Regeling vervallen per 01-01-2015

Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2012

Geldend van 26-04-2012 t/m 22-05-2013

MAATREGELENVERORDENING IOAW EN IOAZ 2012

Verordening, vastgesteld bij Raadsbesluit van 29 maart 2012, nummer R2012.0012 – C, gepubliceerd 18 april 2012, in werking getreden met ingang van 26 april 2012.

Gebaseerd op artikel 20 IOAZ en artikel 20 IOAW

De “Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2012” stemt de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, de mogelijkheden en de middelen van de belanghebbende.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen\

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • b.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • c.

      uitkering: de uitkering als bedoeld in artikel 5 eerste lid IOAW/IOAZ;

    • d.

      uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag als bedoeld in artikel 5, derde, vierde en vijfde lid IOAW/IOAZ;

    • e.

      maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20 eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20 eerste lid IOAW en artikel 20 tweede lid IOAZ;

    • f.

      belanghebbende: de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW dan wel de IOAZ.

  • 2.

    Voor zover niet anders bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de IOAW/IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Opdracht college

  • 1.

    Het college besluit tot het opleggen van een maatregel in een individueel geval met inachtneming van de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen voor de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college informeert de raad jaarlijks over de uitvoering van deze verordening.

Hoofdstuk 2 De ernst van het feit

Artikel 3 Tekortschieten

  • 1.

    De uitkeringsnorm wordt eenmalig met € 100,00 verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college is tekortgeschoten in het verstrekken van de inlichtingen of in het verlenen van de medewerking als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ.

  • 2.

    In de nadere regels bedoeld in artikel 2, tweede lid kan het college een van het eerste lid afwijkende maatregel vaststellen voor het niet of niet tijdig inleveren van een rechtmatigheidsonderzoeksformulier of een wijzigingsformulier.

Artikel 4 Ernstig tekortschieten

De uitkeringsnorm wordt eenmalig met € 200,00 verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college ernstig is tekortgeschoten in:

  • a.

    het naar vermogen verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    het meewerken aan een voorziening die in het kader van de IOAW/IOAZ wordt aangeboden of die, gezien aard en doel gelijk is te stellen met een IOAW/IOAZ voorziening;

  • c.

    zijn gedrag jegens het college;

  • d.

    het medewerking verlenen aan de door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten

Artikel 5 Maximering

Als het recht op uitkering over de maand waarover de maatregel wordt toegepast minder bedraagt dan de in de artikelen 3 en 4 vastgestelde verlaging, blijft de verlaging beperkt tot de hoogte van dat recht.

Artikel 6 Zeer ernstig tekortschieten

  • 1.

    De uitkeringsnorm wordt gedurende één maand met het volledige recht op uitkering over die maand verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college zeer ernstig is tekortgeschoten in één of meer van de in de artikelen 3 en 4 genoemde opzichten.

  • 2.

    Van zeer ernstig tekortschieten als bedoeld in het eerste lid is in elk geval sprake als vaststaat of redelijkerwijs is aan te nemen dat:

    • a.

      het beroep door belanghebbende op uitkering gedurende meer dan een maand het gevolg is van diens handelen of nalaten;

    • b.

      de belanghebbende middelen heeft verzwegen waarmee hij gedurende meer dan één maand in zijn levensonderhoud kon voorzien;

    • c.

      de belanghebbende zich in zijn gedrag jegens het college schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht.

Hoofdstuk 3 De mate van verwijtbaarheid

Artikel 7 Weging van het gedrag

  • 1.

    Het college kan de maatregel, gelet op de mogelijkheden van de belanghebbende en de omstandigheden waaronder het verwijtbare handelen of nalaten plaatsvond, hoger of lager vaststellen of voor een langere periode dan als bepaald in de artikelen 3, 4 en 6.

  • 2.

    Bij de verhoging of verlaging als bedoeld in het eerste lid houdt het college rekening met eerdere gedragingen in het jaar voorafgaand aan het besluit waarin wordt vastgesteld dat de belanghebbende tekortschoot in één of meer van de in de artikelen 3, 4 en 6 bedoelde opzichten.

Hoofdstuk 4 De omstandigheden van persoon of gezin

Artikel 8 Weging van de gevolgen van de maatregel

  • 1.

    Het college kan de maatregel, gelet op de omstandigheden van persoon of gezin, hoger of lager vaststellen dan met toepassing van de vorige artikelen.

  • 2.

    Bij de toepassing van het eerste lid kan het college, rekening houdend met gedragingen uit het voorafgaande jaar, de hoogte of de duur van de maatregel aanpassen.

Hoofdstuk 5 Het uitvoeren van de maatregel

Artikel 9 Uitvoering

De uitvoering van het besluit tot opleggen van een maatregel vindt plaats op de eerstvolgende betaling van de uitkering na de bekendmaking van de maatregel, maar niet later dan een jaar na de bekendmaking.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 10 Hardheidsclausule

In gevallen waarin de toepassing van deze verordening een bijzondere hardheid zou betekenen voor de belanghebbende, is het college bevoegd van de bepalingen van deze verordening af te wijken.

Artikel 11 Citeerartikel en inwerkingtreding

Deze verordening wordt aangehaald als: “Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2012 “

Toelichting op de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2012

Toelichting algemeen

Op 1 januari 2010 is de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (BUIG) in werking getreden. De gewijzigde financiering van de IOAW en de IOAZ gaat gepaard met een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid voor de gemeente.

Dit heeft onder andere gevolgen voor het maatregelenbeleid. De landelijke maatregelen- en boetebepalingen bij niet nakomen van de verplichtingen zijn per 1 januari 2010 komen te vervallen. Gemeenten moeten daar eigen beleid voor in de plaats te stellen. De Maatregelenverordening IOAW/IOAZ voorziet daarin.

Bij de vormgeving van deze verordening is zoveel mogelijk aangesloten bij de al werkende Maatregelenverordening Wet werk en bijstand. Er is rekening gehouden met de verschillen tussen de WWB en de IOAW/IOAZ.

Op 1 januari 2012 is de wet gewijzigd. In artikel 37 lid 1 sub f is als verplichting voor de belanghebbende opgenomen dat hij naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Samengevat bepalen de IOAW en de IOAZ in artikel 20 dat:

  • g.

    het college de uitkering blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) kan weigeren naar de mate waarin de belanghebbende inkomen had kunnen verwerven, maar dat niet heeft gedaan, bijvoorbeeld door verwijtbaar ontslag, of het niet aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • h.

    het college de uitkering (tijdelijk) verlaagd bij het niet of niet voldoende nakomen van de inlichtingenplicht en de medewerkingsplicht waaronder begrepen het zich jegens het college ernstig misdragen;

  • i.

    van een verlaging (onder b) wordt afgezien als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

    Het college heeft dus de bevoegdheid en de plicht om de bijstand te verlagen binnen de kaders die de raad in de verordening bepaalt.

    Met deze bevoegdheid heeft het college een instrument in handen om het beoogde reïntegratiebeleid en handhavingsbeleid te sturen.

    Die verlaging van de uitkering moet niet worden gezien als een vorm van genoegdoening maar als een instrument tot gedragsbeïnvloeding. Doel is de belanghebbende aan te zetten tot bijstellen van diens verwijtbare handelen of nalaten.

    De wet maakt het mogelijk de uitkering blijvend geheel of gedeeltelijk te weigeren. Wij kiezen daar niet voor. De IOAW en de IOAZ zijn een minimum inkomensgarantie. Bij blijvende (gedeeltelijke) weigering zou de belanghebbende een beroep kunnen doen op de WWB waardoor het effect van de weigering teniet wordt gedaan. Een tweede argument is dat er anders voor vergelijkbare verwijtbare gedragingen verschillend beleid zou worden gevoerd ten opzichte van de WWB. Deze verordening sluit daarom ook hier nauw aan bij de Maatregelenverordening WWB. Een weigering of verlaging vindt in beginsel voor één maand plaats met de mogelijk om af te wijken vanwege de mate van verwijtbaarheid.

    De verordening is duaal opgezet. De raad stelt de hoofdlijnen vast en het college is verantwoordelijk voor de nadere detaillering en de uitvoering. Daarbij heeft het college zich vanzelfsprekend te houden aan de uitgangspunten van deze verordening en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

    De verordening deelt verwijtbare gedragingen in drie categorieën: tekortschieten, ernstig tekortschieten en zeer ernstig tekortschieten.

    De afweging van verwijtbaar gedrag in het individuele geval en het besluit over de omvang van de verlaging van de bijstand wordt vormgegeven langs drie stappen:

  • -

    de ernst van het feit: wat wordt de belanghebbende verweten;

  • -

    de mate van verwijtbaarheid: hoe ernstig moet het handelen of nalaten de belanghebbende worden aangerekend;

  • -

    de omstandigheden: wat zijn de gevolgen van de verlaging van de bijstand voor persoon en gezin.

    Toelichting per artikel

    Artikel 1 Begrippen

    De in dit artikel beschreven begrippen spreken grotendeels voor zich. Enkele omschrijvingen lichten we nader toe.

    a. en b. IOAW/IOAZ.

    In deze verordening wordt veelal gelijktijdig naar beide wetten verwezen omdat de bepalingen grotendeels identiek en gelijk genummerd zijn. Juist in artikel 20, waar het gaat over de verlaging van de uitkering, komen enige verschillen voor. Volgens informatie van het ministerie van SZW is dat onbedoeld gebeurd. In reparatiewetgeving zal de IOAZ in overeenstemming met de IOAW worden gebracht. Deze verordening loopt hierop vooruit.

    d. De uitkeringsnorm

    Anders dan de WWB werken de IOAW/Z met bruto grondslagen. Om een identiek systeem te creëren is het begrip uitkeringsnorm geïntroduceerd dat verwijst naar een netto norm.

    e. De maatregel

    De IOAW en de IOAZ maken het in afwijking van de WWB mogelijk om in bepaalde gevallen de uitkering blijvend (gedeeltelijk) te weigeren. Daarom is de begripsomschrijving uitgebreider dan in de WWB verordening.

    Overigens gaven wij in het algemene deel van de toelichting al aan van de mogelijkheid om blijvend te weigeren geen gebruik te willen maken.

    Artikel 2

    De raad stelt het maatregelenbeleid vast en het college is uitvoerder. Dat wordt in dit artikel benadrukt. Binnen deze rolverdeling past een jaarlijkse terugrapportage aan de raad via het Verslag Werk en Inkomen. De door het college op te stellen nadere regels zijn gericht op de rechtszekerheid (gelijke gevallen worden gelijk behandeld) en op de uitvoerbaarheid.

    Artikel 3 Tekortschieten

    De wet verplicht de belanghebbende in artikel 13 WWB en in de artikelen 28 en 29 van de Wet SUWI tot het verstrekken van inlichtingen en tot het verlenen van de noodzakelijk geachte medewerking. We tekenen daarbij aan dat de genoemde bepalingen uit de Wet SUWI allen betrekking hebben op de inlichtingenplicht tijdens de aanvraagprocedure. Als voorbeelden kunnen worden genoemd het tijdig reageren op oproepen of het tijdig overleggen van gegevens of gevraagde bewijsstukken.

    Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om voor het niet of niet tijdig inleveren van het rechtmatigheidsonderzoeksformulier (ROF) een afzonderlijke regeling te treffen. Gezien het bijzondere karakter van deze procedure is een gematigder maatregelenregiem voor dit onderdeel gerechtvaardigd.

    Artikel 4 Ernstig tekortschieten

    Uitgangspunt van de wetgever is de zelfstandige bestaansvoorziening van de belanghebbende. Als deze diens verantwoordelijkheid op dit punt niet of onvoldoende nakomt, is er sprake van een ernstige vorm van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

    Met de onder b. bedoelde (re-integratie)voorziening wordt gelijk gesteld een voorziening in het kader van een inburgeringstraject of een traject dat wordt aangeboden door de Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).

    In onderdeel c. gaat het om verbaal of fysiek agressief gedrag. Met gedrag jegens het college wordt mede bedoeld gedrag ten opzichte van personen die in het kader van de uitvoering van de IOAW/Z ten dienste of in opdracht van het college werkzaam zijn. Daaronder vallen tevens personen die betrokken zijn bij de uitvoering van voorzieningen op grond van de IOAW/Z.

    Volgens de Centrale Raad van Beroep kan een maatregel wegens agressief gedrag alleen worden opgelegd als er een direct verband is tussen dit gedrag en de verlening van de uitkering.

    Het college kan van de belanghebbende verlangen dat deze onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten verricht (tegenprestatie). Onder d. van dit artikel wordt het niet (voldoende) meewerken beschouwd als een vorm van ernstig tekortschieten in de opgelegde verplichtingen.

    Artikel 5 Maximering

    Een maatregel is geen boete. Een verlaging kan nooit hoger zijn dan het recht op uitkering over de maand waarin deze is opgelegd. Onder netto uitkering wordt in dit verband verstaan de uitkeringsnorm (art. 1, lid sub d van deze verordening) min de volgens de wet in aanmerking te nemen inkomsten.

    Artikel 6 Zeer ernstig tekortschieten

    Het betreft in dit artikel dezelfde (verwijtbare) gedragingen als in artikel 4, maar dan in ernstiger mate. Dat rechtvaardigt een zwaardere maatregel, namelijk 100% van de uitkering over een maand.

    In het tweede lid is een aantal situaties genoemd waarbij in elk geval sprake is van zeer ernstig tekortschieten. Hieronder valt mede de weigering van een werkaanbod in het kader van Work First.

    Artikel 7 Weging van het gedrag

    Bij het oordeel van het college over de mate waarin de belanghebbende is tekortgeschoten wordt meegewogen in hoeverre diens gedraging hem te verwijten valt. Hiermee wordt recht gedaan aan de omstandigheden in het individuele geval. Het zal in het algemeen nodig zijn om de belanghebbende te horen.

    Deze weging kan zowel tot een lagere als tot een hogere maatregel leiden dan als geregeld in de artikelen 3, 4 en 6. Let wel: bij het ontbreken van elke verwijtbaarheid wordt geen maatregel opgelegd.

    In het tweede lid wordt gedoeld op gevallen waarin sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag (recidive). Dat zal dus meestal leiden tot een hogere maatregel.

    Het begrip recidive wordt in de nadere regels als bedoeld in artikel 2 tweede lid van deze verordening uitgewerkt.

    Artikel 8 Weging van de gevolgen van de maatregel

    Als de maatregel leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de belanghebbende of diens gezin, kan deze worden gematigd. Ook hier is dus een individuele afweging vereist.

    Een maatregel beoogt gedragsbeïnvloeding. Als de belanghebbende inmiddels aantoonbaar zijn gedrag heeft verbeterd kan dat aanleiding zijn om de maatregel lager vast te stellen of niet op te leggen als positieve prikkel. Dit is vastgelegd in het tweede lid. Als er een maatregel is opgelegd over een periode langer dan drie maanden, wordt het besluit tot het opleggen van de maatregel binnen drie maanden heroverwogen.

    Artikel 9 Uitvoering

    De maatregel wordt zo snel als mogelijk opgelegd (lik op stuk) en het besluit wordt per gemotiveerde beschikking aan de belanghebbende bekendgemaakt.

    De verlaging vindt plaats op de eerstvolgende betaling van de uitkering en is dus toekomstgericht.

    Dit sluit aan bij de gedachte dat de maatregel een instrument tot gedragsbeïnvloeding is. Let wel: de maatregel kan volgens de jurisprudentie niet eerder ingaan dan de datum van het verwijtbare handelen of nalaten.

    Heeft de belanghebbende geen recht (meer) op uitkering, dan kan de maatregel niet worden geëffectueerd. Maakt hij echter binnen een jaar nadien weer aanspraak op uitkering, dan wordt de verlaging alsnog toegepast.

    Artikel 10, 11

    Deze artikelen behoeven geen toelichting.