Regeling vervallen per 20-07-2021

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen houdende regels omtrent jeugdhulp (Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Tubbergen 2020)

Geldend van 01-02-2020 t/m 19-07-2021

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen houdende regels omtrent jeugdhulp (Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Tubbergen 2020)

Het college van burgemeester en wethouders

gelet op:

  • -

    titel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    de Jeugdwet;

  • -

    de Verordening Jeugdhulp gemeente Tubbergen 2020;

  • -

    de Nadere regels Jeugdhulp gemeente Tubbergen 2020;

overwegende dat: het college voor de beoordelingsvrijheid bij de uitvoering van de wet het noodzakelijk vindt om aan te geven op welke wijze daar mee wordt omgegaan en daartoe beleidsregels wenst vast te stellen;

besluit vast te stellende navolgende:

Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Tubbergen 2020

1 Algemene bepalingen

1.1 Inleiding

Beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht: "Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid." Bij beleidsregels gaat het om een bij besluit vastgestelde algemene regel niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift zoals de Verordening Jeugdhulp. Beleidsregels gaan over de vaststelling van feiten, wetsinterpreterend beleid of over hoe bepalingen in de verordening door het college worden toegepast. Concreet betekent dit voor de uitvoeringspraktijk dat alle (min of meer) gelijke gevallen op een gelijke manier worden afgehandeld volgens het door het college vastgestelde beleid dat als zodanig ook is bekendgemaakt middels publicatie.

1.2 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • Financieel besluit: Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Tubbergen 2020;

  • Gewaarborgde hulp: hulp van een derde die door de budgethouder is ingeschakeld en van wie voldoende aannemelijk is gemaakt dat deze kan in staan voor nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen;

  • Nadere regels: Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Tubbergen 2020;

  • Verordening: Verordening Jeugdhulp gemeente Tubbergen 2020;

  • Wet: Jeugdwet.

Verder geldt dat alle begrippen die in deze Beleidsregels worden gebruikt dezelfde betekenis hebben als in de wet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving, de Verordening, de daarop gebaseerde lagere regelgeving en de Algemene Wet bestuursrecht (Awb).

2 De procedure

Artikelen 2.3 lid 1 en 2.6 van de wet

Hoofdstuk 2 van de verordening

Artikel 3.1 Nadere regels

2.1 Inleiding

De wet bepaalt onder meer dat het college verantwoordelijk is om jeugdhulp op een laagdrempelige en herkenbare manier aan te bieden en dat deze te allen tijde bereikbaar en beschikbaar is in situaties waar onmiddellijke uitvoering van taken is geboden. Daarvoor moet het college ook zorgen voor een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:

  • gezond en veilig op te groeien;

  • te groeien naar zelfstandigheid, en

  • voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,

    rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

Toegang tot jeugdhulp

Omdat de wet geen regels stelt over het indienen van een aanvraag, gelden de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat neemt niet weg dat het college bij een melding van een hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouder(s) op eenzelfde manier te werk kan gaan als bij een melding op grond van de Wmo 2015. Deze werkwijze bevordert de kwaliteit en zorgvuldigheid van de besluitvorming. De jeugdige en/of zijn ouder(s) met een behoefte aan jeugdhulp kunnen hun hulpvraag melden bij het college. In principe bestaat er dan recht op een onderzoek. Het college kan op deze manier in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s) eerst zorgvuldig de ondersteuningsbehoefte en de mogelijke oplossingen in kaart brengen. Uit de wet volgen de voorwaarden waaraan een goed onderzoek (na de melding van de hulpvraag) ten minste moet voldoen (CRVB:2017:1477). Na het verstrekken van het verslag met de onderzoeksresultaten kan de jeugdige en/of zijn een aanvraag indienen. Het onderzoek behoort tot de voorbereiding van het besluit (art. 3:2 van de Awb).

Verordening

De verordening is voor wat betreft de toegang tot jeugdhulp procedureel ingericht zodat het voor jeugdigen en ouders duidelijk is hoe het college te werk gaat nadat zij zich hebben gemeld. De verordening bepaalt ook dat algemene voorzieningen vrij toegankelijk zijn en dat een verzoek om jeugdhulp ook kan verlopen via de wettelijke verwijzers, zonder tussenkomst van de gemeente. Jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen gebruik maken van cliëntondersteuning en van de diensten van een vertrouwenspersoon (art. 1.3 van de verordening). De verordening schrijft verder voor dat het college een verslag aan de jeugdige en zijn ouder(s) verstrekt met daarin de onderzoeksresultaten. Daaruit kan de jeugdige en/of zijn ouder(s) ook afleiden of hij in aanmerking komt voor jeugdhulp. Ook wordt de jeugdige en/of zijn ouder(s) in de gelegenheid gesteld zijn eigen persoonlijk plan of een familiegroepsplan in te dienen. Daaruit kan het college afleiden waarom de jeugdige en/of zijn ouder(s) van mening is dat hij (aanvullend) jeugdhulp van de gemeente nodig heeft. Verder heeft het college een voorlichtingsplicht. Die bestaat uit het informeren van de jeugdige en/of zijn ouder(s) onder welke voorwaarden hij in aanmerking kan komen voor een persoonsgebonden budget (pgb). Nadat het onderzoek is afgerond kan de jeugdige en/of zijn ouder(s) een aanvraag indienen. Daarvoor kan het verslag op voorgeschreven wijze worden gebruikt. Bij de beslissing op de aanvraag vormt het verslag en het eventueel ingediende persoonlijk plan van de jeugdige en/of zijn ouder(s) of het familiegroepsplan het uitgangspunt.

Criteria verordening

In de verordening is een beperkt aantal criteria vastgesteld. Die criteria verschillen naar gelang de aard van de jeugdhulp waarop de jeugdige en/of zijn ouder(s) is aangewezen. Het college baseert de beslissing op de aanvraag mede op basis van de verordening.

2.2 Onderzoeksverplichting

Uit de wet volgt dat het college een onderzoek moet doen naar de behoefte aan jeugdhulp als de jeugdige en/of zijn ouder(s) dat bij het college heeft gemeld. In tegenstelling tot de Wmo 2015 schrijft de wet niet voor welke onderwerpen tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Uit de jurisprudentie blijkt overigens dat het college niet altijd alleen kan uitgaan van de hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Het gaat er om dat het college een volledig beeld krijgt van de situatie (bijv. RBOBR:2018:469, RBGEL:2017:3439).

Stappenplan

In CRVB:2017:1477 heeft de Centrale Raad van Beroep zich voor het eerst uitgesproken over vraag waar onderzoek van het college aan moet voldoen wanneer een jeugdige en/of zijn ouder(s) zich melden. Wanneer een melding wordt gedaan moet het college allereerst:

  • vaststellen wat de hulpvraag van jeugdige of ouders is,

  • in kaart brengen van de opgroei- en opvoedingsproblemen of psychische problematiek,

  • vaststellen welke problemen en stoornissen er zijn,

  • bepalen welke hulp van de gemeente nodig is,

  • nagaan of die hulp bijvoorbeeld door de ouders kan worden geboden,

    en als dat nodig is moet het college zich bij de besluitvorming laten adviseren door een specifieke (jeugdhulp)deskundige.

Spoedhulp

Art. 2.6, eerste lid aanhef en onder b, van de wet bepaalt onder meer dat jeugdhulp te allen tijde bereikbaar en beschikbaar is in situaties waar onmiddellijke uitvoering van taken is geboden. De verplichting tot het zorgen voor spoedhulp laat zich niet vertalen in beleidsregels, maar is afhankelijk van de individuele situatie.

2.3 Inlichtingen- en medewerkingsplicht

Om een onderzoek volledig uit te kunnen voeren is het van belang dat de jeugdige en zijn ouder(s) het college de gegevens en bescheiden verschaft die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (art. 4:2 van de Awb) en dat zij daaraan hun medewerking verlenen als het college daar om vraagt (art. 8.1.2, derde lid, van de wet). De medewerkingsverplichting voor de uitvoering van de wet geldt overigens niet alleen bij de aanvraag. Het niet verlenen van medewerking kan er toe leiden dat het college de behoefte aan jeugdhulp niet kan vaststellen (CRVB:2019:276). In dat kader geldt ook het uitgangspunt dat de jeugdige altijd wordt gezien en als dat aangewezen is, wordt gesproken (zie art. 2.5, zesde lid, en art. 2.8, derde lid, van de verordening en de toelichting daarbij). Alleen de inlichtingenplicht voor jeugdigen en/of zijn ouder(s) die is verbonden aan een verstrekt pgb is wettelijk geregeld (art. 8.1.2 van de wet). De verordening bepaalt daarom dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) ook verplicht zijn op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een besluit aangaande jeugdhulp in natura (art. 6.2, eerste lid, van de verordening).

2.4 Zelfredzaamheidsmatrix

De wet schrijft niet voor op welke manier het college het onderzoek moet doen. De Zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) kan daarbij een hulpmiddel zijn, dit met in achtneming van de privacy-regels en de uitvraag van gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van de wet. De ZRM is een instrument om de mate van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) overzichtelijk in kaart brengen. De ZRM heeft dertien domeinen waarop dat kan worden beoordeeld. De domeinen van de ZRM zijn:

  • 1.

    Financiën

  • 2.

    Werk & Opleiding

  • 3.

    Tijdsbesteding

  • 4.

    Huisvesting

  • 5.

    Huiselijke relaties

  • 6.

    Geestelijke gezondheid

  • 7.

    Lichamelijke gezondheid

  • 8.

    Middelengebruik

  • 9.

    Basale-ADL

  • 10.

    Instrumentele-ADL

  • 11.

    Sociaal netwerk

  • 12.

    Maatschappelijke participatie

  • 13.

    Justitie

Het ligt bij de uitvoering van de wet voor de hand dat het college bij de melding van een hulpvraag gebruik maakt van de ZRM. Het gebruik van de ZRM heeft een meerwaarde om de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen zo goed en volledig mogelijk in kaart te kunnen brengen. Ook kan het voor de afstemming van de individuele voorziening van belang zijn dat het college integraal beoordeeld of daar aanleiding voor is. In de Nadere regels is bepaald dat het college daarvoor afspraken maakt met verschillende partijen. Die verplichting vloeit voort uit artikel 2.9, onder b, van de wet.

2.5 Maatwerk

De wet schept een jeugdhulpplicht voor gemeenten met als uiteindelijk doel het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving (bijv. art. 2.1 van de wet). Deze verplichting geldt alleen als de jeugdige en zijn ouders er zelf niet uitkomen. Ouders en jeugdigen moeten leren (weer) op eigen vaardigheden te vertrouwen zodat zij zelf verder kunnen, zonder hulp van de overheid. Hierbij past een actieve rol van de ouders en het kind om in eerste instantie te trachten de op hun weg komende problemen zelf of met behulp van hun eigen netwerk op lossen (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 136). Jeugdigen en ouders die hun hoofdverblijf hebben in de gemeente Tubbergen kunnen in aanmerking voor jeugdhulp (al dan niet als individuele voorziening) in de vorm van de ondersteuning, hulp en zorg bij opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en stoornissen. De gemeente Tubbergen kan ook verantwoordelijk zijn om jeugdhulp te bieden op grond van het woonplaatsbeginsel. Jeugdhulp kan bestaan uit:

  • 1.

    Ondersteuning van en hulp en zorg (niet zijnde preventie) aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van:

    • psychische problemen en stoornissen,

    • psychosociale problemen,

    • gedragsproblemen, of

    • een verstandelijke beperking van de jeugdige,

    • opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen.

  • 2.

    Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen jonger dan 18 jaar met een:

    • somatische beperking,

    • verstandelijke beperking,

    • lichamelijke beperking,

    • zintuiglijke beperking,

    • chronisch psychisch probleem, of

    • psychosociaal probleem.

  • 3.

    Het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen:

    • met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking,

    • die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.

Passende jeugdhulp

Bij de beslissing op de aanvraag gaat het om maatwerk. Uit de wet volgt dat dat het moet gaan om passende jeugdhulp waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:

  • gezond en veilig op te groeien;

  • te groeien naar zelfstandigheid, en

  • voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,

    rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

Dat wil zeggen dat het bij het bieden van maatwerk om een resultaatverplichting gaat. Het resultaat kan op verschillende manieren worden bereikt. Daarom is het bij het onderzoek na de melding van de hulpvraag van groot belang dat het onderzoek zich richt op het bereiken van een resultaat. Dit in samenspraak met de jeugdige, zijn ouder(s) en mogelijk andere personen uit het sociaal netwerk. Het resultaat van de ondersteuning zal waar mogelijk én nodig zo veel mogelijk moeten aansluiten bij de wensen en mogelijkheden van de jeugdige en de ouder(s) zelf en hun sociale omgeving.

2.6 Twents model

Het Twents model voor de inkoop van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp sluit aan op het uitgangspunt van maatwerk. Voor zover van toepassing (aard van de ondersteuningsbehoefte) is daar ook de procedure (melding hulpvraag) op ingericht. Ook kan het college gebruik maken van de deskundigheid van de jeugdhulpaanbieder om meer duidelijk te krijgen over de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s) (consultatie en diagnostiek). Het college zal periodiek beoordelen of het resultaat door de ondersteuning van de jeugdhulpaanbieder ook daadwerkelijk wordt bereikt.

Deze Beleidsregels strekken ertoe tot een goed samenhangend stelsel over de beoordeling van jeugdhulp te komen voor jeugdigen en ouders van de gemeente Tubbergen die er samen niet uit komen. Kernbegrippen zijn:

  • eigen verantwoordelijkheid;

  • uitgaan van te bereiken resultaten; en

  • het leveren van maatwerk.

2.7 Weigeren aanvraag jeugdhulp (voorliggende voorziening)

Een voorliggende voorziening is een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet. Dat wil zeggen dat een andere wet in principe voor gaat op de Jeugdwet. Het college hoeft geen jeugdhulp te verstrekken als de jeugdige gebruik kan maken van een andere wet (art. 1.2, eerste lid, van de wet). Er kunnen meerdere oorzaken zijn voor de problemen van de jeugdige op grond waarvan hij hulp kan krijgen uit andere wetten. In bijzondere gevallen gaat de Jeugdwet voor op andere wetten om onduidelijkheid voor de jeugdige te voorkomen. Het college beoordeelt ook of de jeugdige in aanmerking kan komen voor een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Is dat het geval dan zal de jeugdige of zijn ouder(s) daar een aanvraag voor moeten indienen bij het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Dat neemt overigens niet weg dat (de verstrekte) jeugdhulp niet naast de Wlz mogelijk is. Dat is het geval als de ondersteuning niet door de Wlz wordt geboden en voor de jeugdige wel noodzakelijk is (RBZWB:2017:4537). Denk bijvoorbeeld aan opvoedondersteuning.

3 Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen

3.1 Inleiding

Het college hoeft geen jeugdhulp te verstrekken als de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) naar oordeel van het college toereikend zijn (art. 2.3, eerste lid, van de wet). Hulp van personen uit het sociaal netwerk valt daar ook onder. De Jeugdwet wordt gevormd door een stelsel met als uiteindelijk doel de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving te versterken (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 2). Hierbij past een actieve rol van de ouders en het kind om in eerste instantie te trachten de op hun weg komende problemen zelf of met behulp van hun eigen netwerk op lossen (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 136). Deze uitgangspunten zijn (ook) in artikel 2.1 van de wet verankerd; de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen ligt allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf en er moet worden uitgegaan van de eigen kracht van de jeugdige, zijn ouders en het sociale netwerk.

3.2 Redelijke wetsuitleg

De wet schrijft niet voor wat nu precies onder de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen kan vallen. De invulling die het college daaraan geeft moet vallen binnen een redelijke wetsuitleg. Daartoe dienen deze beleidsregels. Komt het college tot het oordeel dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) (deels) toereikend zijn, dan kan een aanvraag om jeugdhulp geheel of gedeeltelijk worden afgewezen (CRVB:2019:2362 en vergelijk ook CRVB:2019:2815). De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) hebben in ieder geval betrekking op jeugdhulp in de vorm van: persoonlijke verzorging, begeleiding en het vervoer naar en van de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

3.3 Persoonsgebonden

De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen zijn persoonsgebonden. Dat wil zeggen het kan betrekking hebben op de jeugdige of zijn ouder(s), maar ook op beiden. Het college zal in de individuele situatie moeten beoordelen of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen toereikend zijn (RBOVE:2016:1379). Het begrip eigen mogelijkheden kan letterlijk worden opgevat. Dat wil zeggen: het feitelijk in staat zijn tot. Zo kan tijdens het onderzoek naar de behoefte aan jeugdhulp blijken dat ouders zelf al maatregelen hebben getroffen om de hulp, zorg en/of ondersteuning te kunnen bieden aan de jeugdige. Denk bijvoorbeeld aan het (gedeeltelijk) opzeggen van een baan (CRVB:2019:1362). Het probleemoplossend vermogen kan als het vermogen worden aangemerkt om te herkennen én erkennen (begrijpen) dat er problemen bestaan om vervolgens te kunnen komen tot het treffen van maatregelen om deze problemen op te lossen. Het kan daarbij ook gaan om maatregelen die redelijkerwijs van ouders verwacht mogen worden. Probleemoplossend vermogen vraagt ook om vaardigheden. Daaronder kunnen ook capaciteiten worden verstaan. Denk bijvoorbeeld aan: het kunnen signaleren en analyseren en oplossingsgericht kunnen denken en handelen. Het niet of onvoldoende beschikken over vaardigheden en/of capaciteiten van de ouders heeft vooral betrekking op jeugdhulp in de vorm van opvoedondersteuning.

3.4 Zorg van ouders voor kinderen

Ouders hebben naast het recht ook een plicht om hun minderjarig kind te verzorgen en op te voeden (art. 1:247 van het Burgerlijk Wetboek). Daaronder wordt mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. De zorgplicht van ouder(s) strekt zich in ieder geval uit over: verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s) normaal gesproken geeft aan het kind. Verder behoren ouders hun kinderen een passend leefklimaat te bieden in een beschermende woonomgeving. De zorgplicht van ouders voor kinderen draagt bij aan: het gezond en veilig kunnen opgroeien, het groeien naar zelfstandigheid en het voldoende zelfredzaam zijn (worden) en maatschappelijk kunnen participeren.

Reikwijdte zorgplicht algemeen

De reikwijdte van de zorgplicht van de ouders is in het algemeen afhankelijk van de leeftijd en de normale ontwikkeling van het kind. Kinderen op jonge leeftijd hebben nu eenmaal meer hulp, zorg en/of ondersteuning nodig van hun ouder(s) dan oudere kinderen. Denk bijvoorbeeld aan hulp of stimulans bij de toiletgang. Het gaat bij de zorgplicht van de ouder(s) om hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. Kort gezegd: het is gebruikelijk om te doen. Dat betekent ook dat als één van de ouders uitvalt, de andere ouder de hulp, zorg en/of ondersteuning overneemt. Bij niet-chronische situaties geldt het uitgangspunt dat ouders daarin zelf voorzien. Bij niet-chronische situaties gaat het om kortdurende hulp, zorg en/of ondersteuning waarbij er uitzicht is op herstel van de situatie van de jeugdige en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. In het algemeen gaat het over een periode van maximaal drie maanden. Gaat het om een chronische situaties, dan wordt dat meegewogen bij beoordeling of ook dan sprake is van eigen mogelijkheden van die ouder. Bij chronische situaties gaat het om hulp, zorg en/of ondersteuning die naar verwachting langer dan drie maanden nodig zal zijn. Het college weegt dus mee of het reëel is om te verwachten of de ouder dit vol kan houden.

Voorbeelden normale oudertaak

De ‘begeleiding’ van en naar de zwemles valt onder de zorgplicht van ouders. Verder kan zwemles op zich niet als jeugdhulp worden gekwalificeerd. Dat kan anders zijn als er bij de jeugdige sprake is van specifieke problematiek op grond waarvan hij specifieke begeleiding of verzorging nodig heeft tijdens de zwemlessen (RBOVE:2016:5199). Er kan bij specifieke problematiek sprake zijn van een tekort aan zelfredzaamheid wat aan het zelfstandig (leren) functioneren van de jeugdige in de weg kan staan. Begeleiding bij zwemles (of een andere sport) kan ook de maatschappelijke participatie van de jeugdige bevorderen, dat is immers ook een doelstelling van begeleiding. Tandartsbezoeken waarbij de behandeling onder narcose moet plaatsvinden, begeleiding bij de controle door de kinderarts en het laten innemen van de medicatie is niet aan te merken als jeugdhulp (RBOVE:2016:4171).

Toezicht, 24 uurs zorg in de nabijheid algemeen

Toezicht dan wel 24 uurs zorg in de nabijheid valt in principe onder de normale hulp, zorg en/of ondersteuning die ouders geacht worden te bieden aan kinderen. De mate waarin dat nodig is, is in het algemeen afhankelijk van de leeftijd en een normaal ontwikkelingsprofiel. Binnen zo’n ontwikkelingsprofiel is bijvoorbeeld pedagogische correctie, aansturing van gedrag en bieden van stimulans gebruikelijk. Wanneer de mate (aard en omvang) van in de thuissituatie afwijkt van de Richtlijn Hulp, zorg en/of ondersteuning van ouder(s) aan minderjarige kinderen, dan is dat (slechts) een relevante factor die wordt meegewogen bij beoordeling van de noodzaak tot het verstrekken van jeugdhulp. Dit gelet op de aandoeningen, stoornissen en/of beperkingen van de jeugdige.

Permanent toezicht

Permanent toezicht valt niet onder de normale zorgplicht van ouders. Het gaat bij permanent toezicht om het onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen. Het gaat om toezicht dat geboden moet worden op basis van actieve observatie die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie van de jeugdige vroegtijdig te signaleren, waardoor altijd tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/(levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor jeugdige kan worden voorkomen. Bij permanent toezicht kan elk moment iets (ernstig) misgaan (vergelijk CRVB:2017:3709).

Jeugdige vanaf 12 jaar

Jeugdigen hebben vanaf 12 jaar het recht een mening te vormen en die vrijelijk te uiten (art. 12 van het IVRK). Dat wil zeggen dat het college de mening van jeugdigen in deze leeftijd moet betrekken bij het onderzoek. Hoewel dat misschien niet voor de hand ligt, kan het zijn dat de jeugdige de hulp, zorg en/of ondersteuning niet (meer) van zijn ouder(s) wil ontvangen terwijl de ouder(s) daartoe wel in staat is. Wanneer de jeugdige van 12 jaar of ouder geen (intieme) persoonlijke verzorging (meer) wil ontvangen van de ouder(s), dan wordt daarin geen hulp door hen verwacht. Dat vloeit mede voort uit de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WBGO) op grond waarvan kinderen vanaf 12 jaar een eigen beslissingsbevoegdheid hebben wat betreft hun lichamelijke integriteit.

Gescheiden ouders

Ook in de situatie dat ouders gescheiden zijn, wordt onderzoek gedaan naar de vraag of de ouder (waar de jeugdige niet woonachtig is) de hulp, zorg en/of ondersteuning redelijkerwijs kan bieden. De ex-echtgenoot kan immers tot de huiselijke kring worden gerekend. Is er sprake van co-ouderschap, dan geldt het uitgangspunt dat van hen wordt verwacht dat zij samen de hulp, zorg en/of ondersteuning bieden. Immers, bij co-ouderschap verdelen ouders feitelijk de zorg voor het kind; zij vallen beiden onder de huiselijke kring.

Werkende ouder(s)

Ook werkende ouders zijn verantwoordelijk voor de hulp, zorg en/of ondersteuning van hun kinderen, ook als vanwege het werk gebruik wordt gemaakt van (naschoolse) kinderopvang. Reguliere naschoolse opvang die nodig is alleen omdat de ouder(s) niet beschikbaar zijn, kan in ieder geval niet als jeugdhulp worden gekwalificeerd.

Richtlijnen

Voor de beoordeling van de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouders en jeugdigen hanteert het college de Richtlijn Hulp, zorg en/of ondersteuning van ouder(s) aan minderjarige kinderen, zie bijlage bij de beleidsregels. De richtlijn is bedoeld voor de situatie waarin de ouders de zorg, hulp en/of ondersteuning nog niet aan de jeugdige bieden of dat daarvoor nog geen andere maatregelen getroffen zijn. Het gaat bij de richtlijn om hulp, zorg en/of ondersteuning om een uitgangspunt dat deze onder normale omstandigheden in ieder geval door ouders wordt geboden. Het college beoordeelt altijd de feitelijke eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen maar ook die redelijkerwijs verwacht mogen worden.

3.5 Afwegingskader onderzoek

Het college baseert zich bij de beoordeling of er sprake is van eigen mogelijkheden en probleemoplossende vermogen op de volgende feiten en omstandigheden:

  • 1.

    De aard, de omvang en de frequentie van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige, rekening houdend met de leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige.

  • 2.

    Overbelasting of dreigende overbelasting ouder(s).

  • 3.

    Capaciteiten van ouders

  • 4.

    Maatregelen die de ouder(s) zelf heeft getroffen,

  • 5.

    Wat van ouder(s) redelijkerwijs verwacht mag worden,

  • 6.

    Overige factoren.

Het college beoordeelt dit zonodig in onderlinge samenhang.

  • 1.

    De aard, de omvang en de frequentie van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige, rekening houdend met de leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige

Om tot een juiste beoordeling te kunnen komen brengt het college het volgende in kaart:

  • psychische problemen en/of stoornissen,

  • psychosociale problemen,

  • gedragsproblemen,

  • problemen vanwege een verstandelijke beperking,

  • beperkingen in de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie,

  • tekort aan zelfredzaamheid,

dit qua aard, omvang en frequentie van de hulp die jeugdige op grond daarvan nodig heeft (CRVB:2017:1477). Bij de beoordeling neemt het college de leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige in aanmerking. Het spreekt voor zich dat het college hier alleen de problemen en beperkingen in kaart brengt die als jeugdhulp kunnen worden aangemerkt.

  • 2.

    Overbelasting of dreigende overbelasting ouder(s)

Er is geen sprake van eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen als ouders overbelast zijn of dreigen te geraken en personen uit het sociaal netwerk geen of onvoldoende hulp, zorg en/of ondersteuning kunnen bieden. Heeft het college vastgesteld dat er sprake is van (dreigende) overbelasting van de ouder(s), dan kan het college (tijdelijk) jeugdhulp verstrekken tot het moment dat de (dreigende) overbelasting is verminderd of opgelost. Als de ouder(s) en/of de jeugdige een pgb wensen en er wordt voldaan aan de voorwaarden, dan is het niet toegestaan om dat pgb te besteden aan de (dreigende) overbelaste ouder (zie 4.2, eerste lid, van de verordening). Er zijn verschillende vormen van jeugdhulp mogelijk, het college beoordeelt wat in de individuele situatie als passende jeugdhulp kan worden aangemerkt. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de kinderen in het gezin die geen behoefte aan jeugdhulp hebben. Opgemerkt wordt dat ook in het geval personen uit het sociaal netwerk overbelast zijn of dreigen te geraken (tijdelijk) jeugdhulp mogelijk is.

Draagkracht en draaglast

Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Soms is het direct duidelijk dat de ouder(s) overbelast is of dreigt te geraken, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van de planbare hulp, zorg en/of ondersteuning maar ook de noodzaak tot het aanwezig zijn om die te bieden, kan van invloed zijn op de belastbaarheid van de ouder(s). Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf gezette (gebruikelijke) momenten kan minder belastend zijn dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij veel toezicht en alertheid van de ouder(s) wordt verwacht. Er kunnen ook andere oorzaken zijn waardoor de ouder(s) overbelast is of dreigt te geraken. Denk bijvoorbeeld aan de omstandigheid dat gebruikelijke hulp wordt geboden op grond van de Wmo 2015, zoals overname van huishoudelijke taken. Ook het bieden van verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (al dan niet met een pgb) kan een rol spelen.

Aannemelijk maken

Een beroep op (dreigende) overbelasting moet door de ouder(s) aannemelijk worden gemaakt en zonodig nader worden onderbouwd. Denk bijvoorbeeld aan een causaal verband tussen de (oorzaak van) de dreigende overbelasting en het op grond daarvan niet in staat zijn om hulp, zorg en/of ondersteuning te bieden. Is dat aannemelijk gemaakt, dan rust de plicht op het college om daar onderzoek naar te doen. Daarvoor zal de specifieke situatie van de ouder(s) bijvoorbeeld de fysieke en mentale gezondheidstoestand, in kaart worden gebracht. Zie ook Richtlijn beoordeling (dreigende) overbelasting bij de beleidsregels De ouder(s) is desgevraagd verplicht zijn medewerking te verlenen aan dat onderzoek. Weigert de ouder(s) dit, dan kan het college de noodzaak niet inhoudelijk beoordelen (CRVB:2019:276). Is de (dreigende) overbelasting vastgesteld én kan van de ouder(s) niet worden verwacht om deze op te heffen, dan zijn de eigen mogelijkheden ontoereikend.

Opheffen (dreigende) overbelasting

Het college kan van de ouder(s) verwachten dat hij ervoor zorgt dat de (dreigende) overbelasting wordt opgeheven. Dat is wel afhankelijk van de oorzaak van de (dreigende) overbelasting en het causale verband tussen de oorzaak en het niet kunnen bieden van hulp, zorg en/of ondersteuning aan de jeugdige. In de situatie dat de (dreigende) overbelasting voortkomt uit maatschappelijke activiteiten, mag het college verwachten dat de ouder(s) deze activiteiten tot een acceptabel niveau verminderd teneinde de (dreigende) overbelasting op te heffen. Denk bijvoorbeeld aan een zeer druk sociaal leven.

Pgb voor jeugdhulp

Wanneer het verstrekte pgb aan de ouder(s) wordt besteed en de (dreigende) overbelasting komt voort uit het bieden van die jeugdhulp, dan mag het college verwachten dat de ouder(s) een jeugdhulpverlener zoekt aan wie het pgb wordt besteed. Het college zal in die gevallen wel moeten beoordelen of aan de voorwaarden wordt voldaan om voor een pgb in aanmerking te komen. Mocht de ouder(s) daartoe niet overgaan, dan kan het college het recht op dat pgb beëindigen omdat een pgb niet mag worden besteed aan ouders die overbelast zijn of dreigen te geraken (art. 4.2, eerste lid aanhef en onder b, van de verordening). Daarnaast kan bij (dreigende) overbelasting ook niet meer worden gesproken van aantoonbare betere, effectievere jeugdhulp die aantoonbaar doelmatiger is dan jeugdhulp in natura (art. 4.2, vijfde lid, van de verordening).

Gedwongen keuze opzeggen baan

Onverminderd wat hiervoor over het mogelijk verstrekken van jeugdhulp in natura is gezegd, kan niet worden uitgesloten dat de ouder(s) voor een gedwongen keuze staan tussen het verlenen van hulp, zorg en/of ondersteuning aan zijn kind of het verwerven van een inkomen. Het gaat dan om de situatie dat door deze gedwongen keuze een ontoereikend gezinsinkomen ontstaat. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat het hier om de situatie gaat waarin de ouders nog niet zelf een dergelijke maatregel hebben getroffen. Daarnaast geldt ook dat de ouder(s) aantoonbare betere, effectievere jeugdhulp moeten kunnen bieden die aantoonbaar doelmatiger is dan jeugdhulp in natura (art. 4.2, vijfde lid, van de verordening). Dit wordt beoordeeld mede in samenhang met de gedwongen keuze om een betaalde baan (deels) op te zeggen.

  • 3.

    Capaciteiten ouder(s)

Wanneer de ouder(s) - al dan niet tijdelijk - niet of over onvoldoende capaciteiten beschikt om de dagelijkse hulp, zorg en/of ondersteuning te bieden, dan zijn er (tijdelijk) geen of onvoldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen. Afhankelijk van de problemen die ouders ondervinden, kan het college jeugdhulp verstrekken in de vorm van opvoedondersteuning. Die is erop gericht om de ouder(s) instrumenten in handen te geven waardoor zij (weer) in staat zijn de dagelijkse hulp, zorg en/of ondersteuning te bieden. Het college beoordeelt vanzelfsprekend ook of een vrij-toegankelijke voorziening een passende oplossing kan bieden.

  • 4.

    Maatregelen die de ouder(s) zelf heeft getroffen

Wanneer de ouder(s) op het moment van de melding zelf al maatregelen heeft getroffen om te voorzien in de hulp, zorg en/of ondersteuning van de jeugdige, dan ligt het niet voor de hand dat het college een noodzaak voor het verstrekken jeugdhulp vaststelt. Ouders beschikken in die gevallen in beginsel over eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen. Denk bijvoorbeeld aan het (deels) opzeggen van een baan. Dat de hulp, zorg en/of ondersteuning van de jeugdige meer is dan normaal bij kinderen van eenzelfde leeftijd en ontwikkelingsniveau maakt dat niet anders. Mocht blijken dat ouder(s) daardoor overbelast zijn of dreigen te geraken, dan kan het college jeugdhulp (in natura) verstrekken, zie onder 2 (overbelasting of dreigende overbelasting ouders). Aanspraak op een pgb kan in deze situatie niet worden uitgesloten, maar er geldt wel dat het pgb niet aan de ouder(s) mag worden besteed (art. 4.2, eerste lid aanhef en onder b, van de verordening).

Pgb tegen inkomensderving

Een pgb is niet bedoeld als middel tegen inkomensderving of om het inkomen van ouders aan te vullen (RBROT:2018:689). Dat neemt echter niet weg dat het deels opzeggen van een baan geen rol kan spelen. Stelt het college echter vast dat het gezinsinkomen toereikend is en de ouder daardoor geen gedwongen keuze hoeft te maken tussen het verlenen van jeugdhulp aan zijn kind of het verwerven van een inkomen, is sprake van voldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen en hoeft het college geen pgb toe te kennen (RBROT:2019:52).

  • 3.

    Wat van de ouder(s) redelijkerwijs verwacht mag worden

Algemene uitgangspunten leeftijd en ontwikkelingsfase

Gelet op de zorgplicht van de ouder(s) valt het bieden van de benodigde (dagelijkse) hulp, zorg en/of ondersteuning die past (hoort) bij de leeftijd en ontwikkelingsfase van hun kind in ieder geval onder de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouders. Het kan daarbij ook gaan om activiteiten die niet ‘standaard’ bij alle kinderen van een bepaalde leeftijd noodzakelijk zijn, maar die wel van ouders aan kinderen mag worden verwacht. Zo is het bijvoorbeeld niet ongebruikelijk dat kinderen van 4 jaar nog stimulans, toezicht of hulp nodig hebben bij het naar het toilet gaan. Bij kinderen met een behoefte aan jeugdhulp kan het binnen de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van ouders vallen om de dagelijkse hulp, zorg en/of ondersteuning te bieden, die meer kan zijn dan gemiddeld bij kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp in dezelfde leeftijd. Immers, ook bij kinderen van dezelfde leeftijd kan de inzet van de dagelijkse hulp verschillen van kind tot kind. Zie verder de Richtlijn Hulp, zorg en/of ondersteuning van ouder(s) aan minderjarige kinderen als bijlage bij de beleidsregels.

Mogelijkheden van personen uit het sociaal netwerk

Personen uit het sociaal netwerk kunnen een bijdrage leveren aan de oplossing van de hulpvraag. Of dat zo is en in welke mate, komt aan de orde bij het onderzoek dat het college uitvoert als een jeugdige en/of zijn ouder(s) zich meldt met een hulpvraag. Van ouders wordt in principe verwacht dat zij onderzoeken wat de mogelijkheden binnen het sociaal netwerk zijn. In de wet komt het term sociaal netwerk wel voor maar er wordt geen begripsbepaling van gegeven. Daarom wordt aangesloten bij de begripsbepaling die is opgenomen in de Wmo 2015. Het gaat om personen uit de huiselijke kring. Daaronder kunnen een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen vallen met wie de jeugdige en/of zijn ouder(s) een sociale relatie onderhouden. De ouders vallen in ieder geval onder het sociaal netwerk (TK 2012/13, 33 684, nr. 11, p. 17). Opgemerkt wordt dat de hulp, zorg en/of ondersteuning van personen uit het sociaal netwerk, niet zijnde de ouder(s), niet afdwingbaar is.

Gebruikmaking algemene voorzieningen

Onder de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van ouders valt in ieder geval het gebruik van beschikbare en geschikte algemene voorzieningen. Dat wil zeggen als een algemene voorziening een passende oplossing biedt voor de behoefte aan jeugdhulp, dan kan de aanvraag worden afgewezen.

Zorgverlof of tijdelijk minder werken

Ouders kunnen mogelijk hun betaalde baan (tijdelijk) niet combineren met de hulp, zorg en/of ondersteuning van hun kind. Het college mag van ouders verwachten dat zij onderzoek doen naar de mogelijkheden van zorgverlof (kortdurend of langdurend) of tijdelijk minder werken. De resultaten van dat onderzoek worden gezamenlijk besproken en meegewogen bij de beslissing. Het spreekt voor zich dat als het zorgverlof of tijdelijk minder werken tot een ontoereikend gezinsinkomen zal leiden, dit niet van ouders wordt verwacht.

Er zijn meer voorbeelden denkbaar, er is geen limitatief overzicht beoogd.

  • 4.

    Overige relevante factoren

Bij de beoordeling van de vraag of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders toereikend zijn, kunnen ook een aantal overige factoren een rol spelen.

Samenstelling van het gezin

Het behoeft in het algemeen geen toelichting dat een kind met een behoefte aan jeugdhulp een zware wissel kan trekken op het gezin. Denk in dit verband aan gezinnen met minderjarige kinderen die geen behoefte aan jeugdhulp hebben en/of meerderjarige kinderen. Een gezin kan in disbalans geraken gelet op de verdeling van de beschikbare tijd van ouders. Het is in zo’n geval mogelijk om een jeugdhulpvoorziening te verstrekken om ouders en het gezin te ontlasten. Dat kan met jeugdhulp in de vorm van het (deels) overnemen van zorg, hulp en/of ondersteuning in natura of jeugdhulp in de vorm van wonen en verblijf (vervanging thuis).

Overige activiteiten

Het kan zijn dat ouders belast zijn met andere verplichte activiteiten die niet als jeugdhulp worden aangemerkt. Denk aan bijvoorbeeld aan de zorg voor de andere kinderen van het gezin of activiteiten in het kader van revalidatie van de jeugdige. Er zijn meer voorbeelden denkbaar, er is geen limitatief overzicht beoogd.

3.6 Vervoer locatie jeugdhulp

De jeugdige kan in aanmerking komen voor vervoer naar en van de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden (zie art. 3.5 van de verordening). Dit als er naar oordeel van het college een medische noodzaak bestaat voor het vervoer en/of de jeugdige gelet op beperkingen in de zelfredzaamheid is aangewezen op het vervoer.

Eigen mogelijkheden jeugdige

Daarnaast onderzoekt het college of de jeugdige in staat is om veilig zelfstandig lopend, al dan niet met een algemeen gebruikelijk loophulpmiddel, of zelfstandig met een algemeen gebruikelijk vervoermiddel te reizen naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

Eigen mogelijkheden ouder(s)

Wanneer de jeugdige de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden niet zelf kan bereiken onderzoekt het college de eigen mogelijkheden van de ouder(s) om de jeugdige naar de locatie te brengen en weer op te halen. Het uitgangspunt is dat de ouder(s) het vervoer en/of de begeleiding bieden aan de jeugdige bij het vervoer. Daarbij is van belang of de locatie bereikt kan worden met het Openbaar Vervoer of met een algemeen gebruikelijk vervoermiddel. Denk aan een fiets of een (eigen) auto. De frequentie van het noodzakelijke vervoer is een relevante factor bij de vraag of de eigen mogelijkheden van de ouder(s) toereikend zijn. Is jeugdhulp wonen en verblijf (vervanging thuis) verstrekt om de ouder(s) en/of personen uit het sociaal netwerk te ontlasten, dan wordt van de ouder(s) in principe verwacht dat zij hun kind naar de ‘logeerlocatie’ brengen.

Personen sociaal netwerk

Ook kunnen personen uit het sociaal netwerk (niet zijnde de ouders) de jeugdige begeleiden (brengen) naar en van de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden. Deze hulp wordt vrijwillig geboden.

Vrijwilligers

Ook kan het zijn dat een vrijwilliger de jeugdige kan begeleiden (brengen) van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden. Het moet wel gaan om een daartoe gekwalificeerde vrijwilliger, dit gelet op de problematiek van de jeugdige. Het college stelt dat vast tijdens het onderzoek.

4 Ondersteuningsbehoeften

Hoofdstuk 3 van de verordening

4.1 Inleiding

De wettelijk begripsbepaling van jeugdhulp is erg breed en kan bestaan uit verschillende vormen van ondersteuning, hulp en zorg die gericht is op:

  • het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van specifieke problematiek (jeugdigen en ouders),

  • het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen,

  • het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en/of participatie,

  • het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen.

Zie ook paragraaf 2.5 van deze beleidsregels.

4.2 Maatwerk en begrippen

Om zoveel mogelijk maatwerk te kunnen bieden is jeugdhulp ingekocht volgens het Twents model en wordt verstrekt op basis van de ondersteuningsbehoefte(n) van de jeugdige en/of zijn ouder(s) met een bijbehorend niveau. Hiermee wordt duidelijk welk resultaat met de ondersteuning moet worden bereikt. Naast de ondersteuningsbehoeften kan het college wonen en verblijf verstrekken. Denk bijvoorbeeld aan pleegzorg en vervanging thuis in de vorm van logeeropvang.

Vier ondersteuningsbehoeften

Er zijn vier ondersteuningsbehoeften met elk drie niveaus. Het niveau is gebaseerd op kenmerken van de jeugdige en/of gezinssysteem (sociaal netwerk). Dat betekent dat ook personen uit het sociaal netwerk een rol kunnen spelen. Dat wil zeggen zowel in positieve als ook in negatieve zin. Elke ondersteuningsbehoefte is gebaseerd op tijd. Het college maakt daarom ook een inschatting van de omvang en de duur van de ondersteuning. De omvang van de ondersteuning wordt vermenigvuldigd met de prijs. Op deze manier wordt het budget bepaald dat de jeugdhulpaanbieder maximaal kan declareren voor het bereiken van het resultaat.

De jeugdhulpaanbieder declareert op basis van de ondersteuningsbehoefte en het niveau dat door het college is vastgesteld. De declaratie voor individuele ondersteuning is gebaseerd op minuutprijzen en de groepsondersteuning is gebaseerd op een prijs per dagdeel (4 uur).

Zelfredzaamheid en participatie worden samengevat in dagelijkse handelingen en praktische zaken. Daaronder wordt verstaan:

  • eten

  • medicatie gebruik

  • drinken

  • in en uit bed komen, in stoelen gaan zitten en weer opstaan

  • bewegen, lopen, verplaatsen

  • ontspanning

  • zinvolle activiteit, invulling van de dag, tijdsbesteding etc.

  • aan- en uitkleden

  • gesprek voeren

  • toiletgang

  • lichaamswarmte regelen (bv. kachel hoger/lager kunnen zetten, bijbehorende kleding uitkiezen)

  • lichamelijke hygiëne

  • deelname aan het maatschappelijk verkeer

  • sociale vaardigheden

  • sociale redzaamheid

  • deelname aan de samenleving

  • huishouden

Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

Om de dagelijkse handelingen en praktische zaken uit te kunnen voeren moet de jeugdige daar lichamelijk toe in staat zijn maar ook over vaardigheden beschikken. De vaardigheid is het vermogen om een handeling bekwaam uit te voeren of een probleem op te lossen. Een vaardigheid op een of ander gebied wordt veelal vergaard door praktische ervaring; door korte of langere tijd regelmatig te oefenen. Leeftijdsadequaat gaat over de vraag wat een passende ontwikkeling is bij de (kalender)leeftijd van de jeugdige.

Specialistische/therapeutisch hulp

Training, coachen of begeleiden naar zelfstandig(er) functioneren door het aanleren en oefenen van nieuwe vaardigheden. Hieronder worden ook interventies op gezinssysteem niveau verstaan. Dat wil zeggen dat ook personen uit het sociaal netwerk betrokken kunnen worden bij de ondersteuning die door de jeugdhulpaanbieder wordt geboden.

Gedragsproblemen

De mate waarin zich (ernstige) gedragsproblemen voordoen bij de jeugdige kan bepalend zijn voor de ondersteuningsbehoefte maar ook voor het bijbehorende niveau. Er is sprake van ernstige gedragsproblemen wanneer een jeugdige een patroon heeft ontwikkeld van negativistisch, opstandig, ongehoorzaam en vijandig gedrag tegenover autoriteitsfiguren, of van gedrag waarbij de grondrechten van anderen en belangrijke sociale normen of regels worden overtreden. De problemen zijn op zijn minst enkele maanden aanwezig. Bovendien moet er sprake zijn van een beperking in het functioneren van de jeugdige en/of van lijdensdruk voor de jeugdige zelf, zijn ouders of omgeving. Er zijn vier subtypen gedragsproblemen te onderscheiden. Deze hebben de volgende kenmerken:

  • 1.

    dwars en opstandig gedrag

  • 2.

    prikkelbaar en driftig gedrag

  • 3.

    antisociaal gedrag

  • 4.

    druk en impulsief gedrag

Bovenstaande gedragsproblemen kunnen zonder of met agressief gedrag voor komen.

4.3 Aard en niveau van de ondersteuningsbehoefte 1 en 2

Ondersteuningsbehoefte 1

De jeugdige heeft ondersteuning nodig bij uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden waarbij hij in staat is om de eigen regie over zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen te voeren. Het doel van de ondersteuning is om de zelfredzaamheid te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden. Er zijn drie niveaus te onderscheiden.

Ondersteuningsbehoefte 1 niveau A

Kenmerken van de jeugdige die onder niveau A vallen zijn:

  • er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek,

  • er is sprake van een stabiele (ontwikkel en opvoed) context,

  • de jeugdige kan afspraken te maken over het moment van de ondersteuning,

  • de kans op risicovolle situaties en of escalatie is gering,

  • de jeugdige of het gezinssysteem heeft voldoende inzicht: kan veranderingen in eigen ondersteuningsbehoefte signaleren en hierop reageren,

  • de jeugdige of het gezinssysteem is gemotiveerd om ondersteuning te ontvangen.

Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

Ondersteuningsbehoefte 1 niveau B

Kenmerken van de jeugdige die onder niveau B vallen zijn:

  • er kan sprake zijn van gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning,

  • de kans op risicovolle situaties en of escalatie is aanwezig maar niet groot,

  • de jeugdige of het gezinssysteem kan/kunnen veranderingen zelf signaleren, maar is/zijn onvoldoende in staat om hierop te reageren,

  • de motivatie van de jeugdige/gezinssysteem voor het volgen van de ondersteuning is wisselend.

Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

Ondersteuningsbehoefte 1 niveau C

Kenmerken van de jeugdige die onder niveau C vallen zijn:

  • er is meestal sprake van matige of ernstige gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering va de ondersteuning,

  • de ondersteuning is niet routinematig,

  • er is geen stabiele (ontwikkel- en/of opvoed-) context,

  • er is hoog risico op escalatie/gevaar,

  • met de jeugdige/gezinssysteem is het niet mogelijk om afspraken te maken over de planning doordat de situatie sterk wisselend is en onvoorspelbaar: voortdurend is herziening van de planning van de ondersteuning nodig,

  • de jeugdige of het gezinssysteem kan/kunnen veranderingen zelf in het geheel niet signaleren

  • er kan verscherpt toezicht nodig zijn,

  • de jeugdige of het gezinssysteem is structureel niet of nauwelijks te motiveren tot het volgen van de ondersteuning of behandeling.

Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

Ondersteuningsbehoefte 2

De jeugdige heeft ondersteuning nodig bij het voeren van de regie over, en uitvoering van zijn dagelijkse handelingen en vaardigheden. Het doel van de ondersteuning is om de zelfredzaamheid te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het helpen overzien van dagelijkse handelingen en vaardigheden (regie) en het leeftijdsadequaat uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden. Er zijn drie niveaus te onderscheiden.

Ondersteuningsbehoefte 2 niveau A

Kenmerken van de jeugdige die onder niveau A vallen zijn:

  • er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek,

  • er is sprake van een stabiele (ontwikkel en opvoed) context,

  • de jeugdige en/of het gezinssysteem kan afspraken te maken over het moment van de ondersteuning,

  • de kans op risicovolle situaties en of escalatie is gering,

  • de jeugdige heeft voldoende inzicht: kan veranderingen in eigen ondersteuningsbehoefte signaleren en hierop reageren,

  • de jeugdige of het gezinssysteem is gemotiveerd voor het volgen/ontvangen van ondersteuning.

Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

Ondersteuningsbehoefte 2 niveau B

Kenmerken van de jeugdige die onder niveau B vallen zijn:

  • er kan sprake zijn van gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning,

  • de kans op risicovolle situaties en of escalatie is aanwezig maar niet groot,

  • de jeugdige of het gezinssysteem kan/kunnen veranderingen zelf signaleren, maar is/zijn onvoldoende in staat om hierop te reageren,

  • de motivatie van de jeugdige en/of gezinssysteem voor het volgen van de ondersteuning is wisselend.

Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

Ondersteuningsbehoefte 2 niveau C

Kenmerken van de jeugdige die onder niveau C vallen zijn:

  • er is meestal sprake van matige of ernstige gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering va de ondersteuning,

  • de ondersteuning is niet routinematig,

  • er is geen stabiele (ontwikkel- en/of opvoed-) context,

  • er is hoog risico op escalatie/gevaar,

  • met de inwoner/gezinssysteem is het niet mogelijk om afspraken te maken over de planning doordat de situatie sterk wisselend is en onvoorspelbaar: voortdurend is herziening van de planning van de ondersteuning nodig,

  • de inwoner of het gezinssysteem kan/kunnen veranderingen zelf in het geheel niet signaleren,

  • er kan verscherpt toezicht nodig zijn,

  • de inwoner of het gezinssysteem is structureel niet of nauwelijks te motiveren tot het volgen van de ondersteuning of behandeling.

Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

4.4 Aard en niveau van de ondersteuningsbehoefte 3 en 4

Bij ondersteuningsbehoefte 3 en 4 gaat het om specialistische jeugdhulp voor jeugdigen die:

  • specialistische/therapeutische ondersteuning nodig hebben; of

  • behandeling nodig hebben voor de aanpak van een aandoening of stoornis en bij behorende problemen op verschillende levensgebieden waarbij er tenminste één op één contact nodig is met een specialistische behandelaar.

Wat is behandeling

Onder behandeling wordt een aanpak verstaan van psychosociale problemen en/of een psychische/psychiatrische stoornis en bijbehorende problemen op verschillende levensgebieden van de ZRM. De behandeling is gericht op:

  • bewust worden van (eigen) mogelijkheden,

  • plan maken om tot gedragsverandering te komen,

  • werken aan gedragsverandering,

  • bestendigen van de gedragsverandering.

Specialistische behandelaar

Voorbeelden van specialistisch behandelaars zijn (Gz-)psycholoog, (ortho)pedagoog(generalist), psychiater, kinderartsen etc.

Ondersteuningsbehoefte 3

De jeugdige heeft specialistische/therapeutische ondersteuning nodig bij het aanleren van nieuwe vaardigheden die betrekking hebben op het (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsverandering.

Het doel is dat de jeugdige een haalbaar niveau van zelfredzaamheid bereikt. Het gedrag van de jeugdige is passend bij de ontwikkelmogelijkheden en helpt de jeugdige om adequaat te functioneren op de relevante leefgebieden. Denk bijvoorbeeld aan passende interactie met zijn/haar directe omgeving, positief opvoedklimaat scheppen, of creëren van een veilige leefomgeving. De ondersteuning is gericht op het aanleren en oefenen va nieuwe (inter)persoonlijke vaardigheden in het dagelijks functioneren. Er zijn drie niveaus te onderscheiden.

Ondersteuningsbehoefte 3 niveau A

Kenmerken van de jeugdige die onder niveau A vallen zijn:

  • er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek,

  • er is sprake van een stabiele (ontwikkel en opvoed) context,

  • de jeugdige en/of het gezinssysteem kan afspraken te maken over het moment van de ondersteuning,

  • de kans op risicovolle situaties en of escalatie is gering,

  • de zorgvrager heeft voldoende inzicht: kan veranderingen in eigen ondersteuningsbehoefte signaleren en

  • hierop reageren,

  • de jeugdige of het gezinssysteem is gemotiveerd voor het volgen/ontvangen van ondersteuning.

Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

Ondersteuningsbehoefte 3 niveau B

Kenmerken van de jeugdige die onder niveau B vallen zijn:

  • er kan sprake zijn van gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning,

  • de kans op risicovolle situaties en of escalatie is aanwezig maar niet groot,

  • de inwoner of het gezinssysteem kan/kunnen veranderingen zelf signaleren, maar is/zijn onvoldoende in staat om hierop te reageren,

  • de motivatie van de inwoner/gezinssysteem voor de volgen van de ondersteuning is wisselend.

Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

Specifiek voor OB 3b

Hiervoor geldt dat er altijd een specialistisch behandelaar betrokken is. Daaronder wordt verstaan dat de jeugdhulpverlener afstemt met een specialistisch behandelaar over de in te zetten methode van de specialistische/therapeutische ondersteuning. Als specialistisch behandelaren zijn aan te merken:

  • 1.

    Psychiater

  • 2.

    Klinisch psycholoog

  • 3.

    Klinisch neuropsycholoog

  • 4.

    Psychotherapeut

  • 5.

    Verslavingsarts inschreven in profielregister KNMG (enkel specialistisch behandelaar binnen de verslavingszorg)

  • 6.

    Verpleegkundig specialist GGZ

  • 7.

    GZ-psycholoog;

  • 8.

    VG arts

  • 9.

    Orthopedagoog-generalist NVO

  • 10.

    Kinder- en jeugdpsycholoog NIP

  • 11.

    Medisch specialist

Ook de Gedragswetenschapper (basis orthopedagoog, ontwikkelpsycholoog) wordt als specialistisch behandelaar gezien bij OB 3b.

Ondersteuningsbehoefte 3 niveau C

Kenmerken van de jeugdige die onder niveau C vallen zijn:

  • er is meestal sprake van matige of ernstige gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering va de ondersteuning,

  • de ondersteuning is niet routinematig,

  • er is geen stabiele (ontwikkel- en/of opvoed-) context,

  • er is hoog risico op escalatie/gevaar,

  • met de jeugdige/gezinssysteem is het niet mogelijk om afspraken te maken over de planning doordat de situatie sterk wisselend is en onvoorspelbaar: voortdurend is herziening van de planning van de ondersteuning nodig.

  • de jeugdige of het gezinssysteem kan/kunnen veranderingen zelf in het geheel niet signaleren,

  • er kan verscherpt toezicht nodig zijn,

  • de jeugdige of het gezinssysteem is structureel niet of nauwelijks te motiveren tot het volgen van de ondersteuning of behandeling.

Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

Specifiek voor OB 3c

Hiervoor geldt dat er altijd een specialistisch behandelaar eindverantwoordelijk is. Onder eindverantwoordelijk wordt verstaan dat er altijd 1 op 1 contact is geweest tussen specialistisch behandelaar en jeugdige en de specialistisch behandelaar eindverantwoordelijk is voor de specialistische/therapeutische ondersteuning. Er mogen medebehandelaars en/of jeugdhulpverleners worden ingezet, maar deze werken altijd onder eindverantwoordelijkheid van de specialistisch behandelaar. Als specialistisch behandelaren zijn aan te merken:

  • 1.

    Psychiater

  • 2.

    Klinisch psycholoog

  • 3.

    Klinisch neuropsycholoog

  • 4.

    Psychotherapeut

  • 5.

    Verslavingsarts inschreven in profielregister KNMG (enkel specialistisch behandelaar binnen de verslavingszorg)

  • 6.

    Verpleegkundig specialist GGZ

  • 7.

    GZ-psycholoog

  • 8.

    VG arts

  • 9.

    Orthopedagoog-generalist NVO

  • 10.

    Kinder- en jeugdpsycholoog NIP

  • 11.

    Medisch specialist

Bij OB 3c geldt de gedragswetenschapper niet als specialistische behandelaar. De specialistische behandelaar die eindverantwoordelijk is, is in dienst van de jeugdhulpaanbieder.

Ondersteuningsbehoefte 4

De jeugdige heeft behandeling nodig voor de aanpak van een aandoening of stoornis en bij behorende problemen op verschillende levensgebieden nodig waarbij er tenminste één op één contact nodig is met een specialistische behandelaar. Het resultaat van de behandeling draagt bij aan (inter)persoonlijke vaardigheden zoals beschreven bij OB 3. Onder de behandeling valt ook diagnostiek gericht op het in kaart brengen van mogelijkheden en beperkende factoren binnen een ziektebeeld en/of behandeling (procesdiagnostiek) gericht op ontwikkelen van inzichten in eigen handelen en/of nieuwe vaardigheden. Medicatiecontrole kan onderdeel zijn van de ondersteuning die geboden wordt. Er zijn drie niveaus te onderscheiden.

Ondersteuningsbehoefte 4 niveau A

Kenmerken van de jeugdige die onder niveau A vallen zijn:

  • er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek,

  • er is sprake van een stabiele (ontwikkel en opvoed) context,

  • de jeugdige en/of het gezinssysteem kan afspraken te maken over het moment van de ondersteuning,

  • de kans op risicovolle situaties en of escalatie is gering,

  • de jeugdige heeft voldoende inzicht: kan veranderingen in eigen ondersteuningsbehoefte signaleren en hierop reageren,

  • de jeugdige of het gezinssysteem is gemotiveerd voor het volgen/ontvangen van ondersteuning.

Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

Ondersteuningsbehoefte 4 niveau B

Kenmerken van de jeugdige die onder niveau B vallen zijn:

  • er kan sprake zijn van gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning,

  • de kans op risicovolle situaties en of escalatie is aanwezig maar niet groot,

  • de jeugdige of het gezinssysteem kan/kunnen veranderingen zelf signaleren, maar is/zijn onvoldoende in staat om hierop te reageren,

  • de motivatie van de jeugdige/gezinssysteem voor de volgen van de ondersteuning is wisselend.

Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

Ondersteuningsbehoefte 4 niveau C

Kenmerken van de jeugdige die onder niveau C vallen zijn:

  • er is meestal sprake van matige of ernstige gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering va de ondersteuning,

  • de ondersteuning is niet routinematig,

  • er is geen stabiele (ontwikkel- en/of opvoed-) context,

  • er is hoog risico op escalatie/gevaar,

  • met de jeugdige/gezinssysteem is het niet mogelijk om afspraken te maken over de planning doordat de situatie sterk wisselend is en onvoorspelbaar: voortdurend is herziening van de planning van de ondersteuning nodig,

  • de jeugdige of het gezinssysteem kan/kunnen veranderingen zelf in het geheel niet signaleren,

  • er kan verscherpt toezicht nodig zijn,

  • de jeugdige of het gezinssysteem is structureel niet of nauwelijks te motiveren tot het volgen van de ondersteuning of behandeling.

Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

Specifiek voor OB 4

Hiervoor geldt dat een specialistische behandelaar eindverantwoordelijk is. Als specialistisch behandelaren worden aangemerkt:

  • 1.

    Psychiater

  • 2.

    Klinisch psycholoog

  • 3.

    Klinisch neuropsycholoog

  • 4.

    Psychotherapeut

  • 5.

    Verslavingsarts inschreven in profielregister KNMG (enkel regiebehandelaar binnen de verslavingszorg)

  • 6.

    Verpleegkundig specialist GGZ

  • 7.

    GZ-psycholoog

  • 8.

    VG arts

  • 9.

    Orthopedagoog-generalist NVO

  • 10.

    Kinder- en jeugdpsycholoog NIP

  • 11.

    Medisch specialist

Er mogen medebehandelaars worden ingezet, maar deze werken altijd onder eindverantwoordelijkheid van de specialistisch behandelaar. De specialistisch behandelaar moet in dienst zijn van de jeugdhulpaanbieder.

4.5 Individuele ondersteuning of groepsgerichte ondersteuning

Het college stelt de ondersteuningsbehoefte en het bijbehorend niveau vast. Daarmee wordt het resultaat bepaald dat de jeugdhulpaanbieder die de ondersteuning zal gaan bieden moet bereiken. Er kunnen meerdere resultaten binnen de ondersteuningsbehoefte worden vastgesteld. Ook kan het zijn dat verschillende ondersteuningsbehoeften bijdragen aan één resultaat. Afhankelijk van het te bereiken resultaat kan de ondersteuning individueel of groepsgewijs worden ingezet. Voor de groepsgerichte ondersteuning geldt dat het methodisch moet zijn, gericht op het structureren van de dag, op praktische ondersteuning en op het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid van de jeugdige bevorderen. Groepsgerichte ondersteuning bestaat uit een structurele tijdsbesteding met een welomschreven resultaat waarbij de jeugdige actief wordt betrokken en die hem zingeving biedt anders dan arbeid of onderwijs. De jeugdige moet per dagdeel minimaal 3 uren kunnen deelnemen aan de groepsgerichte ondersteuning.

4.6 Dyslexie

Dyslexie wordt gezien als een psychische stoornis in de zin van de wet (TK 2012/13, 33 684, nr. 3, p. 119). Het onderwijs is verantwoordelijk voor signalering van jeugdigen met dyslexie omdat in het onderwijs lees-/spellingproblemen als eerste herkent zullen worden. Voor de behandeling van dyslexie zal een diagnose gesteld moeten worden. Dyslexiezorg omvat de zorg in verband met enkelvoudige ernstige dyslexie (EED en zie CRVB:2018:3454). Bij EED is sprake van dyslexie zónder bijkomende stoornissen die belemmerend zijn voor de behandeling van dyslexie.

4.7 Wonen en verblijf

Naast de vastgesteld ondersteuningsbehoefte kan er een (aanvullende) behoefte zijn aan wonen en verblijf. Dat wil zeggen de accommodatie waar het wonen en verblijf wordt geboden inclusief:

  • het eten en drinken,

  • verschillende hotelmatige aspecten, en

  • een passend leefklimaat (ondersteuning per etmaal ter vervanging van de thuissituatie).

Passend leefklimaat

Met passend wordt bedoeld dat het leefklimaat past bij de leeftijd en ondersteuningsbehoefte van de jeugdige. Het leefklimaat en de fysieke omgeving zijn geschikt voor de leeftijd en/of de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige. Onder het leefklimaat valt bijvoorbeeld: medicatiegebruik, in en uit bed komen, mobiliteit, ontspanning, zinvolle activiteit, vrijetijdsbesteding (zoals hobby, sport etc.), aan- en uitkleden, gesprek voeren, toiletgang, lichamelijke hygiëne, sociale vaardigheden, sociale redzaamheid, deelname aan de samenleving, samen naar de speeltuin, knutselen of gamen. De invulling van wat een passend leefklimaat voor de jeugdige is hangt ook af van zijn zelfredzaamheid en de mate waarin hij deel kan nemen aan recreatieve en sociaal-culturele activiteiten.

De volgende vormen van wonen en verblijf zijn beschikbaar:

  • Pleegzorg.

  • Gezinsopvang.

  • Vervanging thuis zonder bijzonderheden.

  • Vervanging thuis met actief toezicht.

  • Vervanging thuis met onvoorspelbaar gedrag.

  • Hoog specialistische 24-uurs zorg.

Pleegzorg (dakje 0-A)

Pleegzorg is het (tijdelijk) opvoeden en verzorgen van een jeugdige uit een ander gezin. Pleegouders bieden kinderen een thuis, waar ze kunnen rekenen op veiligheid, stabiliteit en een positief opvoedklimaat.

Twee soorten pleegzorg

Er bestaat bestandspleegzorg en netwerkpleegzorg. Bij netwerkpleegzorg zijn de pleegouders geworven uit het netwerk van de jeugdige en zijn systeem. De jeugdige kent de pleegouders. Bij bestandspleegzorg komen de pleegouders uit het bestand van de jeugdhulpaanbieder. Pleegzorg kan zowel in full time variant als deeltijdvariant verstrekt worden. Bij de deeltijdvariant gaat het vaak om preventieve hulp voor een pleeggezin waar de zorg en opvoeding de (pleeg)ouders te zwaar valt. Het doel van de deeltijdvariant is het voorkomen van een uithuisplaatsing of brake down.

Pleegzorgvergoeding

Pleegouder zijn vrijwilligers en ontvangen dus geen salaris. De pleegzorgvergoeding die zij ontvangen is bedoeld om de kosten voor het kind te dekken. De pleegzorgbegeleiding (minimaal 1 keer per 6 weken) vanuit de instelling bestaat uit:

  • het bevorderen en volgen van een veilige en gezonde ontwikkeling van het kind en tijdig signaleren wanneer deze stagneert

  • begeleiden van (specifieke) opvoeding van het kind in het pleeggezin

  • coördineren en verbinden van het informele en formele systeem rondom het kind (onderlinge relaties tussen pleegouders, ouders en het kind)

  • het creëren van helderheid over het perspectief en het bewaken van de continuïteit

  • rapportage en evaluatie

Gezinshuizen (dakje O-B)

Een gezinshuis is een vorm van kleinschalige jeugdhulp waarin gezinshuisouder(s) op professionele wijze vormgeven aan de verzorging, opvoeding en begeleiding van een aantal jeugdigen die geplaatst worden in hun eigen gezin. Daarvoor is vereist dat ten minste één van de gezinshuisouders een jeugdzorgprofessional is die SKJ geregistreerd is. Daarnaast moet zijn voldaan aan het landelijk kwaliteitskader gezinshuizen. Op basis van dat kwaliteitskader mag een gezinshuis niet meer dan zes jeugdigen gelijktijdig opvangen. Daarnaast moet het gezinshuis in het bezit zijn van het keurmerk gezinshuizen van de Rudolphstichting of in procedure zijn om dit keurmerk te krijgen. Zonder dit keurmerk moet op andere wijze worden aangetoond dat het gezinshuis aan de inhoudelijke eisen van dit keurmerk voldoet. De jeugdige vraagt vanwege de gezins- en kindproblematiek een specifieke benadering bij het opgroeien en ontwikkelen. De gezinshuisouders werken samen met ouders en jeugdige aan een gezonde ontwikkeling van he kind, op basis van een zorgplan. De jeugdige blijft zo mogelijk contact onderhouden met het eigen gezin. Per jeugdige wordt gebruik gemaakt van een gedragswetenschapper voor gemiddeld 36 uur per jaar.

Ondersteuningsbehoeften

De gezinshuisouders zijn verantwoordelijk om te zorgen voor een passend leefklimaat. Dit betekent dat er binnen het gezinshuis aandacht wordt besteed aan onder meer: verzorging, opvoeding, veiligheid, ontwikkeling en stabiliteit. De gezinshuisouders bieden: emotionele steun, autonomie en ruimte, structureren en grenzen stellen, informatie en advies geven, begeleiding van de interactie van jeugdigen en ouders. Dat kan betekenen dat er geen aanvullende ondersteuningsbehoeften 1 en 2 ingezet hoeven te worden.

Vervanging thuis zonder bijzonderheden (dakje 1)

Het gaat bij deze vorm van wonen en verblijf om vervanging van de thuissituatie in een professionele 24 uur-setting waarbij betaalde professionele hulp wordt ingezet. Er is een professional aanwezig op de momenten dat de jeugdige dit nodig heeft en op de momenten dat er wordt gealarmeerd. De mate waarin dit noodzakelijk is, is leeftijd- en persoonsafhankelijk. Deze vorm van wonen en verblijf kan ook uit kamertraining voor jeugdigen bestaan.

Kenmerken van de jeugdige

De jeugdige functioneert sociaal redelijk zelfstandig maar voor de sociale redzaamheid is beperkte begeleiding nodig. Het gaat met namen om toezicht en stimulatie bij het aangaan van sociale relaties en contacten en deelname aan het maatschappelijk leven. De jeugdige heeft voor wat betreft de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) functioneert de jeugdige leeftijdsadequaat. Er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek of psychiatrische problematiek, of deze problematiek is beheersbaar.

Ondersteuningsbehoeften

Deze vorm van wonen en verblijf kan aanvullend verstrekt worden wanneer daar, naast een ondersteuningsbehoefte, behoefte aan is. De jeugdhulpaanbieder die de ondersteuningsbehoefte levert is eindverantwoordelijk voor het behalen van het resultaat.

Vervanging thuis met actief toezicht (dakje 2)

Deze vorm van wonen en verblijf is bestemd voor jeugdigen die onvoorspelbaar gedrag vertonen en daarom zijn aangewezen op 24 uurs actief toezicht door betaalde professionals. Ook is er een (pedagogisch) gekwalificeerde slaapdienst aanwezig. Wanneer nodig is er 24 uur per dag op afroep een behandelaar beschikbaar. Er is sprake van vervanging van de thuissituatie die bestaat uit een veilige omgeving. Vanwege de complexiteit van de problematiek en het feit dat de jeugdige niet thuis kan wonen, heeft de jeugdige specifieke zorg nodig. De huisvesting is passend bij het gedrag van de jeugdige, dit betekent dat het een veilige omgeving is die ook bestand is tegen mogelijk geweld/molest. Toezicht op de jeugdige is op een fysiek goede manier geregeld omdat de locatie zo is gebouwd en/of vormgegeven dat er goed toezicht gehouden kan worden, met als doel de veiligheid te bewaken. Denk bijvoorbeeld aan voldoende ramen/vensters vanaf de hal e.d. zodat zichtbaar is wat er gebeurt.

Kenmerken jeugdige

De jeugdige vertoont onvoorspelbaar gedrag, er is sprake van gedragsproblematiek. Voor de ondersteuning geldt dat de problematiek zowel van psychische als psychiatrische aard kan zijn. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag en reactief gedrag aangaande interactie. Op het gebied van sociale redzaamheid heeft de jeugdige vaak hulp en soms overname nodig, hij kan taken vaak niet zelf uitvoeren. Het gaat dan met name om het uitvoeren van complexere taken, het regelen van de dagelijkse routine en taken die besluitnemings- en oplossingsvaardigheden vereisen. Voor wat betreft het psychosociaal/cognitief functioneren heeft de jeugdige af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig. Op het gebied van de ADL functioneert de jeugdige leeftijdsadequaat maar er is wel regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie, met name bij de kleine verzorgingstaken. Denk aan de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagel huid en bij het wassen, eten en drinken. Rond de mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen.

Ondersteuningsbehoeften

Deze vorm van wonen en verblijf kan aanvullend verstrekt worden wanneer daar, naast een ondersteuningsbehoefte, behoefte aan is. De jeugdhulpaanbieder die de ondersteuningsbehoefte levert is eindverantwoordelijk voor het behalen van het resultaat.

Vervanging thuis met onvoorspelbaar gedrag (dakje 3)

Bij deze vorm van wonen en verblijf is er sprake van vervanging van de thuissituatie die bestaat uit een veilige omgeving voor de jeugdige die zeven dagen in de week behoefte heeft aan 24 uurs toezicht. Vanwege de complexiteit van de problematiek en het feit dat de jeugdigen geen thuis hebben om op korte termijn naar terug te keren, hebben zij specifieke zorg nodig. Daarom is naast bewaking ook een (pedagogisch) gekwalificeerde (slaap)dienst beschikbaar. Op afroep is 24 uur per dag een behandelaar beschikbaar. De woonomgeving is passend bij het gedrag van de jeugdige. Dat wil zeggen een veilige omgeving voor de jeugdige die ook en bestand is tegen mogelijk geweld/molest. Toezicht op de jeugdige is op een fysiek goede manier geregeld door bijvoorbeeld cameratoezicht en gereguleerde toegang tot de ruimten. Er is een adequaat alarmeringssysteem en directe back-up van collega's aanwezig. De woonomgeving is passend bij het gedrag van de jeugdige. Dat wil zeggen een veilige omgeving voor de jeugdige die tevens bestand is tegen mogelijk geweld/molest.

Kenmerken jeugdige

De jeugdige vertoont onvoorspelbaar gedrag; er is sprake van ernstige gedragsproblematiek. De problematiek kan zowel van psychische als psychiatrische aard zijn. De jeugdige heeft continu sturing, regulering, behandeling, ondersteuning en toezicht nodig. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag, reactief gedrag met betrekking tot interactie, zelf verwondend of zelfbeschadigend gedrag, angsten en psychosomatiek. Ook voor wat betreft het psychosociaal/cognitief functioneren heeft de jeugdige vaak hulp, toezicht of sturing nodig.

Sociale redzaamheid

Op het gebied van sociale redzaamheid heeft de jeugdige veel hulp nodig. Taken kunnen vaak met veel moeite zelf worden uitgevoerd maar de jeugdige heeft daarbij veel hulp of zelfs overname nodig. Het gaat vooral om het uitvoeren van complexere taken, het regelen van de dagelijkse routine en taken die besluitnemings- en oplossingsvaardigheden vereisen. Voor wat betreft het psychosociaal/cognitief functioneren heeft de jeugdige af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig. Op het gebied van de ADL functioneert de jeugdige wel leeftijdsadequaat maar er is regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie, met name bij de kleine verzorgingstaken. Denk aan de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid en bij het wassen, eten en drinken. Rond de mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen.

Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL)

Bij de jeugdige kan een uitgebreide behoefte aan hulp zijn, onder andere bij het eten en drinken, bij het zich wassen en kleden, de toiletgang (ADL). Bij deze jeugdige kan sprake zijn van verpleegkundig handelen als gevolg van fysieke gezondheidsproblemen. Rond de mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen.

Ondersteuningsbehoeften

Deze vorm van wonen en verblijf kan aanvullend verstrekt worden wanneer daar, naast een ondersteuningsbehoefte, behoefte aan is. De jeugdhulpaanbieder die de ondersteuningsbehoefte levert is eindverantwoordelijk voor het behalen van het resultaat.

Hoog specialistische 24-uurs zorg

Naast de hiervoor genoemde Dakjes is er nog een andere individuele voorziening beschikbaar in de vorm van wonen en verblijf. Het gaat om hoog specialistische zorg voor jeugdigen met complexe problematiek (vaak gedragsproblematiek in combinatie met GGZ-problematiek). Deze specialistische hulp wordt gecombineerd aangeboden met onderwijs en vrije tijd.

4.8 Vervoer

Onder groepsondersteuning valt tevens het noodzakelijke vervoer zodat de jeugdige ook feitelijk van de groepsondersteuning gebruik kan maken. De jeugdige die niet in staat is om op eigen kracht, al dan niet met hulp van anderen, van een naar locatie te reizen kan in aanmerking komen voor vervoer. Onder anderen worden personen uit het sociaal netwerk verstaan of vrijwilligers. Het college beoordeelt de noodzaak op basis van artikel 3.5 van de verordening.

5 Persoonsgebonden budget

Hoofdstuk 4 en 5 van de verordening

§ 2 Nadere regels

Financieel besluit

5.1 Inleiding

Een pgb vertegenwoordigt de geldswaarde van een individuele voorziening die het college in natura zou verstrekken aan de jeugdige of zijn ouder(s). Dat betekent dat met het toegekende pgb tenminste de goedkoopst passende geïndiceerde individuele voorziening ingekocht moet kunnen worden bij tenminste één jeugdhulpverlener (vergelijk CRVB:2018:3093, CRVB:2018:2829). Dat betekent ook dat de indicatie (mede) bepalend is voor de hoogte van het pgb. Om in aanmerking te komen voor een pgb moet zijn voldaan aan een aantal wettelijke voorwaarden en de bepalingen daarover in de verordening. De huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts kunnen alleen een verwijzing naar gecontracteerde jeugdhulp in natura doen. Uit de wet volgt dat het pgb bestemd is voor besteding door in Nederland verblijvende jeugdigen en/of ouder(s). De jeugdige of zijn ouder(s) moeten om een pgb verzoeken. Dat wil zeggen dat het college zowel beslist op het verzoek om jeugdhulp als ook op de leveringsvorm pgb. Als de jeugdige of zijn ouder(s) voor een pgb in aanmerking wensen te komen, dan beoordeelt het college eerst welke bepalingen in de verordening van toepassing zijn op de situatie en daarna ook de wettelijke voorwaarden.

5.2 Pgb met terugwerkende kracht

Artikel 4.1, tweede lid, van de verordening

De verordening bepaalt dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) de hulpvraag eerst moet melden bij het college alvorens een aanvraag in te dienen. Is een indicatie voor een individuele voorziening vastgesteld, dan kan het voor komen dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het college verzoekt om een pgb met terugwerkende kracht te verstrekken. De verordening bepaalt de cumulatieve voorwaarden om zo’n verzoek te honoreren.

Beoordeling Pgb met terugwerkende kracht

De wet strekt er niet toe dat het college gehouden is om een individuele voorziening in de vorm van een pgb te verstrekken als de (gevraagde) individuele voorziening al vóór de melding van de hulpvraag of de aanvraag is ingezet (vergelijk CRVB:2017:433). Onbekendheid van jeugdigen of ouders met de geldende regelingen komen in principe voor eigen rekening en risico (vergelijk CRVB:1993:ZB2748). Dit betekent dat de bewijslast op de jeugdige en/of zijn ouder(s) rust om aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat de aanvraag niet eerder kon worden ingediend dan wel dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) zich niet eerder bij het college kon melden. Wordt aan deze voorwaarde niet voldaan, dan wordt geen pgb met terugwerkende kracht verstrekt. Is echter vastgesteld dat de melding of aanvraag niet eerder kon worden gedaan, dan beoordeelt het college verplichtingen zijn aangegaan met derden die niet meer teruggedraaid kunnen worden. De jeugdige en/of zijn ouders moet dat aantonen met bijvoorbeeld een overeenkomst. Vervolgens is het zo dat het college in staat moet zijn om de noodzaak van de betreffende individuele voorziening vast te stellen. Is dat niet meer mogelijk, dan liggen de gevolgen daarvan in de risicosfeer van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Kan het college de noodzaak nog wel vaststellen, dan kan in principe worden overgegaan tot het met terugwerkende kracht verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een pgb.

Ingangsdatum jeugdhulp

Het spreekt voor zich dat in het geval een aanvraag wordt gedaan voor jeugdhulp er wel een indicatie kan worden verstrekt maar niet met terugwerkende kracht. Dit laat overigens onverlet dat de inzet van spoedzorg onverkort van toepassing blijft.

5.3 Besteding pgb algemeen

Artikel 4.1, derde lid en 4.2 van de verordening en artikel 3.2 Nadere regels

Verblijf buiten de gemeente of buitenland

De inzet van jeugdhulp is bestemd en gericht op jeugdigen die in Nederland verblijven. Behoudens het woonplaatsbeginsel voor jeugdigen, gaat het doorgaans om jeugdigen die feitelijk hun hoofdverblijf in de gemeente Tubbergen hebben. Wel kan de jeugdhulp in de vorm van wonen en verblijf buiten de gemeente ingekocht worden met een pgb. In de praktijk betekent dit dat het verstrekte pgb in andere situaties niet mag worden besteed in het geval de jeugdige buiten de gemeente of in het buitenland verblijft. Denk bijvoorbeeld aan vakantie. Het is toegestaan om maximaal 13 weken per kalenderjaar, waarvan zes weken aaneengesloten, een pgb te besteden buiten de gemeente of in het buitenland. Het gaat in de praktijk om situaties waarbij degene aan wie het pgb wordt besteed de jeugdhulp ook daadwerkelijk biedt. Dat zal in de praktijk doorgaans de ouder zijn.

Verlenging termijn verblijf buiten de gemeente of buitenland op aanvraag

Het college kan de termijnen op aanvraag verlengen als zich bijzondere omstandigheden voordoen waardoor verlenging is aangewezen. Daarvan zal in de praktijk zelden sprake zijn.

Gebruikelijke hulp en overbelasting

De verordening bepaalt dat het pgb niet mag worden besteed aan de ouder(s) als:

  • het activiteiten betreft die naar oordeel van het college worden aangemerkt als eigen mogelijkheden en oplossend vermogen van de ouder(s);

  • de ouder(s) overbelast zijn of dreigen te geraken.

Het college stelt in het individuele geval vast of daar sprake van is. Zie hoofdstuk 3 van de beleidsregels.

Diverse kosten en verantwoordingsvrij bedrag

Verder schrijft de verordening voor dat bepaalde kosten niet uit het pgb mogen worden betaald, zoals bemiddelingskosten. Ook geldt dat geen gebruik wordt gemaakt van een zogeheten verantwoordingsvrij bedrag.

Specialistische jeugdhulp

Bij een indicatie voor specialistische jeugdhulp (ondersteuningsbehoefte 3 en 4) is niet toegestaan om het pgb te besteden aan de ouder(s) en/of andere personen uit het sociaal netwerk. Dit los van de vraag of zij daartoe beroepshalve gekwalificeerd zijn. Voor specialistische jeugdhulp is de inzet van een daartoe gekwalificeerde beroepskracht aangewezen met voldoende professionele afstand om zo objectief en onafhankelijk te kunnen handelen. Ouders en/of personen uit het sociaal netwerk hebben deze professionele afstand niet omdat zij vanuit hun hoedanigheid (te veel) betrokken zijn op de jeugdige.

Besteding pgb sociaal netwerk

Uit het verzoek om een pgb kan blijken dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het pgb wensen te besteden aan een persoon uit het sociaal netwerk. Het gaat om personen uit de huiselijke kring zoals: de ouder(s) van de jeugdige, een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen vallen met wie de jeugdige of zijn ouder(s) een sociale relatie onderhoudt. De verordening bepaalt dat het pgb alleen hen mag worden besteed als dit naar oordeel van het college leidt tot aantoonbare betere en effectievere ondersteuning en aantoonbaar doelmatiger is. Het ligt op de weg van de jeugdige en/of zijn ouder(s) om dat aan te tonen. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit het Budgetplan.

Beoordeling aantoonbaar beter, effectiever en doelmatiger

Uit de informatie die de jeugdige en/of zijn ouder(s) overleggen moet duidelijk worden dat de besteding van het pgb aan de ouder(s) of een andere persoon uit het sociaal netwerk, eenvoudig gezegd, uiteindelijk tot een beter resultaat zal leiden. Dit ten opzichte van de inzet in natura. Dat kan het geval zijn als de persoon uit het sociaal netwerk, volgens een deskundige, als meest aangewezen persoon is om de jeugdhulp te bieden. Dit gelet op de problematiek van de jeugdige. Het kan ook te maken hebben met de aangewezen jeugdhulp, die:

  • niet goed vooraf is in te plannen,

  • op ongebruikelijke tijden of op veel korte momenten per dag geboden moet worden,

  • op verschillende locaties moet worden geleverd,

  • op afroep te organiseren moet zijn,

  • door de aard van de problematiek van de jeugdige alleen (of beter) door de betreffende persoon kan worden geboden,

  • door de jeugdige gemotiveerd wordt geaccepteerd.

Er is geen limitatieve opsomming beoogd.

Kortdurend

Gaat het om een kortdurende noodzaak en de jeugdige is leerbaar, dan wordt niet voldaan aan de voorwaarden van de verordening (vergelijk ook CRVB:2011:BU3228).

Kwaliteitseisen

De hoofdregel is dat de kwaliteitseisen die gelden voor het gecontracteerde aanbod ook gelden voor de derde aan wie het pgb wordt besteed. Dat zou alleen anders kunnen zijn als door die eisen, die specifiek voor het gecontracteerde aanbod gelden, het pgb onbereikbaar wordt. Daarom gelden de toepasselijke opleidingseisen bijvoorbeeld niet voor personen uit het sociaal netwerk. De eis dat de in te kopen jeugdhulp moet voldoen aan kwaliteit, geldt wel onverkort. Besteding van het pgb aan een persoon uit het sociaal netwerk mag alleen onder de voorwaarden van de verordening (zie hiervoor). De persoon uit het sociaal netwerk moet vanzelfsprekend in staat zijn veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte jeugdhulp te verstrekken, die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Voor personen die behoren tot het gezin van de jeugdige, kan een uitzondering worden gemaakt voor de eis dat zij moeten beschikken over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Denk aan de situatie dat het college op basis van informatie geen aanleiding heeft om te twijfelen dat zij ondersteuning niet veilig kunnen bieden. In de praktijk zal het doorgaans om de ouder(s) gaan.

Besteden binnen de termijn

Verder bepaalt de verordening de termijn waarbinnen het pgb moet zijn besteed. Wanneer de budgethouder het pgb niet binnen de geldende termijn heeft besteed, doet het college onderzoek naar de reden hiervan. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek kan er aanleiding zijn om over te gaan tot herziening of intrekking van het pgb-besluit.

5.4 Budgetplan

Artikel 4.3 van de verordening

Voor de jeugdige of zijn ouder(s) die in aanmerking wenst te komen voor een pgb geldt de verplichting een Budgetplan op te stellen. Het college draagt er zorgt voor dat het Budgetplan ook daadwerkelijk kan worden ingediend door een format van een Budgetplan beschikbaar te stellen.

Beoordeling

Een Budgetplan draagt er onder meer aan bij dat het college beter kan beoordelen of wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden van art. 8.1.1, tweede lid, van de wet en de eventuele overige bepalingen in de verordening. Denk in dit kader ook aan de voorwaarden die gelden als de jeugdige en/zo zijn ouder(s) het pgb wenst te besteden aan een persoon van het sociaal netwerk (art. 4.2, vijfde lid, van de verordening).

5.5 Voldoen aan voorwaarden

Artikel 8.1.1, tweede lid, van de wet

Het college moet zich bij het toekennen van een pgb ervan overtuigen dat wordt voldaan aan de voorwaarden. Het spreekt voor zich dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het college, desgevraagd, de daarvoor noodzakelijke inlichtingen of gegevens verschaft dan wel zijn medewerking verleent aan het onderzoek (art. 8.1.2, derde lid, van de wet en art. 6.2, eerste lid, van de verordening). De wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb zijn cumulatief. Dat wil zeggen dat aan alle voorwaarden moet zijn voldaan.

5.6 Pgb-bekwaamheid

Algemene beoordeling pgb-bekwaamheid

Het college moet dus beoordelen of de jeugdige of zijn ouder(s) pgb-bekwaam is. Dat moet in ieder geval blijken uit:

  • 1.

    Een goed overzicht van de eigen situatie kunnen houden. De jeugdige of zijn ouder(s) weet welke ondersteuning hij nodig heeft. De jeugdige of zijn ouder(s) moet dat zelf kunnen vertellen.

  • 2.

    Weten welke regels er horen bij een pgb. De jeugdige of zijn ouder(s) kent de regels of weet waar die regels te vinden zijn en kan deze ook begrijpen. Het helpt als de jeugdige of zijn ouder(s) digitaal vaardig is.

  • 3.

    Een overzichtelijke pgb-administratie kunnen bijhouden. De jeugdige of zijn ouder(s) weet bijvoorbeeld ook welk deel van het pgb al uitgegeven is. Een overzichtelijke pgb-administratie is niet alleen handig voor de de jeugdige of zijn ouder(s) zelf, maar de administratie kan ook nodig zijn als het college daarom vraagt.

  • 4.

    Communiceren met de gemeente, de Svb en ondersteuners. De jeugdige of zijn ouder(s) moet uit zichzelf en zelfverzekerd kunnen communiceren met andere partijen. Bijvoorbeeld op tijd brieven van de gemeente of de Svb beantwoorden. Of telefoongesprekken voeren met ondersteuners. En als er iets verandert, moet de jeugdige of zijn ouder(s) dat zelf aangeven.

  • 5.

    Zelfstandig handelen en zelf voor ondersteuners kiezen. De jeugdige of zijn ouder(s) moet zelf ondersteuners uitzoeken en afspraken maken over de ondersteuning die ze (moeten) gaan geven.

  • 6.

    Zelf afspraken maken, deze afspraken bijhouden en zich hier aan houden. De jeugdige of zijn ouder(s) moet tussendoor controleren of alles volgens afspraak verloopt. Bijvoorbeeld of de ondersteuner genoeg uren maakt (conform de overeenkomst). Omgekeerd moet de jeugdige of zijn ouder(s) kunnen laten zien dat ondersteuning wordt ingekocht waarvoor het pgb bestemd is.

  • 7.

    Beoordelen of de ondersteuning uit het pgb past. En of de kwaliteit van de ondersteuning in orde is. Als de jeugdige of zijn ouder(s) de ondersteuning niet goed vindt, kan hij uitleggen waarom dat zo is. Als de ondersteuning niet volgens afspraak verloopt, moet de jeugdige of zijn ouder(s) zelf kunnen ingrijpen. Bijvoorbeeld door de ondersteuner op te bellen. En uit te leggen wat er niet goed gaat.

  • 8.

    Zelf de ondersteuning regelen met één of meer ondersteuners. En dat zo regelen dat er altijd ondersteuning is, ook als de (vaste) ondersteuner ziek is of op vakantie gaat. De jeugdige of zijn ouder(s) moet zelf ondersteuners kunnen kiezen die goed bij de situatie van de jeugdige passen. De jeugdige of zijn ouder(s) moet er zelf op toezien of zij hun werk goed doen. Als de ondersteuner ziek is, moet de jeugdige en/of zijn ouder(s) zelf vervanging kunnen regelen.

  • 9.

    Zorgen dat de ondersteuners die voor de budgethouder werken weten wat ze moeten doen. De jeugdige of zijn ouder(s) durft een gesprek te beginnen als de ondersteuners hun werk niet goed doen. De jeugdige of zijn ouder(s) betaalt de ondersteuner en is zijn werkgever of opdrachtgever. De jeugdige of zijn ouder(s) moet dan goed kunnen vertellen wat ze moeten doen.

  • 10.

    Weten wat de budgethouder moet doen als werkgever of opdrachtgever van een ondersteuner. Het is niet erg als de jeugdige of zijn ouder(s) sommige regels over hoe een werkgever of opdrachtgever moet zijn niet kent. Bijvoorbeeld bij ontslag van een ondersteuner. Maar de jeugdige of zijn ouder(s) moet de informatie daarover wel zelf kunnen vinden. Bijvoorbeeld bij instanties die hierover advies geven.

Er is geen limitatieve opsomming beoogd.

Overnemen van de bekwaamheid

Is de jeugdige of zijn ouder(s) niet pgb-bekwaam, dan kan iemand uit het sociale netwerk dan wel: een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde dat overnemen. Het college beoordeelt dan of die persoon in staat is de aan het pgb verbonden taken uit te voeren. Omdat gesloten jeugdhulp niet is uitgesloten van een pgb zou een gecertificeerde instelling de pgb-bekwaamheid over kunnen nemen. Dat zal zich in de praktijk niet of nauwelijks voordoen.

Jeugdige of ouder(s) budgethouder

Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de pgb-bekwaamheid moeten beschikken om te voldoen aan de aan het pgb verbonden taken. Een jeugdige tussen de 16 en 18 jaar (met eventuele uitloop tot 23 jaar) kan budgethouder zijn. In dat geval is de jeugdige zelf degene die aan de voorwaarden van pgb-bekwaamheid moet voldoen. Het college neemt daarbij in aanmerking dat ouders tot 21 jaar ook financieel verantwoordelijk zijn voor hun kinderen en ook verantwoordelijk kunnen zijn voor bepaalde schulden van hen.

Conflicterende belangen professionele jeugdhulpverleners

Er kunnen zich bij het beoordelen van deze voorwaarde mogelijk conflicterende belangen voordoen. Denk bijvoorbeeld aan de omstandigheid dat degene die de pgb-bekwaamheid van de jeugdige en/of ouders overneemt ook degene is aan wie het pgb zal worden besteed. Het kan ook gaan om medewerkers die bij deze derde in dienst zijn of op een andere wijze aan de derde zijn verbonden. Is die derde geen persoon uit het sociaal netwerk (niet beroepsmatig) van de jeugdige en/of ouders, dan weigert het college het pgb op de grond dat de verantwoorde uitvoering van de pgb-taken kan worden beïnvloed. Immers kan deze derde niet zowel het belang van de jeugdige en/of ouders dienen als ook zijn eigen belang (vergelijk CRVB:2019:2803, RBGEL:2018:3911). Zie ook artikel 5.5, eerste lid aanhef en onder a van de verordening.

Jeugdige budgethouder

Is de jeugdige budgethouder en wenst hij het pgb te besteden aan zijn ouder(s), dan liggen conflicterende belangen voor de hand. De jeugdige moet in staat worden geacht om bijvoorbeeld degene die de ondersteuning biedt aan te sturen en zonodig bij te sturen. Dat is bij een kind-ouderrelatie tegennatuurlijk. Daarnaast kan een loyaliteitsconflict ontstaan omdat de jeugdige indirect verantwoordelijk is voor het inkomen van de ouder(s).

Conflicterende belangen ouders

De wet is er onder meer op gericht om te zorgen dat de jeugdige kan groeien naar zelfstandigheid. In het algemeen is het zo dat kinderen daarvoor ook ‘los’ moeten komen van hun ouder(s). Afhankelijk van de fase van de ontwikkeling van de jeugdige (en zijn beperkingen) kan daarvoor professionele deskundigheid nodig zijn. Dit om bijvoorbeeld de autonomie te bevorderen. Het college beoordeelt of besteding van het pgb aan de ouder(s) in de weg staat aan het groeien naar zelfstandigheid.

Conflicterende belangen sociaal netwerk

Het is nadrukkelijk niet gezegd dat bij de besteding van pgb aan een persoon uit het sociaal netwerk (niet beroepsmatig) geen sprake kan zijn van conflicterende belangen! Echter van deze personen ligt de betrokkenheid op de jeugdige en/of zijn ouder(s) (diens belang) - gelet op de persoonlijke relatie - meer voor hand. Het college zal ook hier onderzoek moeten doen naar een mogelijke ongewenste belangenverstrengeling. Het college kan echter ook tot het oordeel komen dat de persoon uit het sociaal netwerk de ondersteuning niet cliëntgericht kan bieden omdat er sprake is van belangenverstrengeling. Het pgb kan voor degene die de ondersteuning biedt een (belangrijke) bron van inkomen vormen.

Gegrond vermoeden

Het kan ook voor komen dat het college een (gegrond) vermoeden heeft dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) problemen zal krijgen met het uitvoeren van de taken die horen bij een pgb. Denk bijvoorbeeld aan:

  • schuldenproblematiek;

  • een gok- of drugsverslaving;

  • niet over een positief sociaal netwerk beschikken;

  • in een hoge mate beïnvloedbaar zijn.

Er is geen limitatief overzicht beoogd. Is er zowel bij de jeugdige en/of zijn ouders (budgethouder) als derde aan wie het pgb wordt besteed problematische schulden- en/of verslavingsproblematiek, dan wordt het pgb geweigerd (art. 5.5, eerste lid aanhef en onder b, van de verordening).

2. Motivatie-eis

De tweede voorwaarde gaat over de vraag of de jeugdige of zijn ouder(s) hun wens voor een pgb voldoende motiveren. Het gaat om de motivering van het standpunt dat de individuele voorziening in natura, voor hen niet passend is. Uit TK 2013/14, 33 684, nr. 11 blijken de volgende voorbeelden. Als:

  • de jeugdhulp niet goed vooraf is in te plannen,

  • de jeugdhulp op ongebruikelijke tijden of op veel korte momenten per dag geboden moet worden,

  • jeugdhulp op verschillende locaties moet worden geleverd,

  • het noodzakelijk is om 24 uur jeugdhulp op afroep te organiseren, of

  • als de ondersteuning door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener moet worden geboden.

Oriënteren op natura aanbod

Het college kan de jeugdige of zijn ouder(s) vragen om aan te tonen dat zij zich hebben georiënteerd op het door het college gecontracteerde aanbod 'in natura' en daarbij moeten aangeven waarom dat aanbod niet passend is zij deze niet passend achten. Het college mag daar geen eisen aan stellen. Dat wil zeggen als de jeugdige of zijn ouder(s) een motivering geven waaruit ook blijkt dat zij zich hebben georiënteerd op het gecontracteerde aanbod in natura, is dat in principe voldoende.

3. Kwaliteitseisen

De verordening bepaalt dat degene aan wie het pgb wordt besteed moet voldoen aan de eisen die gelden voor de jeugdhulpaanbieders die door het college zijn gecontracteerd. In principe gelden deze eisen onverkort als de jeugdige of zijn ouder(s) het pgb besteed aan een professionele jeugdhulpverlener. Voor personen uit het sociaal netwerk kan dat anders liggen, als het pgb daardoor onbereikbaar wordt terwijl wel wordt voldaan aan de kwaliteitseisen die in het algemeen gesteld worden (passende jeugdhulp). Zo gelden voor hen niet de opleidingseisen en/of registratie eisen (bijv. SKJ).

Reguliere werkweek

Het aspect van veiligheid (in de zin van kwaliteit) heeft ook betrekking op de vraag of de ondersteuner de noodzakelijke omvang van de ondersteuning wel kan bieden. Deze vraag zal zich met name voordoen bij ZZP-ers en bij personen uit het sociaal netwerk. Een ZZP-er zal namelijk ook door andere ouder(s) of jeugdigen worden ingehuurd. Denk in dit geval aan de 40-urige werkweek (maximaal). Voor een persoon uit het sociaal netwerk kunnen werkzaamheden maar ook andere activiteiten een rol spelen.

Specifiek

Als het pgb wordt besteed aan de inkoop van wonen en verblijf, dan gelden specifieke criteria. Denk bijvoorbeeld aan het landelijk kwaliteitskader gezinshuizen, tenzij het pgb voor personen uit het sociaal netwerk (niet beroepshalve werkzaam) onbereikbaar wordt. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat steeds sprake moet zijn van passende kwalitatieve jeugdhulp. Vaktherapeuten kunnen zich niet registeren bij het SKJ maar zij kunnen wel als niet-geregistreerd professional worden ingezet. Daarbij geldt de voorwaarde tot registratie bij de Stichting Register Vaktherapeutische Beroepen (SRVB).

Ondersteuning door personen die behoren tot het sociaal netwerk

Personen behorend tot het sociaal netwerk van de jeugdige en/of zijn ouder(s) worden niet als professionele ondersteuner aangemerkt, tenzij sprake is van een ZZP-er of een dienstverband bij een professionele organisatie. De jeugdige en/of zijn ouder(s) zal allereerst zijn keus om met het pgb iemand uit het sociale netwerk in te schakelen moeten motiveren. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • De persoon uit het sociale netwerk mag daarbij op geen enkele wijze druk op de jeugdige en/of zijn ouder(s) hebben uitgeoefend bij zijn besluitvorming. Dat wil zeggen de jeugdige en/of zijn ouder(s) mag in dat kader niet door deze persoon worden beïnvloed.

  • Is de persoon uit het sociale netwerk in staat om de gevraagde ondersteuning te bieden? En zo ja, waar blijkt dat uit?

  • Is voldoende aannemelijk dat de persoon aan wie het pgb wordt besteed niet overbelast is of dreigt te geraken?

  • Is de kwaliteit van de geboden ondersteuning voldoende gewaarborgd?

Opgemerkt wordt dat de verordening eisen stelt aan de ondersteuning als het pgb wordt besteed aan een persoon uit het sociaal netwerk. Bedenk ook dat de ouder(s) ook degene kunnen zijn aan het wie het pgb wordt besteed. Het belang van de jeugdige en/of zijn ouder(s) die met een pgb eigen regie wil behouden staat altijd voorop.

Professionele distantie

Bij gespecialiseerde jeugdhulp is het niet toegestaan het pgb te besteden aan een persoon uit het sociaal netwerk (art. 4.2, vierde lid, van de verordening). Dat laat onverlet dat het college ook in andere gevallen beoordeelt of er sprake is van voldoende professionele distantie tussen de derde aan wie het pgb wordt besteed en de jeugdige en/of zijn ouder(s). Dat wil onder meer zeggen dat het niet de bedoeling is de ‘betrokken partijen’ aan elkaar hechten. Afhankelijk van de mate van de beperkingen van de jeugdige kan deze professionele distantie een belangrijke rol spelen bij het behalen van het resultaat dat met de ondersteuning moet worden bereikt. Zo kan te veel emotionele betrokkenheid van de jeugdhulpverlener een negatief effect hebben op de relatie jeugdige-jeugdhulpverlener. De jeugdige kan ook (te) afhankelijk worden van de jeugdhulpverlener. Het college beoordeelt of de jeugdhulpverlener handelt volgens de geldende professionele standaard die geldt in de beroepsgroep. Ook kan het voor komen dat de beoogde ondersteuner al (te) lang betrokken is bij de jeugdige en/of zijn gezinssysteem. Dat kan de professionele kijk op de jeugdige vertroebelen. Ook in die gevallen zal het college moeten beoordelen of nog gesproken kan worden van voldoende professionele distantie met het oog op de kwaliteit van de ondersteuning. De ouders vallen ook onder het sociaal netwerk.

5.7 Overige weigeringsgronden

Artikel 8.1.1, vierde lid aanhef en onderdeel a, van de wet

Het kan voor komen dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het pgb wenst te besteden aan een duurdere individuele voorziening dan waar het college de hoogte van het pgb op heeft gebaseerd. In dat geval geldt dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het meerdere van de kosten daarvan zelf moet betalen. Het meerdere dat aan de individuele voorziening wordt besteed wordt dan door het college geweigerd. Let wel ook in die gevallen gelden nog steeds de algemene voorwaarden van bijvoorbeeld de kwaliteit. Dat wil zeggen dat het college de kwaliteit daarvan mag beoordelen maar ook bijvoorbeeld kan nagaan of de jeugdige en/of zijn ouder(s) wel in staat om duurdere kwalitatief goede jeugdhulp te bekostigen. Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) niet bereid is het meerdere zelf te betalen kan het college overgaan tot het weigeren van het totale pgb in het geval niet duidelijk is welke individuele voorziening met het pgb zal worden ingekocht. Dit met het oog op de bevoegdheid van het college om te beoordelen of aan de (wettelijke) voorwaarden wordt voldaan.

Bijstorten

In artikel 8, zesde lid, van de Regeling Jeugdwet is de vrijwillige bijstorting door budgethouders uitgewerkt. Er kan geld worden bijgestort voor een concrete betaalopdracht om meer of duurdere jeugdhulp in te kopen. Als de budgethouder meer (uren) of een duurdere variant wil betrekken dan het toegekende pgb mogelijk maakt, kan de Svb betalingen verrichten uit bijgestorte gelden voor diensten die zijn omschreven in de overeenkomst op grond waarvan die diensten worden ingekocht en in aanvulling op hetgeen is toegekend op grond van de pgb-beschikking.

Artikel 8.1.1, vierde lid aanhef en onderdeel b, van de wet

Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) een pgb wenst, gaat het college na of een eerder pgb-besluit is ingetrokken onder toepassing van artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onderdeel a, d of e, van de wet. Denk aan:

  • het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens en de verstrekking van juiste of volledige gegevens zou tot een andere beslissing zou hebben geleid,

  • het niet voldoen aan de aan het pgb verbonden voorwaarden, of

  • het pgb is niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is verstrekt.

Uitgangspunt

Op grond van dit artikel kan het college als -onder meer- sprake is geweest van het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens door de jeugdige en/of zijn ouder(s) een aanvraag voor een pgb weigeren (schending inlichtingenplicht). Bij gebruikmaking van deze bevoegdheid hanteert het college een grens. De aanvraag voor een pgb wordt geweigerd als de schending van verplichtingen twee jaar voorafgaand aan de nieuwe aanvraag heeft plaatsgevonden. Daarbij wordt uitgegaan van de datum van het herzienings- of intrekkingsbesluit.

5.8 Hoogte pgb

Artikel 4.3 van de verordening

De verordening bepaalt hoe de hoogte van het pgb van een voorziening voor jeugdhulp wordt vastgesteld. Daarbij gelden gedifferentieerde tarieven voor:

  • jeugdhulpverleners die in dienst zijn van een professionele organisatie en die als ZZP-er werkzaam zijn,

  • personen uit het sociaal netwerk,

  • personen die niet onder een van de genoemde categorieën vallen.

Begripsbepalingen

In de verordening zijn begripsbepalingen opgenomen van een professionele organisatie en een ZZP-er. Dat is van belang omdat de hoogte van het pgb daar op wordt gebaseerd. In principe moet zijn voldaan aan de begripsbepaling om in aanmerking te komen voor het van toepassing zijnde tarief. Opgemerkt wordt dat een persoon uit het sociaal netwerk ook bij een professionele organisatie of als ZZP-er werkzaam kan zijn.

Sociaal netwerk

Zoals gezegd moeten personen uit het sociaal netwerk voldoen aan voorwaarden die gelden als de jeugdige en/zo zijn ouder(s) het pgb wenst te besteden aan een persoon van het sociaal netwerk (art. 4.2, vijfde lid, van de verordening). Ouders vallen ook onder het sociaal netwerk. Voor personen uit het sociaal netwerk geldt volgens de verordening ook dat altijd een lager tarief van toepassing is dan geldt voor jeugdhulpverleners in dienst bij een professionele organisatie of een ZZP-er. Gemeenten hebben deze bevoegdheid op grond van artikel 8.1.1, derde lid, van de wet.

5.9 Herindicatie en verzoek om pgb

Na afloop van de indicatie kan de jeugdige en/of ouder(s) zich opnieuw melden bij het college met het oog op een verlenging van de indicatie voor jeugdhulp. Hebben zich in de voorafgaande periode van pgb-verstrekking geen onregelmatigheden voorgedaan en heeft het college ook anderszins geen reden om te twijfelen of (nog) wordt voldaan aan de voorwaarden (wet en verordening), dan kan het onredelijk zijn om met de jeugdigen en/of zijn ouder(s) de intensieve beoordeling van voorwaarden opnieuw te doorlopen. Dit betekent dat het college slechts een lichte toetsing toepast. Wel geldt onverkort dat (opnieuw) een Budgetplan moet worden opgesteld.

6 Regels over voorkomen misbruik en oneigenlijk gebruik

6.1 Inleiding

Algemeen

De wet schrijft voor dat in de verordening regels moeten staan om misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet te voorkomen (hoofdstuk 5 van de verordening). Dat wil zeggen dat het college bevoegd is controles uit te voeren die betrekking hebben op de naleving van: de regels uit de wet, de regels uit de verordening en de voorwaarden die voortvloeien uit overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders. Het gaat om controles op de rechtmatigheid als ook op de kwaliteit van de jeugdhulp (tenzij de Inspectie daartoe bevoegd is) en/of ondersteuning door derden in geval van een pgb. Daarvoor hoeft het college geen specifieke aanleiding te hebben, de controles kunnen bijvoorbeeld thematisch worden uitgevoerd. De controles kunnen zowel door het college als ook de toezichthoudende ambtenaar worden uitgevoerd.

Op het college rust een voorlichtingsplicht om tijdens het onderzoek jeugdigen en/of zijn ouder(s) te informeren over die aan het ontvangen van een individuele voorziening (in natura of in de vorm van een pgb) en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. De verantwoordelijkheid voor de naleving van de verplichtingen omtrent het pgb, evenals de gevolgen bij niet-naleving daarvan, rusten in de eerste plaats bij de budgethouder. Om te zorgen dat een pgb ook daadwerkelijk wordt besteed waarvoor het is verstrekt kan het college of de toezichthoudende ambtenaar de budgethouder maar ook de derde aan wie het pgb wordt besteed vragen om daarover verantwoording af te leggen. Denk bijvoorbeeld aan de wel of niet uitgevoerde activiteiten met het oog op het te behalen resultaat. Daarvoor kan aanleiding zijn als het college daar twijfels over heeft. De derde wordt ook de ouder(s) van de jeugdige verstaan of een aan een derde gelieerde (rechts)persoon verstaan.

6.2 Onderzoeksbevoegdheid college

Het college is op grond van artikel 5.1 van de verordening bevoegd om onderzoeken in te stellen die betrekking hebben op de naleving van regels uit de wet, de verordening en de voorwaarden die voortvloeien uit overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders. Deze onderzoeken hebben betrekking op zowel de rechtmatigheid als de kwaliteit van de geboden ondersteuning, tenzij de Inspectie Gezondsheidszorg en Jeugd daartoe bevoegd is. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de beoordeling van de inhoudelijke activiteiten met bijbehorende resultaatafspraken. De jeugdhulpaanbieder, budgethouder en/of de derde aan wie het pgb wordt besteed zijn desgevraagd verplicht om hun medewerking te verlenen aan de verantwoording hierover (art. 8.3 van de verordening). Afhankelijk van de uitkomsten van zo’n onderzoek (controle), zal het college daar gevolgen kunnen verbinden.

Weigering pgb

Artikel 5.5, eerste lid aanhef en onder a, van de verordening

Er kunnen zich situaties voordoen waarin het college tot het oordeel komt dat er sprake is van een belangenstrengeling tussen de budgethouder en de derde aan wie het pgb wordt besteed. Daarvan is sprake als die derde ook degene is die de budgethouder helpt om de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren. Daarmee kunnen de aan het pgb verbonden taken door die derde beïnvloed worden. Wanneer de derde beroepshalve jeugdhulp biedt, dan gaat het college daarvan uit. De invloed van de derde op het zogeheten pgb-beheer is niet in lijn met het doel van het pgb en kan oneigenlijk gebruik van de wet in hand werken. Immers deze derde (een ZZP-er of ondersteuner in dienst bij een professionele organisatie) kan niet twee belangen dienen (vergelijk CRVB:2019:2803, RBGEL:2018:3911). Denk ook aan de situatie waarin de professionele organisatie in een bijvoorbeeld een andere BV activiteiten heeft ondergebracht gericht op bemiddeling. Het kan ook gaan om medewerkers die bij deze derde in dienst zijn of op een andere wijze aan de derde zijn verbonden (vergelijk CRVB:2019:2803). In het geval de derde een persoon betreft uit het sociaal netwerk (niet beroepshalve werkzaam) kan ook sprake zijn van een belangenverstrengeling. Maar deze personen zullen gelet op hun betrokkenheid bij de jeugdige voornamelijk diens belang dienen. Bij de beoordeling van de wettelijke voorwaarden onderzoekt het college of hier sprake van kan zijn (art. 8.1.1, tweede lid, van de wet).

Artikel 5.5, eerste lid aanhef en onder b, van de verordening

Als het college vaststelt dat er bij zowel de budgethouder als de derde sprake is van problematische schulden- en/of verslavingsproblematiek, dan weigert het college het pgb. Denk bijvoorbeeld aan een jeugdige met verslavingsproblematiek en de derde die kampt met problematische schulden. Daaronder valt ook het traject van de gemeentelijke schuldhulpverlening of Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Er zijn ook andere voorbeelden denkbaar. Er wordt in de gevallen als bedoeld in de verordening een (te groot) risico gelopen dat het pgb oneigenlijk gebruik van de wet in hand werkt. Het college kan de derde laten verklaren dat er geen sprake is van een dergelijke problematiek. Voor zover het de jeugdige en/of zijn ouder(s) betreft zal het college een eventuele problematiek bij het onderzoek hebben vastgesteld. Opgemerkt wordt dat in het geval alleen bij de derde sprake is van problematische schulden- en/of verslavingsproblematiek het de vraag is of wel voldaan aan de kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 8.1.1, tweede lid aanhef en onder c, van de wet.

Artikel 5.5, eerste lid aanhef en onder c, van de verordening

Het spreekt voor zich dat het college het ingevulde Budgetplan met de jeugdige en zijn ouder(s) (budgethouder) wenst te bespreken. Dat is niet vrijblijvend. Wordt er geen Budgetplan ingediend, dan wordt het pgb in principe geweigerd. Dat geldt ook als de budgethouder of diens wettelijk vertegenwoordiger een bespreking daarover weigert of zonder tegenbericht niet verschijnt op een uitnodiging van het college. Het college zal de budgethouder dan wel diens wettelijk vertegenwoordiger in ieder geval twee keer uitnodigen om een Budgetplan in te dienen dan wel het ingediende Budgetplan te bespreken.

Artikel 5.5, tweede lid, van de verordening

In de verordening worden een aantal situaties beschreven die kunnen leiden tot een weigering van het pgb.

Niet ingestaan voor nakomen verplichtingen

Als de derde aan wie de budgethouder het pgb wenst te besteden eerder niet heeft ingestaan voor het nakomen van de pgb-verplichtingen, zal het college het pgb in principe weigeren. Denk bijvoorbeeld aan:

  • onjuiste declaraties of onregelmatigheden daarin,

  • de situatie dat eerder is gebleken dat jeugdhulp is ingekocht van onvoldoende kwalitatief.

Er zijn meer voorbeelden denkbaar.

Inschrijving BRP

Als de derde niet staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP), roept dat de vraag op of de continuïteit van de aangewezen jeugdhulp wel kan worden geboden. De derde die niet staat ingeschreven in de BRP moet daar een afdoende verklaring voor geven.

Rechtens zijn vrijheid ontnomen

In die gevallen bestaat er feitelijk geen mogelijkheid voor de derde om ondersteuning te bieden.

Gewaarborgde hulp

De jeugdige of zijn ouder(s) kan afhankelijk zijn van gewaarborgde hulp. Dat wil zeggen hulp van derden ter compensatie van het gebrek aan capaciteiten of bekwaamheden om zelf de regie te voeren over de aan het pgb verbonden taken. Uit onderzoek moet blijken dat dergelijke hulp gewaarborgd is. Dat wil zeggen dat de derde moet kunnen instaan voor de nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen zoals:

  • de keuze van de jeugdhulpverlener,

  • de kwaliteit en het behalen van het resultaat van de jeugdhulp, en

  • de financiële verantwoording rondom het pgb.

Deze derde zal moeten verklaren inhoudelijke verantwoordelijkheid te willen dragen voor het nakomen van de pgb-verplichtingen.

6.3 Opschorting betaling pgb of inzet jeugdhulp

Om misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet te voorkomen zal het college niet in alle gevallen direct over kunnen (of willen) gaan tot het herzien of intrekken van het besluit.

Opschorting betaling pgb algemeen

Een opschorting van de pgb-betaling is een beter instrument om ruimte te bieden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Opschorting van de pgb-betaling is een bevoegdheid, waarvoor het college een gegrond vermoeden moet hebben. Daarnaast brengt gebruikmaking van de bevoegdheid een belangenafweging met zich mee. Het belang van de jeugdige of ouder(s) aan wie een individuele voorziening (in de vorm van een pgb) is toegekend, wordt afgezet tegen de ernst van het gegronde vermoeden en de opschorting van de pgb-betaling. Er zijn situaties denkbaar waarbij de inzet van de opschorting niet proportioneel is en ook niet voldoet aan het subsidiariteitsbeginsel. Dat wil zeggen dat het college - gelet op het belang van de jeugdige of ouder(s) - een minder belastend middel zal moeten inzetten om het beoogde doel te bereiken. De toezichthoudende ambtenaar kan bijvoorbeeld op bezoek gaan bij de derde of derde uitnodigen voor een gesprek waarbij desgevraagd bepaalde gegevens overlegd moeten worden. Aan de hand van de uitkomsten van dit gesprek kan het college bijvoorbeeld volstaan met een waarschuwing en een volgend onderzoek in de vorm van een gesprek aankondigen. Daaruit moeten dan in ieder geval verbeterpunten blijken. Een dergelijke werkwijze kan het college ook hanteren als het onderzoek zich richt op de budgethouder. Aan de andere kant kan de ernst van het gegronde vermoeden juist zwaar wegen waardoor er toch tot opschorting van de pgb-betaling wordt overgegaan. Denk aan situaties waarin het belang van de jeugdige of ouder(s) onder druk staat omdat een gegrond vermoeden bestaat dat hij niet de juiste ondersteuning (aard/omvang/kwaliteit) krijgt waarop hij is aangewezen. In de verordening zijn twee mogelijkheden neergelegd over de opschorting van de pgb-betaling.

6.4 Opschorting betaling pgb aan Svb

Artikel 5.6 van de verordening

Het college kan de betaling van het pgb aan de Svb voor maximaal 13 weken opschorten. Het gaat om situaties waarin het college het pgb heeft toegekend, maar het voorschot nog niet heeft uitbetaald aan de Svb en er aanleiding is om dat ook niet te doen. Daarvoor moet het college een gegrond vermoeden hebben. Dat wil zeggen er moet een aanwijzing (of meerdere) zijn om tenminste de conclusie te kunnen trekken dat er sprake kan zijn van het niet of onvoldoende voldoen aan verplichtingen die voortvloeien uit artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder a, d of e, van de wet.

Gegevens

Artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder a, van de wet heeft betrekking op het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens van de jeugdige en/of zijn ouder(s) die bij de juiste of volledige verstrekking tot een ander besluit zou hebben geleid.

Voorwaarden

Artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder d van de wet heeft betrekking op de jeugdige en/of zijn ouder(s) die niet voldoet aan de voorwaarden die aan het pgb zijn verbonden.

Gebruik

Artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder e, van de wet heeft betrekking op de jeugdige of zijn ouders die het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

Jeugdige, ouders of derde

Die aanwijzingen kunnen betrekking hebben op de jeugdige, de ouder(s) maar volgens de verordening ook op de derde (of daaraan gelieerde rechtspersoon). Zoals gezegd gaat het dus niet om vaststaande feiten of bewijs dat er sprake is van onjuistheden of iets dergelijks, maar van een gegrond vermoeden dat daar sprake van kan zijn. Gedurende de termijn van opschorting voert het college en/of de toezichthoudende ambtenaar een onderzoek uit naar het gegronde vermoeden.

Voorbeelden van een gegrond vermoeden zijn:

  • Een door de Svb -op arbeidsrechtelijke aspecten- geaccordeerde overeenkomst die afwijkt van bijvoorbeeld het budgetplan. Het college geeft dan geen akkoord voor de overeenkomst.

  • Een concrete tip of signaal die het college heeft ontvangen.

  • Onduidelijkheid over de rechtmatigheid bij bijvoorbeeld de heroverweging van een besluit, de tussentijdse evaluatie of een verzoek om verlenging (herindicatie).

  • Een (plotselinge) toename van het aantal jeugdigen waar een derde ondersteuning aan biedt die qua omvang een 40-urige werkweek overschrijdt.

Schriftelijke kennisgeving

Het opschorten van de betaling moet worden aangemerkt als besluit in de zin van een rechtshandeling. Immers, de opschorting van de betaling van het pgb wijkt af van het toekenningsbesluit. Afhankelijk van het gegronde vermoeden, stelt het college de jeugdige en/of zijn ouder(s) in kennis van de opschorting. Heeft het gegronde vermoeden betrekking op de schending van de inlichtingenplicht van de jeugdige en/of zijn ouder(s), dan ligt het niet voor de hand dat het college de bedoelde schriftelijke kennisgeving verstuurt. Het uitkomsten van het onderzoek kunnen daardoor mogelijk beïnvloed worden. Dit laat onverlet dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) tegen de opschorting van betaling rechtsmiddelen kan inzetten.

Inzet in natura

Heeft het gegronde vermoede betrekking op de derde of een daaraan gelieerde (rechts)persoon, dan verstrekt het college hangende het onderzoek tijdelijk individuele jeugdhulp in natura. Immers aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) is middels het toekenningsbesluit bepaalt dat er een noodzaak bestaat voor jeugdhulp (al dan niet in de vorm van een pgb). Het college kan van de derde niet verwachten dat hij op de gok de ondersteuning - zonder daarvoor betaald te worden - voortzet. Er bestaat immers ook een risico dat het pgb-besluit met terugwerkende kracht wordt ingetrokken.

6.5 Verzoek opschorting betaling door Svb

Artikel 5.7 van de verordening

Zoals gezegd zal het college niet in alle gevallen direct over kunnen (of willen) gaan tot het herzien of intrekken van het besluit. Het college kan de Svb verzoeken om de betaling van het pgb voor maximaal 13 weken op te schorten. Het gaat om situaties waarin het college het pgb heeft toegekend, al heeft uitbetaald aan de Svb en er aanleiding is om de Svb te verzoeken eventuele declaraties (nog) niet uit te betalen. Daarvoor moet het college een gegrond vermoeden hebben. Dat wil zeggen er moet een aanwijzing (of meerdere) zijn om tenminste de conclusie te kunnen trekken dat er sprake kan zijn van het niet of onvoldoende voldoen aan verplichtingen die voortvloeien uit artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder a, d of e, van de wet. Die aanwijzingen kunnen betrekking hebben op de budgethouder maar, volgens de verordening, ook op de derde (of daaraan gelieerde rechtspersoon). Het gaat dus niet om vaststaande feiten of bewijs dat daar sprake van is. Gedurende de termijn van opschorting voert het college en/of de toezichthoudende ambtenaar een onderzoek uit naar het gegronde vermoeden.

Schriftelijke kennisgeving

Of het college de budgethouder schriftelijk in kennis stelt van de opschorting is afhankelijk van de situatie. Zie toelichting bij opschorting betaling.

Inzet in natura

Of het college voor de budgethouder tijdelijk jeugdhulp in natura inzet, is afhankelijk van de situatie. Zie toelichting bij opschorting betaling.

Gevolgen onderzoek

Het gevolg van het onderzoek kan zijn dat het besluit wordt herzien of ingetrokken en bij gevolg daarvan wordt overgegaan tot terugvordering. Zie verder hoofdstuk 7 van de beleidsregels.

Opschorting inzet jeugdhulp

Net als bij de pgb-besluiten zal het college bij individuele jeugdhulp in natura niet in alle gevallen direct over kunnen (of willen) gaan tot het herzien of intrekken van het besluit.

Schriftelijke kennisgeving

Of het college de jeugdige of zijn ouder(s) schriftelijk in kennis stelt van de opschorting is afhankelijk van de situatie. Vergelijk de toelichting bij opschorting betaling.

6.6 Opschorting inzet individuele jeugdhulp

Artikel 5.8 van de verordening

Net als bij de pgb-besluiten zal het college bij een individuele voorziening in natura niet in alle gevallen direct over kunnen (of willen) gaan tot het herzien of intrekken van het besluit.

Schriftelijke kennisgeving

Of het college de ouder(s) of de jeugdige schriftelijk in kennis stelt van de opschorting is afhankelijk van de situatie, vergelijk de verschillende toelichtingen onder opschorting betalingen pgb van de beleidsregels.

7 Heroverweging, beëindiging, herziening of intrekking, terugvordering en invordering

Artikel 8.1.3 van de wet

Artikelen 3.6 van de verordening

Hoofdstuk 6 van de verordening

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat over de bevoegdheid van het college om terug te komen van een eerder afgegeven besluit. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden als sprake is van de situaties zoals genoemd in de wet of de verordening. Denk in dit verband ook aan de verplichting van de jeugdige en/of zijn ouder(s) om op verzoek van het college maar ook uit eigen beweging relevante feiten en omstandigheden bij het college te melden. Omdat het in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling) gaat zal er een belangenafweging moeten plaatsvinden. Dat wil zeggen waarom het college wel of geen gebruik maakt van de bevoegdheid. Het college hanteert als uitgangspunt dat als er: geen recht, een gedeeltelijk recht of een gewijzigde recht bestaat op jeugdhulp, gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid. In het geval van de terugvordering van het pgb of de geldswaarde van de individuele voorziening, maakt het college altijd gebruik van de bevoegdheid, tenzij dringende redenen daaraan in de weg staan.

7.2 Heroverweging besluit

Het college is verplicht om pgb-besluiten te heroverwegen (art. 8.1.3 van de wet). De verordening bepaalt dat het college ook de besluiten in natura heroverweegt (art. 3.6 van de verordening). De wet en de verordening schrijven niet voor wanneer het college dat moet doen. Het is aan de professional om daar een inschatting van maken. Ook kan het college planmatig te werk gaan. Het gaat bij de heroverweging om besluiten waarvan de indicatieduur nog niet is verstrekken, het college heroverweegt dus een bestaand besluit waarbij ondersteuning is toegekend. Bij die heroverweging zijn alle onderzoeksactiviteiten onverkort van toepassing. Dat wil ook zeggen dat de beoordeling of (nog) wordt voldaan aan de voorwaarden van het pgb onderdeel kan zijn van de heroverweging. De verordening bepaalt dat het college bij de heroverweging niet het verslag van het onderzoek hoeft op te stellen.

Periodiek onderzoek jeugdhulp in natura

Het college bepaalt in het individuele geval wanneer er aanleiding is om het besluit te heroverwegen. Het gaat immers om maatwerk. Zo’n heroverweging kan bijvoorbeeld samenhangen met de evaluatie van de geboden jeugdhulp. Denk aan het wel of niet behalen van het resultaat dat met jeugdhulp is beoogd. Mogelijk dat het bestaande besluit moet worden bijgesteld. Bijvoorbeeld omdat ondersteuningsbehoefte of het niveau daarvan bijgesteld kan (of moet) worden. Wordt de indicatie voor een korte periode verstrekt, dan ligt het niet voor de hand dat het besluit wordt heroverwogen. De jeugdige en/of zijn ouder(s) zal zich doorgaans opnieuw melden met een hulpvraag (verzoek om verlenging van de indicatie) of het college neemt voor het aflopen van de indicatie zelf contact op met de jeugdige en/of zijn ouder(s).

Periodiek onderzoek pgb

Ook in geval van een toegekend pgb bepaalt het college in het individuele geval wanneer er aanleiding is om het besluit te heroverwegen. Ook hier gaat het immers om maatwerk. Zo’n heroverweging kan bijvoorbeeld samenhangen met de evaluatie van de geboden jeugdhulp tussen de jeugdige en/of zijn ouder(s) en degene aan wie het pgb wordt besteed. Dat zal ook moeten blijken uit het door de jeugdige en/of zijn ouder(s) opgestelde Budgetplan. Wordt de indicatie voor een korte periode verstrekt, dan ligt het niet voor de hand dat het besluit wordt heroverwogen. De jeugdige en/of zijn ouder(s) zal zich doorgaans opnieuw melden met een hulpvraag (verzoek om verlenging van de indicatie) of het college neemt voor het aflopen van de indicatie zelf contact op met de jeugdige en/of zijn ouder(s).

Nieuwe melding hulpvraag

Het kan voor komen dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) een nieuwe melding doet van een hulpvraag. Heeft die melding betrekking op de toegekende ondersteuning, dan beoordeelt het college of er aanleiding is om het bestaande besluit te heroverwegen. De jeugdige en/of zijn ouder(s) kan bijvoorbeeld een wijziging melden in de ondersteuningsbehoefte. In zo’n geval wordt er geen verslag opgesteld.

Wel of geen nieuw besluit

Nadat het college een bestaand besluit heeft heroverwogen kan daar een ander (nieuw) besluit op volgen, maar dat hoeft niet. Dat ligt vanzelfsprekend aan de uitkomst van de heroverweging. Het bestaande besluit kan dus intact blijven, maar kan ook worden herzien of ingetrokken onder toepassing van art. 8.1.4 van de wet of artikel 6.2, tweede lid, van de verordening als de jeugdhulp in natura wordt verstrekt. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat de jeugdige aanspraak kan maken op een indicatie op grond van de Wlz of in de situatie dat de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s) is gewijzigd.

7.3 Beëindiging

Er wordt gesproken van een beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. De beëindiging van de individuele voorziening of het pgb kan het gevolg zijn van de heroverweging van het besluit. Andere voorbeelden zijn: verhuizing naar een andere gemeente, het woonplaatsbeginsel is niet meer van toepassing, het niet meer aangewezen zijn op ondersteuning of het overlijden van de jeugdige.

Datum beëindiging

De datum waarop het besluit wordt beëindigd is afhankelijk van de situatie. In het geval de jeugdige aan wie (voor wie) een pgb is verstrekt is overleden, kunnen gedurende de maand van overlijden nog betalingen door de Svb worden gedaan uit het nog beschikbare (resterende) pgb. Dat wil zeggen voor de jeugdhulp die vóór het overlijden is geboden maar nog niet is gedeclareerd.

7.4 Herziening of intrekking

Artikel 6.2 van de verordening

Het (deels) ongedaan maken van het recht over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Een herziening of intrekking van het besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden. Daarbij kan het recht afwijkend worden vastgesteld (herzien) of worden ingetrokken als er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan.

Aanleiding

De aanleiding om tot herziening of intrekking van het besluit over te gaan heeft te maken:

  • met het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens en de verstrekking van juiste of volledige gegevens zou tot een andere beslissing hebben geleid,

  • het niet voldoen aan de aan de individuele voorziening of het pgb verbonden voorwaarden,

  • de individuele voorziening of het pgb wordt niet of voor een ander doel gebruikt.

Het college beoordeelt of er aanleiding is om het besluit te herzien of in te trekken (art. 8.1.4, eerste lid aanhef en onder a, d of e, van de wet dan wel art. 6.2, tweede lid, van de verordening).

7.5 Terugvordering: schending inlichtingenplicht

Artikel 6.3 van de verordening

Artikel 8.1.4, derde lid, van de wet bepaalt feitelijk de bevoegdheid van het college tot het (geheel of gedeeltelijke) terugvorderen van een pgb als het college het besluit heeft herzien of ingetrokken onder toepassing van art. 8.1.4, eerste lid aanhef en onder a, van de wet. Omdat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om de kosten van een geboden individuele voorziening in natura terug te vorderen, voorziet de verordening daar in (art. 6.3, tweede lid van de verordening). De geldswaarde bestaat uit het bedrag van de facturen die het college daarvoor (ten onrechte) aan de jeugdhulpaanbieder heeft betaald.

7.6 Terugvordering: overig

Artikel 6.3 van de verordening

Er zijn ook ander situaties denkbaar waarin het college kan overgaan tot terugvordering, namelijk:

  • bij het niet voldoen aan voorwaarden verbonden aan de individuele voorziening of het pgb,

  • als de individuele voorziening of het pgb niet of wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is verstrekt,

  • bij een onverschuldigde betaling.

Niet voldoen aan de voorwaarden

Alvorens over te kunnen gaan tot terugvordering moet het college eerst een herziens- of intrekkingsbesluit nemen onder toepassing van artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder d, van de wet of artikel 6.2, tweede lid, van de verordening als de jeugdhulp in natura wordt verstrekt. Als gevolg van het herziens- of intrekkingsbesluit ontstaat of kan de vordering ontstaan. Dat is afhankelijk van de datum van inwerkingtreding van het besluit.

Niet of voor een ander doel gebruikt

Alvorens over te kunnen gaan tot terugvordering moet het college eerst een herziens- of intrekkingsbesluit nemen onder toepassing van artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder e, van de wet. Als gevolg van het herziens- of intrekkingsbesluit ontstaat of kan de vordering ontstaan. Dat is afhankelijk van de datum van inwerkingtreding van het besluit.

Onverschuldigde betaling

Bij een onverschuldigde betaling gaat het om een betaling die zonder rechtsgrond wordt gedaan. Denk aan de administratieve vergissing door bijvoorbeeld de Svb (zie art. 8.1.8 van de wet), of het college in geval van mandaat. Onder een zonder rechtsgrond verrichte betaling kunnen ook de (gemaakte) kosten van een individuele voorziening in natura worden verstaan (art. 6.3, tweede lid, van de verordening). Uit CRVB:2006:AX5819 kan onder meer worden afgeleid dat in het geval van het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de jeugdige en/of zijn ouder(s) kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt.

Bevoegdheid

Deze terugvorderingsbevoegdheid kan alleen worden uitgeoefend als de jeugdige en/of zijn ouder(s) redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat ten onrechte:

  • jeugdhulp in natura is geboden,

  • het pgb werd uitbetaald.

Zelfstandig terugvorderingsbesluit

Het gaat bij de onverschuldigde betaling om een zelfstandig terugvorderingsbesluit. Dat wil zeggen dat het college niet eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit hoeft te nemen.

Verjaringstermijn

Op grond van art. 3:309 BW verjaart de rechtsvordering uit onverschuldigde betaling door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de schuldeiser (het college) zowel van het bestaan van zijn vordering, als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden. De verjaringstermijn vangt aan voor het nemen van een terugvorderingsbesluit over de onverschuldigde betaling op het moment waarop het college bekend is geworden met feiten of omstandigheden op basis waarvan voldoende duidelijk is dat een besluit over terugvordering in de rede ligt (vergelijk CRVB:2007:BA2284 en CRVB:2008:BD6928).

7.7 Invordering

De jeugdige en/of zijn ouder(s) is in beginsel verplicht om binnen zes weken na het verzenden van het terugvorderingsbesluit het gehele bedrag ineens terug te betalen (art. 4:87, eerste lid, van de Awb). Het college kan uitstel van betaling geven en daarbij als voorwaarde stellen dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) zich houdt aan de vast te stellen aflosregeling (art. 4:94 Awb). Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) zich niet houdt aan de aflosregeling kan het college het uitstel van betaling weer intrekken (art. 4:96 Awb). Het college stelt de aflosbedragen zo vast dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) nog de beschikking heeft over een inkomen van tenminste de beslagvrije voet. Het college kan het terug te vorderen bedrag invorderen bij dwangbevel (art. 8.1.4, derde lid, van de wet en art. 6.3, vierde lid, van de verordening). Verder biedt de verordening ook de bevoegdheid tot verrekenen met de verstrekte uitkering voor het levensonderhoud of het toegekende pgb. Het zal overigens niet voor de hand liggen dat het college gebruik maakt van deze bevoegdheid. Immers, op het college rust de jeugdhulpplicht door een toereikend pgb te verstrekken. Verder wordt opgemerkt dat de jeugdige in principe vanaf 18 jaar pas in aanmerking kan komen voor een uitkering op grond van de Participatiewet.

Dringende redenen

Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering (invordering) is mogelijk in het geval van dringende redenen. Deze dringende redenen moeten betrekking hebben op de gevolgen van de terugvordering (invordering) en dus niet op de omstandigheden die daartoe hebben geleid. Het gaat daarbij dan om een zodanige bijzondere situatie dat terugvordering (invordering) leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de jeugdigen en/of zijn ouder(s) (vergelijk CRVB:2015:4067). Daarbij wordt opgemerkt dat de bescherming van de beslagvrije voet maakt dat er praktisch gezien vrijwel nooit sprake kan zijn van onaanvaardbare financiële consequenties (vergelijk bijv. CRVB:2016:3749).

Terugvorderen van de jeugdige

In het geval de jeugdige, jonger is dan 18 jaar, budgethouder is en het college voornemens is tot terugvordering over te gaan, dan geldt nog het volgende. Het kan zijn dat niet de jeugdige maar zijn ouder(s) verantwoordelijk zijn voor deze schuld. Is dat het geval, dan gaat het college niet over tot invordering.

8 Slotbepalingen

8.1 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De beleidsregels treden in werking op 1 februari 2020 onder gelijktijdige intrekking van de Gemeente Tubbergen; Beleidsregels jeugdhulp 2019.

  • 2. De beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Tubbergen 2020.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen d.d. 20 januari 2020.

De secretaris,

J. Scholten

de burgemeester

drs. ing. W.A.M. Haverkamp-Wenker

Bijlagen

I Richtlijn Hulp, zorg en/of ondersteuning van ouder(s) aan minderjarige kinderen

Deze richtlijn is (mede) gebaseerd op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014.

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

  • hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleiding aan steeds mindere hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie. Bij jonge(re) kinderen is het zo dat ouders de medicatie in principe toedienen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling en bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben tot 18 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

II Richtlijn beoordeling (dreigende) overbelasting

Algemeen

Overbelasting is: meer belasten dan het prestatievermogen toelaat. In medische kringen praten we over het(on)evenwicht tussen draagkracht(belastbaarheid) en draaglast (belasting). Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht

  • lichamelijke conditie ouder(s)

  • geestelijke conditie ouder(s)

  • wijze van omgaan met problemen (coping)

  • motivatie voor ondersteunings- en/of zorgtaak

  • sociaal netwerk

Factoren die van invloed zijn op de draaglast

  • omvang en mate van (on)planbaarheid van ondersteuningstaken; ziektebeeld en prognose

  • inzicht van ouder(s) in ziektebeeld van het kind

  • woonsituatie

  • bijkomende sociale problemen

  • bijkomende emotionele problemen

  • bijkomende relationele problemen

Onderzoek naar de draaglast en draagkracht

Het kan soms heel duidelijk zijn dat de ouder(s) overbelast is. Is dit minder duidelijk, dan zal hier in het gesprek maar zeker bij de beoordeling van de aanspraak (indicatie) duidelijkheid over moeten komen. De beperkingen in de belastbaarheid vanwege de gezondheid worden in principe beoordeeld door een deskundige. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de behandelende sector volstaan om hierover een oordeel te vormen. In andere gevallen zal om een extern medisch advies moeten worden gevraagd.

Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. De mate waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Bedenk daarnaast dat het hierbij om veelal aspecifieke symptomen gaat die ook bij andere stoornissen kunnen passen. Dit is een van de redenen waarom de beoordeling hiervan bij een deskundige moet worden neergelegd. Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat.

Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:

  • Gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug.

  • Hoge bloeddruk.

  • Gewrichtspijn.

  • Gevoelens van slapte.

  • Slapeloosheid.

  • Migraine, duizeligheid.

  • Spierkrampen.

  • Verminderde weerstand, ziektegevoeligheid.

  • Opvliegingen.

  • Ademnood en gevoelens van beklemming op de borst.

  • Plotseling hevig zweten.

  • Gevoelens van beklemming in de hals.

  • Spiertrekkingen in het gezicht.

  • Verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen. Ongeduld.

  • Vaak huilen.

  • Neerslachtigheid.

  • Isolering.

  • Verbittering.

  • Concentratieproblemen.

  • Dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen.

  • Rusteloosheid.

  • Perfectionisme.

  • Geen beslissingen kunnen nemen.

  • Denkblokkades.