Regeling vervallen per 01-08-2023

Beleidsregels Wet taaleis 2016

Geldend van 30-06-2016 t/m 31-07-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2016

Intitulé

Beleidsregels Wet taaleis 2016

Beleidsregels Wet taaleis 2016

Hoofdstuk I Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      College: het college van burgemeester en wethouders;

    • b.

      Uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • c.

      Wet taaleis: de wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis WWB).

    • d.

      Referentieniveau: het fundamentele niveau (F-niveau) taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid.

    • e.

      Wet educatie: de wet van 9 juli 2014 tot wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingencentra.

    • f.

      De belanghebbende: de inwoner van de gemeente Uden die een beroep doet op een uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW en IOAZ.

Hoofdstuk II Kennis van de Nederlandse taal

Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal

Op de volgende wijze wordt de kennis van de Nederlandse taal aangetoond:

  • a.

    Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond.

  • b.

    Met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen, dan wel particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland.

  • c.

    Met een diploma inburgering of gelijkwaardig.

  • d.

    Met de volgende documenten:

    • een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;

    • een WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveau voor onderdeel Maatschappij Orientatie (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger) en voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);

    • een Certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;

    • een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;

    • een certificaat Naturalisatietoets, zoals dit luidde voor 1 april 2007. Hieruit moet blijken dat belanghebbende geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.

Hoofdstuk III De taaltoets

Artikel 3. Taaltoets

  • 1.

    De taaltoets wordt binnen 8 weken uitgevoerd door de organisatie aan wie de, via een openbare aanbesteding volwasseneducatie Noordoost-Brabant 2016 – 2017, opdracht wordt gegund.

  • 2.

    Binnen 8 weken na de uitslag van de toets wordt de belanghebbende schriftelijk in kennis gesteld of hij de Nederlandse taal voldoende of onvoldoende beheerst op referentieniveau 1F.

Artikel 4. Geen taaltoets

  • 1.

    Wanneer vastgesteld kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 8 om aan de taaleis te voldoen ontbreekt.

  • 2.

    Herhaalde aanvraag om een uitkering:

  • a.

    Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst;

  • b.

    Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.

  • 3.

    Belanghebbenden die een uitkering hadden in een andere gemeente en in die gemeente al een toets hebben afgelegd. De toetsresultaten kunnen worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerheid binnen over de actuele taalvaardigheid.

  • 4.

    In verband met uit zijn aard kortdurende bijstandsverlening.

Hoofdstuk IV Kennisgeving, bereidverklaring en aanbod taaltraject

Artikel 5. Huidig bestand

Bij de belanghebbende aan wie reeds op 31 december 2015 bijstand is verleend wordt binnen 8 weken na screening de taaltoets afgenomen.

Artikel 6. Aanbod taaltraject

  • 1.

    Als belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en verklaart bereid te zijn de vaardigheden in de Nederlandse taal te verwerven, krijgt hij een taaltraject aangeboden.

  • 2.

    Belanghebbende kan aangemeld worden voor een taaltraining uitgevoerd door de organisatie aan wie de via een openbare aanbesteding volwasseneducatie Noordoost-Brabant 2016 – 2017 de opdracht wordt gegund. Dit wordt opgenomen in het taaltraject.

Hoofdstuk V De voortgang van het taaltraject

Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject

  • 1.

    Het taaltraject en de verdere afspraken die worden gemaakt met betrekking tot het in te zetten traject om de Nederlandse taalvaardigheden te verwerven worden opgenomen in het trajectplan.

  • 2.

    In het trajectplan staat wat het startniveau van belanghebbende is, welk niveau haalbaar is en hoe lang belanghebbende nodig heeft om dit niveau te bereiken. Is artikel 6 tweede lid van toepassing dan ontvangt de gemeente vanuit de educatie-instelling de volgende voortgangsgegevens:

  • -

    een wekelijks aanwezigheidsoverzicht van de voorgaande lesweek;

  • -

    halfjaarlijkse voortgangsrapportages bij trajecten met een looptijd van meer dan 6 maanden;

  • -

    een eindrapport na afloop van het traject.

  • 3.

    Op basis van voortgangsrapportage wordt belanghebbende halfjaarlijks gemonitord en zo nodig gesproken.

Hoofdstuk VI Ontbreken van verwijtbaarheid

Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt als er:

  • 1.

    Een ontheffing is verleend in het kader van de Wet inburgering;

  • 2.

    Er sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem of ontheffing van de arbeidsplicht of een algemene ontheffing op grond van een gediagnosticeerd psychische, fysieke of sociale problematiek;

  • 3.

    Diverse malen een taalcursus gevolgd is en vastgesteld is door de educatie-instelling dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet is staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

Hoofdstuk VII Relatie met andere wetgeving

Artikel 9 Relatie met Wet inburgering

Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

Artikel 10 Relatie met de Wet educatie

Wanneer belanghebbende voor de ingangsdatum van de Wet taaleis begonnen is met een taaltraject in het kader van de Wet educatie en dit traject loopt nog bij ROC de Leijgraaf, kan dit aangemerkt worden als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

Hoofdstuk VIII Slotbepalingen

Artikel 11. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin

deze beleidsregels niet voorzien, beslist het afdelingshoofd van de afdeling maatschappelijke dienstverlening van de gemeente Uden.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na die van bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2016, behoudens situaties waarbij sprake is van negatieve gevolgen voor de belanghebbende.

  • 2.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels Wet taaleis 2016 ”

Toelichting op de beleidsregels wet taaleis 2016

Algemeen

De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna: Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.

Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:

  • ·

    Spreekvaardigheid;

  • ·

    Luistervaardigheid;

  • ·

    Gespreksvaardigheid;

  • ·

    Schrijfvaardigheid;

  • ·

    Leesvaardigheid.

Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan het werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen. Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.

De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.

Artikel 2. Aantonen kennis Nederlandse taal

De belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast rust op de belanghebbende.

Onderdeel a.

Wanneer betrokkene in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dan betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit basisregistratie. De leerplichtwet was op dat moment van toepassing. De leerplicht geldt vanaf de vijfjarige leeftijd tot en met het schooljaar waarin de leeftijd van 16 jaar wordt bereikt.

Onderdeel b.

Met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen toont belanghebbende het volgenvan Nederlandstalig onderwijs aan (zowel basis- als voortgezet/beroepsonderwijs).

Nederlands diploma (artikel 2.3 lid 1 onderdeel b Besluit inburgering): concreet gaat het om de volgende diploma's:

  • ·

    een getuigschrift wetenschappelijk of hoger beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de vroegere Wet op het wetenschappelijk onderwijs of de vroegere Wet op het hoger beroepsonderwijs;

  • ·

    een diploma voortgezet onderwijs (ook wel middelbaar onderwijs genoemd), uitgereikt op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • ·

    een diploma middelbaar beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • ·

    een diploma leerlingwezen, uitgereikt op grond van de vroegere Wet op het leerlingwezen of de vroegere Wet op het cursorisch beroepsonderwijs;

Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:

  • ·

    een Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • ·

    een Surinaams diploma met voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzienvan apostille);

  • ·

    een Nederlands-Antilliaans diploma in het Nederlandstalig onderwijs met voldoende voor het vak Nederlands;

  • ·

    een certificaat Nederlandse Naturalisatietoets behaald in Bonaire, Sint Eustatius, Saba, Aruba, Curaçao of Sint Maarten.

  • ·

    een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands;

  • ·

    een getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands.

Onderdeel c.

Het college komt beleidsvrijheid toe bij de beoordeling van deze bewijsstuk. Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen), maar ook een getuigschrift van een werkgever of een CV waaruit blijkt dat een belanghebbende tenminste 6 maanden een functie heeft vervuld op minimaal Mbo-niveau.

Onderdeel d. geeft een gelimiteerde lijst van documenten waarmee belanghebbende kan aantonen dat hij voldoende Nederlandse taal beheerst.

Artikel 3. Taaltoets

Indien belanghebbende niet over een document beschikt waaruit zijn taalvaardigheid blijkt wordt na ontvangst van diens aanvraag een toets afgenomen binnen een door het college te bepalen termijn die ten hoogste acht weken bedraagt. In de gemeente Uden wordt dit termijn ook op tern hoogste acht weken gesteld. Dit artikel geeft bovendien aan welke instelling de taaltoets uitvoert. Dit is de organisatie aan wie de via een openbare aanbesteding volwasseneducatie Noordoost-Brabant 2016 – 2017 de opdracht wordt gegund.

In de opdracht is meegenomen dat het afnemen van de taaltoets en de beoordeling van de uitkomst worden uitgevoerd door externe opleidingsinstituten die beschikken over personeel, toetsingslocaties en toetsingsmateriaal welke volledig voldoen aan de kwalificatie-eisen zoals gesteld in het Besluit Taaltoets Participatiewet.

Het behoort tot de beleidsvrijheid van het college om te bepalen binnen welke termijn na de uitslag van de toets de belanghebbende schriftelijk in kennis wordt gesteld van het redelijk vermoeden dat hij de Nederlandse taal niet beheerst op referentieniveau 1F. Deze termijn is niet langer dan 8 weken en vangt aan op het moment van de uitslag van de toets (artikel 18b lid 4 Participatiewet).

Artikel 4. Geen taaltoets

Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.

Kortdurende bijstandsverlening kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een op handen zijnde emigratie, terugkeer naar school of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd binnen een termijn van 12 maanden.

Artikel 5. Huidig bestand

Vasnaf 1 juli 2016 geldt de Wet taaleis ook voor het zittend bestand. Deze screening richt zich op de beoordeling of een dossier voldoende aanknopingspunten bevat dat een belanghebbende voldoet aan de taaleis (niveau 1F). Denk bijvoorbeeld aan diploma's en certificaten die in het dossier aanwezig zijn. Ook het cv van een belanghebbende kan aanknopingspunten bieden dat aan de taaleis wordt voldaan. Als het dossier hiervoor onvoldoende aanknopingspunten bevat, moet het college belanghebbende in de gelegenheid stellen om alsnog bewijsstukken te overleggen waaruit taalniveau 1F blijkt.

Artikel 6. Aanbod taaltraject

Als de belanghebbende onvoldoende Nederlands beheerst en hij verklaart bereid te zijn de Nederlandse taal te verwerven, wordt hem een taaltraject aangeboden (zie ook artikel 7). Hierin staan o.a. de afspraken over de taaltraining en het volgen van de voortgang. Hierin kan worden opgenomen dat de belanghebbende een taaltraining kan worden aangeboden bij de organisatie aan wie via de openbare aanbesteding volwasseneducatie Noordoost-Brabant 2016 – 2017 de opdracht is gegund.

De belanghebbende is overigens vrij om de wijze te kiezen waarop hij de Nederlandse taal machtig wordt. Hij kan kiezen voor zelfstudie via

  • -

    zelfstudie Nederlands (zie www.oefenen.nl of http://nt2taalmenu.nl/); of

  • -

    een taalmaatje.

Omdat via deze wijze de voortgang moeilijk te meten, geniet dit niet de voorkeur.

Artikel 7. Het volgen van de voortgang van het taaltraject

Het trajectplan is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van belanghebbende. Als iemand kiest voor een zelfstudie moeten er duidelijke afspraken zijn over de voortgang en de meting van het niveau. Als er sprake is van een taaltraining via de de aanbesteding zijn er reeds afspraken gemaakt. De, door de educatie-instelling, te leveren voortgangsrapportages zijn vastgelegd in contractafspraken tussen de educatie-instelling en de gemeente ’s Hertogenbosch in het kader van de aanbesteding volwasseneducatie Noordoost-Brabant 2016 – 2017. Als uit de aanwezigheidsrapportages blijkt dat belanghebbende regelmatig afwezig is wordt er eerder met belanghebbende gesproken.

Artikel 8. Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere momenten gedurende de bijstandsverlening van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.

Lid 1.

In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht.

Deze ontheffing kan op 3 gronden gegeven worden:

  • 1.

    Bij aantoonbaar geleverde inspanning:

    • ·

      Belanghebbende heeft miminaal 600 uur een inburgerings- of alfabetiseringscursus gevolg bij een school met het ‘Blik op Werk’ keurmerk, en

    • ·

      Minimaal 4x examen gedaan en niet geslaagd, of

    • ·

      Via een toets bij DUO is vastgesteld dat het Nederlands lezen en schrijven onvoldoende is om te kunnen inburgeren.

  • 2.

    Bij aantoonbaar voldoende ingeburgerd

  • 3.

    Bij een ontheffing om medische redenen. Dit is vastgesteld door een door het college aangewezen medische instelling.

Lid 2.

De volgende omstandigheden kunnen in de beoordeling van de verwijtbaarheid een rol spelen: dyslexie, analfabetisme, leerproblemen, cognitieve problemen, gezondheidsredenen en/of medische gronden en audio- en visuele beperkingen.

Een leerprobleem dat vastgelegd is in met een officiele verklaring van een deskundige, zoals een dyslexie-verklaring. Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing) elke vorm van verwijtbaarheid.

Lid 3.

Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.

Artikel 9. Relatie met Wet inburgering

Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van de belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet Taaleis. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel dient de gemeente te monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject. Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een dergelijk traject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet Taaleis.

Artikel 10. Relatie met de Wet educatie

Op op het moment van invoering van de Wet taaleis zijn er uitkeringsgerechtigden die een educatie-aanbod hebben vanuit de middelen die beschikbaar zijn vanuit de Wet educatie. Belanghebbenden die een aanbod met als doel taalverhoging hebben aanvaard en dit nog volgen op de ingangsdatum van de Wet taaleis zijn dus actief bezig met Nederlandse taalverhoging. Zij leveren daarmee ‘voldoende inspanning’.

Voor deze belanghebbenden gelden dezelfde regels voor de voortgang van het traject als voor belanghebbenden die een aanbod hebben vanuit de Wet taaleis.

Artikel 11. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Het afdelingshoofd besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 12. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting