakt bij wijziging of aanpassing van de organisatiestructuur, taken of doelstellingen van de organisatie waardoor de bestaande functiebeschrijvingen ontoereikend of onvolledig zijn. Onder verantwoordelijkheid van de gemeentesecretaris/ algemeen directeur zal door het managementoverleg jaarlijks worden bezien in hoeverre de noodzaak tot herbeschrijven aanwezig is.

Een verzoek tot herbeschrijven kan ook worden ingediend door de ondernemingsraad. Het verzoek wordt tenminste eenmaal besproken in een overlegvergadering. De gemeentesecretaris/ algemeen directeur beslist, binnen tien weken na ontvangst van een verzoek tot herbeschrijven.

Artikel 4:

DE FUNCTIEWAARDERING

  • 1.

    In opdracht van het College van Burgemeester en wethouders zal door een ervaringsdeskundige aan de hand van de in artikel 1 genoemde functiewaarderingsmethode worden voorzien in een analyse en waardering van alle door het College van Burgemeester en wethouders vastgestelde generieke functiebeschrijvingen. Deze analyse en waardering zullen, resulterend in een waarderingsadvies, aan de toetsingscommissie als bedoeld in artikel 5, beschikbaar worden gesteld.

  • 2.

    Het waarderingsadvies bevat in ieder geval:

  • a.

    Een overzicht per functie van de scores per dimensie, de totaalscore per functie en de van toepassing zijnde functionele schaal/schalen, op grond van de conversietabel;

  • b.

    Een rangordeoverzicht van de functiewaarderingsresultaten van alle beschreven functies, gerangschikt naar zwaarte;

  • c.

    Een verantwoording ter zake de werkwijze en de gehanteerde uitgangspunten;

Artikel 5:

DE TOETSINGSCOMMISSIE

1.Er is een toetsingscommissie bestaande uit:

een lid aan te wijzen door het College van Burgemeester en wethouders, niet zijnde een bestuurder van de gemeente of anderszins werkzaam bij of voor deze gemeente;

een lid aan te wijzen door de werknemersdelegatie in de Commissie voor Georganiseerd Overleg, niet werkzaam bij of voor de gemeente en niet zijnde een vaste adviseur van de ondernemingsraad of van de werknemersdelegatie in de Commissie voor Georganiseerd Overleg;

een voorzitter, aan te wijzen door de leden onder a en b.

  • 2.

    Aan de toetsingscommissie wordt een door het College van Burgemeester en wethouders aan te wijzen functionaris als secretaris toegevoegd. Hij heeft geen stemrecht.

  • 3.

    De gemeentesecretaris/ algemeen directeur, of een door hem of haar aangewezen vervanger, is vaste adviseur van de toetsingscommissie. Hij heeft geen stemrecht.

  • 4.

    De ervaringsdeskundige als bedoeld in artikel 4, is vaste adviseur van de toetsingscommissie. Hij heeft geen stemrecht.

  • 5.

    De toetsingscommissie toetst het waarderingsadvies op horizontale en verticale consistentie en adviseert het College van Burgemeester en wethouders terzake haar bevindingen.

  • 6.

    Het staat de toetsingscommissie vrij bij de behandeling van het waarderingsadvies informanten te raadplegen. De commissie krijgt alle informatie die zij nodig acht om haar werkzaamheden naar behoren te kunnen verrichten.

  • 7.

    De toetsingscommissie dient bij elke vergadering voltallig tot besluitvorming te komen. Minderheidsstandpunten kunnen worden ingenomen.

Artikel 6:

VASTSTELLING FUNCTIEWAARDERING EN CONVERSIETABEL

Het College van Burgemeester en wethouders stelt het waarderingadvies vast met inachtneming van de adviezen van de toetsingscommissie. Afwijking van het advies van de toetsingscommissie kan slechts plaatsvinden op basis van zwaarwegende argumenten. Het College van Burgemeester en wethouders stelt de waarderingen van de generieke functiebeschrijvingen bij algemeen verbindend voorschift vast.

Het College van Burgemeester en wethouders stelt, na verkregen overeenstemming binnen de commissie voor Georganiseerd Overleg, een conversietabel vast.

Middels toepassing van de vastgestelde conversietabel worden de waarderingen omgezet in salarisschalen.

Artikel 7:

VOORBEREIDING, INPASSING, BEZWAAR EN BEROEP

Het College van Burgemeester en wethouders maakt schriftelijk aan de functiehouder bekent welke generieke functiebeschrijving zij voornemens is op zijn/haar functie van toepassing te verklaren, alsmede de eventuele gevolgen hiervan voor de inschaling, salaris en/of bezoldiging. De betrokken functiehouder of functiehouders, alsmede eventuele derde belanghebbende(n), wordt/worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de inpassing in de generieke functiebeschrijving kenbaar te maken, zoals bedoeld in artikel 4:8 Algemene Wet Bestuursrecht (AWB). De termijn voor het kenbaar maken van de zienswijze bedraagt drie weken. De zienswijze wordt schriftelijk kenbaar gemaakt bij het College van Burgemeester en wethouders.

Het College van Burgemeester en wethouders legt de zienswijze(n) van de belanghebbende(n) ter advisering voor aan het directieoverleg. Binnen drie weken na het verstrijken van de zienswijzentermijn doet het College van Burgemeester en wethouders schriftelijk en gemotiveerd mededeling in welke generieke beschrijving de functie van de functiehouder is ingepast. Deze mededeling is een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de AWB.

Ingevolge de Algemene Wet Bestuursrecht kan de functiehouder die zich met het inpassingbesluit of de gevolgen voor de inschaling, het salaris en/of de bezoldiging, niet kan verenigen, hiertegen bij het College van Burgemeester en wethouders schriftelijk bezwaar aantekenen.

Het College van Burgemeester en wethouders legt het bezwaarschrift ter advisering voor aan de bezwarencommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de AWB. Het College van Burgemeester en wethouders neemt in principe binnen 10 weken na de datum van indiening van het bezwaarschrift een beslissing op het bezwaar en doet hiervan schriftelijk en gemotiveerd mededeling aan de functiehouder.

De functiehouder die zich met deze beslissing niet kan verenigen kan ingevolge de AWB binnen zes weken na bekendmaking van de beslissing beroep aanteken bij de rechtbank.

Het College van Burgemeester en Wethouders kan nadere regels stellen omtrent de procedure en de wijze waarop zij omgaat met een verzoek van een functiehouder tot wijziging van een inpassingbesluit. Deze nader gestelde regels worden ter informatie aangeboden aan de ondernemingsraad (OR).

Artikel 8:

BEZWARENCOMMISSIE

Er is een onafhankelijke commissie van bezwaar en beroep inpassing ingesteld ingevolge artikel 7:13 AWB.

De bezwarencommissie bestaat uit:

  • a.

    een lid aan te wijzen door het College van Burgemeester en wethouders, niet zijnde een bestuurder van de gemeente of anderszins werkzaam voor of bij de gemeente;

  • b.

    een lid aan te wijzen door de werknemersdelegatie vanuit de commissie voor het Georganiseerd Overleg, niet werkzaam bij of voor de gemeente of vaste adviseur van de werknemersdelegatie in de Commissie voor Georganiseerd Overleg;

een voorzitter, aan te wijzen door de leden onder a en b.

Een lid van de bezwarencommissie kan echter niet tevens lid zijn of zijn geweest van de toetsingscommissie of omgekeerd.

Aan de bezwarencommissie wordt een door het College van Burgemeester en wethouders aan te wijzen functionaris als secretaris toegevoegd. Hij heeft geen stemrecht.

De bezwarencommissie hoort de bezwaarde in tegenwoordigheid van de werkgever. De bezwaarde kan zich laten bijstaan door een adviseur.

De bezwarencommissie adviseert het College van Burgemeester en wethouders over de ontvankelijkheid en gegrondheid van het bezwaar.

Het staat de bezwarencommissie vrij bij de behandeling van het bezwaarschrift informanten te raadplegen. De commissie krijgt alle informatie die zij nodig acht om haar werkzaamheden naar behoren te kunnen verrichten.

De bezwarencommissie dient bij elke vergadering voltallig tot besluitvorming te komen. Minderheidsstandpunten kunnen worden ingenomen.

Artikel 9:

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Het College van Burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen omtrent de procedure zoals geregeld in deze procedureregeling.

In gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet beslist het College van Burgemeester en wethouders in overleg met de Commissie voor Georganiseerd Overleg (afhankelijk van de afspraken terzake de bevoegdheidsverdeling tussen de medezeggenschapsorganen).

Deze regeling, welke kan worden aangehaald als ‘Procedureregeling functiebeschrijving en -waardering gemeente Soest’, treedt terstond in werking na publicaties dezes en vervangt de ‘Regeling functiewaardering gemeente Soest 1996’, welke terstond na inwerkingtreding van de procedureregeling functiebeschrijving en waardering gemeente Soest vervalt.

Voor functiebeschrijvingen waarop de functiewaarderingssystematiek van voor 1 januari 2007 van toepassing is geldt de “procedureregeling functiewaardering gemeente Soest 1996”.

Hoofdstuk 23. Werving en Selectiebeleid.

1.VOORBEREIDENDE FASE

Ontstaan van een vacature

Een vacature ontstaat in de meeste gevallen door verloop maar kan ook ontstaan door uitbreiding of herschikking van functies.

Indien de leidinggevende van oordeel is dat de vacature vervuld moet worden, dienen de formulieren “Aanvraagformulier werving personeel” en “checklist vacaturepot” door de leidinggevende en de HR-adviseur ingevuld te worden.

De directie neemt de beslissing of de vacature al dan niet ingevuld kan worden.

Functiebeschrijving

Op het moment dat de vacature ingevuld kan worden, wordt binnen de FUWA de passende functiefamilie en generiek profiel en het competentieprofiel aan de vacature gekoppeld.

Functieprofiel

Het generieke profiel,competentieprofiel (en de resultaatafspraken) vormen samen met de beschreven kwalificaties waaraan een medewerker moet voldoen de totale functie. Denk aan: competenties, opleidingseisen, specifieke vaardigheden, relevante ervaring en specifieke vakkennis. De leidinggevende stelt het functieprofiel op en kan zich hierbij laten adviseren door de HR-adviseur. De directe medewerkers worden vooraf betrokken bij het opstellen van het functieprofiel. Uiteraard blijft de hiërarchisch leidinggevende eindverantwoordelijk.

Collega’s worden niet geconsulteerd als de functie integraal wordt vervangen op basis van een reeds beschikbaar profiel. Een hiërarchisch leidinggevende kan daarvoor kiezen of niet, bijvoorbeeld als de functie integraal wordt vervangen op basis van een reeds beschikbaar profiel. Voor zover mogelijk wordt, in het kader van slimmere regels en efficiency, gebruik gemaakt van standaarden die op de personeelsadministratie beschikbaar zijn.

Het functieprofiel is het uitgangspunt voor de uiteindelijke vacaturetekst.

In de tekst wordt melding gemaakt bij wie inlichtingen over de functie kunnen worden ingewonnen.

De vacature is voorzien van een vacaturenummer toegekend door de personeelsadministratie.

De reactietermijn voor een vacature is in de regel 14 dagen na plaatsing vacaturetekst/ advertentie.

Hangmap

Door de hr-medewerker SBO wordt een hangmap gemaakt voorzien van de naam van de vacature en het vacaturenummer. Hierin komt de advertentietekst, checklist en de originele sollicitatiebrieven in bewaard.

2.WERVINGSFASE

Wervingsuitingen

In de loop van de jaren is er veel veranderd op het gebied van werving. Middelen en mogelijkheden om de arbeidsmarkt te benaderen zijn enorm toegenomen.

Interne- en externe werving

Medewerkers worden via de startpagina op Intranet gewezen worden op nieuwe interne vacatures.

De vacatures worden voortaan altijd in- en extern tegelijk opengesteld. Daarbij zijn de volgende keuzes door de hiërarchisch leidinggevende mogelijk:

alleen intern (binnen Soest) openstellen) (bijv. omdat er intern goede kandidaten zich hebben gemeld)

intern openstellen (Soest + regiogemeenten uit de regio Gooi, Vecht en Eem)

intern en extern tegelijkertijd openstellen (bijv. vanwege snelheid, of krapte op de arbeidsmarkt).

Van belang daarbij is de standaardafspraak: bij gebleken geschiktheid gaat de interne medewerker van Soest voor andere kandidaten.

Alle vacatures worden altijd eerst op Internet en Intranet geplaatst. Pas in een later stadium kan overwogen worden een advertentie in de relevante bladen te plaatsen.

Verder is de standaardregel dat er altijd een open procedure plaatsvindt. Dit is vastgesteld in het overleg tussen OR en bestuurder in april 2007.

Arbeidsmarktcommunicatie

Wij gebruiken steeds meer moderne communicatiemiddelen als Internet om onze vacatures onder de aandacht te brengen. Adverteren is een dure manier van werven die je optimaal moet benutten. Het is een visitekaartje van de gemeente waarin het imago van de gemeente uitstraalt.

Bij de ontwikkeling van een nieuwe personeelsadvertentie wordt aandacht aan de benadering van de verschillende groeperingen op de arbeidsmarkt (relatie met diversiteitbeleid). Van voorkeursbeleid zal geen sprake zijn, de beste kandidaat voor de functie is het criterium.

Personeelsadvertentie

Vanaf nu worden de volgende type wervingskanalen standaard gebruikt:

Per vacature wordt in elk geval gebruik gemaakt van:

Websearch- Wij plaatsen de vacatures op onze eigen website en ook op andere websites die zijn afgestemd op de doelgroep waarin gezocht wordt.

eigen website gemeente Soest

Intranet – met een aankondiging op de startpagina, - voor aankondiging interne vacatures

Mobiliteitsbureau regio Gooi, Vecht en Eem in combinatie met gemeentebanen.nl

werken bij de overheid.nl/overheidswerk.nl

Gebruik netwerken hoogopgeleide allochtonen.

CWI

Daarnaast zijn andere wervingskanalen te kiezen door onze interne opdrachtgevers:

Advies via afd. SBO over de mogelijkheden voor het plaatsen van:

kleine advertentie met een link naar onze website waar de gehele advertentie, functieprofiel en competenties staan opgenomen.

Kleine of grotere advertentie in resp. regiokranten of vakbladen (afhankelijk van de soort functie en de krapte op de arbeidsmarkt) met een link naar onze website waar de gehele advertentie, functieprofiel en competenties staan opgenomen

De HR-adviseur overlegt met de hiërarchisch leidinggevende de mediakeuze. De kosten van één advertentie in de gedrukte media komt ten laste van de kostenplaats werving & selectie van afdeling SBO.

De plaatsing van de advertentie in de gedrukte media, verloopt nu nog via KSM maar zal bij het minder voorgestelde gebruik van gedrukte media om een andere prijsonderhandeling vragen. Op basis van de ervaringen in de eerste helft van 2007 worden deze prijsafspraken herzien.

een zgn. banner op relevante websites. Potentiële nieuwe medewerkers kunnen dan op de site van hun beroepsgroep cq. vakblad via de banner doorklikken naar onze websites vacatures.

Filesearch - Met de geformuleerde functie-eisen wordt er in de files gezocht en kandidaten die aan het profiel voldoen worden benaderd (bijv. Monsterboard).

Actieve search - In alle gevallen wordt gebruik gemaakt van de directe search-methode; door middel van het benaderen van bronnen en de netwerkcontacten van de gemeente Soest.

Bij zeer moeilijk te vervullen vacatures:

Via een bureau of bemiddelende instanties/organisaties (werving & selectiebureau)

Verbetering digitaal vacaturemanagement en arbeidsmarktcommunicatie

Met name door het opleiden van de medewerkers P&O om de gemeente Soest op de nieuwe wijze te kunnen profileren in onze arbeidsmarktcommunicatie. De cursus wervend schrijven is bedoeld voor ieder die verantwoordelijk is voor plaatsing van vacatures. Zowel op de eigen corporate website als op job boards. Met simpele ingrepen leert men de kwaliteit van teksten verbeteren en de effectiviteit vergroten. Het gebruik van ons merk in personeelsadvertenties maakt ook onderdeel uit van deze workshop.

3.SELECTIEFASE

Samenstelling commissies

Uitgangspunten en samenstelling commissies waren tot nu toe: De Gemeente Soest maakt bij werving & selectie van nieuwe medewerkers gebruik van twee commissies, te weten een selectie- en inspraakcommissie. De commissies zijn in veel gevallen groot en doen een onevenredig beroep op de inzet van medewerkers die ten koste kan gaan van de productiviteit in het primaire proces.

Nieuw voorstel: Differentiatie in de samenstelling van de commissies.

De commissies bestaan uit een beperkt aantal medewerkers. Uitgangspunt is een juiste vertegenwoordiging van de afdeling/organisatie cq. draagvlak binnen de afdeling/organisatie, hierbij rekening houdend met de zwaarte/plek in de afdeling/organisatie van de functie.

Bij de start van de procedure wordt in een kort vooroverleg de visie op de functie (nieuwe functionaris) van inspraak- en selectiecommissie afgestemd. Dit om verschillen in de eindfase over perceptie te voorkomen.

Een format/instructie wordt op Intranet geplaatst zodat medewerkers aan inspraak- en selectiecommissies hun informatie daar eenvoudig kunnen ophalen.

STANDAARD SELECTIEPROCEDURE

1E RONDE

Keuzemogelijkheid A:

1.Selectiecommissie

De selectiecommissie bestaat bij de standaardprocedure uit:

de hiërarchische leidinggevende (afdelingshoofd)

één collega uit de werkomgeving (waarnemend afdelingshoofd, coördinator of directe collega uit vakgebied)

(junior) HR-adviseur (toetsing in 1e ronde of aangeboden salaris bekend is en aansluit bij de verwachtingen)

Keuzemogelijkheid B:

De afdeling voert de 1e ronde binnen de afdeling uit zonder bijdrage in het gesprek door SBO.

SBO verzorgt wel alle administratieve ondersteuning en doet de voorselectie voor de brieven maar wordt pas ingezet in de 2e ronde en het arbeidsvoorwaardengesprek.

1.Selectiecommissie

De selectiecommissie bestaat bij de standaardprocedure uit:

de hiërarchische leidinggevende (afdelingshoofd)

één collega uit de werkomgeving (waarnemend afdelingshoofd, coördinator of directie collega uit vakgebied).

Geen (junior) HR adviseur.

VOOR BEIDE MOGELIJKHEDEN GELIJK:

2.Brievenselectie

Aan de hand van het functieprofiel worden de selectiecriteria voor de brieven vastgesteld door de HR-adviseur en de leidinggevende. Wanneer er voor een vacature meer dan 30 reacties binnenkomen doet SBO de globale voorselectie (zo mogelijk in de nabije toekomst ondersteund via de PIMS W&S module) en legt deze voorselectie voor aan de selectiecommissie.

Een format op basis waarvan deze globale voorselectie plaatsvindt is te vinden op Intranet, personeel & organisatie.

Een criterium dat de kandidaat absoluut nodig heeft om de functie naar behoren te kunnen uitoefenen is een eis (zie onderstaand schema) daarnaast kunnen er wenselijke criteria zijn die niet persé noodzakelijk zijn (wens).

Daarnaast kunnen we de criteria verdelen in “hard” en “zacht”. Criteria die je kunt aantonen met diploma’s, certificaat of ander papier zijn hard. “Harde” criteria zijn bijvoorbeeld opleiding, ervaring, specifieke vakkennis, woonplaats. Alle overige zijn zacht, zoals bijvoorbeeld flexibel, communicatief, teamplayer, enthousiast. Bij de selectie van de brieven kun je je uitsluitend richten op de “harde” eisen en wensen.

De “zachte” eisen en wensen zijn criteria die tijdens het sollicitatiegesprek aan de orde komen.

Onderstaand schema is een hulpmiddel bij de brievenselectie.

Functie-eisen

Kandidaten

5 jaar relevante

ervaring (E)

Meao opleiding (E)

Ervaring met Excel (W)

Sollicitatiemotief

Conclusie

1

2

3

4

5

+

±

+

-

+

+

+

-

+

-

-

+

+

-

+

+

?

?

-

+

Oproepen

Oproepen

In reserve

Afschrijven

Oproepen

Vervolgens vindt afstemming plaats tussen de leden van de selectiecommissie en wordt er een definitieve keuze gemaakt wie er uitgenodigd worden voor een sollicitatiegesprek.

3.Inspraakcommissie

De inspraakcommissie bestaat bij het standaardpakket uit:

2 medewerkers van de eigen afdeling en

1 college van een andere afdeling waar nauw mee samen wordt gewerkt

De leden van de inspraakcommissie ontvangen alleen de brieven van de kandidaten die worden uitgenodigd voor een gesprek.

4.Besluitvorming

Na afloop van de gesprekken bepalen de leden van beide commissie individueel, wie er naar hun mening in aanmerking komt voor een tweede sollicitatiegesprek

De inspraakcommissie voorziet de selectiecommissie hiervan in advies. De selectie-commissie bepaalt uiteindelijk, na een gedegen afweging, wie er in aanmerking komt voor de functie. Wanneer de meningen verdeeld zijn, zal de mening van de leidinggevende doorslaggevend zijn.

De definitieve kandidaat voor het arbeidsvoorwaardengesprek: wordt gebeld door de hiërarchisch leidinggevende of de HR-adviseur.

De afgewezen sollicitanten:

Keuzemogelijkheid A: worden persoonlijk gebeld door de hiërarchisch leidinggevende en ontvangen vervolgens een schriftelijke bevestiging van de uitkomst van de procedure door de afd. SBO.

Keuzemogelijkheid B: ontvangen een brief waarin de hiërarchisch leidinggevende genoemd wordt met telefoonnummer waar afgewezen kandidaten een toelichting op hun afwijzing kunnen vragen.

SELECTIE VAN AFDELINGSHOOFDEN

1E RONDE

1.Selectiecommissie

De selectiecommissie bestaat bij deze selectie uit:

Maximaal 4 personen

de hiërarchisch leidinggevende (gemeentesecretaris of directeur)

collega afdelingshoofd

wnd hoofd van de afdeling

HR-adviseur (toetsing in 1e ronde of aangeboden salaris bekend is en aansluit bij de verwachtingen)

2.Brievenselectie

Aan de hand van het functieprofiel worden de selectiecriteria voor de brieven vastgesteld door de HR-adviseur en de leidinggevende. SBO doet de globale voorselectie (zo mogelijk in de nabije toekomst ondersteund via de PIMS W&S module) en legt de voorselectie voor aan de selectiecommissie

3.Inspraakcommissie

De inspraakcommissie bestaat bij deze procedure uit:

3 tot 4 medewerkers van de betreffende afdeling waar de vacature is, die hun cluster vertegenwoordigen en die vanuit hun cluster zijn voorgedragen als afgevaardigde.

1 collega afdelingshoofd

de wethouder/portefeuillehouder van het programma/taakveld waarbinnen de vacature valt.

De leden van de inspraakcommissie ontvangen alleen de brieven van de kandidaten die worden uitgenodigd voor een gesprek.

4.Besluitvorming

Na afloop van de gesprekken bepalen de leden van beide commissies individueel, wie er naar hun mening in aanmerking komt voor een tweede sollicitatiegesprek

De inspraakcommissie voorziet de selectiecommissie hiervan in advies. De selectie-commissie bepaalt uiteindelijk, na een gedegen afweging, wie er in aanmerking komt voor de functie. Wanneer de meningen verdeeld zijn, zal de mening van de directie doorslaggevend zijn.

De definitieve kandidaat (kandidaten) voor de 2e ronde wordt (worden) gebeld door de directie of de HR-adviseur.

De afgewezen sollicitanten:

Keuzemogelijkheid A:: worden persoonlijk gebeld door de directie en ontvangen vervolgens een schriftelijke bevestiging van de uitkomst van de procedure door de afd. SBO

OF

Keuzemogelijkheid B: ontvangen een brief waarin de directie genoemd wordt met telefoonnummer waar afgewezen kandidaten een toelichting op hun afwijzing kunnen vragen.

SELECTIE VAN EEN DIRECTEUR/ADJUNCT GEMEENTESECRETARIS

1E RONDE

1.Selectiecommissie

Maximaal 4 personen

de algemeen directeur/gemeentesecretaris of directeur/adj. gemeentesecretaris

Wethouder namens B&W/portefeuillehouder P&O

afdelingshoofd

hoofd SBO (toetsing in 1e ronde of aangeboden salaris bekend is en aansluit bij de verwachtingen)

2.Brievenselectie

Aan de hand van het functieprofiel worden de selectiecriteria voor de brieven vastgesteld door de selectiecommissie. De selectiecommissie maakt een selectie van de uit te nodigen kandidaten (zo mogelijk in de nabije toekomst ondersteund via de PIMS W&S module).

3.Inspraakcommissie

De inspraakcommissie bestaat bij deze procedure uit:

Maximaal 4 personen

lid van de OR

twee afdelingshoofden

een medewerker directie/staf

4. Besluitvorming

Na afloop van de gesprekken bepalen de leden van beide commissies individueel, wie er naar hun mening in aanmerking komt voor een tweede sollicitatiegesprek

De inspraakcommissie voorziet de selectiecommissie hiervan in advies. De selectie-commissie bepaalt uiteindelijk, na een gedegen afweging, wie er in aanmerking komt voor de functie. Wanneer de meningen verdeeld zijn, zal de mening van de directeur/algemeen directeur doorslaggevend zijn.

De definitieve kandidaat (kandidaten) voor de 2e ronde wordt (worden) gebeld door de directie of de HR-adviseur.

De afgewezen sollicitanten:

Keuzemogelijkheid A: worden persoonlijk gebeld door de directie en ontvangen vervolgens een schriftelijke bevestiging van de uitkomst van de procedure door de afd.SBO

Keuzemogelijkheid b: ontvangen een brief waarin de directie genoemd wordt met telefoonnummer waar afgewezen kandidaten een toelichting op hun afwijzing kunnen vragen.

Rolverdeling

De selectiecommissie selecteert en maakt uiteindelijk de keus voor een bepaalde kandidaat. Hierbij wordt vooral gekeken naar kennis en vaardigheden. Met andere woorden is de persoon in staat de functie te vervullen.

De inspraakcommissie adviseert de selectiecommissie ten aanzien van de door hen geselecteerde kandidaten. De inspraakcommissie kijkt vooral naar de aansluiting binnen de organisatie, past iemand binnen de cultuur, het team of de afdeling. De argumenten van de inspraakcommissie worden zorgvuldig gewogen door de selectiecommissie.

Uitnodigen en afwijzen sollicitanten

Na de briefselectie worden sollicitanten door de medewerker schriftelijk op de hoogte gebracht over het verloop van de verdere procedure. Zij ontvangen een uitnodiging of een afwijzing.

2 e RONDE SELECTIEGESPREKKEN

Keuzemogelijkheid A: STANDAARDPROCEDURE

Na de eerste selectie zal er met één of meerdere sollicitanten een verdiepingsgesprek (2e ronde) plaatsvinden. Deze gesprekken vinden plaats met de selectiecommissie, aangevuld met een commissielid uit de inspraakcommissie.

Keuzemogelijkheid B: PROCEDURE MET CASUS

Na de eerste selectie zal aan één of meerdere sollicitanten een CASUS voorgelegd worden die zij in de tweede ronde presenteren aan een afvaardiging van de selectie en de inspraakcommissie.

De casus dient ter toetsing van de competenties van de beoogde kandidaat.

PROCEDURE AFDELINGSHOOFD EN DIRECTEUR/ADJ. SECRETARIS

Na de eerste selectie zal aan één of meerdere sollicitanten een CASUS voorgelegd worden die zij in de tweede ronde presenteren aan een afvaardiging van de selectie en de inspraakcommissie.

De casus dient ter toetsing van de competenties van de beoogde kandidaat.

Deze casus wordt vooraf aan de kandidaat/kandidaten toegestuurd met achtergrondmateriaal.

Het opstellen van de casus gebeurd op instigatie van de HR-adviseur door de voorzitter van de selectiecommissie (of een nader aan te wijzen collega).

Keuzemogelijkheid A: COMPETENTIEPROFIELANALYSE

Daarnaast zal er bij leidinggevenden en directie een competentieprofielanalyse worden afgenomen door een onafhankelijk bureau.

Voor andere functionarissen kan hier eveneens voor gekozen worden indien daar aanleiding toe bestaat.

De competentieprofielanalyse wordt uitgebreid met een Belbin teamrolonderzoek.

Deze mogelijkheid bestaat sinds kort bij Bureau Vonk en kan integraal onderdeel uitmaken van de competentieprofielanalyse. De meerwaarde hiervan is o.a.:

-binnen de afdeling is bekend wie welke teamrol vervult en kan op basis van die competentie gerichter worden ingezet bij het samenstellen van projectteams maar ook in geval er sprake is van een afdelingshoofd of directielid voor de samenstelling van het DO/MO.

OF

Keuzemogelijkheid B: ASSESSMENT

SELECTIE VAN EEN GEMEENTESECRETARIS/ALGEMEEN DIRECTEUR

Wordt separaat afgestemd en vastgesteld (in afstemming met college, burgemeester en directie, MO en OR).

Het college van B&W benoemd.

INTEGRITEIT

Bij de werving- en selectie van nieuwe medewerkers wordt het integriteitaspect nadrukkelijk betrokken door middel van het natrekken van het curriculum vitae, het opvragen van referenties, het checken van diploma’s in deze fase.

4.AFRONDINGSFASE

De sollicitant die in aanmerking komt voor de functie wordt tevens gebeld door de HR-adviseur, waarbij wordt aangeven dat hij of zij wat betreft de gemeente Soest in aan-merking komt voor de functie en uitgenodigd wordt voor een arbeidsvoorwaardengesprek.

Er wordt een duidelijker onderscheid aangebracht tussen de zogenaamde beheersmatige inzet en de flexibele projectinzet. Om deze verdere uitwerking van projectmatig werken te ondersteunen is projectmatige ondersteuning noodzakelijk. Het gaat dan om inzet op de grotere projecten. Op deze wijze wordt voorkomen dat de formatie vanuit de beheersorganisatie ‘leeggezogen’ wordt door de nieuwe ambities en wordt het primaire (dienstverlenings-)proces geborgd.

Het arbeidsvoorwaardengesprek

In aanwezigheid van de leidinggevende en deHR-adviseur vindt het arbeidsvoorwaardengesprek met de betreffende sollicitant plaats. Tijdens dit gesprek komen o.a. de volgende zaken aan de orde: aanstelling, salaris, vakantiegeld, aantal uren, werktijden, vakantiedagen, ATV, pensioen, reiskosten, eventuele studiemogelijkheden, kinderopvangregeling, spaarloonregeling. Genoemde zaken worden in grote lijnen doorgenomen. De leidinggevende is de eindverantwoordelijke in dit gesprek. Hij/zij wordt geadviseerd en bijgestaan door de P&O consulent.

Na afloop van dit gesprek neemt de sollicitant de beslissing of hij of zij akkoord gaat en bij de gemeente Soest in dienst treedt.

Geschiktheid

Gelijke geschiktheid` of `de beste kandidaat` als criterium is en blijft lastig. In de praktijk is er toch veelal een - gevoelsmatige/subjectieve - voorkeur (of juist het tegenovergestelde). Er is nog geen geformuleerd en vastgelegd diversiteitbeleid: hoe voorkom je dat sekse, leeftijd, afkomst etc. bewust dan wel onbewust mee spelen? Geprobeerd moet worden zoveel mogelijk objectieve criteria te hanteren en te wegen.

Wij gaan altijd voor de ‘ beste kandidaat’ ongeacht geslacht, leeftijd etc.

De aanstelling

Het aanstellingsbeleid binnen de gemeente Soest bestaat uit 3 opties:

OPTIE 1: aanstelling voor 1 jaar en na beoordeling van de gebleken geschiktheid en de

wens van beide partijen wordt overgegaan tot een vaste aanstelling

OPTIE 2: aanstelling binnen de zgn. flexibele schil van mensen (HRM)

Mogelijkheid 1:

Dienstverband voor maximaal 3 jaar voor een specialistische functie (nl. de termijn waarop de gelden beschikbaar worden gesteld door de Raad) voor de invulling van een uit Raadsgeld gefinancierde functie.

Inzet is op projectmatige basis (op basis van het principe van in algemene dienst) in projecten van tenminste enige omvang.

Na afloop van deze 3 jaar volgt:

Beëindiging van rechtswege van de 3-jarige overeenkomst.

Solliciteren op een andere (mogelijke vaste) functie binnen de organisatie (met selectie op basis van de dan geldende criteria)

Inzet in een ander project waar aantoonbaar gelden voor beschikbaar zijn.

Uitstroom naar buiten

De afdeling waar de medewerkers is gestationeerd wil betreffende medewerker behouden en:

Doet een verzoek tot het structureel maken van de formatieplaats aan het college van B&W. Dit voorstel moet worden voorzien van een advies van afdeling SBO ( HR-(organisatie) adviseur.

levert andere eigen formatie binnen de afdeling in om formatie te creëren voor deze functionaris (harde taakstelling afdelingshoofd) en levert de formatie in voor het algemeen nut.

Mogelijkheid 2:

Dienstverband voor maximaal 3 jaar voor een algemene functie (bijv. beleidsadviseur, jurist.)

Inzet is op projectmatige basis (op basis van het principe van in algemene dienst) in projecten van tenminste enige omvang.

Dat wil zeggen:

Naast de terreinen waarop de medewerker wordt ingezet dient hij/zij te beschikken over kennis en kunde op andere aanpalende beleidsterreinen danwel zich bereid verklaren zich te verdiepen in andere beleidsterreinen (scholing, coaching , inwerkperiode op ander beleidsterrein etc.)

Na afloop van deze 3 jaar is de vervolgstap:

Na afronding van een bepaald project wordt in overleg met de directie een vervolgproject bepaald OF

worden de capaciteiten van de medewerker in projecten op andere beleidsterreinen, mogelijk binnen andere afdelingen, ingezet.

Kanttekening:

Als een medewerker in vaste dienst solliciteert op een functie die gefinancierd wordt uit de Raadsgelden dan zijn de rechtspositionele afspraken leidend. Dat wil zeggen dat de betreffende medewerker zijn vaste aanstelling behoudt.Ten aanzien van de beheersformatie, is afgesproken dat afdelingshoofden die bijvoorbeeld nu al weten dat bepaalde formatie op termijn vrijkomt door middel van een management-agreement met de directie tot resultaatgerichte afspraken kunnen komen.

OPTIE 3: Aanstelling in vaste dienst.

Alleen in uitzonderlijke situaties toegestaan

Akte van benoeming

Indien de sollicitant akkoord gaat met de arbeidsvoorwaarden, wordt er een akte van benoeming en een aanstellingsbrief opgesteld. Deze wordt samen met enige formulieren ten behoeve van de personeelsadministratie verstuurd naar de sollicitant.

Vernietiging gegevens

Na sluiting van een werving- en selectieprocedure worden alle aan de commissies verstrekte persoonsgegevens van de sollicitanten vernietigd. Alles sollicitatiegegevens worden teruggegeven aan de afdeling SBO die zorgdraagt voor vernietiging van de gegevens van de sollicitanten, tenzij anders met de sollicitant is overeengekomen. Dit is in het kader van de Wet Privacy Persoonsgegevens.

Duur werving & selectieprocedure

De totale procedure neemt gemiddeld 8 tot 10 weken in beslag.

Technische ondersteuning

Het gehele proces wordt ondersteund door PIMS@all, module Werving & selectie.

5.INTRODUCTIEFASE

Nieuw in de procedure is de introductiefase.

Aanleiding

De activiteiten tijdens het dienstverband nemen een aanvang met de introductie van nieuwe medewerkers. Introductie is voor zowel de organisatie als de medewerker van belang. Binnen de Gemeente Soest bestaat een introductiebeleid dat behoorlijk enthousiaste reacties oproept. De kloof tussen de organisatie en de nieuwe medewerker dient zowel in vaktechnische als in culturele zin de basis te vormen voor het vormgeven aan de introductie. Dit is ook belangrijk voor de werving en selectie van nieuwe medewerkers Op basis daarvan kan de beoogde groep op de arbeidsmarkt beter worden benaderd, kan aan potentiële kandidaten realistische informatie worden verstrekt en kunnen functie-eisen in selectiecriteria worden vertaald. Hierbij moet ook in ogenschouw worden genomen welke toekomstige ontwikkelingen de functie kunnen beïnvloeden.

Uit de enquête van P&O (2005) komt naar voren dat 55% van de medewerkers tevreden is over de wijze waarop nieuwe medewerkers worden ingewerkt. Echter ruim 26% van de medewerkers is hierover ontevreden tot zeer ontevreden. Ook de leidinggevenden geven in hun reacties aan, 69% is tevreden en 23% is ontevreden, dat aan dit onderwerp verdere aandacht besteed moet worden. Ook ten aanzien van de introductie van nieuwe medewerkers ligt de verantwoordelijkheid bij de leidinggevende. SBO wil echter graag faciliteren en borgen dat elke nieuwe collega op een zelfde wijze een introductieprogramma krijgt aangeboden. Wij hebben hiervoor een checklist opgesteld.

CHECKLIST NIEUWE MEDEWERKERS

FASE 0: vóór indiensttreding

Door wie te organiseren?

Wanneer?

Check:

Bureau beschikbaar met kantoorartikelen,Telefoon, E-mail account

Leidinggevende (of aan te wijzen medewerker van de afdeling)

Voor de komst van de nieuwe medewerker

Akte van benoeming en functiebeschrijving (en bijbehorende documenten

Intredebericht (hierdoor wordt geregeld: it-account en opname

in verjaardagskalender en gezichtengalerij)

HR- medewerker

Voor de komst van de nieuwe medewerker

FASE 1:

Door wie te organiseren?

Wanneer?

Opvang door leidinggevende (of waarnemer)

Leidinggevende (of aan te wijzen medewerker van de afdeling)

1e dag nieuwe medewerker

Bloemetje als welkom

Voorstelronde aan eigen afdeling

Voorstelronde aan anderen van belang voor het uitvoeren van de functie (bijv. B&W en directie)

Evt. voorstelronde buitengebied indien belangrijk voor uitvoering functie (brandweer, serviceteam etc)

Leidinggevende (of aan te wijzen medewerker van de afdeling)

1e week nieuwe medewerker

Uitreiken benodigde achtergrond-stukken

FASE 2:

Door wie te organiseren?

Wanneer?

Bespreken met en uitreiken aan de medewerker:

Nieuw: 1 x per 14 dagen wordt een bijeenkomst georganiseerd waarbinnen alle in die 14 dagen binnengekomen nieuwe medewerkers een introductie-gesprek krijgen en de mogelijkheid tot het stellen van vragen.

(junior) HR-adviseur

Binnen 2 weken na indiensttreding:

Conform bijgevoegde lijst.

Ten behoeve van rechtmatigheid en mandaat tekenen parafenlijst (inleveren bij SBO administratie: 1 kopie van het ondertekende formulier naar het betreffende afeingshoofd, orgineel in pz-dossier)

Plaatsen van paraaf en handtekening op parafenlijst.

HR-adviseur

Uitleg over competentiemanagement en aangeven (en aankruizen) welk competentieprofiel de medewerker krijgt

HR-adviseur

BODE/ARBO werkplek

check werkplek

Juiste hoogte bureau, stoel, beeldscherm etc.

FAZ/DIV

Bewaking hiervan door afdeling waar medewerker komt te werken.FAZ

Introductiegesprek waarin telefoon en computer (incl. internet, word, e-mail, doc.manager en toegang tot gemeentelijke stukken) wordt uitgelegd en verwezen wordt naar de helpdesk.

Introductiegesprek KAM

KAMcoordinator

Gesprek communicatie

Bewaking hiervan door afdeling waar medewerker komt te werken.

Cluster communicatie

Interview + foto tbv signalen

Introductiegesprek (toelichting decentrale communicatie, hoe moeten stukken naar Raad/B&W, hoe omgaan met pers, wat is de huisstijl).

Uitleg TIM

Bewaking hiervan door afdeling waar medewerker komt te werken.

Via Bert van de Weerd - Afdeling F&B

Binnen 2 weken na indiensttreding

Uitleg gedragscode en

integriteit binnen de

gemeente Soest (wijzen op

gedragscode in introductie

map)

Medewerker moet ambtseed-/belofte nog afleggen.

P&O

in principe 1 x per kwartaal gelegenheid om dit plenair met andere nieuwe collega’s te gaan doen ten overstaand van gemeentesecretaris/adj. Secretaris/P&O

Bijeenkomst afnemen ambtseed/belofte

P&O in afstemming met directie

1 x per kwartaal

Checken deelname aan cursussen:

Werken bij de gemeente

(e-learning)

Schrijven adviesnota’s

Training Projectmedewerker OF

projectleider

Cursus Wet AWB

Uitleg over mogelijkheden cursussen Excel (basis en vervolg), Word (Vervolg) en Outlook

P&O Consulent

Binnen 3 maanden na indiensttreding:

FASE 3

Door wie te organiseren?

Wanneer?

Evaluatiegesprek

leidinggevende

Binnen 3 maanden na indiensttreding

Formeel functioneringsgesprek

leidinggevende

Binnen half jaar na indiensttreding

Uitnodigen voor introductiedag (incl. kennismaking andere nieuwe collega’s, B&W en afdelingen/afdelingshoofden)

P&O

Jaarlijkse introductiedag voor nieuwe medewerkers

Beoordelingsgesprek ter bepaling voortzetting overeenkomst naar vast dienstverband

leidinggevende

Uiterlijk 2 maanden vóór het einde van de overeenkomst

Beoordelingsgesprek ter bepaling voortzetting projectmatige inzet medewerkers

directie

Uiterlijk 2 maanden vóór het einde van de overeenkomst

Hoofdstuk 24 vervallen.

Hoofdstuk 25 Reglement ideeënbus medewerk(st)ers gemeente Soest    

Artikel 25.1.1 

Definities 

  • a.

    Ideeënbus: een extra communicatiekanaal in de gemeentelijke organisatie om te stimuleren dat ideeën ter kennis worden gebracht van het ambtelijk apparaat, opdat goede ideeën kunnen worden gerealiseerd.

  • b.

    Idee: elke oorspronkelijke constructieve gedachte omtrent verbeteringen in de wijze van werken of in de wijze van functioneren van machines of installaties en omtrent verbeteringen in de organisatie, welke tot een verhoogd rendement, tot verlaging van kosten, dan wel, zonder verhoging van kosten, tot toeneming van het nuttig effect van een sector/afdeling kunnen leiden.

  • c.

    Commissie: de ideeënbuscommissie.

  • d.

    Beloning: de in geld uitgedrukte honorering die wordt toegekend voor een idee.

  • e.

    Aanmoedigingspremie: de uitkering aan de inzender van een idee dat niet gerealiseerd zal worden en/of waarvan de economische besparing niet te berekenen is, maar dat wel een zodanige inhoud heeft dat naar de mening van de commissie aanmoediging verdient.

  • f.

    Organisatie: de gemeentelijke organisatie Soest t.w. sector 1 en 2, stafafdelingen en brandweer.

  • g.

    Indieners: degenen die een idee op het daarvoor bestemde formulier hebben ingezonden.

  • h.

    Medewerk(st)ers: degenen die bezoldigd worden tot en met salarisschaal 12 van bijlage 1 van de Bezoldigingsverordening 1988 en werkzaam zijn en op wie de CAR/UWO van toepassing is.   Artikel 25.1.2

  • 1.

    Medewerk(st)ers kunnen ideeën schriftelijk inzenden bij de commissie.

  • 2.

    De ingezonden ideeën worden op het daarvoor bestemde formulier aangeleverd. Deze formulieren zijn voorradig op afdeling personeelszaken. 

Artikel 25.1.3 

De commissie bestaat uit drie vaste leden en twee wisselende leden. 

1.De vaste leden van de commissie zijn:

Voorzitter: houder van de portefeuille personeelszaken en bij diens afwezigheid de gemeentesecretaris.

Secretaris: iemand van de afdeling voorlichting. 

Lid:  sector controller 

2.Twee wisselende leden waaronder het hoofd van dienst waarop een inzending betrekking heeft en iemand die gespecialiseerd is in het onderwerp. 

Artikel 25.1.4 

De commissie heeft tot taak:  

  • a.

    De ingezonden ideeën te onderzoeken. Zij is bevoegd personen, waarvan zij een oordeel van belang acht, tot het uitbrengen van advies in haar vergadering te horen.

  • b.

    Burgemeester en wethouders van advies te dienen over het al of niet toekennen van een premie. Uit het advies moet, indien dit niet met algemene stemmen wordt uitgebracht eveneens de mening van de minderheid blijken.

  • c.

    Bij elkaar te komen afhankelijk van het aantal ingezonden ideeën.

  • d.

    Het stimuleren van inzenden van ideeën.

  • e.

    De indiener binnen twee weken bevestigen dat het idee is ontvangen. 

Artikel 25.1.5 

  • 1.

    Indien de ideeën van waarde worden bevonden, wordt door de commissie aan de indiener(s) gezamenlijk een beloning toegekend.

  • 2.

    Indien op een idee door de commissie niet wordt ingegaan, worden indiener(s) gezamenlijk daarvoor met redenen omkleed schriftelijk mededeling gedaan.

  • 3.

    De indiener(s) gezamenlijk kunnen niet reclameren over de in het eerste en tweede lid bedoelde beslissingen. 

Artikel 25.1.6 

Ter vaststelling van de beloning hanteert de commissie de volgende methode: 

  • 1.

    Ideeën die uitvoerbaar zijn en een eenmalige besparing opleveren tot ƒ 2.500,--, 30% van de besparing.

  • 2.

    Besparingen boven de ƒ 2.500,--, 40% van de besparing.

  • 3.

    Keert de besparing jaarlijks terug nog éénmaal 10% van de besparing.

  • 4.

    Niet meetbare besparingen, maar ten voordele van de werkomstandigheden een bedrag tussen de ƒ 250,-- en ƒ 500,--.

  • 5.

    Aanmoedigingspremie in die gevallen dat het idee wel origineel is, maar niet uitvoerbaar ƒ 50,--. 

Artikel 25.1.7 

Voor een beloning komen niet in aanmerking ideeën, welke uitsluitend liggen op het terrein van de normale, persoonlijke plichtsvervulling van de inzenders.   

Artikel 25.1.8 

De ingezonden ideeën worden eigendom van de gemeente.   

Artikel 25.1.9 

Wanneer twee of meer ideeën geheel dezelfde strekking hebben is bepalend voor de prioriteit van de behandeling het tijdstip waarop het idee is ingezonden. 

Artikel 25.1.10 

In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.   

Artikel 25.1.11 

De commissie brengt jaarlijks verslag uit. Dit verslag wordt als onderdeel opgenomen in het sociaal jaarverslag.     

26. Gemeentelijke gedragscode ter voorkoming en bestrijding van discriminatie op de werkvloer   

Algemene bepalingen 

Artikel 26.1.1 

1.Uitgangspunt van deze verordening is het beginsel neergelegd in artikel 1 van de Grondwet.

Hierin wordt gesteld dat allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Discriminatie wegens etnische afkomst, geslacht, godsdienst, huidskleur, levensovertuiging, politieke gezindheid, leeftijd, nationaliteit en handicap, of op welke grond dan ook, is niet toegestaan en valt onder het begrip plichtsverzuim. 

2.Onder directe discriminatie wordt verstaan het maken van bewust schadeberokkenend onderscheid in de benadering of behandeling van mensen op basis van etnische gronden, geslacht, godsdienst, huidskleur, levensovertuiging, politieke gezindheid, leeftijd, nationaliteit en handicap.

 Onder indirecte discriminatie wordt verstaan het opleggen van eisen of beperkingen aan een groep mensen met als gevolg dat een substantieel kleiner deel van een bepaalde groep aan die eisen of beperkingen kan voldoen dan gemiddeld van de gehele groep zonder dat daarvoor een objectieve rechtvaardigingsgrond aanwezig is. 

  • 3.

    De gemeentelijke gedragscode is opgesteld om te bevorderen dat in het gemeentelijk personeelsbeleid het in het eerste lid genoemde beginsel ten uitvoer wordt gebracht en dat de medewerk(st)ers in dienst van de gemeente duidelijkheid wordt verschaft hoe zij bewust of onbewust discrimineren kunnen en dienen te voorkomen. De gedragscode richt zich op:

  • a.

    het concretiseren van het non-discriminatie beginsel;

  • b.

    het recht doen aan het gelijke-kansen principe ten aanzien van gemeentelijke medewerk(st)ers en potentiële medewerk(st)ers;

  • c.

    de multi-culturele bedrijfsvoering van de gemeente.

  • 4.

    De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van het in het eerste lid genoemde uitgangspunt ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Dit college is verantwoordelijk voor de bevordering van de aanstelling van achterstandsgroeperingen, het ontwikkelen van een anti-discriminatie beleid, het voorkomen van achterstelling van minderheidsgroeperingen en het optreden tegen discriminerend gedrag.

  • 5.

    Het college van burgemeester en wethouders verplicht zich tot openbare bekendmaking van de gedragscode.

De medewerk(st)ers in dienst van de gemeente worden op de hoogte gesteld en gehouden van de inhoud van de gedragscode. 

6.Jaarlijks wordt in het Sociaal Jaarverslag aandacht besteed aan voormelde gedragscode. 

Werving en selectie 

Artikel 26.1.2 

1.Bij het opstellen en plaatsen van advertenties voor vacatures wordt voorkomen dat sollicitanten van een groepering als bedoeld in

artikel 26.1.1 een verminderde kans op selectie hebben.    

De tekst bij advertenties mag niet de indruk wekken dat bepaalde potentiële kandidaten op grond van etnische afkomst, geslacht, godsdienst, huidskleur, levensovertuiging, politieke gezindheid, leeftijd, nationaliteit en handicap, of op welke grond dan ook een verminderde kans op selectie hebben. 

2.Selectiecriteria worden zodanig vastgesteld dat zij geen direct of indirect discriminerende elementen bevatten. Bij de formulering van criteria wordt met name aandacht geschonken aan het vermijden van vooroordelen ten opzichte van etnische afkomst, geslacht, godsdienst, huidskleur, levensovertuiging, politieke gezindheid, leeftijd, nationaliteit en handicap, of op welke grond dan ook. 

Personeelsbeheer 

Artikel 26.1.3 

  • 1.

    Bij de beoordeling van het functioneren van medewerk(st)ers mag etnische afkomst, geslacht, godsdienst, huidskleur, levensovertuiging, politieke gezindheid, leeftijd, nationaliteit en handicap, geen rol spelen.

  • 2.

    Criteria die worden vastgesteld om te bepalen of werknemers aan opleidingen, cursussen of trainingen kunnen deelnemen zijn zodanig vastgesteld dat zij geen direct of indirect discriminerende elementen bevatten.

  • 3.

    In het kader van de Arbeidsomstandighedenwet worden, indien nodig, zodanige aanpassingen gedaan aan de werkplek ten behoeve van de werkomstandigheden en het werkmateriaal. Voorts is het in het kader van deze wet wenselijk de communicatiemogelijkheden van diegenen die een beperkte kennis van de Nederlandse taal hebben te verbeteren. 

Uitstroom 

Artikel 26.1.4 

Ontslaggronden of redenen die leiden tot het niet verlengen van een arbeidsrelatie mogen niet samenhangen met etnische afkomst, geslacht, godsdienst, huidskleur, levensovertuiging, politieke gezindheid of handicap van de medewerk(st)er.   

Klachtenregeling 

Artikel 26.1.5 

Medewerk(st)ers dienen elkaar binnen de gemeentelijke organisatie gelijk te behandelen zonder onderscheid naar etnische afkomst, geslacht, godsdienst, huidskleur, levensovertuiging, politieke gezindheid, leeftijd, nationaliteit of handicap.Uitingen in woord (o.a. racistische opmerkingen) of geschrift met een kwetsende strekking of inhoud voor bepaalde in artikel 26.1.1 bedoelde groeperingen worden niet toegestaan. Klachten over het vorenstaande kunnen ook op grond van het hierna opgenomen klachtenprotocol in behandeling worden genomen.  Landelijke klachtencommissie ongewenst gedrag voor de gemeentelijke overheid.

Artikel 26:1:5:1  Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    bevoegd gezag: het bestuursorgaan van de gemeente dat bevoegd is tot afdoening van een

    klacht met betrekking tot ongewenst gedrag;

  • b.

    klachtencommissie: de landelijke klachtencommissie ongewenst gedrag voor de gemeentelijke overheid;

  • c.

    gemeente: de gemeente of gemeentelijke instelling die zich heeft aangesloten bij de commissie en deze regeling van toepassing heeft verklaard op de behandeling van klachten op het gebied van ongewenst gedrag;

  • d.

    ongewenst gedrag: gedrag dat valt binnen de begrippen seksuele intimidatie, agressie, geweld en pesten zoals bedoeld in artikel 1, derde lid, sub e. van de Arbeidsomstandighedenwet, alsmede discriminatie zoals bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling;

  • e.

    klacht: een door de klager ondertekend en van naam- en adresgegevens voorzien geschrift waarin het jegens hem ongewenste gedrag waarop de klacht betrekking heeft is omschreven;

  • f.

    klager: een persoon, niet zijnde een politieke ambtsdrager van de gemeente, die werkzaam is of werkzaam is geweest in de organisatie van de gemeente en een klacht over ongewenst gedrag indient;

  • g.

    aangeklaagde: een persoon, niet zijnde een politieke ambtsdrager van de gemeente, die werkzaam is of werkzaam is geweest in de organisatie van de gemeente en over wiens gedrag geklaagd wordt;

  • h.

    informant: degene die namens het bevoegd gezag informatie verstrekt aan de commissie.

  • i.

    vertrouwenspersoon:de persoon als bedoeld in artikel 26:3:5:3 van deze regeling.

Artikel 26:1:5:1A Klachten over politiek ambtsdragers

Het bevoegd gezag kan in afwijking van artikel 26.1.5.1 onder g. de commissie ad hoc belasten met onderzoek naar en advies over een klacht, die betrekking heeft op ongewenst gedrag van een politiek ambtsdrager van de gemeente jegens klager.

Artikel 26:1:5:2 Reikwijdte regeling

De medewerker die zich slachtoffer acht van ongewenst gedrag kan zich wenden tot de vertrouwenspersoon. In overleg met de vertrouwenspersoon kan een klacht worden ingediend bij de landelijke klachtencommissie ongewenst gedrag voor de gemeentelijke overheid.

Artikel 26:1:5:3 Vertrouwenspersoon

Burgemeester en wethouders wijzen de volgende functionarissen aan als vertrouwenspersoon:

  • -

    een bedrijfsmaatschappelijk werk(st)er

  • -

    de HR-adviseurs

Artikel 26:1:5:4 Vertrouwenspersoon

  • 1.

    De vertrouwenspersoon heeft de volgende taken:

  • a.

    de eerste opvang van klager;

  • b.

    het bijstaan, begeleiden en adviseren van klager en zonodig verwijzen;

  • c.

    i

n overleg met klager trachten te komen tot oplossing van de problemen ;

  • d.

    het ondersteunen van klager bij het indienen van een klacht bij de klachtencommissie of indien het een strafbaar feit betreft (aanranding, verkrachting, mishandeling) bij het doen van aangifte bij de politie;

  • 2.

    De vertrouwenspersoon verricht geen handelingen ter uitvoering van zijn taak dan met toestemming van klager.

Artikel 26:1:5:5Vertrouwenspersoon

  • 1.

    De vertrouwenspersoon houdt een registratie bij van alle bij hem ingediende meldingen van ongewenst gedrag en de afdoening ervan. Slechts de vertrouwenspersoon heeft inzage in deze registratie. De stukken behorend bij een melding worden drie jaar na afdoening vernietigd.

  • 2.

    De vertrouwenspersoon kan de dienstleiding gevraagd en ongevraagd adviseren op het gebied van preventie en bestrijding van ongewenst gedrag.

  • 3.

    De vertrouwenspersoon verschaft het college van burgemeester en wethouders jaarlijks een anoniem overzicht van de binnengekomen meldingen en de afdoening ervan.

De klachtencommissie.

Artikel 26:1:5:6 Instelling, taakstelling en samenstelling van de commissie

  • 1.

    Er is een klachtencommissie ongewenst gedrag voor de gemeentelijke overheid.

  • 2.

    De commissie heeft tot taak een klacht te onderzoeken en daarover advies uit te brengen aan het bevoegd gezag.

  • 3.

    De commissie bestaat uit drie leden waaronder een voorzitter.

  • 4.

    De commissie beslist bij gewone meerderheid van stemmen.

  • 5.

    Een lid van de commissie wordt vervangen als deze direct of indirect betrokken is geweest bij enige vorm van ongewenst gedrag waarover de klacht is ingediend dan wel een persoonlijk belang heeft bij de afhandeling van de klacht.

  • 6.

    Benoeming, schorsing en ontslag van de voorzitter, overige leden en hun plaatsvervangers geschiedt door de voorzitter van het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

  • 7.

    De voorzitter, overige leden en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van zes jaar.

  • 8.

    De commissie kan een nadere werkwijze bepalen.

Artikel 26:1:5:7 Secretaris en administratie

  • 1.

    De voorzitter van het College voor Arbeidszaken wijst na overleg met de voorzitter van de commissie een secretaris en een plaatsvervangend secretaris aan.

  • 2.

    De administratie ten behoeve van de commissie wordt gevoerd door het secretariaat van het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Artikel 26:1:5:8 Indienen van de klacht

  • 1.

    De klager dient een klacht bij de commissie in.

  • 2.

    In de klacht wordt zo mogelijk vermeld de datum, tijd, plaats van het ongewenst gedrag, de omstandigheden, de namen van aangeklaagde en eventuele getuigen, alsmede de stappen die klager reeds heeft ondernomen.

  • 3.

    Indien de klager de klacht indient bij het bevoegd gezag, bevestigt het bevoegd gezag deontvangst van de klacht aan de klager en vermeldt daarbij dat de commissie over de klacht zal adviseren. Het bevoegd gezag zendt de klacht, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk door aan de commissie.

  • 4.

    De commissie bevestigt de ontvangst van de klacht aan de klager en stelt hem op de hoogte van de termijnen en de wijze van afdoening van de klacht.

Artikel 26:1:5:9 Ontvankelijkheid van de klacht

  • 1.

    Het bevoegd gezag verstrekt op verzoek van de commissie alle op de klacht betrekking hebbende gegevens waaronder de gemeentelijke klachtenregeling, de adres- en functiegegevens van de klager en de aangeklaagde, een overzicht van eventueel binnen de gemeente ondernomen stappen en reeds geproduceerde stukken met betrekking tot de klacht.

  • 2.

    De commissie neemt een klacht niet in behandeling indien deze niet valt binnen de begripsbepalingen van artikel 1 onder c, d, e, f en g van deze regeling.

  • 3.

    De commissie neemt een klacht niet in behandeling indien verplichte stappen uit de gemeentelijke klachtenprocedure niet zijn doorlopen. De commissie brengt de klager binnen twee weken na ontvangst van de klacht hiervan schriftelijk op de hoogte.

  • 4.

    De commissie kan de klacht voorts niet in behandeling nemen indien:

de klacht niet binnen een redelijke termijn nadat het ongewenste gedrag heeft plaatsgevonden aan de commissie is voorgelegd;

er sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 9:8, eerste en tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 26:1:5:10 Onderzoek naar de klacht

  • 1.

    Indien de commissie dit voor de uitoefening van haar taak noodzakelijk acht stelt zij een onderzoek in.

  • 2.

    Ten behoeve van het onderzoek is de commissie bevoegd bij het bevoegd gezag alle inlichtingen in te winnen die zij voor de vorming van haar advies nodig acht; het bevoegd gezag verschaft de commissie de gevraagde inlichtingen en stelt de commissie desgevraagd in de gelegenheid de werkomgeving te aanschouwen.

  • 3.

    Het bevoegd gezag stelt personen werkzaam binnen de organisatie van gemeente in de gelegenheid te worden gehoord.

  • 4.

    De commissie kan het bevoegd gezag adviseren tussentijdse maatregelen te nemen indien en voor zover dit in het belang is van het onderzoek of van de positie van de in het onderzoek betrokken personen.

Artikel 26:1:5:11 Horen

  • 1.

    Alvorens een advies uit te brengen stelt de commissie de klager, de aangeklaagde en de informant in de gelegenheid om te worden gehoord. De commissie kan het horen opdragen aan de voorzitter of een ander lid van de commissie.

  • 2.

    Van het horen kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is dan wel indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.

  • 3.

    De commissie zendt tijdig voorafgaand aan de hoorzitting aan de aangeklaagde - en voor zover nodig aan klager en informant - een afschrift van de klacht en van andere stukken die op de klacht betrekking hebben.

  • 4.

    De commissie hoort de klager en de aangeklaagde in beginsel buiten elkaars aanwezigheid. De commissie stelt klager en aangeklaagde in de gelegenheid van elkaars zienswijze kennis te nemen en daarop te reageren.

  • 5.

    De klager en aangeklaagde kunnen zich ter zitting laten bijstaan door een (raads)persoon.

  • 6.

    De commissie is bevoegd om getuigen, andere betrokkenen en deskundigen schriftelijk of mondeling te raadplegen.

  • 7.

    De zittingen van de commissie zijn niet openbaar.

  • 8.

    Van het horen wordt een verslag gemaakt.

  • 9.

    De zittingen vinden zoveel mogelijk plaats op een voor partijen goed bereikbare locatie.

Artikel 26:1:5:12 Omgang met persoonsgegevens

  • 1.

    De commissie verzamelt en verwerkt uitsluitend persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor het uitbrengen van een advies. Bij de verwerking van persoonsgegevens zorgt de commissie voor beveiliging van de gegevens tegen verlies en onrechtmatige verwerking.

  • 2.

    Voor de commissie alsmede de secretaris geldt de plicht tot geheimhouding van persoonsgegevens voor zover overdracht van informatie niet noodzakelijk is voor de uitoefening van de taak van de commissie. Wanneer de inhoud van bepaalde informatie uitsluitend ter kennisneming door de commissie dient te blijven wordt dit aan de commissie meegedeeld.

  • 3.

    De commissie wijst personen die worden gehoord of geraadpleegd op de vertrouwelijkheid van hetgeen ter zitting aan de orde komt.

Artikel 26:1:5:13 Advies over de klacht

  • 1.

    De commissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de klacht advies uit aan het bevoegd gezag over de gegrondheid van de klacht vergezeld van een rapport van bevindingen. Het rapport bevat een verslag van het horen.Een afschrift van het advies wordt aan klager en aangeklaagde toegezonden.

  • 2.

    In het advies kunnen aanbevelingen worden gedaan over door het bevoegd gezag te nemen maatregelen.

  • 3.

    Indien de commissie op grond van artikel 5, tweede of vierde lid, van deze regeling een klacht niet in behandeling neemt brengt de commissie zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen acht weken na ontvangst van de klacht advies uit aan het bevoegd gezag de klacht niet ontvankelijk te verklaren.Een afschrift van het advies wordt aan klager toegezonden.

Artikel 26:1:5:14 Afdoening van de klacht

  • 1.

    Het bevoegd gezag stelt binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie bedoeld in artikel 9, eerste lid, klager en aangeklaagde schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de gegrondheid van de klacht alsmede de eventuele conclusies die het daaraan verbindt. Indien de conclusies van het bevoegd gezag afwijken van het advies van de commissie wordt de reden van die afwijking vermeld.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de afdoening bedoeld in het eerste lid voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan klager en aangeklaagde.

  • 3.

    Het bevoegd gezag stelt binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie bedoeld in artikel 9, derde lid, klager schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de ontvankelijkheid van de klacht alsmede de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan de afdoening bedoeld in het derde lid voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de klager. Indien de conclusies van het bevoegd gezag afwijken van het advies van de commissie wordt de reden van die afwijking vermeld het bevoegd gezag zendt een afschrift van de conclusies bedoeld in het eerste en derde lid naar de commissie.

Artikel 26:1:5:15 Jaarverslag

Jaarlijks wordt een verslag opgesteld door de commissie.

In dit versalg worden in geanomimiseerde zin en met inachtneming van de ter zake geldende wettelijke bepalingen verlemd:

het antal klachten dat de commissie heeft ontvangen;

het aantal niet-ontvankelijk, (gedeelteijk) gegrond en ongegrond geachte klachten;

de aard van de klachten;

statische gegevens over klagers en aangeklaagden ( man-vrouw; leeftijdscatgegorieën; leidinggevend of niet; geboren in Nederland of niet);

de doorlooptijd van de adviezen;

aanbevewlingen en tendenzen.

Het verslag wordt toegezonden aan het bevoegd gezag van de gemeenten waarin deze regeling van toepassing is verklaard.

Hoofdstuk 27 is vervallen

Hoofdstuk 28 Regels ten behoeve van het doelgroepenbeleid van de gemeente Soest

Uitgangspunten 

1.In artikel 1 van de Grondwet is vastgelegd dat allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk worden behandeld.

Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook is niet toegestaan. Voor de gemeente houdt dit in dat indien een ambtenaar zich in zijn functie hieraan schuldig maakt, dit valt onder het begrip plichtsverzuim. 

  • 2.

    De gemeente streeft er naar haar personeelsbestand een afspiegeling te laten zijn van de arbeidsmarkt. Dat houdt in dat het doelgroepenbeleid van de gemeente zich richt op de volgende groepen:

  • -

    vrouwen voor functies in schaal 7 en hoger;

  • -

    etnische minderheden in alle schalen;

  • -

    mensen die onder de WAG-W vallen ('gehandicapten').

Daarnaast heeft de gemeente in het kader van de diverse regelingen voor jeugdige werklozen de plicht om hen leerervaringsplaatsen aan te bieden, waarbij de intentie aanwezig is om hen indien mogelijk in te laten stromen in de reguliere formatie. 

  • 3.

    De selectie richt zich op de beste kandidaat. Bij gelijke geschiktheid dient een kandidaat uit een doelgroep de voorkeur te krijgen.

  • 4.

    De gemeente gaat ervan uit dat in principe alle functies in deeltijd verricht kunnen worden, tenzij in het managementteam anders bepaald.

  • 5.

    De gemeente gaat ervan uit dat medewerkers in deeltijd gelijke opleidingskansen als full-timers moeten hebben. Dit is verder uitgewerkt in de regeling studiefinanciering.

Regels 

1.Bij het opstellen van een functieprofiel wordt een eisenpakket opgesteld dat een juiste afspiegeling is van de kennis en kunde die de gewenste kandidaat mee moet brengen.

Hierbij wordt - indien mogelijk - ook aangegeven dat relevante kennis en kunde opgedaan buiten een betaalde functie ook meetelt. 

  • 2.

    De werving wordt toegankelijk gemaakt voor leden uit een doelgroep. Dit kan inhouden dat ook gebruik gemaakt wordt van informele kanalen, zoals koffiehuis, vrijwilligersorganisatie of bemiddelingsorganen. In een eventuele advertentietekst wordt aangegeven dat de gemeente uitstekende secundaire arbeidsvoorwaarden biedt ten aanzien van kinderopvang en scholing.

  • 3.

    De selectie van op te roepen kandidaten gebeurt zodanig dat leden van een doelgroep, die aan de formele isen voldoen, resp. binnen een termijn van 1 jaar aan de eisen kunnen voldoen opgeroepen worden.

Indien er extra scholing nodig is om een doelgroep-kandidaat binnen dat jaar te kunnen laten voldoen aan de eisen dan is de organisatie gehouden die middelen te bieden. 

  • 4.

    In een selectie- en/of inspraakcommissie dient een lid van een doelgroep vertegenwoordigd te zijn.

  • 5.

    Bij de benoemingsvoordracht dient een overzicht aanwezig te zijn van het aantal reacties en het aantal opgeroepen kandidaten per doelgroep. Indien een kandidaat uit een doelgroep wel opgeroepen, maar niet geselecteerd wordt, dient beargumenteerd te worden waarom de betrokken kandidaat is afgevallen.

  • 6.

    Indien een lid van een doelgroep wordt aangenomen binnen een afdeling waar hij/zij een uitzonderingspositie inneemt, dient de leiding van de betreffende afdeling en de sectorleiding de eerste 6 maanden extra aandacht te besteden aan de inpassing van de betrokkene. Deze aandacht dient zich niet te beperken tot de nieuwe medewerk(st)er alleen.

  • 7.

    In functioneringsgesprekken dienen de kwaliteiten en wensen van de betrokken medewerkers concreet besproken te worden. Hierbij wordt van de leidinggevende verwacht dat hij/zij voldoende kennis en vaardigheid heeft om hierover informatie te krijgen van die medewerkers die door hun culturele achtergrond hier niet zelf over zullen spreken of slechts in zeer bedekte termen.

  • 8.

    Het opleidingsplan dient aandacht te besteden aan de realisatie van bovenstaande opleidings-/doorstromingswensen.

  • 9.

    In functioneringsgesprekken wordt bij leden van een doelgroep speciaal gevraagd of er factoren in de werkomgeving zijn die als onvriendelijk voor deze doelgroep worden ervaren.

  • 10.

    In exit-interviews met leden van een doelgroep wordt specifiek ingegaan op de vraag of hun vertrek te maken heeft met 'doelgroep-onvriendelijke' omstandigheden in hun werk.   

Hoofdstuk 29 is vervallen.

Hoofdstuk 30 Samenwerkingsovereenkomst Hypotheekfonds voor Overheidspersoneel en de gemeente Soest

 De ondergetekenden: 

  • 1.

    Hypotheekfonds voor Overheidspersoneel B.V., statutair gevestigd te Den Haag, mede kantoorhoudende te Amsterdam (Postbus 1000, 1000 BA Amsterdam), alsmede te Waalwijk (Postbus 10, 5140 BA Waalwijk), ten deze vertegenwoordigd door haar directeur, hierna te noemen "HvO"

  • 2.

    De gemeente Soest, vertegenwoordigd door de heer J. de Widt, burgemeester van de gemeente Soest ingevolge het bepaalde in artikel 171 van de gemeentewet deze gemeente rechtsgeldig vertegenwoordigende, daarbij mede handelende ter uitvoering van het besluit van de Raad van die gemeente d.d. 18/19 oktober 1995, nr. RV 95/114, agendapunt 11, hierna te noemen "de gemeente"

in aanmerking nemende: 

dat de gemeente het van belang acht dat ambtenaren van de gemeente ter financiering van de eigen woning een hypothecaire geldlening kunnen verkrijgen; 

dat de gemeente bereid is hiertoe faciliteiten ter beschikking te stellen; 

dat HvO onder nader te stellen voorwaarden bereid is hypothecaire geldleningen te verstrekken aan ambtenaren van de gemeente alsmede aan door HvO hiermee gelijk te stellen natuurlijke personen; 

dat HvO en de gemeente met betrekking tot het verstrekken van bovengenoemde geldleningen een samenwerking wensen aan te gaan onder de hierna volgende bepalingen;   

verklaren te zijn overeengekomen als volgt:   

Artikel 1  Definities 

  • l.

    "ambtenaar/ambtenaren": een natuurlijk persoon/natuurlijke personen in vaste dienst werkzaam bij de gemeente alsmede door HvO en de gemeente hiermee gelijk te stellen natuurlijke personen;

  • 2.

    "lening/leningen": (een) door HvO aan (een) ambtenaar/ambtenaren verstrekte geldlening(en) onder verband van hypothecaire zekerheid;

  • 3.

    "garantie" :

  • a.

    een borgtocht van de gemeente waarbij de gemeente zich jegens HvO tot borg stelt terzake van een door HvO aan een ambtenaar verstrekte lening;

  • b.

    een borgtocht van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen waarbij deze Stichting zich jegens HvO tot borg stelt terzake van een door HvO aan een ambtenaar verstrekte lening (zogenaamde Nationale Hypotheek Garantie);

  • c.

    borgtocht van een - andere dan de in aanhef genoemde - Nederlandse gemeente waarbij die gemeente zich jegens HvO tot borg stelt terzake van een door HvO aan een ambtenaar verstrekte lening. 

Artikel 2  Aard van de samenwerking 

  • 1.

    HvO verplicht zich - na hiertoe van een ambtenaar een verzoek te hebben ontvangen - gedurende de duur van deze overeenkomst tot het aanbieden en verstrekken van leningen aan ambtenaren onder de hierna in artikel 3 genoemde voorwaarden.

  • 2.

    De gemeente verplicht zich tot het verlenen van de hierna in de artikelen 4 en 5 genoemde faciliteiten met betrekking tot de door HvO aan ambtenaren te verstrekken/verstrekte leningen. 

Artikel 3  Leningcondities en algemene voorwaarden 

1.HvO zal de leningen verstrekken met inachtneming van het in deze overeenkomst bepaalde, de leningvoorwaarden als vermeld in de brochure (leningvoorwaarden HvO) waarvan de gemeente een exemplaar heeft ontvangen, en het aan deze overeenkomst gehechte voorwaardenblad (bijlage 1).

HvO heeft het recht de leningvoorwaarden te wijzigen. Zij zal de gemeente van een dergelijke wijziging tijdig informeren onder vermelding van de datum waarop de gewijzigde leningvoorwaarden van toepassing zijn. 

  • 2.

    Op de leningen zijn mede van toepassing de Algemene Voorwaarden van geldlening en zekerheidsstelling van HvO, welke op 7 september 1994 bij notariële akte zijn vastgesteld en waarvan door de gemeente een exemplaar is ontvangen.

  • 3.

    HvO zal met betrekking tot iedere door haar verstrekte lening een garantie ontvangen. Een model van de garantie als bedoeld in artikel I lid 3a van deze overeenkomst is als bijlage 2 aan deze overeenkomst gehecht. 

Artikel 4  Garantie 

  • 1.

    De gemeente verplicht zich tot het afgeven van een garantie als bedoeld in artikel I lid 3 onder a ten aanzien van een door HvO verstrekte lening. Deze verplichting vervalt indien met betrekking tot de lening een garantie als bedoeld in artikel I lid 3 onder b of c is afgegeven ten behoeve van HvO.

  • 2.

    De gemeente zal HvO op haar kantooradres te Amsterdam (Postbus 1000, 1000 BA Amsterdam) schriftelijk in kennis stellen van de beëindiging van het dienstverband/uitdiensttreding, van de ambtenaar aan wie door HvO een lening is verstrekt onder opgave van de datum van de beëindiging van het dienstverband/uitdiensttreding.

De gemeente zal de kennisgeving tijdig verstrekken doch in ieder geval binnen 5 werkdagen nadat de beëindiging van het dienstverband/uitdiensttreding van een ambtenaar bij de gemeente bekend is. 

3.In geval van beëindiging van het dienstverband/uitdiensttreding van een ambtenaar blijft de door de gemeente ten behoeve van HvO verleende garantie van kracht, tenzij de garantie wordt vervangen door een, naar het oordeel van HvO, gelijkwaardige garantie van een andere overheidsinstelling.   Artikel 5  Informatie

De gemeente stelt liet met betrekking tot de dienstverlening van HvO verkregen informatiemateriaal ter beschikking aan haar ambtenaren. De gemeente zal HvO in de gelegenheid stellen tot het geven van advies en voorlichting ten kantore van de gemeente.   

Artikel 6  Contractsduur 

Deze overeenkomst treedt in werking, op 19 oktober 1995 en wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.    

Artikel 7  Beëindiging van de overeenkomst 

  • 1.

    Deze overeenkomst kan door ieder der partijen per aangetekende brief worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden.

  • 2.

    Behoudens het bepaalde in lid 1 van dit artikel eindigt deze overeenkomst door ontbinding door de rechter danwel door een daartoe strekkende verklaring van één der partijen als bedoeld in artikel 6:267 juncto 6:265 BW. 

Artikel 8  Instandhouding 

Bij beëindiging van deze overeenkomst blijft deze overeenkomst onverminderd van kracht met betrekking tot op het tijdstip van beëindiging bestaande leningen.   Artikel 9  Bijlagen 

De in deze overeenkomst genoemde bijlagen maken één geheel uit met deze overeenkomst.   

Artikel 10  Geschillen 

Geschillen voortvloeiende uit deze overeenkomst zullen worden berecht door de bevoegde rechter te Den Haag.   

Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend te Soest op 25 oktober 1995.