Regeling vervallen per 01-01-2021

Damoclesbeleid gemeente Ten Boer 2014

Geldend van 18-03-2014 t/m 31-12-2020

Intitulé

Damoclesbeleid gemeente Ten Boer 2014

Damoclesbeleid gemeente Ten Boer

1.1 Inleiding

Gemeenten zien zich geconfronteerd met drugscriminaliteit die (mede) plaatsvindt in of wordt georganiseerd vanuit woningen of (niet-) openbare gelegenheden. Nog afgezien van de strafbaarheid ervan betekent drugshandel een aantasting van het woon- en leefklimaat en de sociale en/of fysieke veiligheid van burgers, met name die burgers die in de nabije omgeving van de handel wonen. Drugscriminaliteit brengt vaak overlast en gevaren voor de omgeving met zich mee. Met name als het gaat om hennepkwekerijen in woningen, is er al snel sprake van een aanzienlijk verhoogd brandgevaar met alle risico´s van dien voor de omgeving.

Gelet op het voorgaande dient drugscriminaliteit in/vanuit woningen of (niet-) openbare gelegenheden, naast strafrechtelijke middelen, ook met bestuursrechtelijke middelen bestreden te worden. De burgemeester heeft op basis van artikel 13b Opiumwet, ook wel “Wet Damocles” genoemd, de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang als in woningen of lokalen en daarbij behorende erven soft- en/of harddrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. In deze beleidsnota wordt ingegaan op de toepassing van artikel 13b Opiumwet.

Bij toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 13b Opiumwet moet vooral gedacht worden aan het sluiten van een pand wegens geconstateerde drugshandel (zie hierna in paragraaf 3.3). De toepassing van bestuursdwang kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de betrokkenen, vooral als het betreffende pand wordt bewoond. Om die reden is voor toepassing van bestuursdwang vereist dat het belang van daadwerkelijk optreden zorgvuldig wordt gemotiveerd, dat de op te leggen maatregel in redelijke verhouding staat tot de overtreding en dat een lichtere maatregel geen uitkomst biedt. Gelet hierop is het gewenst om de aanpak van illegale verkooppunten van drugs in beleid vast te leggen. Zonder vastgesteld beleid is handhaven weliswaar mogelijk, maar worden (veel) hogere eisen gesteld aan de motivering van het besluit. Daarnaast weten burgers, door publicatie van het beleid, welke uitgangspunten gelden voor het opleggen van bestuursrechtelijke sancties als drugshandel in of vanuit een pand wordt geconstateerd.

Met het vaststellen van het Damoclesbeleid Ten Boer 2014 worden, behoudens de hierna te noemen uitzonderingen, handhavingsstappen vastgelegd voor het sluiten van lokalen en woningen waar soft- en/of harddrugs worden/zijn verhandeld. Tevens wordt een uitgebreide motivering voor deze stappen gegeven.

1.2 Afbakening toepasselijkheid beleidsregels

Deze beleidsregels zijn van toepassing op de uitoefening door de burgemeester van de in artikel 13b Opiumwet neergelegde bevoegdheid ten aanzien van:

  • -

    voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven;

  • -

    niet voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven;

  • -

    woningen en bijbehorende erven.

2. Definities en begripsbepalingen

In deze beleidsnota wordt verstaan onder:

  • a.

    harddrugs: alle middelen die vermeld worden op lijst I bij de Opiumwet;

  • b.

    softdrugs: alle middelen die vermeld worden op lijst II bij de Opiumwet;

  • c.

    handel in drugs: het verkopen, afleveren of verstrekken van harddrugs of softdrugs, dan wel het daartoe aanwezig zijn daarvan;

  • d.

    lokaal: openbare gelegenheid of een niet-openbare gelegenheid en het bijbehorende erf;

  • e.

    woning: een gebouw/deel van een gebouw dat bestemd is tot bewoning als bedoeld in artikel 13 b Opiumwet;

  • f.

    gebruik als woning: bewoning als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM);

  • g.

    pand: een woning of een lokaal;

  • h.

    handelshoeveelheid: in het kader van deze beleidsregels is sprake van een handelshoeveelheid als aangetoond/aannemelijk is dat:

    • -

      meer dan 0,5 gram harddrugs in het gebouw aanwezig is (geweest);

    • -

      meer dan 30 gram softdrugs in het gebouw aanwezig is (geweest);

    • -

      in het gebouw sprake is (geweest) van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, als bedoeld in de meest recente Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie.

3. Beleidsuitgangspunten

3.1 Algemeen

Uit vaste jurisprudentie blijkt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs de bevoegdheid geeft tot toepassing van artikel 13b Opiumwet. Voor toepassing van dit artikel hoeft dus geen bewijs voorhanden te zijn dat daadwerkelijk drugs zijn verkocht, afgeleverd of verstrekt in of vanuit het betreffende pand.

Toepassing van artikel 13b Opiumwet is een vorm van bestuursrechtelijk optreden. In beginsel is het voor het bestuursrechtelijk optreden niet van belang of de eigenaar, exploitant/huurder, gebruiker of een derde de overtreding heeft begaan. De feitelijke constatering van overtreding van de Opiumwet is voldoende om over te gaan tot handhavend optreden. Daarnaast speelt de persoonlijke verwijtbaarheid van de betrokken eigenaar/exploitant van het pand waarin handel wordt geconstateerd geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van het pand noopt.

Voor de toepassing van de in deze beleidsregels opgenomen handhavingsstappen (par. 5) is ook niet vereist dat een overtreding volgend op een eerdere overtreding door dezelfde persoon wordt begaan.

Uitgangspunt is dat het bestuursrechtelijk optreden niet persoonsgebonden, maar pandgebonden is. Een uitzondering hierop vormt de situatie dat een persoon, na een eerdere constatering van drugshandel door deze persoon in een bepaald pand, zich opnieuw schuldig maakt aan drugshandel in een ander pand. In een dergelijk geval wordt bij de op te leggen sanctie de eerste constatering van drugshandel meegewogen als een constatering van drugshandel ten aanzien van het zelfde pand.

3.2 Integrale aanpak, tweesporenbeleid

Het lokaal drugsbeleid is er op gericht om met zowel strafrechtelijke als bestuursrechtelijke middelen de verkoop en aflevering van drugs vanuit niet-gedoogde verkooppunten tegen te gaan. Strafrechtelijke sancties richten zich primair op de bij de handel betrokken personen. Het bestuursrecht, in het bijzonder artikel 13b Opiumwet, biedt mogelijkheden om beëindiging van de illegale verkooppunten te bewerkstelligen. Uitgangspunt van het beleid is om, in samenwerking met het Openbaar Ministerie (OM) en de politie, naast strafrechtelijke vervolging tevens over te gaan tot bestuursrechtelijke handhaving.

3.3 Bestuursrechtelijke handhaving

Artikel 13b Opiumwet geeft de burgemeester de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen. Een last onder bestuursdwang houdt in de last tot het herstellen in de normale toestand door het ongedaan maken, beëindigen of voorkomen van de overtreding. Bij de toepassing van artikel 13b Opiumwet houdt het opleggen van een last onder bestuursdwang in dat het pand feitelijk gesloten wordt.

In plaats van een last onder bestuursdwang kan ook een last onder dwangsom worden opgelegd aan betrokkene(n). De last onder dwangsom dient als een stok achter de deur. Bij toepassing van artikel 13b Opiumwet houdt het opleggen van een last onder dwangsom in, dat bij een volgende overtreding een dwangsom wordt verbeurd, wat feitelijk betekent dat betrokkene een boete moet betalen.

Gezien de effecten die de handel in drugs vanuit een woning of lokaal heeft op het openbare leven, geniet feitelijk handelen de voorkeur boven het opleggen van een last onder dwangsom. Het opleggen van een last onder bestuursdwang in de vorm van sluiting van een pand wordt daarom als de meest effectieve maatregel beschouwd om de met de Opiumwet strijdige situatie te doen beëindigen en herhaling ervan te voorkomen. Om die reden wordt voor de toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 13b Opiumwet in principe gekozen voor directe sluiting van het betreffende pand. Gelet op de aantasting van het woonrecht is ten aanzien van bewoonde panden de marge ingebouwd om eerst te volstaan met een waarschuwing.

3.4 Begunstigingstermijn

Bij het opleggen van een last onder bestuursdwang wordt steeds aan betrokkenen(n) een begunstigingstermijn geboden. Dit houdt in dat aan betrokkene(n) de mogelijkheid wordt geboden om binnen een bepaalde termijn vrijwillig het pand te ontruimen en af te sluiten. Doet betrokkene dat niet binnen de gestelde termijn, dan gaat de burgemeester over tot ontruiming en sluiting van het pand. De sluiting is feitelijk van aard, en brengt met zich mee dat de woning of het lokaal door niemand mag worden betreden gedurende de sluitingstermijn.

Als begunstigingstermijn wordt een periode variërend van 48 uur tot 7 dagen aangehouden waarbinnen betrokkene(n) zelf in de gelegenheid is/zijn om gehoor te geven aan de opgelegde last. Van deze termijn kan worden afgeweken als er uit oogpunt van openbare orde en veiligheid sprake is van een spoedeisende situatie. In geval van een spoedeisende situatie kan de burgemeester besluiten bestuursdwang toe te passen zonder voorafgaande last onder bestuursdwang. In dat bijzondere geval wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit bekendgemaakt aan betrokkene(n).

3.5 Subsidiariteit en proportionaliteit

Bij toepassing van de bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet dient te worden voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. In geval van gebruik van de bevoegdheid dient hiermee rekening te worden gehouden.

3.6 Onderscheid bewoonde en niet-bewoonde panden

Bij het sluiten van een bewoonde woning/bewoond lokaal kunnen de grondrechten (het woonrecht en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer) in het geding komen. In deze beleidsregels is bij het bepalen van de uitgangspunten de eventuele aantasting van het woonrecht meegewogen. Er wordt, gelet op de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, in deze beleidsregels onderscheid gemaakt tussen bewoonde en niet-bewoonde woningen/lokalen.

Woningen en lokalen worden hierna tevens aangeduid als “pand”. Bepalend voor het genoemde onderscheid is of een pand al of niet wordt gebruikt als woning. De reden hiervan is dat regelmatig drugshandel in/vanuit woningen wordt geconstateerd, die niet gebruikt worden als woning. Daarnaast komt het voor dat niet voor bewoning bestemde panden worden gebruikt als woning.

3.7 Woningbouwcorporaties

Als sprake is van een huurwoning van een woningcorporatie, wordt gehandeld in overleg met de betreffende corporatie. Praktijk is dat de politie de woningcorporatie, als eigenaar, op de hoogte stelt van de geconstateerde overtreding. De woningcorporatie is dan, op basis van het geldende huurcontract, gerechtigd het huurcontract te ontbinden.

3.8 Eigenaar, huurder en overtreder worden aangesproken; kostenverhaal

Uitgangspunt is dat de last onder bestuursdwang wordt bekendgemaakt aan de overtreder en aan de rechthebbenden op het gebruik van het pand. Dit betekent dat de last onder bestuursdwang wordt opgelegd aan de eigenaar (niet zijnde een woningcorporatie) en de eventuele huurder(s) van het betreffende pand. Als een ander dan de eigenaar/huurder(s) als overtreder moet worden aangemerkt, wordt de last ook aan deze overtreder opgelegd. Wie als overtreder(s) dient/dienen te worden aangemerkt, dient per geval te worden beoordeeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan de eigenaar van een pand als overtreder worden aangemerkt als hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat zijn pand werd gebruikt voor drugshandel.

In beginsel is het voor het bestuursrechtelijk optreden niet van belang of de eigenaar, huurder, bewoner of een derde de overtreding heeft begaan. De feitelijke constatering van overtreding van de Opiumwet is voldoende om over te gaan tot handhavend optreden.

Op grond van artikel 5:25 van de Awb geschiedt de toepassing van een last onder bestuursdwang op kosten van de overtreder. In de last onder bestuursdwang wordt dit aan de overtreder meegedeeld. De kosten van voorbereiding van de last onder bestuursdwang zijn ook verschuldigd, voor zover als gevolg van het alsnog uitvoeren van de last onder bestuursdwang geen bestuursdwang is toegepast. Het is mogelijk dat zaken worden meegevoerd en opgeslagen om de last onder bestuursdwang te kunnen toepassen, als bedoeld in artikel 5:29 van de Awb. Zolang de verschuldigde kosten niet zijn voldaan, kan de teruggave van zaken worden opgeschort.

3.9 Overige bewoners

Als sprake is van een pand waarin kamerverhuur plaatsvindt en de handel in drugs in één van de verhuurde kamers is geconstateerd, kan een gedeeltelijke sluiting van het pand worden overwogen. Hetzelfde geldt voor panden die door meerdere bewoners worden bewoond en waarbij sprake is van afzonderlijk af te scheiden en afzonderlijk toegankelijke ruimtes.

3.10 Betreden gesloten verklaard pand

Het is op grond van artikel 2:41, lid 2, van de Algemene plaatselijke verordening (Apv) een ieder verboden om een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten gebouw te betreden. Het gebouw mag alleen worden betreden als de burgemeester daartoe ontheffing heeft verleend, artikel 2:41, lid 4, van de Apv. In de regel wordt slechts ontheffing van het verbod verleend in geval van een dringende en/of zwaarwichtige reden. Om voor een ontheffing in aanmerking te komen zal een schriftelijk en gedetailleerd verzoek om ontheffing moeten worden ingediend, waaruit in ieder geval duidelijk moet blijken voor wie de ontheffing moet gelden en voor welk doel en welke periode.

Als feitelijk tot sluiting wordt overgegaan zal het pand voor een ieder ontoegankelijk worden gemaakt (dichttimmeren en verzegelen).

3.11 Wijziging huursituatie of eigendomsoverdracht

Het onderbrengen van (een) andere huurder(s) in een pand of de eigendomsoverdracht van een pand nadat een bestuursdwangmaatregel is opgelegd betekent niet dat er van bestuursdwang wordt afgezien. Bij een wisseling van huurder(s)/verandering van eigenaar wordt, vanwege de bekendheid van het betreffende pand als drugspand, toepassing van bestuursdwang onverminderd noodzakelijk geacht, behalve als de omstandigheden van het geval tot een andere conclusie moeten leiden.

4.1 Zwaarte sanctie/termijn sluiting

Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 13b Opiumwet heeft dit artikel tot doel:

  • -

    de preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico`s voor de volksgezondheid;

  • -

    het voorkomen van nadelige effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden.

De op te leggen maatregel is bedoeld als herstelsanctie. Sluiting is gericht op het herstel van de gewenste situatie en het weren en terugdringen van drugshandel in georganiseerd verband (en de effecten daarvan) vanuit panden. Doel van de sluiting en de daaraan gekoppelde termijn zijn hiermee in overeenstemming met het hiervoor genoemde doel van artikel 13b Opiumwet. De zwaarte van de op te leggen sanctie is afhankelijk van meerdere factoren. In paragraaf 4.2 zijn - niet limitatief - de indicatoren opgesomd die relevant zijn voor het bepalen van de zwaarte van de op te leggen sanctie. Deze indicatoren zijn in de beleidsafwegingen betrokken en hebben geleid tot de sancties die in deze beleidsregels als uitgangspunt zijn vastgelegd.

4.2 Relevante indicatoren voor bepalen zwaarte sanctie

De navolgende (niet-limitatieve) indicatoren zijn betrokken bij het bepalen van de zwaarte voor de op te leggen sancties:

  • ·

    de hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet (dit zal in ieder geval een als handelshoeveelheid aan te merken hoeveelheid moeten zijn);

  • ·

    (andere) signalen die duiden op beroeps- of bedrijfsmatigheid, zoals de aanwezigheid van verpakkingsmateriaal, grote som(men) (handels)geld, een weegschaal, assimilatielampen e.d.;

  • ·

    de mate waarin het gebouw betrokken is bij de drugshandel in georganiseerd verband;

  • ·

    de mate waarin het gebouw bekend staat als drugsadres;

  • ·

    de vraag of sprake is van gewelds- of andere openbare orde delicten;

  • ·

    de vraag of sprake is van één of meer (vuur)wapens/verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie;

  • ·

    het bestaan van een vermoeden van verwijtbaarheid van de bewoner(s)/betrokkene(n);

  • ·

    het bestaan van een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkene(n) verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten (hierbij moet met name gedacht worden aan antecedenten t.a.v. de Opiumwet of de Wet Wapens en Munitie, maar ook antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling, bedreiging, vernieling of diefstal e.d. kunnen een rol spelen);

  • ·

    de vraag of sprake is van recidive;

  • ·

    de vraag of sprake is van een combinatie van middelen als bedoeld in lijst I en lijst II Opiumwet;

  • ·

    de mate van brandgevaar en/of ander gevaar voor de omgeving; de mate van risico voor omwonenden;

  • ·

    de mate van overlast en de effecten op de omgeving;

  • ·

    de aannemelijkheid dat de woning niet overeenkomstig de woonfunctie wordt gebruikt;

  • ·

    de aannemelijkheid dat behalve het pand of het daarbij behorende erf nog één of meer locaties betrokken is/zijn bij drugshandel in georganiseerd verband;

5 Handhaving ten aanzien van bewoonde en niet-bewoonde panden

5.1 Aanpak illegale verkoop vanuit bewoonde en niet-bewoonde panden

Woningen en lokalen komen steeds vaker in beeld als verkooplocaties van drugs. Daarnaast worden veelvuldig hennepkwekerijen in woningen en lokalen aangetroffen. Om de handel in drugs in of vanuit woningen en lokalen tegen te gaan is daarom strikte handhaving gewenst en noodzakelijk. Deze handel vormt immers een ernstige aantasting van de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid. Het woon- en leefklimaat en de sociale en/of fysieke veiligheid van burgers worden er door aangetast. De volksgezondheid is in het geding omdat sprake is van ongecontroleerde verkoop van drugs. Daarnaast kan worden gewezen op nadelige economische gevolgen, zoals het dalen van de verkoop- en verhuurwaarde van omliggende panden. In het algemeen belang wordt daarom met de uitvoering van het sluitingsbeleid beoogd om de handel in drugs in of vanuit woningen en lokalen te beëindigen en hierdoor tevens de veroorzaakte negatieve effecten terug te dringen. Erkend wordt dat het sluiten van een woning/lokaal ingrijpende (financiële) gevolgen heeft of kan hebben voor zowel de gebruikers als de eigenaren van het pand. Er is echter door de gebruikers en mogelijk tevens door de eigenaren van de panden ook financieel voordeel behaald uit de illegale verkoop van drugs. Sluiting van panden voor een bepaalde structurele periode is noodzakelijk om te bewerkstelligen dat de illegale drugshandel vanuit deze panden daadwerkelijk en structureel eindigt. De bekendheid van de locatie als verkooppunt van drugs blijft immers enige tijd bestaan. Ook strekt de sluiting ertoe anderen er van af te houden over te gaan tot vestiging van een illegaal verkooppunt in een pand.

5.2 Rechtvaardiging van de inbreuk op het woonrecht

Toepassing van artikel 13b Opiumwet tast het recht op ongestoord genot van een bewoond pand aan, zoals dat is neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Artikel 13b Opiumwet voorziet echter in een wettelijke grondslag in het nationale recht voor een beperking van de persoonlijke levenssfeer. Het doel dat wordt gediend met artikel 13b Opiumwet sluit aan bij het doelcriterium “voorkoming van strafbare feiten” zoals opgesomd in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Daarnaast worden ook rechten van anderen, in dit geval omwonenden, beschermd: overlast en/of gevaar wordt weggenomen en aan eventuele intimidatiepraktijken wordt een einde gemaakt. Artikel 13b Opiumwet dient dus de door het EVRM genoemde, gerechtvaardigde belangen.

5.3 Uitgangspunten voor sancties

Op grond van de voorgaande overwegingen gelden ten aanzien van bewoonde en niet-bewoonde panden de volgende uitgangspunten ten aanzien van het gebruik van de bevoegdheid op grond artikel 13b Opiumwet.

5.3.1. Als het gaat om de verkoop, aflevering of verstrekking of het daartoe aanwezig hebben van softdrugs in/vanuit bewoonde panden:

  • a.

    handel in softdrugs t/m 500 gram: bij een handelshoeveelheid tot en met 500 gram wordt een sanctie opgelegd die varieert van een waarschuwing tot een sluiting voor een duur van maximaal 3 maanden.

  • b.

    handel in softdrugs meer dan 500 gram: bij een handelshoeveelheid van meer dan 500 gram wordt een sanctie opgelegd die varieert van een waarschuwing tot een sluiting voor een duur van maximaal 6 maanden.

  • c.

    handel in softdrugs (in de vorm van als handelshoeveelheid aan te merken hennepteelt): een sanctie die varieert van een waarschuwing tot een sluiting voor een duur van maximaal 6 maanden.

  • d.

    2e constatering handel in softdrugs binnen 3 jaren na 1e constatering: ongeacht de bij de 1e en 2e constatering aangetroffen handelshoeveelheid softdrugs wordt een sanctie opgelegd van sluiting voor een duur van maximaal 12 maanden;

  • e.

    3e constatering handel in softdrugs binnen 3 jaren na 2e constatering: ongeacht de bij de 1e, 2e en 3e constatering aangetroffen handelshoeveelheid softdrugs wordt een sanctie opgelegd van sluiting voor onbepaalde tijd.

Als uitgangspunt geldt dat de hiervoor genoemde maximumsanctie wordt opgelegd, tenzij naar het oordeel van de burgemeester de omstandigheden van het concrete geval nopen tot het opleggen van een lichtere sanctie.

Als een sluiting voor onbepaalde tijd is opgelegd kunnen belanghebbenden, na het verstrijken van 2 jaren sinds de sluiting is bevolen, de burgemeester om opheffing van de sluiting verzoeken.

Constateringen die langer dan 3 jaren na de eerdere constatering(en) worden gedaan worden benaderd overeenkomstig 1e constateringen.

5.3.2. Als het gaat om de verkoop, aflevering of verstrekking of het daartoe aanwezig hebben van harddrugs in/vanuit bewoonde panden:

  • a.

    handel in harddrugs: een sanctie die varieert van een waarschuwing tot een sluiting voor een duur van maximaal 12 maanden.

  • b.

    2e constatering handel in harddrugs binnen 3 jaren na de 1e constatering: ongeacht de bij de 1e en 2e constatering aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs wordt een sanctie opgelegd van sluiting voor een duur van maximaal 3 jaren;

  • c.

    3e constatering handel in harddrugs binnen 3 jaren na de 2e constatering: ongeacht de bij de 1e, 2e en 3e constatering aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs wordt een sanctie opgelegd van sluiting voor onbepaalde tijd;

Als uitgangspunt geldt dat de hiervoor genoemde maximumsanctie wordt opgelegd, tenzij naar het oordeel van de burgemeester de omstandigheden van het concrete geval nopen tot het opleggen van een lichtere sanctie.

Als een sluiting voor onbepaalde tijd is opgelegd kunnen belanghebbenden, na het verstrijken van 2 jaren sinds de sluiting is bevolen, de burgemeester om opheffing van de sluiting verzoeken.

Constateringen die langer dan 3 jaren na de eerdere constatering(en) worden gedaan worden benaderd overeenkomstig 1e constateringen.

NB: Als sprake is van zowel handel in softdrugs als handel in harddrugs gelden de uitgangspunten zoals verwoord ten aanzien van de handel in harddrugs.

5.3.3. Als het gaat om de verkoop, aflevering of verstrekking of het daartoe aanwezig hebben van soft- en/of harddrugs in of vanuit niet-bewoonde panden:

  • a.

    handel in soft- en/of harddrugs: er wordt een sanctie opgelegd van sluiting voor een duur van maximaal 12 maanden.

  • b.

    2e constatering handel in soft- en/of harddrugs binnen 3 jaren na 1e constatering: ongeacht de bij de 1e en 2e constatering aangetroffen handelshoeveelheid soft- en/of harddrugs wordt een sanctie opgelegd van sluiting voor onbepaalde tijd;

Als uitgangspunt geldt dat de hiervoor genoemde maximumsanctie wordt opgelegd, tenzij naar het oordeel van de burgemeester de omstandigheden van het concrete geval nopen tot het opleggen van een lichtere sanctie.

Als een sluiting voor onbepaalde tijd is opgelegd kunnen belanghebbenden, na het verstrijken van 2 jaren sinds de sluiting is bevolen, de burgemeester om opheffing van de sluiting verzoeken.

Constateringen die langer dan 3 jaren na de eerdere constatering(en) worden gedaan worden benaderd overeenkomstig 1e constateringen.

7. Hardheidsclausule

De burgemeester kan gemotiveerd afwijken van de sancties zoals deze zijn vastgesteld in het beleid.

8. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Damoclesbeleid gemeente Ten Boer 2014’.