Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen houdende regels omtrent re-integratie Beleidsregels re-integratie gemeente Tholen 2017

Geldend van 19-10-2017 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2017

Intitulé

Beleidsregels re-integratie gemeente Tholen 2017

Burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen;

gelezen het voorstel van de afdeling Werk en Inkomen tot vaststelling van beleidsregels inzake de re-integratie;

 

gelet op artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid en 10b vierde lid van de Participatiewet en artikel 2.4 van de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Tholen 2017;

b e s l u i t :

vast te stellen de 'Beleidsregels re-integratie gemeente Tholen 2017'

luidende als volgt

1 - Algemene bepalingen

1.1 - Begripsbepalingen

  • 1 Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW en IOAZ, de Re-integratieverordening en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2 In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a

      Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen.

    • b

      De uitkering: de uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ;

    • c

      De cliënt: de persoon met een uitkering op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ.

    • d

      De Nugger: de niet-uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de Participatiewet;

    • e

      De Anw’er: de persoon met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;

    • f

      De Re-integratieverordening: de Verordening Re-integratie 2015 gemeente Tholen;

    • g

      Het beleidsplan: het jaarlijkse beleidsplan re-integratie zoals bedoeld in artikel 3 van de Re-integratieverordening.

    • h

      Plan van aanpak: het plan, zoals benoemd in artikel 2, lid 2 van de Re-integratieverordening, waarin de ondersteuning wordt uitgewerkt en de verplichtingen over arbeidsinschakeling, evenals de gevolgen van het niet nakomen van die verplichtingen, worden vastgelegd.

     

2 - Prioritering en doelgroep

2.1 - Prioritering

De in deze beleidsregels genoemde voorzieningen worden ingezet volgens de uitgangspunten die zijn opgenomen in het jaarlijkse verslag als bedoeld in artikel 2 lid 5 van de Re-integratieverordening.

2.2 - Intake/poortwachter

Tijdens de intake wordt door de consulent direct beoordeeld of een cliënt in aanmerking komt voor betaald werk, een voorliggende voorziening of een uitkering.

Waar mogelijk zal geprobeerd worden de cliënt met een baan naar huis te laten gaan. Op het moment dat blijkt dat er niet direct betaald werk of een andere uitkering is voor betrokkene, wordt er een diagnosetraject in de vorm van ‘workshops’ ingezet waarin de cliënt wordt beoordeeld op de verdere arbeidsmarktkansen en waarin wordt bepaald welk traject aan de orde is.

2.3 - Diagnosestelling

  • 1 De diagnose dient om een beeld te krijgen van de cliënt op onderwerpen als opleiding, werkervaring, motivatie en leefomstandigheden. Deze informatie dient als belangrijke bouwsteen voor de indeling in een van de in het volgende lid genoemde doelgroepen en het uiteindelijke plan van aanpak. De diagnose wordt door de gemeente zelf opgesteld. Voor het geval dat externe expertise nodig is zoals bijvoorbeeld bij medische adviezen dan wordt de diagnose ingekocht.

  • 2 Het college maakt voor de aanbieding van ondersteuning en voorzieningen een onderscheid tussen cliënten met een grote- en een korte afstand tot de arbeidsmarkt.

2.4 - Plan van aanpak

  • 1 Voor personen aan wie de verplichtingen van artikel 9 Participatiewet, artikel 37 IOAW of artikel 37 IOAZ zijn opgelegd, moet een plan van aanpak worden opgesteld, waarin de ondersteuning wordt uitgewerkt en de verplichtingen over arbeidsinschakeling, evenals de gevolgen van het niet nakomen van die verplichtingen, worden vastgelegd. Uit het plan vloeit tevens voort welke voorzieningen het college ter beschikking zal stellen om uitvoering van het plan mogelijk te maken. Het plan van aanpak maakt onderdeel uit van de beschikking.

  • 2 Het plan dient door de cliënt en zijn/haar consulent te worden ondertekend en is een overeenkomst. Het niet meewerken aan- of niet nakomen van de overeenkomst kan leiden tot het verlagen van de uitkering conform de bepalingen van de Afstemmingsverordening, dan wel terugvordering van door de gemeente gemaakte kosten

3 - Bepalingen over voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling

3.1 - Werkervaringsplaats

  • 1. In een werkervaringsplaats doet een cliënt werkervaring op met behoud van uitkering.

  • 2. De doelgroep voor werkervaringsplaatsen zijn personen die behoren tot de in artikel 2 lid 1 van de Re-integratieverordening Participatiewet.

  • 3. Er kan alleen een werkervaringsplaats worden aangeboden indien de werkgever of in voorkomende gevallen het college ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde een aansprakelijkheidsverzekering- en ongevallenverzekering heeft afgesloten.

3.2 - Sociale activering

  • 1. Sociale activering heeft, in tegenstelling tot een tegenprestatie naar vermogen als doel om de cliënt voor te bereiden op een re-integratietraject of sociaal isolement te voorkomen.

  • 2. De doelgroep voor sociale activering zijn personen die behoren tot de in artikel 2 lid 2 van de Re-integratieverordening Participatiewet.

3.3 - Detacheringsbanen

  • 1. Een detacheringsbaan wordt ingezet om betaald werk bij een reguliere werkgever mogelijk te maken wanneer de organisatie waar de betrokkene gaat werken, niet bereid is de betrokkene een dienstverband aan te bieden.

  • 2. Het kan gaan om een individuele detachering waarbij één persoon bij een werkgever gaat werken of een groepsdetachering waarbij meerdere cliënten in één team bij een werkgever gaan werken.

  • 3. Het uiteindelijke doel is uitstroom naar regulier werk. Per persoon kunnen doelen individueel worden bepaald in overleg met de organisatie waar de cliënt is gedetacheerd.

  • 4. Voor een detachering gelden de volgende uitgangspunten:

    • a.

      Er moet een werkplek zijn op het moment dat de detachering ingaat, dus geen zogenaamde “lege” detacheringen waarin cliënten inactief zijn.

    • b.

      De werkgever betaalt een inleenvergoeding. Uitgangspunt bij het vaststellen van de hoogte van de inleenvergoeding is de productiviteit van de werknemer.

    • c.

      De totale kosten voor de gemeente zijn minder dan de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 5. Zodra een werkplek is gevonden, kan de gemeente een detachering inkopen. Een detacheringsbaan wordt in eerste instantie aangeboden voor de duur van maximaal één jaar en kan worden verlengd indien de maandelijkse kosten hiervan minder zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm.

3.4 - Scholing

  • 1. Het college kan scholing aanbieden aan personen in een re-integratietraject, indien het zonder deze scholing niet mogelijk is, instroom in algemeen geaccepteerde arbeid te realiseren. Het dagelijks bestuur beoordeelt of deze scholing bijdraagt tot arbeidsinschakeling of verbetering van de uitgangspositie en verbindt hieraan een nader te bepalen termijn.

  • 2. De te starten scholing moet aansluiten bij de mogelijkheden van de cliënt en de behoeften op de arbeidsmarkt.

  • 3. Indien het scholingsverzoek wordt ingediend door een extern re-integratiebedrijf, moet dit gemotiveerd adviseren welke scholing zij noodzakelijk achten, van welke aard, op welk niveau en voor welke duur. Hierbij worden door het re-integratiebedrijf de kosten van de scholing expliciet inzichtelijk gemaakt (via offerte(s)).

  • 4. Als scholing voor een cliënt als verplichting is opgenomen in een plan van aanpak, worden de kosten daarvan door het college vergoed voor zover er voor de kosten van de scholing geen (toereikende) voorliggende voorziening beschikbaar is. Het gaat hierbij om directe scholingskosten (kosten scholing zelf, verhoogd met de aanschafkosten van benodigde boeken en ander lesmateriaal). De kosten van de scholing zelf worden rechtstreeks betaalbaar gesteld aan de scholingsinstelling.

3.5 - Werkgeverssubsidie

3.5.1 - Voorwaarden werkgeverssubsidie

  • 1. De hoogte van de werkgeverssubsidie wordt afgestemd op andere financiële tegemoetkomingen die de werkgever op grond van andere regelingen ontvangt in verband met de indiensttreding van de persoon;

  • 2. De subsidie wordt alleen verstrekt als daardoor een regulier dienstverband tot stand komt tussen de werkgever en een persoon van wie vooraf door of namens het college is vastgesteld dat deze tot de beoogde doelgroep behoort.

3.5.2 - Hoogte werkgeverssubsidie

  • 1. De duur en de hoogte van de subsidie zijn afhankelijk van de potentiële productiviteit van de persoon en diens afstand tot de arbeidsmarkt.

    • a.

      De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal 10% en maximaal 75% van de op de belanghebbende van toepassing zijnde bruto bijstandsnorm.

    • b.

      De duur van de subsidie is maximaal 12 maanden. Hoe kleiner de afstand tot de arbeidsmarkt, hoe korter en beperkter de subsidie.

  • 2. In bijzondere gevallen is afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel mogelijk. Een voorbeeld van een dergelijke situatie is een bijzondere afspraak met een werkgever of sector waarbij er sprake is van een vorm van baangarantie na afloop van de subsidiëring.

  • 3. De subsidie is gebaseerd op dienstverbanden van 32 uren per week aangezien 32 uur per week dienstverband in de regel voldoende is om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Het subsidiebedrag wordt naar rato verlaagd bij een dienstverband van minder dan 32 uren per week.

  • 4. Indien een dienstverband van >32 uur noodzakelijk is om de persoon uitkeringsvrij te maken, dan kan de subsidie naar rato worden verhoogd.

3.5.3 - Betaling van de werkgeverssubsidie

Met de individuele werkgever worden nadere afspraken gemaakt omtrent het tijdstip van betaling van de werkgeverssubsidie.

3.6 - Proefplaatsing

  • 1. Er kan alleen een proefplaatsing worden aangeboden als:

    • a.

      de cliënt niet eerder bij de betreffende werkgever heeft gewerkt of stage gelopen in dezelfde functie, tenzij sprake is van veranderde omstandigheden die naar het oordeel van het college de proefplaatsing rechtvaardigen.

    • b.

      de werkgever naar het oordeel van het college de serieuze intentie heeft de uitkeringsgerechtigde bij goed functioneren na afloop van de proefplaatsing een regulier arbeidscontract zonder proeftijd- of uitzendbeding aan te bieden van minimaal zes maanden met een minimale omvang van hetzelfde aantal uren als gedurende de proefplaatsing van toepassing was.

    • c.

      de werkgever of in voorkomende gevallen het college ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde een aansprakelijkheidsverzekering- en ongevallenverzekering heeft afgesloten.

  • 2. Het college biedt alleen een proefplaatsing bij een uitzendbureau of detacheerder aan als de detacheerder of het uitzendbureau kan aantonen dat de inlener ervan op de hoogte is dat de werknemer met behoud van uitkering werkt.

  • 3. Een persoon uit de doelgroep mag meerdere keren op basis van een proefplaatsing werken via hetzelfde uitzend- of detacheringsbureau mits de inlener niet dezelfde is.

4 - Inkomstenvrijlating

Besloten is geen gebruik te maken van vrijlating van inkomsten uit arbeid op basis van artikel 31, lid 2, sub n en sub r van de Participatiewet. Belangrijkste reden hiervoor is het gegeven dat het aanvaarden van werk vanuit een uitkeringssituatie een verplichting is en de toepassing van vrijlating geen wezenlijke bijdrage levert aan de arbeidsinschakeling.

5 - Niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering

  • 1.

    Conform artikel 7, lid 1 onder a van de Participatiewet behoren personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw’ers) en niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) tot de gemeentelijke doelgroep.

  • 2.

    Het college besteed in principe geen re-integratiegelden aan niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden of personen met een uitkering op grond van Algemene nabestaandenwet (nuggers en Anw’ers). Uitzondering hierop vormen jongeren zonder startkwalificatie (zonder uitkering), nuggers met een arbeidsbeperking en de groep voor wie inzet van re-integratie bijdraagt aan het voorkomen van uitkeringsafhankelijkheid.

  • 3.

    De volgende voorwaarden worden gesteld om in aanmerking te komen voor ondersteuning bij arbeidsinschakeling voor nuggers en Anw’ers:

    • -

      hij/zij is werkloos of verricht betaald werk voor niet meer dan 12 uur per week, en

    • -

      hij/zij staat ingeschreven als werkzoekende bij de daarvoor aangewezen organisatie, en

    • -

      hij/zij stelt zich beschikbaar voor werk voor meer dan 12 uur per week.

      Of hij/zij behoort tot de gemeentelijke doelgroep en werkt met gebruikmaking van een voorziening krachtens de Re-integratieverordening.

  • 4.

    In bijzondere gevallen kan het college in afwijking van lid 3 een traject bieden aan personen zonder uitkering van wie niet kan worden gevergd dat zij aan de voorwaarden gesteld in lid 3 voldoen.

  • 5.

    Om in aanmerking te komen voor een door de gemeente betaald traject, geldt als voorwaarde dat het college heeft vastgesteld dat de inzet van een re-integratietraject noodzakelijk wordt geacht om reguliere arbeid te verkrijgen.

  • 6.

    Aan de vergoeding van de kosten is de volgende voorwaarde verbonden: het college moet hebben vastgesteld dat er geen voorliggende voorziening kan worden benut (bijvoorbeeld studiefinanciering).

  • 7.

    Indien een re-integratietraject voor een nugger of Anw’er wordt ingezet, wordt dit (net als bij de bijstandsgerechtigden) vastgelegd in een plan van aanpak. Het plan van aanpak regelt de wederzijdse verplichtingen van de deelnemer en de gemeente, inclusief de kosten en vergoedingen.

  • 8.

    Indien de nugger/Anw’er die deelneemt aan een re-integratietraject verwijtbaar niet voldoet aan de in het plan van aanpak overeengekomen verplichtingen, kan het college overgaan tot beëindiging van het traject en tot terugvordering van de door de gemeente al verstrekte of nog verschuldigde vergoedingen.

6 - Ontheffingen en zorgtaken

Op grond van de Participatiewet is iedere uitkeringsgerechtigde verplicht om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en te behouden, om mee te werken aan voorzieningen die de arbeidsinschakeling bevorderen en om een opgelegde tegenprestatie te verrichten (artikel 9, lid 1 van de Participatiewet).

Uitgangspunt is dat zo veel mogelijk uitkeringsgerechtigden de volledige arbeidsplicht (artikel 9, lid 1, sub a, b en c van de Participatiewet) opgelegd krijgen. Ontheffingen zijn tijdelijk of er wordt in ieder geval een herbeoordeling afgesproken na een bepaalde periode. Ontheffing van de verplichtingen genoemd in artikel 9 lid 1 sub b van de Participatiewet zijn niet mogelijk.

Ontheffingen worden alleen verleend als uit een individuele beoordeling blijkt dat betrokkene op objectieve gronden niet of niet volledig beschikbaar kan zijn voor de arbeidsmarkt vanwege aantoonbare medische of psychische belemmeringen of het hebben van zorgtaken. Zorgtaken hebben betrekking op de zorg voor kinderen, maar ook eventueel voor ouders of andere familieleden.

Ontheffingen worden niet verleend vanwege het enkele feit dat een uitkeringsgerechtigde weinig kansen maakt op de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld vanwege leeftijd). Uiteraard wordt hiermee bij het eventueel opleggen van maatregelen wel rekening gehouden.

Alle uitkeringsgerechtigden zijn verplicht om mee te werken aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder sociale activering, (artikel 9, lid 1, sub b van de Participatiewet).

6.1 - Medische en / of psychische gronden

De arbeidsverplichtingen uit artikel 9, lid 1, sub a, b en c van de Participatiewet zijn niet van toepassing op belanghebbenden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WIA (artikel 9 lid 5 van de Participatiewet). De gemeente kan ten behoeve van een ontheffing van de arbeidsplicht op medische en/of psychische gronden een onafhankelijk onderzoek laten verrichten. Onafhankelijk wil in dit geval zeggen dat een verklaring van de eigen huisarts of behandelend specialist niet voldoende is. De keuringsinstantie bepaalt dan of er informatie wordt opgevraagd bij de huisarts en/of specialist. In een aantal gevallen zal de situatie op basis van de beschikbare (medische) gegevens al voldoende duidelijk zijn en is er geen onafhankelijk onderzoek nodig. Indien uit het onderzoek of uit de andere beschikbare (medische) gegevens blijkt dat er tijdelijk geen zicht is op arbeidsinschakeling en/of deelname aan een voorziening bepaalt de gemeente aan de hand hiervan of er een tijdelijke ontheffing verstrekt wordt voor de duur zoals die uit het onderzoek c.q. de beschikbare gegevens blijkt. Indien geen duidelijke termijn blijkt wordt de situatie na 1 jaar heroverwogen.

6.2 - Zorgtaken

Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in artikel 9 eerste lid sub a en c van de Participatiewet.

Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt. De gemeente moet dan nog wel bezien of er geen andere voorzieningen zijn, bijvoorbeeld via het persoonsgebonden budget.

Uitkeringsgerechtigden die de zorg hebben voor zieke/anderszins hulpbehoevende bloed- of aanverwanten kunnen een beroep doen op het college om een voorziening in te stellen die betrokkene in staat stelt alsnog deel te nemen aan het arbeidsproces dan wel in gevallen waarin geen andere vorm van zorg mogelijk is voor de duur van de zorgtaak gehele of gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsplicht verlenen.

In het geval van de tegenprestatie naar vermogen is er een ander afwegingskader bij mantelzorg dan bij arbeidsinschakeling. Voor arbeidsinschakeling zal minder vaak rekening gehouden worden met zorgtaken. In het geval van arbeidsinschakeling zal alleen een ontheffing worden verleend voorzover hiermee geen rekening gehouden kan worden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet. Het college zal geen tegenprestatie opdragen indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.

6.3 - Ontheffing voor alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar

Alleenstaande ouders, die de zorg voor een kind hebben dat de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt, kunnen een verzoek indienen om te worden ontheven van de arbeidsplicht (artikel 9a Participatiewet).

Deze eventuele ontheffing ontslaat hen echter niet van de re-integratieplicht (artikel 9, lid 1, onderdeel b Participatiewet). Het college dient de ouder met een ontheffing op grond van artikel 9a Participatiewet een re-integratietraject aan te bieden in de vorm van een plan van aanpak.

Ontheffingen op grond van artikel 9a Participatiewet kunnen alleen worden verleend na een schriftelijk verzoek van de betreffende alleenstaande ouder.

De afweging of een tijdelijke ontheffing wordt verleend zal, altijd individueel gemaakt worden. Hierbij wordt in ieder geval rekening gehouden met:

  • de aanwezigheid van passende kinderopvang;

  • de belastbaarheid van de betrokkene, met inschakeling van een keuringsinstantie;

  • bijzonderheden met betrekking tot de opvoeding van het kind.

6.4 - Zorgtaken alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar

De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van betrokkene (artikel 9, lid 4 Participatiewet).

6.5 - Langdurig ontbreken van arbeidsmarktperspectief

Er zijn situaties denkbaar waarin het blijven vasthouden aan de arbeidsverplichting niet langer zinvol is. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien meerdere partijen arbeidsinschakeling niet meer mogelijk achten.

Op grond van de wet kan nooit een blijvende ontheffing worden verleend. Als blijkt dat er blijvend geen perspectief is op arbeidsinschakeling, wordt zo regelarm mogelijk de tijdelijke ontheffing verlengd.

6.6 - Scholing

Uitkeringsgerechtigden kunnen gedurende de periode dat een door het college noodzakelijk geachte opleiding wordt gevolgd vrij worden gesteld van sollicitatieverplichtingen. Deze vrijstelling kan maximaal worden verleend voor de duur en de omvang die de scholing vergt.

7 - Terugvordering

  • 1.

    Indien het college een aangeboden voorziening of ondersteuning voortijdig beëindigt omdat de cliënt de hieraan verbonden verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, kan het college de gemaakte kosten van de voorzieningen of ondersteuning terugvorderen op grond van artikel 6:203 BW.

  • 2.

    De terug- en invordering van de in het eerste lid van dit artikel genoemde kosten vinden plaats in overeenstemming met de beleidsregels terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Tholen 2015.

 

8 - Slotbepalingen

8.1 - Hardheidsclausule

Het college kan in de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, dan wel in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregel leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de cliënt, besluiten om op individuele gronden van de verordening of deze beleidsregel af te wijken.

8.2 - Intrekking oude beleidsregels

De Beleidsregels re-integratie gemeente Tholen 2015 worden ingetrokken.

8.3 - Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op de dag na die van bekendmaking en werken terug tot en met 1 juli 2017.

  • 2. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels re-integratie gemeente Tholen 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld tijdens de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 11 oktober 2017; zaaknummer 95147.
Tholen, 11 oktober 2017.
Burgemeester en wethouders van Tholen,
de secretaris S. Nieuwkoop
de burgemeester
G.J. van de Velde-de Wilde