Regeling vervallen per 01-01-2021

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen houdende regels omtrent jeugdhulp Nadere regels jeugdhulp gemeente Tholen 2017

Geldend van 11-05-2017 t/m 31-12-2020

Intitulé

Nadere regels jeugdhulp gemeente Tholen 2017

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen,

Gelet op de Jeugdwet en de op 13 november 2014 door de raad vastgestelde Verordening jeugdhulp gemeente Tholen 2015.

Overwegende:

  • Dat de Jeugdwet per 1 januari 2015 in werking is getreden;

  • Dat het beoogd maatschappelijk doel van de Jeugdwet is dat jeugdigen gezond en veilig opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen participeren in de samenleving.

  • Dat met de Jeugdwet wordt beoogd de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving te versterken;

  • Dat met de decentralisatie van het jeugdstelsel de regie over het jeugdstelsel komt te liggen bij de gemeente, waar het voorheen verspreid was over Rijk, provincies en gemeenten;

  • Dat een positief opvoed- en opgroeiklimaat, preventie, vroegsignalering en zo nodig (zware) gespecialiseerde zorg en kinderbeschermingsmaatregelen en maatregelen van de jeugdreclassering bijdragen aan het beoogd maatschappelijk doel;

  • Dat door de gemeente de regie te geven het gemakkelijker wordt verbindingen te leggen tussen zorg, lokaal gezondheidsbeleid, onderwijs, werk en inkomen, sport en veiligheid;

  • Dat de nadere regels 2016 een aanpassing behoeven;

b e s l u i t :

Vast te stellen:

Nadere regels jeugdhulp gemeente Tholen 2017

ARTIKEL 1. BEGRIPSBEPALING.

Artikel 1 - Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvraag: een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen;

  • b.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • c.

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige en/of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • d.

    individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2 tweede lid van de Verordening jeugdhulp gemeente Tholen 2015;

  • e.

    melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 3.1;

  • f.

    gesprek: gesprek als bedoeld in artikel 3.3;

  • g.

    verslag: schriftelijke weergave van het onderzoek als bedoeld in artikel 3.3;

  • h.

    familiegroepsplan: plan opgesteld door de ouders/gezinnen en het sociale netwerk van de jeugdige;

  • i.

    gebruikelijke hulp: de normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, verzorgers, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden;

  • j.

    wet: Jeugdwet.

  • k.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • i.

    Jeugdprofessional(s): de Jeugdprofessionals die in opdracht van de gemeente Tholen bij de aanvraag en de beoordeling van de jeugdhulp betrokken zijn; deze Jeugdprofessionals zijn medewerkers van de gemeente of van een jeugdhulpaanbieder;

  • m.

    ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

  • n.

    Sociaal netwerk: personen uit huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.

ARTIKEL 2. DE TOEGANG BIJ DE VERSCHILLENDE VORMEN VAN JEUGDHULP

Artikel 2.1. - Algemeen

  • 1. Een voorziening bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Verordening jeugdhulp gemeente Tholen 2015 bestaat uit informatie en /of adviesverstrekking door de Jeugdprofessionals. Deze voorziening is beschikbaar ten behoeve van een jeugdige zonder dat het college heeft besloten om deze voorziening toe te kennen aan de jeugdige.

  • 2. Een individuele voorziening genoemd in artikel 2, tweede lid van de Verordening jeugdhulp gemeente Tholen 2015 wordt toegekend door middel van een besluit van het college.

  • 3. Het college neemt het besluit als bedoeld in het tweede lid op grond van het onderzoek naar de hulpvraag van de jeugdige en de Ouder in het gesprek bedoeld in artikel 3.3 en - wanneer het om een persoonsgebonden budget gaat - op grond van de aanvraag bedoeld in artikel 2.2.

  • 4. Het college kan het gesprek bedoeld in artikel 3.3 achterwege laten indien voldoende duidelijk is welke individuele voorziening is aangewezen op basis van:

    • a.

      de verwijzing van de huisarts, medisch specialist of jeugdarts als geregeld in de wet, of

    • b.

      de gesprekken of het onderzoek van “Veilig Thuis” Zeeland of het oordeel van de professional (-s) over de noodzaak van professionele interventie (-s) als bedoeld in lid 7.

    • c.

      als de gecertificeerde instelling heeft bepaald dat en welke jeugdhulp is aangewezen bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering zoals is bepaald in artikel 3.5 van de wet.

  • 5. De zorgaanbieder van een individuele voorziening start de ondersteuning slechts nadat het besluit genomen is, behoudens als de professional of het college van oordeel is dat professionele interventie (-s) dienen te worden ingezet om de bedreiging van de veiligheid van het kind op te heffen in welk geval lid 7 wordt toegepast.

  • 6. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 7. Als de professional van oordeel is - al dan niet na een hulpvraag van de jeugdige en/of ouder - dat professionele interventie(s) dienen te worden ingezet om de bedreiging van de veiligheid van het kind op te heffen dan zal de professional de professionele interventie(s) inzetten. De professional meldt het inzetten van de professionele interventie(s) onverwijld in het eigen dossier, in de Verwijsindex Regio Zeeland en aan de procescoördinator van de gemeente Tholen. Het college stelt indien nodig achteraf het besluit tot professionele interventie(-s) zo spoedig mogelijk op schrift en maakt het bekend aan de jeugdige en zijn ouders.

    De procescoördinator informeert die professional (-s) waarvoor het noodzakelijk is om kennis te hebben van de bedreiging van de veiligheid en de ondernomen interventie(-s) en zorgt voor eventueel noodzakelijke verdere vervolgstappen.

Artikel 2.2. - Aanvraag persoonsgebonden budget (PGB)

  • 1. Als de jeugdige of zijn Ouder(-)s zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten, dan kunnen zij er voor kiezen om een gemotiveerde aanvraag voor een persoonsgebonden budget in te dienen. De aanvraag bevat in elk geval:

    • a.

      de te treffen individuele voorziening en het beoogde doel:

    • b.

      de voorgenomen uitvoering daarvan inclusief uitvoerder en kosten.

    • c.

      de kwalificaties van zorgaanbieder of de zorgverlener uit het sociaal netwerk.

    • d.

      de motivering waarom het aanbod van de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder (individuele voorziening in natura) niet passend is volgens de aanvrager(s).

Artikel 2.3. - Besluit

  • 1. In het besluit tot toekenning van een individuele voorziening dat op aanvraag of ambtshalve kan worden genomen, wordt in ieder geval vastgesteld:

    • a.

      welk de te treffen individuele voorziening is en het beoogde doel;

    • b.

      wat de duur is en in geval van een persoonsgebonden budget de berekening van het budget (prijs, uren en termijn)

    • c.

      door welke (categorie) aanbieder (-s) de individuele voorziening kan worden geleverd;

    • d.

      de verplichtingen die verbonden zijn aan de individuele voorziening of het persoonsgebonden budget.

  • 2. Het besluit wordt binnen acht weken nadat de hulpvraag of ondersteuningsvraag is gesteld door de jeugdige en/of de ouder(-s) uitgereikt of toegestuurd aan de jeugdige en/of de ouder(-s). In het besluit of in een bijlage bij het besluit wordt omschreven welke doelen met de hulpverlening worden beoogd.

Artikel 2.4. - Vastlegging gegevens in dossier

  • 1. Hulpvragen, de procesmatige afhandeling daarvan en de relevante informatie om te komen tot een besluit met betrekking tot de toekenning van een individuele voorziening worden voor zover nodig vastgelegd in het gemeentelijke procesdossier.

  • 2. De beoogde doelen, voortgang en resultaten van de individuele voorziening verkregen van de zorgaanbieder conform de afspraken in het besluit worden verwerkt in het dossier.

  • 3. De gegevens van de jeugdige, zijn ouders en overige betrokkenen worden in het dossier verwerkt conform de geldende bepalingen van de Jeugdwet, de Wet Bescherming Persoonsgegevens en de Archiefwet).

ARTIKEL 3. DE PROCEDURE

Artikel 3.1 - Melding

  • 1. Jeugdigen en/of ouders stellen de hulp- en ondersteuningsvraag aan het college of aan de Jeugdprofessional.

  • 2. Als blijkt dat informatie en/of advies van de Jeugdprofessional voldoende is voor de jeugdigen en/of de ouder(s) om het ondervonden probleem op te lossen, wordt dit gegeven en is daarmee de hulp- en ondersteuningsvraag beantwoord.

  • 3. Wanneer verdere vraagverheldering of verdieping nodig blijkt, volgt een persoonlijk of telefonisch gesprek waar de brede zorgvraag in beeld wordt gebracht voor het hele huishouden.

Artikel 3.2 - Voorbereiding gesprek

  • 1. Het college brengt de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

  • 2. Het college verzamelt alle voor het gesprek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens met hem en -afhankelijk van de leeftijd van de jeugdige- ook met de Ouder(-s) een afspraak voor een persoonlijk of telefonisch gesprek.

  • 3. Voor het gesprek of in het vervolg van het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het gesprek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 4. Het college wijst de jeugdige en/of de Ouder(-)s op de mogelijkheden voor de inzet van cliëntondersteuning en de vertrouwenspersoon.

Artikel 3.3. - Het gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen professional en de jeugdige en/of zijn ouders voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp eventueel van personen uit het sociale netwerk, te komen tot verbetering van de situatie;

    • d.

      de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorgers van de jongere en/of ouders;

    • e.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een vrij-toegankelijke voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of zijn ouders;

    • i.

      hoe uitvoering gegeven wordt aan het lokale PGB-beleid, waarbij de aanvrager vooraf geïnformeerd wordt wat het persoonsgebonden budget inhoudt en welke verantwoordelijkheden de budgethouder daarbij heeft.

  • 2. De jeugdige of zijn ouders verstrekken een schriftelijk bewijs van de identificatiegegevens van de jeugdigen en de ouders/verzorgers, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 3. Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en informeert hen over de verwerking van de persoonsgegevens en de gegevens genoemd in artikel 2.4.

  • 4. Als de jeugdigen en/of zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld, betrekt het college dat bij het onderzoek.

  • 5. Het college stelt van elk gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders een verslag op. Opmerkingen of aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 3.4. - Criteria individuele voorzieningen.

  • 1. Het college kent een individuele voorziening toe indien en voor zover in het gesprek zoals bedoeld in artikel 3.3 is vastgesteld dat:

    • a.

      de aangevraagde hulp niet als gebruikelijke hulp kan worden aangemerkt zoals beschreven in de “richtlijn gebruikelijke hulp”, opgenomen in bijlage 1.

      Bij gebruikelijke hulp is sprake van een bandbreedte die behoort tot het normale ontwikkelingsprofiel. De bovengrens van deze bandbreedte is een uur zorg per etmaal boven de tijd die ouders gemiddeld kwijt zijn aan de zorg voor hun kind. Zolang de omvang van de zorg de bovengrens van deze bandbreedte niet overschrijdt, betreft deze zorg gebruikelijke hulp.

    • b.

      een individuele voorziening aangewezen is gezien de aard en ernst van de hulpvraag;

    • c.

      de jeugdige op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

    • d.

      een algemene voorziening niet adequaat is voor de oplossing van de hulpvraag.

    • e.

      De jeugdige of de ouders geen aanspraak kunnen maken op een andere voorziening.

  • 2. Indien er 6 maanden voordat een jeugdige 18 jaar wordt, geconstateerd wordt dat er aanvullende hulp tussen het 18e en 23e levensjaar noodzakelijk blijft, wordt er in overleg met de Jeugdprofessional een maatwerkoplossing gekozen.

Artikel 3.5. Vervoer.

  • 1. Een jeugdige komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar een locatie waar de meest doelmatige zorg wordt geboden, als:

    • a.

      de zorg medisch noodzakelijk is. Daarvan is sprake als de jeugdige vanwege een lichamelijke, verstandelijke, psychische of zintuiglijke beperking niet in staat is (eventueel onder begeleiding van een volwassene) gebruik te maken van het openbaar vervoer, én

    • b.

      de jeugdige niet op eigen gelegenheid naar de locatie kan reizen én;

    • c.

      er sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid van de ouders én;

    • d.

      er geen sprake is van mogelijkheden in de sociale omgeving van de jeugdige om het vervoer te kunnen verzorgen én

    • e.

      de afstand van de woning naar de locatie waar de meest doelmatige zorg wordt geboden meer dan 6 kilometer is.

  • 2. De noodzaak voor vervoersvoorziening wordt vooraf vastgesteld door het college.

  • 3. De vervoersvoorziening kan bestaan uit het vervoer door derden in opdracht van de zorgaanbieder of in opdracht van het college. Indien het college oordeelt, dat dit niet passend is, geldt een kilometervergoeding van € 0,19.

Artikel 3.5. - Aanvullende criteria persoonsgebonden budget (PGB)

  • 1. Het college kent in aanvulling op de in artikel 2.2 genoemde criteria een persoonsgebonden budget toe als in het gesprek als bedoeld in artikel 3.3 en op basis van een aanvraag als bedoeld in artikel 3.1 is vastgesteld dat:

    • a.

      de ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen en in staat zijn te achten om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren,

    • b.

      voldoende is gemotiveerd dat een individuele voorziening in natura niet passend en toereikend wordt geacht;

    • c.

      gewaarborgd is dat de voorziening die met het persoonsgebonden budget betaald wordt van goede kwaliteit is. De hulpvrager moet in de aanvraag weergeven op welke manier hij heeft gecontroleerd dat de voorziening van goede kwaliteit is.

  • 2. Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:

    • a.

      indien aan de jeugdige of zijn ouders in de afgelopen drie jaren, voorafgaand aan de datum van het (eerste) gesprek een persoonsgebonden budget is verleend en waarbij door de jeugdige of zijn ouders niet voldaan is aan de voorwaarden van het persoonsgebonden budget;

    • b.

      voor zover dit bedoeld is voor bemiddelingskosten of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget.

  • 3. De budgethouder legt verantwoording af over de besteding van het persoonsgebonden budget in overeenstemming met de wet, de verordening jeugdhulp gemeente Tholen 2015, en deze nadere regels.

  • 4. Drie maanden voor afloop van het persoonsgebonden budget vraagt de budgethouder indien nodig een verlenging aan.

Artikel 3.6. - Hoogte van het persoonsgebonden budget (PGB)

  • 1. Het persoonsgebonden budget bedraagt ten hoogste 75% van de vergelijkbare ingekochte zorg in natura, zoals deze door de Zeeuwse gemeenten is ingekocht en vermeld staat op de website www.inkoopjeugdhulpzeeland.nl. Meerkosten worden betaald door de ouders.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college een hoger persoonsgebonden budget toekennen als voor deze hulpvraag geen passende individuele voorziening in natura beschikbaar is en 75% van de kostprijs van de meest vergelijkbare individuele voorziening in natura niet toereikend is om de bij de hulpvraag passende jeugdhulp in te kopen. Het persoonsgebonden budget dat het college toekent, bedraagt maximaal 100% van de meest vergelijkbare individuele voorziening in natura.

  • 3. PBG voor inzet van sociaal netwerk wordt slechts toegekend indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      het leidt aantoonbaar tot betere en effectieve ondersteuning;

    • b.

      er is voldaan aan regelgeving rondom de te verlenen zorg;

    • c.

      de te verlenen zorg via het sociaal netwerk werd niet verleend op het tijdstip van, of voorafgaand aan de aanvraag, en de te verlenen zorg overstijgt het niveau van de gebruikelijke hulp, zoals vermeld in bijlage 1.

    • d.

      de zorgverlener is op basis van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht werkzaam;

    • e.

      de inzet van sociaal netwerk is goedkoper dan de inzet van een professionele kracht;

    • f.

      er is een zorgplan opgesteld voor de in te zetten zorg, waarin omschreven is hoe het PGB wordt ingezet om een veilige, doelmatige, cliëntgerichte en kwalitatief goede jeugdhulp inclusief vervoer te bereiken.

  • 4. PGB voor inzet van sociaal netwerk wordt door het college geweigerd of vastgesteld met een lager aantal uren dan aangevraagd als het college van oordeel is dat het verlenen van de zorg of het verlenen van zorg in die mate als is aangevraagd door de zorgverlener leidt tot (dreigende) overbelasting van de zorgverlener.

  • 5. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor ondersteuning in de vorm van dienstverlening uit het sociale netwerk bedraagt maximaal € 20 per uur, tenzij er feiten en omstandigheden zijn om in het individuele geval een hogere vergoeding toe te kennen. Deze hogere vergoeding bedraagt maximaal 75% van vergelijkbare ingekochte zorg in natura..

  • 6. Indien er sprake is van een verlenging van het PGB en er voordien sprake was van een hoger tarief voor inzet vanuit het sociaal netwerk, geldt een overgangsregeling. Voor het eerste jaar van verlenging geldt een tarief van 75% van het eerder vastgestelde tarief, met een minimum van € 20 per uur. In het tweede jaar en de daarop volgende jaren van verlenging geldt het tarief van maximaal € 20 per uur.

  • 7. Het persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt in de vorm van een trekkingsrecht.

  • 8. Er wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt voor bemiddelingskosten.

Artikel 3.7. - Einde van de toekenning van de individuele voorziening

De toekenning eindigt wanneer:

  • a.

    de cliënt verhuist buiten de gemeente;

  • b.

    de cliënt overlijdt;

  • c.

    de periode zoals vermeld in het besluit verstreken is.

  • d.

    de situatie van de budgethouder wijzigt;

  • e.

    het college vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

  • f.

    de budgethouder niet of niet tijdig of niet volledig verantwoording aflegt.

  • g.

    het college om andere redenen de toekenning intrekt.

ARTIKEL 4. INSPRAAK EN MEDEZEGGENSCHAP.

Artikel 4 - Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntengroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. De reguliere adviesraden van het college worden eveneens betrokken bij de voorbereiding van het beleid op het gebied van jeugdhulp.

ARTIKEL 5. INWERKINGTREDING, OVERGANGSRECHT EN CITEERTITEL.

Artikel 5.1 – Inwerkingtreding, overgangsrecht en citeertitel.

  • 1. De nadere regels jeugdhulp gemeente Tholen, vastgesteld op 16 februari 2016 worden ingetrokken met ingang van de datum dat deze nadere regels jeugdhulp gemeente Tholen 2017 in werking treden.

  • 2. Deze nadere regels treden in werking een dag nadat deze op rechtsgeldige wijze zijn bekend gemaakt.

  • 3. De nadere regels jeugdhulp gemeente Tholen 2016, vastgesteld 16 februari 2016, blijven van toepassing op aanvragen die zijn ingediend tot het moment van intrekking van deze nadere regels.

  • 4. Deze nadere regels worden aangehaald als "Nadere regels jeugdhulp gemeente Tholen 2017"

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 2 mei 2017,
Burgemeester en wethouders van Tholen
de secretaris de burgemeester
S. Nieuwkoop G. van de Velde-de Wilde

Bijlage 1 Gebruikelijke hulp

Richtlijn gebruikelijke hulp en aanzien van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind.

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • -

    Hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • -

    Ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • -

    Zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar 

  • -

    Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld de ouder kan de was ophangen in een andere kamer);

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    Kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • -

    Ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • -

    Hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • -

    Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • -

    Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • -

    Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar  

  • -

    Kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week;

  • -

    Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld het kind kan buitenspelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is);

  • -

    Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • -

    Zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • -

    Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan;

  • -

    Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

 

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • -

    Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • -

    Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • -

    Kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • -

    Kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • -

    Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • -

    Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • -

    Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • -

    Hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.