Regeling vervallen per 01-01-2024

Erfgoedverordening gemeente Terschelling 2019

Geldend van 18-04-2019 t/m 31-12-2023

Intitulé

Erfgoedverordening gemeente Terschelling 2019

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a. archeologisch monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd archeologisch monument aangewezen terrein als bedoeld in onderdeel l, onder 2;

  • b. beschermd monument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • c. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • d. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terschelling;

  • e. dorpsgezicht: een gebied bestaande uit een groep onroerende zaken, gevormd door elementen zoals gebouwen, wegen, pleinen, bruggen, dijklichamen, waterwegen, bomen en groenstructuren en dat wegens haar schoonheid, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel betekenis voor de wetenschap en/of (cultuur)historische waarde, van belang is voor de gemeente én waarin zich minstens één rijks- of gemeentelijk monument bevindt;

  • f. gebied met een hoge archeologische waarde: zone die op de gemeentelijke FAMKE staat aangegeven als “streven naar behoud” en “waarderend onderzoek – terpen”, waar op basis van historische bronnen en archeologisch onderzoek een hoge dichtheid van archeologische waarden bekend is;

  • g. gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaak als bedoeld in onderdeel l, onder 1 en dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • h. gemeentelijke erfgoedregister: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel l, dorpsgezichten bedoeld in onderdeel e, immaterieel erfgoed bedoeld in onderdeel j en roerend erfgoed bedoeld in onderdeel r;

  • i gemeentelijke FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra van de gemeente Terschelling, bestaande uit een kaart van het gemeentelijk grondgebied voor de periode ‘ijzertijd- middeleeuwen’ waarop gebieden met een hoge archeologische waarde en gebieden met een archeologische verwachtingswaarde zijn aangewezen. Zolang de gemeentelijke FAMKE niet is vastgesteld geldt voor het grondgebied van de gemeente Terschelling de kaart voor de periode ‘midden bronstijd –middeleeuwen van de (provinciale) FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra);

  • j immaterieel erfgoed: ‘levend erfgoed’. Het omvat sociale gewoonten, voorstellingen, rituelen, tradities, uitdrukkingen, bijzondere kennis of vaardigheden die gemeenschappen en groepen (en soms zelfs individuen) erkennen als een vorm van cultureel erfgoed. Een bijzonder kenmerk is dat het wordt overgedragen van generatie op generatie en belangrijk is voor een gemeenschappelijke identiteit (definitie UNESCO);

  • k. minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • l. monument:

  • 1. zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, waaronder onroerende zaak, die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • 2. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1;

  • m. monumentencommissie: de op basis van art.15, eerste lid, Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Erfgoedwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de verordening en het monumentenbeleid; voor de gemeente Terschelling is deze monumentencommissie gecombineerd met de welstandscommissie in de Centrale Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (CARK);

  • n. omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

  • o. plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • p. programma van eisen: programma dat de verstoorder laat opstellen en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek;

  • q. redengevende beschrijving: de basis voor plaatsing van een object, gebied of gebruik op de gemeentelijke erfgoedlijst; de redengevende beschrijving bestaat minimaal uit een:

  • 1. inleiding: over de situering en historische ontwikkeling van het object, gebied of gebruik;

  • 2. omschrijving: de architectuurhistorische, kunsthistorische, cultuurhistorische en/of cultuurlandschappelijke beschrijving van het object, gebied of gebruik, én;

  • 3. waardering: waarin de architectuurhistorische, stedenbouwkundige, cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke waarden benoemd worden die voor dat specifieke object, gebruik, gebied of die structuur van belang zijn en waarbij de waarderingscriteria uit bijlage 1 (monumenten en roerend erfgoed), bijlage 2 (dorpsgezichten) en bijlage 3 (immaterieel erfgoed) zijn gehanteerd;

  • r. roerend erfgoed: niet-grondgebonden objecten van grote lokale (cultuur)historische waarde, zoals (objecten uit) museumcollecties, archeologische vondsten, schepen, voertuigen;

  • s. vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • t. Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Burgemeester en wethouders houden een door een ieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    a. gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    b. gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

HOOFDSTUK 2. CENTRALE ADVIESCOMMISSIE RUIMTELIJKE KWALITEIT

Artikel 3. Instelling

  • 1. De raad en het college (her)benoemen jaarlijks een Centrale Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (CARK) met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Erfgoedwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, deze verordening en het monumentenbeleid, zoals nader uitgewerkt in de gemeenschappelijke regeling "Welstandszorg HUS en HIEM".

  • 2. Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 4, advies aan de Centrale Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit waarbinnen enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg en erfgoed. Van de Centrale Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit maken geen deel uit, leden van het gemeentebestuur.

  • 3. De Centrale Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg en erfgoed bij het advies.

  • 4. De gemeentelijke adviescommissie brengt binnen acht (8) weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

HOOFDSTUK 3. AANWIJZING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 4. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, besluiten een monument aan te wijzen als gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 1, onderdeel g.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college schriftelijk advies aan de Centrale Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 3. Voordat het college een monument met een religieuze bestemming, dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 4. De aanwijzing kan geen rijksmonument betreffen of een monument dat is aangewezen op grond van artikel 3.17 van de Erfgoedwet.

Artikel 5. Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 4 wordt door het college schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 6. De aanwijzing tot archeologisch monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een archeologische vindplaats aanwijzen als archeologisch monument als bedoeld in artikel 1, onderdeel a.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de provinciale archeoloog.

  • 3. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Erfgoedwet

Artikel 7. Voorbescherming

  • 1. De bescherming van hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 5 is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 8. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie, respectievelijk de provinciale archeoloog adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het adviesverzoek van het college.

  • 2. Bij overschrijding van de in lid 1 genoemde termijn wordt de monumentencommissie respectievelijk provinciale archeoloog geacht geadviseerd te hebben.

  • 3. Het college beslist binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, respectievelijk provinciale archeoloog, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

  • 4. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 9. Bekendmaking aanwijzingsbesluit

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet

  • 2.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 10. Registratie op de gemeentelijke erfgoedlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke of archeologisch monument in het gemeentelijk erfgoedregister op de gemeentelijke erfgoedlijst.

  • 2. De registratie bevat ten minste: het registratienummer; de plaatselijke aanduiding; de datum van de aanwijzing; de kadastrale aanduiding en een redengevende beschrijving van het gemeentelijke of archeologische monument.

Artikel 11. Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 4, tweede en derde lid, of artikel 6, tweede lid, én artikel 8, 9 en 10 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in het tweede lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke erfgoedlijst aangetekend.

Artikel 12. Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, de aanwijzing intrekken.

  • 2. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 4, tweede lid, of artikel 6, tweede lid, én artikel 8, 9 en 10 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3.1 van de Erfgoedwet.

  • 4. De reden en de datum van de intrekking wordt op de gemeentelijke erfgoedlijst geregistreerd.

HOOFDSTUK 4. INSTANDHOUDING VAN GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 13. Instandhoudingsbepaling

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument of een archeologisch monument te beschadigen, te vernielen of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding noodzakelijk is .

  • 2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij die vergunning gestelde voorschriften:

    a. een gemeentelijk monument of een archeologisch monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

  • b. een gemeentelijk monument of een archeologisch monument te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, geldt niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4. Geen vergunning voor een activiteit als bedoeld in lid 2 is nodig voor het intern wijzigen van een gemeentelijk monument, tenzij het interieur of gedeelten van het interieur van het monument in de redengevende beschrijving worden beschreven als beschermwaardig en bepalend voor de aard van het monument.

  • 5. Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 14. Termijn advies

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag aan de monumentencommissie, respectievelijk de provinciale archeoloog voor advies.

  • 2. De monumentencommissie, respectievelijk de provinciale archeoloog brengt binnen 4 weken na de adviesaanvraag schriftelijk advies uit aan het college.

  • 3. Bij overschrijding van de in lid 2 genoemde termijn wordt de monumentencommissie, respectievelijk de provinciale archeoloog geacht geadviseerd te hebben.

Artikel 15. Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 16. Intrekken van de omgevingsvergunning

  • 1. De omgevingsvergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

  • a. blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend.

  • b. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

  • c. voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

  • d. gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

  • e. de vergunninghouder daar schriftelijk om heeft verzocht.

  • 2. Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie, respectievelijk de provinciale archeoloog.

HOOFDSTUK 5. GEMEENTELIJKE DORPSGEZICHTEN

Artikel 17. De aanwijzing

  • 1. De gemeenteraad kan een dorpsgezicht aanwijzen als gemeentelijk dorpsgezicht

  • 2. Voordat de raad over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt de raad advies aan de monumentencommissie.

  • 3. De aanwijzing kan geen beschermd stad- of dorpsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet.

Artikel 18. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het adviesverzoek van de raad.

  • 2. Bij overschrijding van de in lid 1 genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben

  • 3. De raad beslist binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 19. Bekendmaking aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 20. Registratie op de gemeentelijke erfgoedlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke dorpsgezicht in het gemeentelijk erfgoedregister op de gemeentelijke erfgoedlijst.

  • 2. De registratie bevat ten minste: het registratienummer; de plaatselijke aanduiding; de datum van de aanwijzing; de kadastrale en/of topografische gebiedsaanduiding en een redengevende beschrijving van de in het beschermde dorpsgezicht vervatte cultuurhistorische waarden.

Artikel 21. Beschermend bestemmingsplan

  • 1. Bij het besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 17 bepaalt de raad of en in hoeverre een geldend bestemmingsplan kan worden aangemerkt als een bestemmingsplan ter bescherming van een gemeentelijk dorpsgezicht.

  • 2. Indien een geldend bestemmingsplan niet kan worden aangemerkt als een bestemmingsplan ter bescherming van een gemeentelijk dorpsgezicht, stelt de gemeenteraad ter bescherming van een gemeentelijk dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

  • 3. Voordat de gemeenteraad het beschermend bestemmingsplan ter inzage legt, vraagt de raad advies aan de monumentencommissie.

  • 4. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het adviesverzoek van de raad.

  • 5. Bij overschrijding van de in lid 4 genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

Artikel 22. Wijziging van de aanwijzing

  • 1. De gemeenteraad kan de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Voordat de raad over de wijziging een besluit neemt, vraagt de raad advies aan de monumentencommissie.

  • 3. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het adviesverzoek van de raad.

  • 4. Bij overschrijding van de in lid 3 genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben

  • 5. De raad beslist binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

  • 6. De wijziging als bedoeld in artikel 22 eerste lid, wordt schriftelijk medegedeeld aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 7. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke erfgoedlijst aangetekend.

Artikel 23. Intrekken van de aanwijzing

  • 1. De gemeenteraad kan de aanwijzing intrekken.

  • 2. Voordat de raad over de intrekking een besluit neemt, vraagt de raad advies aan de monumentencommissie.

  • 3. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het adviesverzoek van de raad.

  • 4. Bij overschrijding van de in lid 3 genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben

  • 5. De raad beslist binnen 12 weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

  • 6. De intrekking als bedoeld in artikel 23 eerste lid, wordt schriftelijk medegedeeld aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 7. De inhoud en de datum van de intrekking worden in het gemeentelijk erfgoedregister op de gemeentelijke erfgoedlijst aangetekend.

  • 8. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 35 van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet.

Artikel 24. Instandhoudingsbepaling

  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders in een gemeentelijk dorpsgezicht een bouwwerk te wijzigen of geheel of gedeeltelijk af te breken.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor het afbreken in gevolge een aanschrijving van het college ingevolge hoofdstuk II, afdeling 2 van de Woningwet.

  • 3. Hoofdstuk 4 van deze verordening is van overeenkomstige toepassing

Artikel 25. Weigeringsgrond vergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24, eerste lid, kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

HOOFDSTUK 6. IMMATERIEEL ERFGOED

Artikel 26. De aanwijzing

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan immaterieel erfgoed aanwijzen als gemeentelijk immaterieel erfgoed.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan Museum ‘t Behouden Huys

  • 3. Museum ‘t Behouden Huys adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het adviesverzoek van het college.

  • 4. Bij overschrijding van de in lid 1 genoemde termijn wordt Museum ’t Behouden Huys geacht geadviseerd te hebben

  • 5. Het college beslist binnen 12 weken na ontvangst van het advies van Museum ’t Behouden Huys, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

  • 6. De aanwijzing als bedoeld in artikel 26 eerste lid, wordt algemeen bekendgemaakt.

Artikel 27. Registratie op de gemeentelijke erfgoedlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke immaterieel erfgoed in het gemeentelijke erfgoedregister op de gemeentelijke erfgoedlijst.

  • 2. De registratie bevat ten minste: het registratienummer; de plaatselijke aanduiding; de datum van de aanwijzing en een redengevende beschrijving van de in het immaterieel erfgoed vervatte lokale cultuurhistorische waarden.

Artikel 28. Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de aanwijzing intrekken.

  • 2. Voordat het college over de intrekking een besluit neemt, vraagt het college advies aan Museum ’t Behouden Huys.

  • 3. Museum ’t Behouden Huys adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het adviesverzoek van het college.

  • 4. Bij overschrijding van de in lid 3 genoemde termijn wordt Museum ’t Behouden Huys geacht geadviseerd te hebben

  • 5. Het college beslist binnen 12 weken na ontvangst van het advies van Museum ’t Behouden Huys, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

  • 6. De intrekking als bedoeld in artikel 28 eerste lid, wordt algemeen bekend gemaakt.

  • 7. De inhoud en de datum van de intrekking worden op de gemeentelijke erfgoedlijst aangetekend.

Artikel 29. Instandhoudingsbepaling

Het college zet zich in om het gemeentelijk immaterieel erfgoed levensvatbaar te houden.

HOOFDSTUK 7. ROEREND ERFGOED

Artikel 30. De aanwijzing

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan roerend erfgoed aanwijzen als gemeentelijk roerend erfgoed.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan Museum ‘t Behouden Huys

  • 3. Museum ‘t Behouden Huys adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het adviesverzoek van het college.

  • 4. Bij overschrijding van de in lid 1 genoemde termijn wordt Museum ’t Behouden Huys geacht geadviseerd te hebben

  • 5. Het college beslist binnen 12 weken na ontvangst van het advies van Museum ’t Behouden Huys, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

  • 6. De aanwijzing als bedoeld in artikel 30 eerste lid, wordt schriftelijk medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden bekend staan.

Artikel 31. Registratie op de gemeentelijke erfgoedlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke roerend erfgoed in het gemeentelijk erfgoedregister op de gemeentelijke erfgoedlijst.

  • 2. De registratie bevat ten minste: het registratienummer; de plaatselijke aanduiding; de datum van de aanwijzing, herkenbaarheidsgegevens en een redengevende beschrijving van de in het roerend erfgoed vervatte lokale cultuurhistorische waarden.

Artikel 32. Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de aanwijzing intrekken.

  • 2. Voordat het college over de intrekking een besluit neemt, vraagt het college advies aan Museum ’t Behouden Huys.

  • 3. Museum ’t Behouden Huys adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het adviesverzoek van het college.

  • 4. Bij overschrijding van de in lid 3 genoemde termijn wordt Museum ’t Behouden Huys geacht geadviseerd te hebben

  • 5. Het college beslist binnen 12 weken na ontvangst van het advies van Museum ’t Behouden Huys, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

  • 6. De intrekking wordt schriftelijk medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden bekend staan.

  • 7. De inhoud en de datum van de intrekking worden op de gemeentelijke erfgoedlijst aangetekend.

Artikel 33. Instandhoudingsbepaling

Het college zet zich in om het gemeentelijk roerend erfgoed in stand te houden.

HOOFDSTUK 8. BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN

Artikel 34. Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een beschermd monument aan de Centrale Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit en indien van toepassing aan de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, en indien deze buiten de bebouwde kom ligt, ook naar de Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân

  • 2. De adviesinstanties adviseren schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3. Bij overschrijding van de in lid 2 genoemde termijn worden de adviesinstanties geacht geadviseerd te hebben.

HOOFDSTUK 9. INSTANDHOUDING ARCHEOLOGISCHE TERREINEN

Artikel 35. Gemeentelijke Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE)

De raad stelt de gemeentelijke FAMKE vast, die dient als basis voor:

  • a. deze verordening;

  • b. vast te stellen bestemmingsplannen, als bedoeld in hoofdstuk 3, Wet ruimtelijke ordening;

  • c. aanwijzing van gemeentelijke archeologische monumenten als bedoeld in artikel 1, onder a van de verordening .

Artikel 36. Instandhoudingsbepalingen

  • 1. Het is verboden om in een gemeentelijk archeologisch monument, zoals bedoeld in artikel 1 onder a, of een gebied met een hoge archeologische waarde, zoals bedoeld in artikel 1 onder f, de bodem dieper dan 30 cm onder het maaiveld te verstoren.

  • 2. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien:

  • a. het een verstoring betreft van een gemeentelijk archeologisch monument of een gebied met hoge archeologische waarde of een gebied met archeologische verwachtingswaarde als aangegeven op de gemeentelijke FAMKE en de ingreep kleiner is dan de oppervlakte die in de desbetreffende advieszone van de gemeentelijke FAMKE wordt aangegeven;

  • b. in het geldend bestemmingsplan regels zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg en archeologische waarden;

  • c. sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, Wabo en hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

  • d. het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een gemeentelijke archeologisch monument, een gebied met hoge archeologische waarde, of een gebied met een archeologische verwachtingswaarde als aangegeven op de gemeentelijke FAMKE;

  • e. een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

  • 1e. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of;

  • 2e. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of;

  • 3e. in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 37. Opgravingen en begeleiding

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Terschelling onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van § 5.1, Erfgoedwet, in een gemeentelijk archeologisch monument, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

  • a. de verstoorder een programma van eisen op te laten stellen als bedoeld in artikel 1 onder p van deze verordening waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek;

  • b. de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder o van deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.

  • 2. In de nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere eisen voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan een deskundige instantie.

Artikel 38. Procedure

De bepalingen uit artikel 14, 15 en 16 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 36, tweede lid, onder e, en artikel 37, eerste lid, onder b.

HOOFDSTUK 10. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 39. Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met het bepaalde in het derde lid van artikel 13 en het tweede lid, onder d van artikel 36 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 40. Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

HOOFDSTUK 11. SLOTBEPALINGEN

Artikel 41. Intrekken oude regeling

De Monumentenverordening gemeente Terschelling, vastgesteld bij raadsbesluit van 15 maart 1994, wordt ingetrokken.

Artikel 42. Overgangsrecht

  • 1.

    Een krachtens de Monumentenverordening gemeente Terschelling aangewezen en geregistreerd gemeentelijke monument, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 41 ingetrokken verordening.

Artikel 43. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Artikel 44. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Erfgoedverordening gemeente Terschelling 2019’.

.

De raad van de gemeente Terschelling;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 februari 2019;

gelet op de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

besluit

vast te stellen de volgende verordening: Erfgoedverordening gemeente Terschelling 2019

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 maart 2019.

J.Hofman J.B. Wasink

Griffier voorzitter