Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs (OHV) Uden 2014 – indexjaar 2019

Geldend van 26-03-2019 t/m 31-12-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs (OHV) Uden 2014 – indexjaar 2019

De Raad van de gemeente Uden;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 4 november 2014;

Verordening Voorzieningen huisvesting onderwijs Uden 2014

gezien het gevoerde Op Overeenstemming Gerichte Overleg (OOGO) met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;

overwegende, dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs bij verordening te regelen;

besluit

de Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs Uden 2014 vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Voorzieningen Huisvesting gemeente Uden 2011.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

minister:

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b.

bevoegd gezag:

bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

c.

school:

school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs:

-

school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in van de Wet op het primair onderwijs;

-

school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra , een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

-

school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

d.

nevenvestiging:

deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

e.

voorziening:

een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

f.

programma:

het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

g.

overzicht:

het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

h.

aanvrager:

het bevoegd gezag dat een aanvraag voor vergoeding van een voorziening of voor bekostiging van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 25 van deze verordening heeft ingediend;

i.

aanvraag:

verzoek om bekostiging van een voorziening of om bekostiging van bouwvoorbereiding;

j.

voor blijvend gebruik:

voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in van deze verordening, vijftien jaren of langer noodzakelijk is;

k.

voor tijdelijk gebruik:

voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan vijftien jaren noodzakelijk is;

l.

permanent gebouw:

schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste veertig jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

m.

noodlokaal:

verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste vijftien jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

n.

gymnastiekruimte:

ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

o.

advies Onderwijsraad:

een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

p.

verhuur:

het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

q.

gezamenlijke akte:

de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

r.

Beslissing:

Gedeputeerde Staten: de beslissing van Gedeputeerde Staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u, tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

s.

eigendomsoverdracht:

de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • 1.

    de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

    • a.

      nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

    • b.

      uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    • c.

      gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

    • d.

      verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting;

    • e.

      terrein voor zover nodig voor de realisering van een onder 1, sub a tot en met d omschreven voorziening;

    • f.

      inrichting met onderwijsleerpakket,of leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • g.

      inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • h.

      medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte;

  • 2.

    is vervallen;

  • 3.

    is vervallen;

  • 4.

    herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of igen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • 5.

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

  • 6.

    huur van een sportterrein voor een school voor voortgezet onderwijs dat geen sportveld in eigendom heeft voor het geven van bewegingsonderwijs.

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

Is vervallen.

Artikel 4 Vaststelling bekostiging voorzieningen

  • 1. Bij toekenning van de in artikel 2 genoemde voorzieningen wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de bekostiging een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

  • 2. De genormeerde bekostigingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in Bijlage IV, deel A. De bekostigingsbedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke kosten worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B.

  • 3. Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder 1, sub a, b, f en g.

  • 4. Deel B van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder 1, sub c, d, e, h en artikel 2, onder 2 tot en met 6.

Artikel 5 Informatieverstrekking

  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen aan de gegevensverstrekking.

  • 3. Bij de gegevensverstrekking wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

HOOFDSTUK 2 Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

Artikel 6 Indiening aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor opname van een voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Aanvragen ingediend na de datum als genoemd in het eerste lid, neemt het college niet in behandeling.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1. De aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

    • d.

      welke voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

    • f.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

  • 2. In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder 1 onderdelen f tot en met h en artikel 2, onder 4, 5 en 6;

    • b.

      de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder 1, onderdelen a tot en met d;

    • c.

      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt, indien het een voorziening betreft bestaande uit:

      • 1.

        nieuwbouw voor de gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, of;

      • 2.

        is vervallen;

      • 3.

        herstel van een constructiefout;

    • Bij de rapportage als bedoeld onder 3 wordt gebruik gemaakt van het door het college vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’;

    • d.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 4, derde lid van toepassing is.

  • 3. Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte van het ontbreken van gegevens, als bedoeld in het eerste of tweede lid. De aanvrager wordt tot 15 maart in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de vereiste gegevens niet voor 15 maart zijn verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

  • 4. Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school, waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager het college onverwijld een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum staat ingeschreven op de betrokken school. Indien het college het afschrift niet binnen een week na de wettelijke teldatum heeft ontvangen, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien het afschrift niet binnen de termijn als bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 ingediende aanvragen en geeft daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1. Het college of de aanvrager kan verzoeken de aanvraag nader toe te lichten.

  • 2. Het college treedt in overleg met de aanvrager, indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid van toepassing is en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting dient te worden aangepast.

    Het college geeft in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3, onder vermelding van de redenen, aan wanneer er in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag. Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1. Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2. Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 15 september. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel. Zij worden hierbij tevens in kennis gesteld van de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 4. Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5. Een bevoegd gezag of college dat advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma, in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, maakt dit kenbaar tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

  • 6. De bevoegde gezagsorganen en het college worden tijdens het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad.

    Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

  • 7. Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgt het ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg.

  • 8. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg.

  • 9. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

  • 10. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 11 Tijdstip vaststelling

  • 1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen vóór 1 februari van het betreffende jaar waarop de aanvraag kan worden ingediend. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort of per voorziening.

  • 2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt.

Artikel 12 Inhoud programma

  • 1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs , Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2. Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

  • 3. Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kan het college de raad verzoeken bij de vaststelling van het programma af te mogen wijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

  • 4. Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door het college aangegeven:

    • a.

      het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

    • b.

      het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin;

    • c.

      de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 13 Inhoud overzicht

  • 1. Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2. Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1. De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking doet het college schriftelijk mededeling over de besluiten aan de overige bevoegde gezagsorganen.

  • 2. De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma

Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering

  • 1. Binnen vier weken na vaststelling van het programma treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de Expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • b.

      het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

    • c.

      een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    • d.

      de wijze waarop het college toepassing geeft aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 16;

    • e.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen.

  • 2. Indien het overleg betrekking heeft op de uitvoering van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid dan geeft de aanvrager aan op welke wijze de aanbesteding van de uitvoering zal plaatsvinden. Daarbij worden, voor zover van toepassing, gezien de aard van de voorziening, de gestelde richtlijnen als bedoeld in bijlage IV, deel B in acht genomen.

  • 3. De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, legt het college schriftelijk vast in een verslag, dat het binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis van de aanvrager brengt. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt er, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.

  • 4. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, deelt het college binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

  • 6. de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt met als uitgangspunt dat op opdrachten onder het Europese drempelbedrag de richtlijnen zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen van toepassing zijn.

Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

  • 1. Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid, is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter instemming in bij het college.

  • 2. Binnen zes weken na ontvangst van de stukken beslist het college over de instemming met de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college deelt de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, binnen twee weken na de datum van de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.

  • 3. Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 4. De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven als dat naar het oordeel van het college niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.

  • 5. De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid. De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Nadat het college met het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid heeft ingestemd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

Artikel 17 Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1. De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien de aanvrager niet vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht heeft verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. Een huur- of erfpachtovereenkomst vermeldt de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst. Een koopovereenkomst vermeldt de datum van aankoop.

  • 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn, als bedoeld in het eerste lid, bij het college heeft ingediend.

  • 3. Het college beslist voor 15 september op het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

HOOFDSTUK 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 19 Indiening aanvraag

Een aanvraag tot bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 20 Inhoud aanvraag

  • 1. De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

    • a.

      een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

    • b.

      de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

    • c.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder 1, onderdelen f tot en met h en artikel 2 onder 4, 5 en 6;

    • d.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid.

  • 2. Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college.

    Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit

Artikel 21 Tijdstip beslissing

  • 1. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.

  • 2. Indien een beschikking niet binnen vier weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 22 Inhoud beslissing

  • 1. De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2. De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3. Het college vermeldt welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid. Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan de raad moet zijn toegezonden. Binnen vier maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst zijn gesloten.

Artikel 23 Uitvoering beslissing

Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering.

Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, genoemd in artikel 16, tweede lid, eerste volzin, een termijn van zes weken geldt. Hiervoor moet worden gelezen drie weken.

Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging

  • 1. Indien niet voor de in artikel 22, derde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het bepaalde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.

  • 3. Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het verzoek beslist. Indien het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.

In bijlage VI is een overzicht van de beslistermijnen opgenomen die gelden na het tijdig indienen van een aanvraag voor onderwijshuisvesting.

HOOFDSTUK 4 Bekostiging bouwvoorbereiding

Artikel 25 Aanvraag

Is vervallen.

Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag

Is vervallen.

Artikel 27 Beschikking op aanvraag

Is vervallen.

Artikel 28 Vervallen aanspraak bekostiging

Is vervallen.

HOOFDSTUK 5 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

  • 1.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

  • 2.

    het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

  • 3.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs , vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;

  • 4.

    er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

  • 5.

    er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

Artikel 30 Omschrijving leegstand

  • 1. Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

    • a.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal vierkante meters bruto-vloeroppervlakte zoals berekend op basis van deel B en de capaciteit van het gebouw in vierkante meters bruto- vloeroppervlakte zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A, blijkt dat er ten minste een aantal vierkante meters bruto-vloeroppervlakte ter grootte van de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

    • b.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten.

  • 2. Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

    • a.

      wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren;

    • b.

      wanneer het een gebouw betreft van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

    • c.

      wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen

  • 1. Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

  • 3. Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

    • a.

      als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;

    • b.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest;

    • c.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.

  • 4. Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.

Artikel 32 Overleg en mededeling

  • 1. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2. Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt.

    Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 3. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4. Binnen een week na het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 5. De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in het tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 33 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C. Deze vergoeding wordt dan gebaseerd op het bedrag wat voor elke groep bij meer dan zes groepen door het ministerie van OCW beschikbaar wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen, zoals jaarlijks gepubliceerd door het ministerie van OCW.

Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering indien:

  • 1.

    er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bedoeld in artikel 30;

  • 2.

    er sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 35 Overleg en mededeling

  • 1. Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag.

  • 2. In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het mede- gebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3. Binnen vier weken na afloop van het overleg, als bedoeld in het eerste lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering tot medegebruik aan het bevoegd gezag.

    Indien het overleg heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voor zover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over deze punten. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 5.3 Verhuur

Artikel 36 Toestemming college

  • 1. Voordat het bevoegd gezag een huurovereenkomst sluit, vraagt het toestemming voor de verhuur aan het college;

  • 2. Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, en de bestemming van de te verhuren ruimte;

  • 3. Het college verleent geen toestemming indien:

    • a.

      de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs , Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs of;

    • b.

      de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

HOOFDSTUK 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

  • 1. Nadat het bevoegd gezag een gebouw of terrein niet meer nodig heeft voor de huisvesting van een school, wordt het gebruik ervan zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2. Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht plaats vindt, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3. De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag;

  • 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

  • 5. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

HOOFDSTUK 7 Gebruik gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 38 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

  • 1. Het college stelt jaarlijks voor 1 mei voorlopig vast het aantal klokuren bewegingsonderwijs dat voor het daaropvolgende schooljaar noodzakelijk is voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Grondslag voor het berekenen van het aantal (voorlopige) klokuren is het aantal leerlingen dat op de teldatum 1 oktober van het lopende schooljaar op de school staat ingeschreven.

  • 2. Het college stelt jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten.

    Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

  • 3. Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

    • a.

      de redelijke afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

    • b.

      het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

    • c.

      het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

  • 4. Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens:

    • a.

      het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;

    • b.

      de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

    • c.

      een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

    • d.

      voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge de beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.

    Het college neemt het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

HOOFDSTUK 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 39 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. De capaciteit van de schoolgebouwen in de gemeente Uden wordt geacht ten tijde van het vaststellen van deze verordening voldoende te zijn. Bij aanvragen voor een voorziening wordt rekening gehouden met de bruto vierkante meters van de nulmeting die is uitgevoerd bij de invoering van deze verordening.

Artikel 40 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 41 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1. De verordening kan worden aangehaald als: Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs Uden 2014.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van de ‘Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Uden 2011’.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van Uden, 11 december 2014.

De Raad voornoemd

de griffier

Drs. M.A.H. Heffels

de burgemeester

Drs. H.A.G. Hellegers

Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder -behoudens de financiële toets- de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

  • -

    Deel A: lesgebouwen;

  • -

    Deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening (gymzalen).

DEEL A Lesgebouwen

1. School voor basisonderwijs

De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1 en 1.3.2 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

  • 1.1

    Nieuwbouw

    De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

    • a.

      het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

    • b.1.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

    • b.2.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

    • c.

      het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

  • 1.2

    Vervangende bouw

    De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

    • a.

      het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

    • b.1.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

    • b.2.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

    • c.

      het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

  • Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

    • a.

      vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

    • b.

      vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

    • c.

      vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is. Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

  • 1.3

    Uitbreiding

    • 1.3.1

      Uitbreiding algemeen

      De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

    • a.

      het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met ten minste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt, en

    • b.1.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

    • b.2.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

    • b.3.

      het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en

    • c.

      het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren.

    • 1.3.2

      Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal

      De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

    • a.

      het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

    • b.

      het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en

    • c.

      het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl:

      • 1.

        medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en

      • 2.

        evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken.

  • 1.4

    Ingebruikneming van een bestaand gebouw

    De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

    • a.1.

      het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

    • a.2.

      het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl:

    • b.1.

      de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

    • b.2.

      de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

    • c.

      er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

    • d.

      er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

    • e.

      de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

  • 1.5

    Verplaatsing bestaande noodlokalen

    De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

    • a.

      er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl:

    • b.

      er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

    • c.

      de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

  • 1.6

    Terrein

    De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

  • 1.7

    Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

    De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school en voor zo’n uitbreiding voor 1 januari 2009 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

    De noodzaak voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal blijkt uit het feit dat een school voor speciaal basisonderwijs uitgebreid wordt met een speellokaal.

  • 1.8

    Medegebruik

    De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met ten minste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt.

  • 1.9

    Aanpassing

    Is vervallen.

  • 1.10

    Onderhoud

    Is vervallen.

  • 1.11

    Herstel van constructiefouten

    De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

  • 1.12

    Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden. De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De voorzieningen genoemd onder 2.2, 2.3.1 en 2.3.2 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. De voorziening genoemd onder 2.3.2 wordt niet noodzakelijk geacht voor nevenvestigingen. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

  • 2.1

    Nieuwbouw

    De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

    • a.

      het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

    • b.1.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

    • b.2.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

    • c.

      het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

  • 2.2

    Vervangende bouw

    De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

    • a.

      het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de verlenging van de levensduur);

    • b.1.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

    • b.2.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

    • c.

      het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

  • Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

    • a.

      vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

    • b.

      vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

    • c.

      vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is. Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

  • 2.3

    Uitbreiding

    • 2.3.1

      Uitbreiding algemeen

      De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

      • a.

        het feit dat er ten minste zoveel te huisvesten leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met ten minste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt, en

      • b.1.

        het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of

      • b.2.

        het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of

      • b.3.

        het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en

      • c.

        het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren.

    • 2.3.2

      Uitbreiding met een speellokaal

      De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

      • a.

        het feit dat aan de school of afdeling kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

      • b.

        het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en

      • c.

        het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl:

        • 1.

          medegebruik van een speellokaal, gymnastiekruimte of lokaal voor motorische therapie binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en

        • 2.

          evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een speellokaal te maken.

  • 2.4

    Ingebruikneming van een bestaand gebouw

    De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

    • a.1.

      het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

    • a.2.

      het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl:

    • b.1.

      de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

    • b.2.

      de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

    • c.

      er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

    • d.

      er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

    • e.

      de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

  • 2.5

    Verplaatsing bestaande noodlokalen

    De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

    • a.

      er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl:

    • b.

      er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

    • c.

      de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

  • 2.6

    Terrein

    De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

  • 2.7

    Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

    De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school en voor zo’n uitbreiding voor 1 januari 2009 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

    De noodzaak voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal blijkt uit het feit dat de school uitgebreid wordt met een speellokaal.

  • 2.8

    Medegebruik

    De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste zoveel leerlingen aanwezig zijn, dat de ruimtebehoefte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel B, de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, met ten minste de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde overschrijdt.

  • 2.9

    Aanpassing

    Is vervallen.

  • 2.10

    Onderhoud

    Is vervallen.

  • 2.11

    Herstel van constructiefouten

    De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

  • 2.12

    Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

    De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

3. School voor voortgezet onderwijs

De voorzieningen genoemd onder 3.2 en 3.3 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

  • 3.1

    Nieuwbouw

    De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

    • a.

      het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

    • b.1.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

    • b.2.

      het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

    • c.

      het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

  • 3.2

    Vervangende bouw

    De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit het feit dat:

    • a.

      voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, in zo’n slechte/matige conditie zijn dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

    • b.1.

      de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

    • b.2

      de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren dit aantal leerlingen kan worden verwacht en

    • c.

      het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen een redelijke afstand met als richtgetal 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

  • Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

    • a.

      vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

    • b.

      vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

    • c.

      vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

  • Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw gesloopt wordt, vindt toekenning van de werkelijke sloopkosten plaats.

  • 3.3

    Uitbreiding

    De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

    • a.

      het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in:

      • -

        bijlage III, deel A (voor de aanwezige capaciteit) en

      • -

        bijlage III, deel B (voor de ruimtebehoefte)

    • en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende ten minste vier jaren voor uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en

    • b.

      het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

  • 3.4

    Ingebruikneming van een bestaand gebouw

    De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

    • a.1.

      het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

    • a.2.

      het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl:

    • b.1.

      de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

    • b.2.

      de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

    • c.

      er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

    • d.

      de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

  • 3.5

    Verplaatsing bestaande noodlokalen

    De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

    • a.

      er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting van ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl:

    • b.

      er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

    • c.

      de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

  • 3.6

    Terrein

    De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en ver erving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

  • 3.7

    Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

    Aanspraak op eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair bestaat wanneer er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school. Tevens bestaat aanspraak op een tegemoetkoming in de eerste inrichting- en hulpmiddelen en meubilair indien door middel van een inpandige aanpassing een andere ruimtesoort wordt gecreëerd. Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair, indien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen.

  • 3.8

    Medegebruik

    De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze zoals beschreven is bij 3.3.a.

  • 3.9

    Herstel van constructiefouten

    De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

  • 3.10

    Vervanging of herstel van schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

    De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening (gymzalen)

1. School voor basisonderwijs

  • 1.1

    Nieuwbouw

    De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

    • a.

      het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1000 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3500 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7500 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

  • 1.2

    Vervangende bouw

    De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

    • a.

      het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1000 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3500 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7500 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

  • 1.3

    Uitbreiding

    De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

    • a.

      het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m² en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1000 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3500 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7500 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

  • 1.4

    Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

    De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

    • a.1.

      het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

    • a.2.

      het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1000 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3500 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7500 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door het college vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en

    • d.

      de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

  • 1.5

    Terrein

    De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

  • 1.6

    Eerste inrichting onderwijsleerpakket

    De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

    • a.

      het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

    • b.

      het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

  • 1.7

    Eerste inrichting meubilair

    De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

    • a.

      het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

    • b.

      het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

  • De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

    • a.

      het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

    • b.

      het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt.

  • 1.8

    Medegebruik

    De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.

  • 1.9

    Aanpassing

    Is vervallen.

  • 1.10

    Onderhoud

    Is vervallen.

  • 1.11

    Herstel constructiefouten

    De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

  • 1.12

    Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

    De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

  • 2.1

    Nieuwbouw

    De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

    • a.

      het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1000 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2000 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3500 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of

      7500 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

  • 2.2

    Vervangende bouw

    De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

    • a.

      het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1000 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2000 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3500 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of

      7500 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

  • 2.3

    Uitbreiding

    De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

    • a.

      het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m² en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1000 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2000 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3500 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of

      7500 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

  • 2.4

    Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

    De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

    • a.1.

      het feit dat de minister de school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

    • a.2.

      het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde in 2.2 onder a, in aanmerking komt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1000 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2000 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3500 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of

      7500 meter hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door het college vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en

    • d.

      de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

  • 2.5

    Terrein

    De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

  • 2.6

    Eerste inrichting onderwijsleerpakket

    De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

    • a.

      het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

    • b.

      het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste onderwijsleerpakket is verstrekt.

  • 2.7

    Eerste inrichting meubilair

    De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

    • a.

      het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

    • b.

      het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair is verstrekt.

  • De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

    • a.

      het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

    • b.

      het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder het specifiek noodzakelijk meubilair is verstrekt.

  • 2.8

    Medegebruik

    De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college getoetste aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de huidig in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is.

  • 2.9

    Aanpassing

    Is vervallen.

  • 2.10

    Onderhoud

    Is vervallen.

  • 2.11

    Herstel constructiefouten

    De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout

  • 2.12

    Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

    De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

3. School voor voortgezet onderwijs

  • 3.1

    Nieuwbouw

    De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

    • a.

      het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen een redelijke afstand met als richtgetal 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

  • 3.2

    Vervangende bouw

    De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

    • a.

      het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen een redelijke afstand met als richtgetal 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.

  • 3.3

    Uitbreiding

    De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

    • a.

      het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m² en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.

  • 3.4

    Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

    De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

    • a.1.

      het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

    • a.2.

      het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 3.2 onder a, in aanmerking komt en

    • b.

      het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

    • c.

      het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn en

    • d.

      het feit dat de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

  • 3.5

    Terrein

    De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

  • 3.6

    Eerste inrichting voor bewegingsonderwijs

    De noodzaak van eerste inrichting voor bewegingsonderwijs blijkt uit:

    • a.

      het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

    • b.

      het feit dat voor de desbetreffende leerlingen nog niet eerder eerste inrichting voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

  • 3.7

    Medegebruik

    • 1.

      Medegebruik gymnastiekruimte

      De noodzaak van medegebruik van een gymnastiekruimte blijkt uit het feit dat klokuren gymnastiek noodzakelijk zijn waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is.

    • 2.

      Huur van een sportterrein

      De noodzaak van huur van een sportveld blijkt uit:

      • a.

        het feit dat het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en

      • b.

        er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag.

  • 3.8

    Herstel constructiefouten

    De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

  • 3.9

    Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

    De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingenprognoses

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder a en artikel 20, eerste lid onder c wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.

In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange

termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte- termijnprognose.

De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:

  • 1.

    het voedingsgebied of de voedingsgebieden;

  • 2.

    de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • 3.

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied;

  • 4.

    de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;

  • 5.

    de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • 6.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en

  • 7.

    het onderwijs dat wordt gegeven.

De prognose is niet meer dan twee jaar oud.

De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens 1 tot en met 7 voor een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basisschool wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau.

Voor een speciale school voor basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs kan, indien het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend. Bij aanlevering van een prognose dienen de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode op papier te zijn afgedrukt. Bij deze levering worden in elk geval de gebruikte programmatuur en de aannames/assumpties met betrekking tot het gestelde onder 4 tot en met 7, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd.

Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

  • -

    Deel A: Bepaling van de capaciteit;

  • -

    Deel B: Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

  • -

    Deel C: Bepaling van de omvang van de toekenning;

  • -

    Deel D: Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

DEEL A Bepaling van de capaciteit

1. School voor basisonderwijs en speciale school voor basisonderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke (waaronder kinderopvang) en recreatieve doeleinden.

  • 1.1

    Gebouwen van hoofd- en nevenvestigingen (inclusief de T- en B-dislocaties met een permanente of tijdelijke bouwaard

    De bruto-vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in deel D, punt 4,onder 1, de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’.

    • a.

      Basisschool

      De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het bruto vloeroppervlak van het gebouw. De capaciteit van het gebouw met een permanente bouwaard en de capaciteit van de tijdelijke bouwaard worden afzonderlijk vastgesteld. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks) vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend.

      Dit deel wordt wel geregistreerd.

      Indien sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in het oppervlak die sterk afwijkt van sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictief bruto vloeroppervlak als grondslag voor de capaciteitsbepaling.

    • b.

      Speciale school voor basisonderwijs

      Voor een speciale school voor basisonderwijs geldt hetzelfde. Echter, een eventueel aanwezig speellokaal wordt niet in de capaciteitsbepaling wordt meegenomen. Indien een speellokaal aanwezig is èn de school voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in bijlage I, deel A, paragraaf 1.3.2, wordt op het bruto vloeroppervlak 90 m² in mindering gebracht.

  • 1.2

    Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

    Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1.

  • 1.3

    Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

    De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

    Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

    Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

    Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven. De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

  • 1.4

    Terrein

    Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

    Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

  • 1.5

    Inventaris

    Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2009 alle scholen voor (speciaal) basisonderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto-vloeroppervlakte van de school is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.

  • 1.6

    Gymnastiekruimten

    • a.

      Gymnastiekruimte

      De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 26 klokuren.

    • b.

      Terrein

      De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

    • c.

      Inventaris

      De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke (waaronder kinderopvang) of recreatieve doeleinden.

  • 2.1

    Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

    De bruto-vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in deel D, punt 4,onder 1, de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’. De capaciteit van een gebouw voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt vastgelegd in de bruto-vloeroppervlakte van het gebouw. De capaciteit van het gebouw met een permanente bouwaard en de capaciteit van de tijdelijke bouwaard worden afzonderlijk vastgesteld.

    Indien een speellokaal aanwezig is èn de school voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in bijlage I, deel A, paragraaf 2.3.2 sub a. en sub b, wordt op de bruto-vloeroppervlakte 90 m² in mindering gebracht. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd. Indien sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in het oppervlak die sterk afwijkt van sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictief bruto/ vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling.

  • 2.2

    Dislocaties of nevenvestigingen, gebouwen met permanente of tijdelijke bouwaard

    Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt het gestelde onder 2.1.

  • 2.3

    Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

    De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw en een of meerdere dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, omdat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

    Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijk bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat, het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

  • 2.4

    Terrein

    Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

    Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

  • 2.5

    Inventaris

    Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2009 alle scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto-vloeroppervlakte van de school is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.

  • 2.6

    Gymnastiekruimten

    • a.

      Gymnastiekruimte

      De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren.

    • b.

      Terrein

      De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

    • c.

      Inventaris

      De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

3. School voor voortgezet onderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in gegevens over:

  • -

    de bruto-vloeroppervlakte van gebouwen;

  • -

    het aantal specifieke ruimten;

  • -

    het aantal werkplaatsen;

  • -

    het aantal gymnastieklokalen.

Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

  • 3.1

    Hoofdgebouwen, nevenvestigingen en dislocaties met een permanente of een tijdelijke bouwaard

    De bruto-vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in deel D, punt 4,onder 2, de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bvo van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs’.

    Naast de bruto-vloeroppervlakte zal het gegeven ‘aantal gymnastieklokalen’ moeten worden vastgelegd, evenals het gegeven ‘aantal specifieke ruimten en werkplaatsen’ indien en voor zover deze noodzakelijk zijn in het kader van aanvragen betreffende uitbreiding dan wel medegebruik. Bij het gegeven ‘aantal specifieke ruimten en werkplaatsen’ moeten de ruimtesoorten worden onderscheiden zoals deze binnen het ruimtebehoeftemodel zijn opgenomen. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

  • 3.2

    Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

    De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (of nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals vastgelegd in de Basisregistratie Huisvesting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

    Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit. De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het bovenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

  • 3.3

    Terrein

    Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

  • 3.4

    Inventaris

    Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 1997 alle instellingen voor voortgezet onderwijs zijn voorzien van een inventaris. De bruto-vloeroppervlakte algemene ruimten en het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen als zodanig zijn de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.

  • 3.5

    Gymnastiekruimten

    • a.

      Gymnastiekruimte

      De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs bedraagt 40 uur.

    • b.

      Terrein

      De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

    • c.

      Inventaris

      De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

1. School voor basisonderwijs

  • 1.1

    Lesgebouwen

    • a.

      Basisschool

      Voor een basisschool is het aantal leerlingen en de gewichtensom bepalend voor de huisvestingsbehoefte. De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefteberekening beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.

      De basisruimtebehoefte van een basisschool wordt berekend met de formule:

      B = 200 + 5,03 * L

      B = basisruimtebehoefte in m² bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters.

      L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

      De toeslag wordt berekend met de formule:

      T = 1,40 * G

      T = toeslag in m² bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters en G = gecorrigeerde gewichtensom.

      De gecorrigeerde gewichtensom wordt als volgt bepaald:

      • -

        bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= de optelling van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen);

      • -

        verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een bedrag ter grootte van 6,0% van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal;

      • -

        als de aldus verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80% van het aantal ingeschreven leerlingen, wordt de gewichtensom vastgesteld op 80% van het aantal ingeschreven leerlingen.

    • b.

      Speciale school voor basisonderwijs

      Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal leerlingen bepalend voor de ruimtebehoefte.

      De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefteberekening beschouwd als een afzonderlijke school.

      De ruimtebehoefte van een speciale school voor basisonderwijs wordt berekend met de formule:

      R = 250+7,35*L

      R = ruimtebehoefte in m² bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters.

      L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

      Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 m².

  • 1.2

    Gymnastiekruimten

    • a.

      Basisschool

      Voor een basisschool is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen, zoals bepaald in de modelbeleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.

      Per gymgroep 6-12-jarigen wordt uitgegaan van maximaal 2 klokuren gymnastiek. Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal gymgroepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

    • b.

      Speciale school voor basisonderwijs

      Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal gymgroepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per gymgroep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek.

      Het aantal gymgroepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’. De ‘N-factor’ is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond. Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymaccommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

  • 2.1

    Lesgebouwen

    Voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs is de onderwijssoort, de categorie (speciaal of voortgezet speciaal), het type vestiging en het aantal leerlingen bepalend voor de huisvestingsbehoefte.

    De ruimtebehoefte van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt berekend met de formule:

    R=V+f*L

    R = ruimtebehoefte in m² bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters

    V = vaste voet in m² bruto-vloeroppervlakte. Voor hoofdvestigingen voor alle onderwijssoorten 370 m² behalve voor VSO-ZMLK. Voor VSO-ZMLK is de vaste voet 250 m². Voor nevenvestigingen is de vaste voet niet van toepassing

    f = factor (m² bruto-vloeroppervlakte per leerling) volgens onderstaande tabel, en

    L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

    De tabel geeft een overzicht van f (m² bruto-vloeroppervlakte per leerling), per onderwijssoort. m² bruto-vloeroppervlakte per leerling.

  • 2.2

    Onderwijssoort

    • -

      slechthorende kinderen (SH)/ Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES);

    • -

      visueel gehandicapten (VISG);

    • -

      langdurig zieke kinderen (LZ);

    • -

      zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK);

    • -

      kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI) 8,8 12,2;

    • -

      dove kinderen (DO);

    • -

      lichamelijk gehandicapte kinderen (LG);

    • -

      meervoudig gehandicapte kinderen (MG)* 13,8 15,5;

    • -

      zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK) 8,8 9,2.

  • * tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de N-factor anders dan 7 is vastgesteld. Voor SO-MG met N = 2 geldt 56,75, voor VSO-MG met N = 2 geldt 57,5, voor SO-MG met N = 3 geldt 56,75 en voor VSO-MG met N = 3 geldt 57,5. Voor een school met zowel SO als VSO binnen een onderwijssoort, is de vaste voet slechts eenmaal van toepassing. Voor een school met meer onderwijssoorten is voor elk van de schoolsoorten de vaste voet van toepassing.

    De bepaling van de ruimtebehoefte van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende onderwijssoorten afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd.

    Toekenning van een eventueel speellokaal geeft een additionele ruimtebehoefte van 90 m².

  • 2.3

    Gymnastiekruimten

    Het aantal gymgroepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Het aantal gymgroepen wordt bepaald op basis van de modelbeleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs:

    • -

      per gymgroep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt uitgegaan van maximaal 3,75 klokuur gymnastiek indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal.

    • -

      per gymgroep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt uitgegaan van maximaal 2,25 klokuur gymnastiek. Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie wordt het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO-school of een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.

3. School voor voortgezet onderwijs

  • 3.1

    Lesgebouwen

    Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt met behulp van het Ruimtebehoeftemodel (RBM) de ruimtebehoefte bepaald. Het totale ruimtebeslag van een instelling voor voortgezet onderwijs is een optelling van twee componenten, te weten:

    • 1.

      een leerlinggebonden component

      Deze wordt bepaald door aan de hand van in tabel 7.1.a Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen bruto- vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, leerweg of sector die de leerling volgt;

    • 2.

      een vaste voet

      De vaste voet wordt bepaald aan de hand van in tabel 7.1.b Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs, opgenomen bruto- vloeroppervlakten per instelling of sector. De vaste voet is afhankelijk van de aard van de vestiging en van het onderwijsaanbod binnen de beroepsgerichte leerweg.

      Vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten en verhoging met de vaste voet per instelling en, indien van toepassing, een vaste voet per sector geeft, uitgedrukt in bruto vierkante meters, de totale ruimtebehoefte van de instelling.

      Het RBM voorziet in een normering voor praktijkonderwijs. Het RBM voorziet niet in een afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum (OPDC). Het OPDC levert diensten ter ondersteuning van leerlingen op de scholen die het samenwerkingsverband zijn aangegaan. De leerlingen die gebruikmaken van de diensten van het OPDC zijn derhalve in alle gevallen ingeschreven bij reguliere scholen voor voortgezet onderwijs.

      Voor een onderbouwing van de in tabel 7.1.a en 7.1.b opgenomen bruto-normoppervlakten wordt verwezen naar de toelichting van deze bijlage. Indien noodzakelijk voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze onderbouwing de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald.

      Tabel 7.1.a. Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

      Onderwijssoort

      Leerweg

      Ruimtetype

      Bvo/leerling

      Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

      Algemeen

      6,18

      Bovenbouw AVO/VWO

      Algemeen

      5,85

      Bovenbouw theoretische leerweg

      TLW

      Algemeen

      6,41

      LWOO

      Algemeen

      7,07

      Bovenbouw techniek

      GLW

      Algemeen

      5,98

      Specifiek

      5,47

      BLW

      Algemeen

      4,69

      Specifiek

      8,99

      LWOO

      Algemeen

      4,44

      Specifiek

      12,72

      Bovenbouw economie

      GLW

      Algemeen

      5,95

      Specifiek

      0,89

      BLW

      Algemeen

      5,56

      Specifiek

      2,25

      LWOO

      Algemeen

      5,85

      Specifiek

      3,06

      Bovenbouw zorg/welzijn

      GLW

      Algemeen

      5,33

      Specifiek

      2,10

      BLW

      Algemeen

      4,71

      Specifiek

      4,22

      LWOO

      Algemeen

      4,85

      Specifiek

      5,53

      Bovenbouw landbouw

      GLW

      Algemeen

      5,94

      Specifiek

      0,78

      BLW

      Algemeen

      5,37

      Specifiek

      2,34

      LWOO

      Algemeen

      5,03

      Specifiek

      4,69

      Praktijkonderwijs

      Algemeen

      4,41

      Specifiek

      7,72

      Legenda

      TLW = theoretische leerweg

      LWOO = leerwegondersteunend onderwijs GLW = gemengde leerweg

      BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

      Tabel 7.1.b. Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

      Onderwijssoort

      Ruimtetype

      Vaste voet

      Hoofdvestiging

      Algemeen

      980

      Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak

      Algemeen

      550

      Nevenvestiging zonder spreidingsnoodzaak

      0

      VMBO-techniek BLW

      Specifiek

      299

      VMBO-economie BLW

      Specifiek

      196

      VMBO-zorg/welzijn BLW

      Specifiek

      168

      VMBO-landbouw BLW

      Specifiek

      117

      Praktijkonderwijs

      Algemeen

      306

      Legenda

      BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

      De vaste voet per instelling is 980 m² bruto-vloeroppervlakte (bvo) welke wordt toegekend aan de hoofdvestiging van de instelling. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak, geldt een aanvullende vaste voet van 550 m² bvo. Indien van toepassing worden vaste voeten behorende bij die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden toegekend op de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar een afdeling voor praktijkonderwijs aanwezig is.

  • 3.2

    Gymnastiekruimten

    De in onderstaande tabel 7.2 ‘Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs’ vermelde bruto-vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.

    Tabel 7.2. Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs

    Onderwijssoort

    Leerweg

    Bvo/leerling

    Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

    -1,66

    Bovenbouw AVO/VWO

    -0,78

    Bovenbouw theoretische leerweg

    TLW

    1,11

    LWOO

    1,26

    Bovenbouw techniek

    GLW

    1,11

    BLW

    1,38

    LWOO

    1,57

    Bovenbouw economie

    GLW

    1,11

    BLW

    1,38

    LWOO

    1,57

    Bovenbouw zorg/welzijn

    GLW

    1,11

    BLW

    1,38

    LWOO

    1,57

    Bovenbouw landbouw

    GLW

    1,11

    BLW

    1,38

    LWOO

    1,57

    Praktijkonderwijs

    -1,99

    Legenda

    TLW = theoretische leerweg

    LWOO = leerwegondersteunend onderwijs GLW = gemengde leerweg

    BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

DEEL C Bepaling van de omvang van de toekenning

De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

1. School voor (speciaal) basisonderwijs

  • 1.1

    Voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

    • -

      nieuwbouw, dan wel

    • -

      vervangende nieuwbouw

  • wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen waarvoor huisvesting noodzakelijk is. Het bijbehorend aantal vierkante meter bruto-vloeroppervlak wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

    Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de hierboven genoemde ruimtebehoefte gedurende ten minste vijftien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als de hierboven ruimtebehoefte ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

    • -

      uitbreiding, dan wel

    • -

      uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, dan wel

    • -

      ingebruikneming dan wel

    • -

      medegebruik

  • wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in deel A van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals beschreven in deel B van deze bijlage.

    Het verschil moet ten minste bedragen:

    • -

      55 m² bruto-vloeroppervlakte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening basisonderwijs;

    • -

      40 m² bruto-vloeroppervlakte voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening basisonderwijs;

    • -

      50 m² bruto-vloeroppervlakte voor een voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een school voor speciaal basisonderwijs.

  • Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als het hierboven genoemde verschil gedurende ten minste vijftien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als het hierboven genoemde verschil ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.

    Voor een school voor speciaal basisonderwijs bedraagt de bruto-vloeroppervlakte van een speellokaal 90 m² bvo.

  • 1.2

    Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

    • -

      Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, en meubilair wordt bepaald door de omvang in m² bruto-vloeroppervlakte van de goedgekeurde voorziening (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

  • 1.3

    Gymnastiekruimten

    • -

      De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

    • -

      De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

    • -

      De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

    • -

      De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    • -

      De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

  • 2.1

    Voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

    • -

      nieuwbouw, dan wel

    • -

      vervangende nieuwbouw

  • wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen waarvoor huisvesting noodzakelijk is.

    Het bijbehorend aantal vierkante meters bruto-vloeroppervlak wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

    Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de hierboven genoemde ruimtebehoefte gedurende ten minste vijftien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als de hierboven ruimtebehoefte ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.

    De omvang van de goedgekeurde voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening:

    • -

      uitbreiding, dan wel

    • -

      uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, dan wel

    • -

      ingebruikneming dan wel

    • -

      medegebruik

  • wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de capaciteit, zoals beschreven in deel A van deze bijlage en de ruimtebehoefte, zoals beschreven in deel B van deze bijlage. Het verschil moet ten minste 50 m² bruto-vloeroppervlakte bedragen.

    Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als het hierboven genoemde verschil gedurende ten minste vijftien jaar zal blijven bestaan. Er is sprake van een voorziening voor tijdelijk gebruik als het hierboven genoemde verschil ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar zal blijven bestaan.

    Voor een school voor speciaal onderwijs bedraagt de omvang van een speellokaal 90 m² bvo.

  • 2.2

    Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen zoals gesteld ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, wordt bepaald door de omvang in m² bruto- vloeroppervlakte van de goedgekeurde voorziening (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/ leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

  • 2.3

    Gymnastiekruimten

    • -

      De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

    • -

      De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

    • -

      De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan voor wie de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

    • -

      De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    • -

      De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

3. School voor voortgezet onderwijs

  • 3.1

    Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting van deze bijlage.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw of uitbreiding door middel van ingebruikneming wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en de huisvesting die aanwezig is.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.

  • 3.2

    Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het Ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. Het verschil is minimaal 100 m² bruto-vloeroppervlakte. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het Ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald.

      Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.

    • -

      De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het Ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

  • 3.3

    Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

    • -

      De omvang van de voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijk oppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening in de huisvesting.

    • -

      De omvang van de tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair als er sprake is van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke en/of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

  • 3.4

    Gymnastiekruimten

    • -

      De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting bij deze bijlage.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor gymnastiekruimte langer dan vijftien jaar noodzakelijk is (te bepalen met behulp van het Ruimtebehoeftemodel) en de gymnastiekruimte die aanwezig is.

    • -

      De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

    • -

      De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik gymnastiekruimte wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het Ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym) : 460. Voor het LWOO en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym): 322.

      Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in mindering gebracht (zie deel A, paragraaf 3.5.1).

    • -

      De omvang van de goedgekeurde voorziening huur sportterrein bedraagt ten hoogste acht weken per kalenderjaar. Het aantal lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het Ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym) / 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd:

      (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym) / 322.

DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

1. School voor basisonderwijs

  • -

    minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m² per leerling met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto;

  • -

    minimumoppervlakte van een onderwijsruimte: 8 m² netto;

  • -

    voor het speciaal basisonderwijs geldt een minimum netto oppervlakte van 84 m² voor een speellokaal.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

  • -

    minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m² per leerling met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto;

  • -

    een speellokaal heeft een minimum netto oppervlakte van 84 m²;

  • -

    minimum oppervlakte van een onderwijsruimte: 8 m² netto.

3. School voor voortgezet onderwijs

Minimum afmetingen, uitgedrukt in netto m²:

theorielokaal:

42 m²

theorievaklokaal:

50 m²

vaklokaal natuurkunde:

50 m²

vaklokaal biologie:

50 m²

vaklokaal scheikunde:

60 m²

vaklokaal handvaardigheid:

60 m²

vaklokaal overig:

80 m²

specifiek vaklokaal lassen:

50 m²

specifiek vaklokaal meten:

50 m²

werkplaats:

115 m²

restaurant:

80 m²

4. Gymnastiekruimten

  • -

    De oefenruimte is minimaal 252 m² netto.

  • -

    De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5,5 meter.

Het gymnastiekgebouw bevat ten minste twee kleedruimten met een was-/douchegelegenheid.

  • 1.

    Overzicht ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’.

    De vaststelling van de bruto-vloeroppervlakte van een schoolgebouw geschiedt voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs volgens NEN 2580, met de volgende aantekeningen:

    • -

      de in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend;

    • -

      de oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw;

    • -

      bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in- of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto-vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

    • -

      bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt het bruto vloeroppervlak bepaald door de netto-vloeroppervlakte van het deel van de ruimte met een vrije hoogte van ten minste 2,6 meter te vermenigvuldigen met een factor 1,1;

    • -

      voor zover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, reproruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto-vloeroppervlakte;

  • 2.

    Overzicht ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs’.

    Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het ministerie van OCW.

    De bruto-oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende ‘beloopbare’ binnenruimten. De bruto-vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.

    Tot de bruto-oppervlakte behoort eveneens:

    • -

      de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau;

    • -

      de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 m².

  • Uitzonderingen:

    • -

      de oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.

    • -

      open brand- of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto-oppervlakte niet meegerekend.

    • -

      niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend.

afbeelding binnen de regeling

Bijlage IV Normbedragen voor vergoeding en indexering – Indexjaar 2019

De bijlage over normbedragen voor vergoeding en indexering bestaat uit twee delen:

  • -

    Deel A: Indexering;

  • -

    Deel B: Normbedragen.

DEEL A Indexering

De normbedragen in deel B worden jaarlijks aangepast in overeenstemming met de onderstaande systematiek van prijsbijstelling:

  • A.1.

    Nieuwbouw en uitbreiding

      

    1

         

    Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)

     

         

    MEV, jaar t+1, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen)

     

    ........................

    *

    ........................

    *

    ........................

    MEV, jaar t, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen)

           

    Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t-1, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)

      

           

    1

        

    ........................

    *

    ........................

    *

    ........................

  • A.2

    Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

      

    1

         

    Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t)

     

         

    MEV, jaar t+1 prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

     

    ........................

    *

    ........................

    *

    ........................

    MEV, jaar t, prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

           

    Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t-1)

      

           

    1

        

    ........................

    *

    ........................

    *

    ........................

DEEL B Normbedragen1

Alle in dit deel genoemde bedragen zijn inclusief BTW en van indexjaar 2019.

A. Nieuwbouw met permanente bouwaard

  • A.1.

    Kostencomponenten nieuwbouw

    • 1.

      De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in de volgende kostencomponenten:

      • a.

        kosten voor terrein;

      • b.

        bouwkosten;

      • c.

        toeslag voor verhuiskosten bij vervangende bouw;

      • d.

        als het een school voor voortgezet onderwijs betreft, toeslag paalfundering;

      • e.

        als het een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs betreft een toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal, en

      • f.

        als het een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs betreft, toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie.

    • 2.

      Als vervangende nieuwbouw wordt gecombineerd met het uitbreiden van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen bedoeld in paragraaf B.

  • A.2

    Kosten voor terreinen

    Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt. De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.

  • A.3.1.

    Bouwkosten

    • 1.

      Tot de bouwkosten behoren:

      • a.

        de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering, en

      • b.

        de kosten van de aanleg en inrichting van het schoolterrein.

    • 2.

      De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter bruto-vloeroppervlakte2. Met deze vergoedingsbedragen moet de in overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden gerealiseerd.

  • A.3.2.

    Bouwkosten school voor basisonderwijs

    De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

    Startbedrag voor de realisatie van de eerste 350 m2 bvo per school

    € 1.031.170,90

    Voor elke volgende m2 bvo

    € 1.764,63

  • A.3.3.

    Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs

    De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

    Startbedrag voor de realisatie van de eerste 670 m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

    € 1.670.807,15

    Voor elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

    € 1.847,80

    Toeslag voor elk speellokaal

    € 158.529,51

  • A.3.4.

    Bouwkosten school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs

    De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

    Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 677 m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

    € 1.607.881,70

    Voor elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

    € 1.836,84

    Toeslag voor elk speellokaal

    € 158.529,51

    Toeslag liftinstallatie als bij nieuwbouw een liftinstallatie inclusief een schacht wordt aangebracht

    € 155.818,01

  • A.3.5.

    Bouwkosten school voor voortgezet onderwijs

    • 1.

      Er is geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding.

    • 2.

      De sectieafhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 m2 bruto vloeroppervlak uit een vast bedrag per voorziening en een vast bedrag per sectie.

    • 3.

      Voor projecten kleiner dan 460 m2 bruto-vloeroppervlakte worden geen sectieafhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimteafhankelijke kosten per vierkante meter bruto-vloeroppervlakte.

    • 4.

      De bedragen zijn opgenomen in de tabel met vaste bedragen per vierkante meter bruto- vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening.

    • 5.

      Voor het berekenen van de vergoeding voor de:

      • a.

        ruimteafhankelijke kosten wordt het overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aantal vierkante meters per type ruimte van de voorziening, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort:

        ← 460 m2

        → 460 ← 2.500 m2

        → 2.500 m2

        Algemene en specifieke ruimte

        € 2.760,76

        € 1.638,43

        € 1.599,18

        Werkplaatsen

        € 2.696,47

        € 2.181,23

        Werkplaatsen consumptief

        € 3.274,34

        € 2.759,10

      • b.

        sectieafhankelijke kosten wordt de vergoeding voor de algemene vaste voet of de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, afhankelijk van de secties waaruit de overeenkomstig bijlage III, deel C, toegekende voorziening bestaat, verhoogd met de onderstaande bedragen:

        ← 460 m2

        → 460 ←2.500 m2

        → 2.500 m2

        Algemeen

        € 0,00

        € 174.198,07

        Algemene sectie

        € 0,00

        € 341.937,65

        € 477.423,18

        Werkplaatssectie

        € 0,00

        € 63.225,41

    • 6.

      Tot de algemene en specifieke ruimte behoren:

      • a.

        (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie, en

      • b.

        handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.

    • 7.

      Tot de werkplaatsen behoren:

      • a.

        techniek algemeen:

        • 1.

          bouwtechniek;

        • 2.

          machinale houtbewerking;

        • 3.

          meten;

        • 4.

          elektrotechniek;

        • 5.

          installatietechniek;

        • 6.

          lasserij;

        • 7.

          metaal;

        • 8.

          motorvoertuigentechniek, en

        • 9.

          mechanische techniek;

      • b.

        consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

      • c.

        grafische techniek: werkplaats grafische techniek, en

      • d.

        landbouw: groen-praktijk.

    • 8.

      De overige ruimten behoren tot de categorie algemene ruimte.

  • A.3.6.

    Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs

    • 1.

      Voor de school voor voortgezet onderwijs is het bedrag van de normkosten gebaseerd op een standaardlocatie. Voor de volgende aanvullende investeringskosten wordt, indien noodzakelijk, een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld:

      • a.

        paalfundering, en

      • b.

        bemaling.

    • 2.

      De aanvullende vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte in relatie met de omvang van de bouw in bruto-vloeroppervlakte en wordt bepaald op basis van de volgende formules:

      Nieuwbouw en uitbreiding

      ← 1000 m2

       

       

       

      Paallengte 1 tot 15 meter

      € 5.078,12

      +

      (€ 26,65 * A)

      Paallengte 15 tot 20 meter

      € 5.406,29

      +

      (€ 45,07 * A)

      Paallengte 20 meter of langer

      € 6.035,95

      +

      (€ 80,65 * A)

      Uitbreiding

      → = 1000 m2

       

       

       

      Paallengte 1 tot 15 meter

      € 6.201,29

      +

      (€ 9,33 * A)

      Paallengte 15 tot 20 meter

      € 8.088,56

      +

      (€ 24,22 * A)

      Paallengte 20 meter of langer

      € 12.283,15

      +

      (€ 48,96 * A)

    • 3.

      Als de grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een aanvullend bedrag per vierkante meter goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt € 17,31 per vierkante meter terrein.

  • A.3.7.

    Toeslag voor verhuiskosten bij vervangende nieuwbouw.

    • 1.

      Als een school tijdens de realisatie van vervangende nieuwbouw gebruik kan blijven maken van het bestaande schoolgebouw, bestaat aanspraak op bekostiging van de verhuiskosten voor één verhuizing.

    • 2.

      Als een school tijdens de realisatie van vervangende nieuwbouw tijdelijk op een andere locatie moet worden gehuisvest, bestaat aanspraak op bekostiging van de verhuiskosten voor twee verhuizingen.

    • 3.

      De vergoeding wordt vastgesteld op feitelijke kosten.

B. Uitbreiding met permanente bouwaard

  • B.1.

    Reikwijdte

    Deze paragraaf is van toepassing op de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard van een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs tot 1035 vierkante meter bruto-vloeroppervlakte en van een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs tot 1000 vierkante meter bruto-vloeroppervlakte. Op overige uitbreidingen is paragraaf A overeenkomstig van toepassing.

  • B.2.

    Kosten terrein

    Als uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, is het bepaalde in A.2 overeenkomstig van toepassing op het vaststellen van de kosten voor het voor uitbreiding benodigde terrein.

    • B.3.1.

      Bouwkosten

      • 1.

        Tot de bouwkosten behoren:

        • a.

          de bouwkosten van het gebouw, en

        • b.

          kosten voor extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein.

      • 2.

        De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter. Met deze vergoedingsbedragen moet de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden gerealiseerd.

    • B.3.2.

      Bouwkosten school voor basisonderwijs

      De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

      Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m2 bvo of groter

      € 151.004,70

      Startbedrag bij uitbreidingen van 55 tot 115 m2 bvo

      € 100.669,80

      Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

      € 2.011,54

    • B.3.3.

      Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs

      De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

      Startbedrag bij uitbreidingen van 105 m2 bvo of groter

      € 155.287,83

      Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 105 m2 bvo

      € 103.525,21

      Naast het startbedrag voor elke m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

      € 2.051,63

      Toeslag voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo) in combinatie met uitbreiding van de school

      € 181.039,03

      Vergoeding voor elk afzonderlijk speellokaal, zonder gelijktijdige uitbreiding van de school

      € 332.851,16

    • B.3.4.

      Bouwkosten school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

      De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of speciaal of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

      Startbedrag bij uitbreidingen van 96 m2 bvo of groter

      € 140.644,70

      Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 96 m2 bvo

      € 93.763,14

      Naast het startbedrag voor elke m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

      € 2.055,69

      Toeslag voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo) in combinatie met uitbreiding van de school

      € 158.529,51

      Vergoeding voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo), zonder gelijktijdige uitbreiding van de school

      € 332.851,16

      Toeslag liftinstallatie als bij uitbreiding een liftinstallatie inclusief een schacht wordt aangebracht

      € 187.290,40

    • B.3.5.

      Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs

      Het bepaalde in A.3.6 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor paalfundering en bemaling bij uitbreiding.

C. Tijdelijke voorziening

  • C.1.

    Vergoedingsbedragen tijdelijke voorzieningen

    • 1.

      De vergoedingsbedragen voor tijdelijke voorzieningen zijn afgestemd op de investeringslasten van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen:

      • a.

        nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie;

      • b.

        uitbreiding van een permanente hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw, en

      • c.

        uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen.

    • 2.

      In aanvulling op het eerste lid wordt rekening gehouden met het bekostigen van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw.

  • C.2.

    Kosten voor terreinen

    Als een tijdelijke voorziening niet gerealiseerd kan worden op het aanwezige terrein, worden de kosten voor het benodigde terrein bepaald overeenkomstig A.2.

  • C.3.1.

    Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

    De vergoeding voor een tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de kosten van herstel en inrichting van terreinen, de kosten van paalfundering en de eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.

  • C.3.2.

    Vergoeding basisschool en speciale school voor basisonderwijs

    De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

    Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter

    € 58.723,50

    Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2 bvo

    € 39.149,01

    Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

    € 1.443,11

  • C.3.3.

    Vergoeding school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

    • 1.

      De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

      Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter

      € 61.548,48

      Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2 bvo

      € 41.591,99

      Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

      € 1.413,92

    • 2.

      Paragraaf A is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen en voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen.

  • C.3.4.

    Vergoeding school voor voortgezet onderwijs

    De vergoeding voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de vergoedingsformule € 878,51 * A + € 60.398,68, waarbij A het overeenkomstig bijlage III, deel C, bepaalde aantal vierkante meter bruto-vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting is.

  • C.4.1.

    Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen primair en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

    • 1.

      De vergoeding voor uitbreiding bestaande tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen.

    • 2.

      Paragraaf A is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen en voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen.

  • C.4.2.

    Vergoeding basisschool en speciale school voor basisonderwijs

    De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

    Startbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter

    € 33.008,95

    Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo

    € 22.005,96

    Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

    € 1.512,14

  • C.4.3.

    Vergoeding school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

    De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

    Startbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter

    € 33.469,74

    Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo

    € 22.313,15

    Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

    € 1.494,91

  • C.5.

    Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

    Huur van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en huur van een bestaand gebouw worden vergoed op basis van de werkelijke kosten.

D. Eerste inrichting

  • D.1.1.

    Vergoeding onderwijsleerpakket en meubilair

    Het bedrag van de vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de al toegekende investeringsbedragen en de nieuw berekende vergoeding.

  • D.1.2.

    Vergoeding basisschool

    De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

    Startbedrag, incl. 200 m2 bvo

    € 40.148,12

    Voor elke volgende m2 bvo

    € 140,45

  • D.1.3.

    Vergoeding speciale school voor basisonderwijs

    De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

    Startbedrag, incl. 250 m2 bvo

    € 85.179,91

    Voor elke volgende m2 bvo

    € 145,30

  • D.1.4.

    Vergoeding school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs

    De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    Startbedrag, incl. 370 m2,

    m.u.v. vaste voet VSO-ZMLK van 250 m2

    Voor elke volgende

    m2 bvo

    SO/VSO-doven

    € 143.520,01

    € 250,52

    SO/VSO-sh

    € 130.376,50

    € 324,68

    SO/VSO-esm

    € 121.488,58

    € 161,45

    SO/VSO-visg

    € 172.416,48

    € 308,15

    SO/VSO-lz

    € 109.947,97

    € 151,83

    SO/VSO-lg

    € 129.439,70

    € 295,99

    SO/VSO-zmlk

    € 108.240,32

    € 128,80

    SO/VSO-zmok

    € 105.652,95

    € 148,06

    SO/VSO-pi

    € 106.586,92

    € 160,79

    SO/VSO-mg

    € 131.057,76

    € 131,34

  • D.1.5.

    Vergoeding speellokaal speciale school voor basisonderwijs en school voor speciaal onderwijs

    De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs bedraagt € 7.773,05.

  • D.2.

    School voor voortgezet onderwijs

    • 1.

      De vergoeding voor eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair is gekoppeld aan de toe te kennen voorziening nieuwbouw, niet zijnde vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming, niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw.

      Aanspraak op deze vergoeding bestaat als de eerste inrichting nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd. De hoogte van de vergoeding wordt berekend door vast te stellen het verschil tussen de al toegekende vergoeding en de vergoeding die is vastgesteld op basis van de te realiseren bruto-vloeroppervlakte per ruimtetype. De hoogte van de vergoeding per ruimtetype wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

      Ruimtetype

      Functie

      m2

      Algemeen

      € 165,68

      Specifiek

      (Uiterlijke) verzorging/mode en commercie

      € 387,24

      Handel/verkoop/administratie

      € 236,88

      Praktijkonderwijs

      € 318,06

      Werkplaatsen

      Techniek algemeen

      € 406,27

      Consumptief

      € 786,76

      Grafische techniek

      € 1.504,17

      Landbouw

      € 0,00

    • 2.

      Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw medegebruik van een voor een school bestemd gebouw wordt gevorderd, wordt inventaris slechts toegekend als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet geschikt is.

E. Lokalen bewegingsonderwijs

  • E.1.

    Bouwkosten nieuwbouw

    • 1.

      De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met een netto speeloppervlakte van 252 m2 bedraagt € 1.084.021,20 als deze op het schoolterrein gerealiseerd kan worden, of € 1.105.946,17 als deze op een afzonderlijk terrein gerealiseerd wordt. In deze vergoeding zijn opgenomen de kosten van fundering op staal en inrichting van het terrein.

    • 2.

      Als paalfundering noodzakelijk is wordt een toeslag gegeven op basis van de volgende bedragen:

      Paallengte

      Vergoeding

      Vergoeding bij ruimten LG en MG

      1 ← 15m

      € 21.803,89

      € 27.491,59

      15 ← 20m

      € 30.057,78

      € 38.073,71

      → 20m

      € 42.214,86

      € 54.794,47

  • E.2.

    Uitbreiding

    Het bepaalde in E.1, eerste lid, is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs. Bij lokalen bewegingsonderwijs met een oefenvloer van 140 m2 netto speeloppervlakte of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    Uitbreiding

    Normbedrag

    Paallengte

    1 ← 15 meter

    15 ← 20 meter

    → 20 meter

    112 t/m 120 m2

    € 251.858,63

    € 9.761,22

    € 16.907,00

    € 27.641,07

    121 t/m 150 m2

    € 306.168,77

    € 12.205,49

    € 21.128,30

    € 34.551,33

  • E.3.2

    OLP/meubilair school voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs

    De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs bedraagt € 53.786,01.

  • E.3.3.

    OLP/meubilair school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

    De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor speciaal onderwijs of voor voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    Schoolsoort

    Bedrag in euro

    Schoolsoort

    Bedrag in euro

    SO-doven

    € 42.891,11

    VSO-lz/pi

    € 49.558,27

    SO-sh/esm

    € 42.639,49

    VSO-zmlk

    € 49.558,27

    SO-visg

    € 51.621,51

    VSO-zmok

    € 44.240,00

    SO-lg/mg

    € 56.546,41

    SOVSO-doven

    € 52.073,80

    SO-lz/pi

    € 40.558,43

    SOVSO-sh/esm

    € 55.822,24

    SO-zmlk

    € 40.558,43

    SOVSO-visg

    € 63.700,24

    SO-zmok

    € 40.474,98

    SOVSO-lg/mg

    € 64.687,68

    VSO-doven

    € 50.284,88

    SOVSO-lz/pi

    € 53.782,34

    VSO-sh/esm

    € 51.596,96

    SOVSO-zmlk

    € 53.782,34

    VSO-visg

    € 61.383,56

    SOVSO-zmok

    € 44.742,00

    VSO-lg/mg

    € 62.973,64

  • E.3.4.

    Meubilair/leer- en hulpmiddelen school voor voortgezet onderwijs

    De vergoeding voor de eerste inrichting meubilair of leer- en hulpmiddelen voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    Meubilair

    Leer- en hulpmiddelen

    Totaal

    Eerste lokaal

    € 1.135,94

    € 67.738,96

    € 68.874,93

    Tweede lokaal

    € 1.135,94

    € 52.841,53

    € 53.977,49

    Derde lokaal

    € 1.135,94

    € 22.973,03

    € 24.108,98

    Oefenplaats 1

    € 0,00

    € 14.960,03

    Oefenplaats 2

    € 0,00

    € 1.726,93

  • E.4.

    Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

    Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van:

    • a.

      medegebruik van een gebouw van een andere school of de gemeente, of

    • b.

      huur van een gebouw van een commerciële exploitant.

F. Huur sportvelden

  • 1.

    Een school voor voortgezet onderwijs maakt aanspraak op een vergoeding van de huur van een sportveld voor maximaal acht weken per jaar. De vergoeding voor deze kosten bedraagt voor de periode van acht weken € 21,95 per klokuur.

  • 2.

    Aanspraak op vergoeding als bedoeld in het eerste lid bestaat uitsluitend als de school voor voortgezet onderwijs niet beschikt over een eigen sportveld en geen gebruik maakt van een sportveld dat door de gemeente is gefinancierd.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 28 februari 2019

De raad voornoemd

de griffier

drs. G.B. Gnodde

de burgemeester

drs. H.A.G. Hellegers

Bijlage V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen

1. Volgorde van hoofdprioriteiten

Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit.

Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:

  • 1.

    voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik en het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen;

  • 2.

    voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs Invulling van deze hoofdprioriteit zal afhangen van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen. Daarnaast vallen hieronder de activiteiten van aanpassingen van meer algemene aard en herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden voor zover dit niet spoedeisend is.

2. Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten

Vervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Daarbij wordt voor enige hoofdprioriteiten, namelijk de hoofdprioriteit 2 de subprioriteit bepaald afhankelijk van de functie die een ruimte heeft. Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.

Onder lesruimten vallen: theorielokalen/leslokalen, vaklokalen/speellokalen en gymnastiekruimten. Onder niet-lesruimten vallen: kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw. Onder het begrip overige ruimte vallen: bergingen, fietsenstallingen en voorzieningen aan het terrein.

  • 1.

    Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

    • a.

      als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

    • b.

      vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft ineen situatie zonder herschikking van schoolgebouwen en

    • c.

      vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimten opheft.

  • 2.

    Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

    • a.

      als eerste de voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen aan een gebouw dat aangepast wordt waarbij het aantal groepen leerlingen het hoogst is;

    • b.

      vervolgens de voorziening voor theorielokalen/leslokalen waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

    • c.

      vervolgens de voorziening voor vaklokalen/speellokalen/gymnastiekruimten waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

    • d.

      vervolgens de voorziening aan niet-lesruimte die als lesruimte in gebruik wordt genomen waarbij het percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt het hoogst is;

    • e.

      vervolgens herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden, waarbij de ernst van de schade het hoogst is en

    • f.

      vervolgens de activiteit ten behoeve van aanpassingen van meer algemene aard, waarbij de ouderdom van het niet-aangepaste gebouw het hoogst is.

Bijlage VI Overzicht beslistermijnen na tijdig ingediende aanvraag onderwijshuisvesting

In het kader van de gewenste voorzieningen in de huisvesting van onderwijs heeft een schoolbestuur de mogelijkheid om daartoe een aanvraag in te dienen bij de gemeente Uden. Het indienen (door een schoolbestuur) en het behandelen (door de gemeente: college en raad) van een dergelijke aanvraag is gebonden aan een aantal beslistermijnen. De beslistermijnen liggen vast en zijn als volgt.

Voor 1 februari (uiterlijk 31 januari)

De aanvraag dient vóór 1 februari te worden ingediend door een schoolbestuur middels het aanvraagformulier inclusief bijbehorende bijlagen en extra gegevens. De wet schrijft voor dat aanvragen die te laat worden ingediend, niet in behandeling worden genomen door het college.

Tussen 1 februari en 1 maart

Deze periode gebruikt het college om de binnengekomen aanvragen te toetsen in hoeverre alle aanvragen/ gegevens compleet en volledig zijn aangeleverd door het schoolbestuur. Het college informeert het schoolbestuur na deze toetsing over de status en het vervolg.

Tot 15 maart

In de informatie van het college staat aangeven of de aanvraag compleet en volledig is, of welke informatie er mist om tot een goede beoordeling te kunnen komen. Een schoolbestuur krijgt tot 15 maart de tijd om de eventuele ontbrekende gegevens aan te leveren bij het college.

Tussen 15 maart en 31 maart

In deze periode vindt de laatste toetsing van aanvragen plaats en stelt het college een lijst op van de ingediende aanvragen van alle schoolbesturen. De schoolbesturen ontvangen deze lijst ook, zodat zij kunnen nagaan of alle aanvragen op een juiste wijze zijn binnengekomen bij het college.

Tussen 1 april en 15 juli

Het college heeft de mogelijkheid om het schoolbestuur van een aanvraag individueel uit te nodigen voor een nadere, inhoudelijke toelichting op de aanvraag. Vervolgens neemt het college een voorlopig besluit over elke aanvraag (de raad neemt in november een definitief besluit). Na het collegebesluit stuurt het college een lijst van alle ingediende aanvragen naar alle schoolbesturen met daarbij het besluit per aanvraag.

Voor 31 augustus

Het college stuurt een uitnodiging voor een OGOO naar alle schoolbesturen.

Tussen 1 september en 1 oktober

Het college organiseert voor 15 september een OOGO voor alle schoolbesturen, waar alle aanvragen met het collegebesluit worden doorgenomen. Het college stelt een verslag op van het OOGO, dat naar alle schoolbesturen gestuurd wordt. Schoolbesturen hebben na ontvangst van het verslag één week de tijd om te reageren op dat verslag. Geen reactie betekent automatisch instemming met de collegebesluiten en de inhoud van het verslag van het OOGO.

Tussen 1 oktober en 31 december

Definitieve vaststelling van het Programma OHV (akkoord bevonden aanvragen) en Overzicht OHV (afgewezen aanvragen) door de raad. Het schoolbestuur ontvangt hierna per aanvraag een beschikking.

Vanaf 1 januari

Binnen vier weken na de beschikking neemt het college contact op met het schoolbestuur over de wijze van uitvoering van het besluit en/of stelt het college de toegekende financiële middelen beschikbaar middels een bankoverschrijving naar het schoolbestuur.


Noot
1

Weergegeven zijn de normbedragen voor indexjaar 2019. Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding zijn de bedragen conform VNG-besluit d.d. 22 maart 2018

Noot
2

Onder m2 bvo wordt hier en verder verstaan: vierkante meter bruto-vloeroppervlakte