Regeling vervallen per 03-06-2015

HORECAVERORDENING Utrecht 2013

Geldend van 14-03-2013 t/m 02-06-2015

Intitulé

HORECAVERORDENINGUtrecht 2013

De raad van de gemeente Utrecht;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

BESLUIT

vast te stellen de volgende

HORECAVERORDENING Utrecht 2013

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of anders dan om niet of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies wordt verstrekt, of dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan, een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

  • 2.

    onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt ook verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

  • 3.

    terras: het buiten de besloten ruimte van het horecabedrijf liggend deel, waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden verstrekt;

  • 4.

    houder: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon voor wiens rekening en risico het horecabedrijf wordt geëxploiteerd;

  • 5.

    leidinggevenden:

    • a.

      de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon voor wiens rekening en risico het horecabedrijf wordt geëxploiteerd.

    • b.

      de natuurlijke persoon, die algemene of onmiddellijke leiding geeft aan een horecabedrijf.

  • 6.

    bezoeker: een ieder die zich in een horecabedrijf bevindt, met uitzondering van:

    • a.

      leidinggevenden als bedoeld in het vijfde lid;

    • b.

      personen wier aanwezigheid in het horecabedrijf wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2 Exploitatievergunning

  • 1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester (exploitatievergunning).

  • 2. Het is verboden de aard van het horecabedrijf te wijzigen zonder daartoe strekkende vergunning.

  • 3. De burgemeester kan bepalen dat het gestelde in het eerste lid niet geldt voor één of meer in dat besluit aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in één of meer daarin aangewezen delen van de gemeente.

  • 4. De exploitatie van een horecabedrijf waarop een besluit als bedoeld in het derde lid van toepassing is, dient zodanig te geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 5. Horecabedrijven waarvoor op grond van het derde lid het gestelde in het eerste lid niet geldt, blijven wel, voor zover van toepassing, aan de bepalingen van de Horecaverordening gebonden.

Artikel 3 Voorschriften en beperkingen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid, zedelijkheid of het woon- en leefklimaat, voorschriften en beperkingen opleggen in een zelfstandig besluit of verbinden aan een exploitatievergunning.

  • 2. Voor zover een exploitatievergunning ook betrekking heeft op één of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen op de openbare weg, kan de burgemeester daaraan tevens voorschriften en beperkingen verbinden met het oog op het doelmatig gebruik van de openbare ruimte, het uiterlijk aanzien van de gemeente, de veiligheid, en het onderhoud van de openbare weg en de zich daarop, daarin, daaronder of daarboven bevindende voorzieningen.

  • 3. De burgemeester kan de aan een exploitatievergunning verbonden voorschriften en beperkingen wijzigen, dan wel nieuwe voorschriften en beperkingen aan een exploitatievergunning verbinden.

  • 4. Het is verboden te handelen in strijd met enig in een zelfstandig besluit opgelegde of aan de exploitatievergunning verbonden voorschrift of beperking.

Artikel 4 Tenaamstelling

  • 1. De exploitatievergunning wordt uitsluitend verleend aan en op naam gezet van de houder.

  • 2. De exploitatievergunning is niet overdraagbaar.

  • 3. In geval van beëindiging of overdracht van het horecabedrijf, is de houder verplicht dit direct schriftelijk aan de burgemeester mee te delen.

  • 4. Het adres, de aard, locatie en omvang van het horecabedrijf worden op de exploitatievergunning vermeld.

  • 5. De namen van de leidinggevenden zijn vermeld in de aanhangsel bij de exploitatievergunning.

Artikel 5 Vervallen exploitatievergunning

De exploitatievergunning vervalt wanneer:

  • a.

    de exploitatie van het horecabedrijf feitelijk is beëindigd of gedeeltelijk overgedragen;

  • b.

    zes maanden zijn verlopen na het onherroepelijk worden van de exploitatievergunning, zonder dat van deze vergunning gebruik is gemaakt;

  • c.

    gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen gebruik is gemaakt van de exploitatievergunning.

Artikel 6 Aanvraag

  • 1. De aanvraag om een exploitatievergunning geschiedt door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 2. In de aanvraag wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      het adres van het horecabedrijf;

    • b.

      de aard van het horecabedrijf;

    • c.

      de houder van het horecabedrijf en

    • d.

      de persoonsgegevens van de leidinggevenden.

  • 3. Bij de aanvraag dienen de volgende gegevens te worden overgelegd:

    • a.

      een burgerservicenummer van iedere leidinggevende;

    • b.

      een nauwkeurige beschrijving en plattegrond met duidelijke maatvoering van de indeling van het horecabedrijf en als het ook om een terras gaat een nauwkeurige beschrijving en plattegrond met duidelijke maatvoering van de ligging en omvang van dat terras.

  • 4. Indien de burgemeester zulks voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht kan hij de overlegging van aanvullende bescheiden en gegevens verzoeken.

  • 5. De aanvraag wordt niet in behandeling genomen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan het bepaalde in de geldende Legesverordening.

  • 6. Het bepaalde in het derde lid geldt niet ten aanzien van horecabedrijven waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Drank- en Horecawet.

Artikel 7 Eisen

  • 1. Voor het verkrijgen van een exploitatievergunning moeten leidinggevenden aan de volgende eisen voldoen:

    • a.

      zij mogen niet onder curatele staan dan wel uit de ouderlijke macht of voogdij ontzet zijn;

    • b.

      zij mogen niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;

    • c.

      zij moeten de leeftijd van éénentwintig jaar hebben bereikt

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet ten aanzien van horecabedrijven waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Drank- en Horecawet.

Artikel 8 Beslistermijn

  • 1. De burgemeester beslist op de aanvraag om vergunning binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag is ingekomen.

  • 2. De burgemeester kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. Indien voor het horecabedrijf tevens een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet is vereist, houdt de burgemeester, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, zijn beslissing aan totdat op de aanvraag om vergunning als bedoeld in de Drank- en Horecawet is beslist.

  • 4. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 5. Paragraaf 4.1.3.2. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 9 Melding verandering horecabedrijf

Indien een horecabedrijf een zodanige verandering ondergaat dat zij niet langer in overeenstemming is met de in de exploitatievergunning gegeven omschrijving, is de vergunninghouder verplicht bedoelde wijziging binnen één maand bij de burgemeester te melden. De burgemeester verstrekt, indien nog aan de op grond van deze Verordening gestelde eisen wordt voldaan, een gewijzigde vergunning, waarin de op grond van artikel 4 vereiste omschrijving is aangepast aan de nieuwe situatie.

Artikel 10 Weigeringgronden

  • 1. De burgemeester weigert de exploitatievergunning:

    • a.

      indien de exploitatie of vestiging van een horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan of daarmee gelijkte stellen regelingen;

    • b.

      indien niet is voldaan aan de eisen zoals gesteld in artikel 7;

    • c.

      indien voor het horecabedrijf een vergunning op grond van de Drank - en Horecawet is vereist en deze is geweigerd;

    • d.

      indien naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat, de openbare orde of veiligheid in de omgeving van het horecabedrijf op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf;

    • e.

      bij toepassing van het bepaalde onder d. houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en van de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal komen te liggen, de aard van het horecabedrijf, de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse al blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf, de wijze van bedrijfsvoering van de houder in deze of in andere horecabedrijven;

    • f.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid weigert de burgemeester de exploitatievergunning voor een bij het horecabedrijf behorend terras dat op de openbare weg is gelegen, indien dat terras niet voldoet aan het bepaalde in het bij deze verordening behorende Terrassenreglement.

  • 3. Voor horecabedrijven waarvan de exploitatievergunning op grond van artikel 11, eerste lid, onder e. of f., is ingetrokken, kan worden bepaald, dat een exploitatievergunning voor dat horecabedrijf gedurende een bij die intrekking vastgestelde termijn van ten hoogste vijfjaar wordt geweigerd.

Artikel 11 Intrekkinggronden

  • 1. De burgemeester trekt de exploitatievergunning in, indien:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, waardoor op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

    • b.

      niet langer wordt voldaan aan de in artikel 7 gestelde eisen;

    • c.

      voor het horecabedrijf een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet is vereist en deze is ingetrokken;

    • d.

      er persoon leidinggevende is geworden en deze niet op grond van artikel 14a is gemeld;

    • e.

      zich in of vanuit het betrokken horecabedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de exploitatievergunning gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;

    • f.

      de openbare orde, veiligheid of het woon - en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf op ontoelaatbare wijze wordt verstoord door de aanwezigheid van dat bedrijf.

    • g.

      het horecabedrijf is gewijzigd zonder voorafgaande melding aan de burgemeester als bedoeld in artikel 9.

  • 2. De burgemeester kan een exploitatievergunning intrekken, indien:

    • a.

      gehandeld wordt in strijd met enig bij of krachtens deze verordening of de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur gegeven voorschrift of beperking;

    • b.

      gehandeld wordt in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze verordening;

    • c.

      de omstandigheden of inzichten zodanig zijn gewijzigd, dat de exploitatievergunning, indien zij thans was aangevraagd, zou zijn geweigerd;

    • d.

      de houder daarom verzoekt;

    • e.

      een vergunninghouder in een periode van twee jaar tenminste driemaal op grond van artikel 14a om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 14a, zesde lid.

Artikel 12 Openings- en sluitingstijden

  • 1. Een horecabedrijf mag, met uitzondering van een bijbehorend terras, dagelijks voor bezoekers geopend zijn van 00.00 uur tot 24.00 uur.

  • 2. Een bij het horecabedrijf behorend terras mag dagelijks voor het publiek geopend zijn van 09.00 uur tot uiterlijk 01.00 uur.

  • 3. De burgemeester kan ruimere openingstijden vaststellen voor een bij één of meer soorten horecabedrijven behorend terras in een door hem aan te wijzen gebied en gedurende een bepaalde periode.

  • 4. Het is verboden een horecabedrijf, dat uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij een sport-of jeugdorganisatie of -instelling voor bezoekers geopend te houden in de nachten van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag van 02.00 uur tot 07.00 uur en in de overige nachten van 00.30 uur tot 07.00 uur.

  • 5. De burgemeester is bevoegd bij een bijzondere gebeurtenis onder door hem te stellen voorschriften ontheffing van het bepaalde in het vierde lid te verlenen.

  • 6. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of ter bescherming van het woon- en leefklimaat of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden, voor één of meer horecabedrijven of voor horecabedrijven in een bepaald gebied de openingstijden als bedoeld in het eerste, tweede en vierde lid al dan niet tijdelijk beperken.

  • 7. De bepalingen van dit artikel gelden slechts voor een horecabedrijf voor zover daarvoor bij of krachtens de Winkeltijdenwet geen andere openingstijden zijn bepaald.

Artikel 13 Sluiting

  • 1. De burgemeester kan een horecabedrijf sluiten, indien:

    • a.

      dat bedrijf wordt geëxploiteerd zonder geldige exploitatievergunning;

    • b.

      dat bedrijf wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de exploitatievergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

  • 2. De burgemeester kan één of meer horecabedrijven in het belang van de openbare orde, veiligheid, woon- en leefklimaat, gezondheid of zedelijkheid, of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden, voor een bepaalde duur sluiten.

  • 3. De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van het horecabedrijf is aangebracht.

  • 4. Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 5. Het in het tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het onderwerp van de regeling van het tweede lid wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 14 Aanwezigheid leidinggevende

Het is verboden een horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben indien niet in het horecabedrijf aanwezig is:

  • a.

    een leidinggevende die vermeld staat op het aanhangsel bij de vergunning, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, of

  • b.

    een persoon wiens bijschrijving op grond van artikel 14a, eerste lid, is gemeld, mits de ontvangst van die melding is bevestigd, zolang nog niet op die melding is beslist.

Artikel 14a Melden leidinggevenden

  • 1. De vergunninghouder meldt aan de burgemeester welke persoon hij verzoekt als leidinggevende bij of af te schrijven.

  • 2. De melding op grond van het eerste lid geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.

  • 3. De aanvraag tot wijziging moet geschieden door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier of elektronische informatiedrager en moet van de benodigde bijlagen zijn voorzien.

  • 4. De burgemeester bevestigt schriftelijk of elektronisch onverwijld de ontvangst van de aanvraag.

  • 5. Direct na de melding mag de leidinggevende als zodanig werkzaam zijn.

  • 6. De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel indien: niet voldaan wordt aan het gestelde in artikel 7, eerste lid

  • 7. De burgemeester verwijdert de leidinggevende uit het aanhangsel indien:

    • a.

      de leidinggevende hier zelf om verzoekt;

    • b.

      de vergunninghouder hier om verzoekt;

    • c.

      de vergunninghouder ter verkrijging van het gewijzigde aanhangsel onjuiste dan wel onvolledige gegevens heeft verstrekt;

    • d.

      niet langer wordt voldaan aan het gestelde in artikel 7, eerste lid.

  • 9. De vergunninghouder ontvangt een gewijzigd aanhangsel.

  • 10. In het aanhangsel worden opgenomen:

    • -

      de persoonsgegevens van de leidinggevenden.

Artikel 15 Handel

  • 1. Het is verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in het horecabedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

Artikel 16 Zichtbaarheid

De houder is, indien hij daartoe door de burgemeester is aangeschreven, verplicht ervoor zorg te dragen dat steeds wanneer bezoekers in het horecabedrijf aanwezig zijn, van buiten af kan worden waargenomen, hetgeen daarbinnen voorvalt.

Artikel 17 Aanwezigheid in een gesloten horecabedrijf

  • 1. Het is bezoekers verboden in een horecabedrijf aanwezig te zijn gedurende de tijd dat dit bedrijf bij of krachtens deze verordening gesloten dient te zijn.

  • 2. Het is verboden een horecabedrijf geopend te hebben, daarin bezoekers te ontvangen, toe te laten of aanwezig te hebben, gedurende de tijd dat dit bedrijf bij of krachtens deze verordening gesloten dient te zijn.

Artikel 18 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 19 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 20 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bijbesluit van de burgemeester aangewezen ambtenaren.

Artikel 21 Bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in deze verordening geen op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven is in de zin van artikel 174 Gemeentewet treedt niet de burgemeester, maar het college van burgemeester en wethouders op als bevoegd orgaan.

Artikel 22 Overgangsrecht

Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de verordening als bedoeld in artikel 23, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op de aanvraag is beslist, worden daarop de bepalingen van de onderhavige verordening toegepast.

Artikel 23 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking een dag na de datum van bekendmaking.

  • 2. Per die datum wordt de Horecaverordening Utrecht 2004 (Herdruk Gemeenteblad van Utrecht 2010, nr. 57) ingetrokken.

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Horecaverordening Utrecht 2013

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 28 februari 2013.

De griffier, De burgemeester,

Drs. A.A.H. Smits Mr. A. Wolfsen

BIJLAGE 1 BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2013, NR. 21

TOELICHTING

ALGEMEEN

Op 1 januari 2013 treedt de nieuwe Drank- en Horecawet in werking. Dit is reden om de Horecaverordening Utrecht 2004 aan te passen en aan te laten sluiten op deze nieuwe wet. Verder is dit een natuurlijk moment de regeldruk te verminderen en de administratieve lasten voor ondernemers te verlichten. Daarnaast is de Verordening verbeterd, in juridisch en technisch opzicht.

De grootste aanpassing van de Verordening betreft de meldingsplicht voor nieuwe leidinggevenden. Door slechts een melding te eisen voor nieuwe leidinggevenden hoeft niet een gewijzigde vergunning aangevraagd en verleend te worden. Dit betekent minder administratieve lasten voor de ondernemers. Bovendien kunnen de gemelde leidinggevenden direct aan de slag en hoeven zij niet wachten totdat de melding is goedgekeurd en bijgeschreven is op het aanhangsel.

De bevoegdheid van de raad tot het maken van deze verordening vloeit voort uit artikel 149 van de Gemeentewet. De bepalingen van de verordening mogen ingevolge artikel 121 van de Gemeentewet niet in strijd zijn met hogere regelgeving.

Naast een exploitatievergunning op grond van deze verordening kan degene die een horecabedrijf wil gaan exploiteren nog andere vergunningen nodig hebben. Met name worden hier genoemd de vergunning op grond van de Drank- en Horecawet voor het schenken van alcoholhoudende drank, alsmede de omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik. Deze laatste vergunning betreft het brandveilig gebruik van de betreffende inrichting indien er meer dan 50 personen aanwezig kunnen zijn in de inrichting. Horecaondernemers dienen overigens nog met tal van andere regelingen rekening te houden zoals met de Wet Milieubeheer en het daarop gebaseerde Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer, de Wet op de kansspelen, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Opiumwet.

Gelet op de reeds bestaande regelgeving rijst wellicht de vraag waarom ook nog een horecaverordening?

Een antwoord hierop is in de eerste plaats gelegen in het feit dat de onderhavige verordening voornamelijk ziet op bescherming van de openbare orde, veiligheid, gezondheid, zedelijkheid en het woon- en leefklimaat. Het voorkomen en beperken van overlast kan zowel met het oog op bescherming van de openbare orde als met het oog op bescherming van het woon- en leefklimaat geschieden. De reeds bestaande regelgeving (zoals de Drank- en Horecawet, maar ook het Besluit algemene regels inrichtingen milieubheer) biedt hiertoe onvoldoende of geen mogelijkheden. Zo ziet het Besluit algemene regels inrichtingen miliieubeheer op bescherming van het milieu.

De Drank- en Horecawet ziet alleen op alcoholverstrekkende bedrijven en de sociaal hygiënische aspecten die hiermee samenhangen. De Drank- en Horecawet kent slechts één bepaling die betrekking heeft op openbare orde, veiligheid of zedelijkheid en dit betreft een imperatieve intrekkinggrond indien zich in de inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid (artikel 31, eerste lid, onder c).

In verband met de eisen ten aanzien van subsidiariteit en proportionaliteit moeten in de horeca-inrichting dan wel zeer ernstige feiten zijn voorgevallen, feiten die het toepassen van een zware maatregel als het intrekken van een vergunning rechtvaardigen. Dit blijkt ook uit het feit dat bij een dergelijke intrekking bepaald kan worden dat de vergunning voor maximaal vijfjaar kan worden geweigerd (artikel 27, tweede lid van de Drank- en Horecawet). Kortom ook de nieuwe Drank- en Horecawet biedt op dit moment nog steeds onvoldoende mogelijkheden om de bescherming van de openbare orde, veiligheid, gezondheid, zedelijkheid en het woon- en leefklimaat rondom horecabedrijven gestalte te geven).

In de tweede plaats vallen onder de werking van de horecaverordening ook alcoholvrije bedrijven, zoals bijvoorbeeld koffie- en theehuizen, lunchrooms, maar ook coffeeshops (deze laatste vanwege het feit dat er alcoholvrije dranken worden verstrekt).

Voorts biedt de horecaverordening de mogelijkheid om, in het geval bestuursrechtelijke handhaving noodzakelijk is, maatwerk te leveren. Zo is het soms niet noodzakelijk de gehele vergunning in te trekken, maar is het opleggen van een sluitingsuur of een tijdelijke sluiting, of zelfs het deels intrekken van de vergunning een meer passende maatregel.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Onderdeel 1 Horecabedrijf

Het gaat hier om een vrij ruime omschrijving van het begrip horecabedrijf. Als horecabedrijf worden tevens aangemerkt een bar, automatiek, ijssalon, bistro, crêperie, croissanterie, zalenexploitatie, ontmoetingscentrum, sociëteit, etc. Ook afhaalzaken vallen onder het begrip. Zolang er geen logies worden verstrekt, of dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt valt een hotel niet onder de definitie van een horecabedrijf. In dat geval hoeft er geen leidinggevende aanwezig te zijn.

Voor alle duidelijkheid zij vermeld, dat zeker niet beoogd is om inrichtingen voor straathandel als bedoeld in afdeling 5.3. van de Apv alsmede inrichtingen voor standplaatsen als bedoeld in de Standplaatsenverordening en de Marktverordening onder dit begrip te brengen.

Coffeeshops

Coffeeshops worden gereguleerd door middel van het Utrechtse softdrugsbeleid. Op grond van het geldende softdrugsbeleid worden coffeeshops alleen gedoogd, indien zij aan een aantal criteria voldoen. Zo mag een coffeeshop zich alleen vestigen in een alcoholvrij horecabedrijf. Voor de exploitatie van een alcoholvrij horecabedrijf is een exploitatievergunning vereist ingevolge de onderhavige Horecaverordening. Aldus vallen coffeeshops in verband met de verstrekking van alcoholvrije drank onder de werking van de Horecaverordening. Let wel, de vergunningplicht heeft geen betrekking op de verkoop van softdrugs. Gelet op jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak is er geen reden om aan te nemen, dat dit beleid in strijd is met artikel 13b van de Opiumwet, zodat de toepassing van dit beleid kan worden voortgezet.

Onderdeel 2

De bepalingen uit deze verordening hebben betrekking op de ruimten die tot het horecabedrijf gerekend kunnen worden. Tot het horecabedrijf worden gerekend, de ruimten waar de eigenlijke horeca-activiteiten of werkzaamheden worden uitgeoefend. Zo behoort boven het bedrijf gelegen woonruimte in principe niet tot het horecabedrijf. Een terras behoort op grond van de begripsomschrijving tot het horecabedrijf.

Onderdeel 3 Terras

De begripsomschrijving van terras en de verbodsbepalingen van artikel 1 van het Terrassenreglement sluiten nauw op elkaar aan.

Onderdeel 4 Houder

De exploitatievergunning wordt verleend aan de houder. Het moge duidelijk zijn dat hiermee de ondernemer wordt bedoeld. Een onbeperkt gevolmachtigde kan eveneens als houder worden aangemerkt. Een beperkt gevolmachtigde wordt niet als houder beschouwd. Het kan voorkomen dat meerdere personen als houder aangemerkt moeten worden. Dit zou zich kunnen voordoen bij een vennootschap onder firma (VOF). Voor alle duidelijkheid wordt er op gewezen dat een VOF geen rechtspersoon is. De houder is in beginsel altijd verantwoordelijk voor de gang van zaken in en om het horecabedrijf.

Onderdeel 5 Leidinggevende(n)

De omschrijving van het begrip "leidinggevende" sluit zoveel mogelijk aan bij die van het begrip "leidinggevende" in artikel 1 van de Drank- en Horecawet. Het algemene begrip leidinggevende omvat de ondernemer, de beheerder en de bedrijfsleider. De ondernemer is beschreven onder a, de bedrijfsleider en beheerder onder b. Met het aanmerken van de ondernemer als leidinggevende staat buiten twijfel dat deze verantwoordelijk is voor de gang van zaken. Voor alle leidinggevenden gelden de eisen van artikel 7. Bij een besloten vennootschap zullen alle bestuurders aan de eisen moeten voldoen, aangezien bij hen de algemene leiding van de onderneming berust. In geval de besloten vennootschap een onderdeel is van een holdingstructuur gelden de gestelde eisen op het niveau van de werkmaatschappij, dus niet voor de bestuurders van de "holding". Bij een vennootschap onder firma gelden de eisen voor alle vennoten.

Onderdeel 6 Bezoeker

Naast de leidinggevenden van het horecabedrijf zijn er categorieën van personen die worden uitgezonderd van het begrip bezoekers. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat het wonen door sluitingstijden of bijvoorbeeld een opgelegde sluiting wordt ingeperkt. Voor het geval de houder boven het bedrijf woont of via het bedrijf de toegang tot de woning verkregen dient te worden, moet dit mogelijk blijven voor hem en zijn gezinsleden. Uiteraard geldt dit ook voor andere bewoners. Bij het bepaalde onder b. moet onder meer gedacht worden aan in de inrichting werkzame personeelsleden, personen die onderhoud of herstelwerkzaamheden moeten verrichten, politiepersoneel, toezichthouders en andere ambtenaren in functie, aan artsen e.d.

Artikel 2 Exploitatievergunning

Eerste lid

Het eerste lid introduceert de vergunningplicht. In het algemene deel van de toelichting is reeds aangegeven wat de achtergrond van de exploitatievergunning is. De vergunningplicht is in het leven geroepen in het belang van openbare orde, veiligheid, gezondheid en het woon- en leefklimaat en maakt een preventieve toetsing ter bescherming van deze belangen mogelijk.

Tweede lid

Dit verbod is opgenomen omdat bij wijziging van de aard van het horecabedrijf opnieuw een toetsing aan de verordening noodzakelijk is. Bij een dergelijke wijziging kan onder andere sprake zijn van het niet meer in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan of leefmilieuverordening. Ook in het kader van de bescherming van de belangen met het oog waarop de vergunningplicht in het leven is geroepen is een nieuwe preventieve toetsing noodzakelijk. Indien een houder de aard van zijn horecabedrijf wenst te wijzigen dient hij hiertoe dan ook een nieuwe aanvraag om vergunning in te dienen. Een nieuwe exploitatievergunning moet zijn aangevraagd en verleend alvorens de aard van het horecabedrijf wordt gewijzigd.

Derde lid

Deze bepaling is in het leven geroepen om de mogelijkheid te scheppen de vergunningplicht niet van toepassing te laten zijn op bepaalde soorten horecabedrijven. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan horecabedrijven die weliswaar onder de omschrijving van het begrip horecabedrijf als bedoeld in deze verordening vallen, maar waarbij de bescherming in verband waarmee de vergunningplicht in het leven is geroepen niet of nauwelijks een rol speelt (omdat er bijvoorbeeld geen overlast van dit soort bedrijven te verwachten is). Gedacht kan o.a. worden aan vergaderaccommodatie, logiesgedeelte van een hotel.

Vierde lid en vijfde lid

Uiteraard spreekt het voor zich dat niet vergunningplichtige horecabedrijven de belangen met het oog waarop de vergunningplicht in het leven is geroepen niet op ontoelaatbare wijze mogen aantasten. Indien nodig met het oog op de naleving van de in dit lid opgenomen norm, kan bestuursdwang worden aangezegd of een dwangsom worden opgelegd.

Overigens is in het besluit om bepaalde categorieën horecabedrijven van de vergunningplicht uit te zonderen de voorwaarde opgenomen dat deze bedrijven zich wel aan de bepalingen uit de Horecaverordening dienen te houden. Gebeurt dit toch, dan kan handhavend worden opgetreden wegens handelen in strijd met bepaalde in de Horecaverordening. In het handhavingsbesluit kunnen voorschriften en beperkingen worden opgenomen (zoals bijv. het opnemen van een sluitingstijd). Op deze manier wordt gewaarborgd dat er geen ontoelaatbare inbreuk wordt gemaakt op het woon-en leefklimaat.

Artikel 3 Voorschriften en beperkingen

In dit artikel is uit oogpunt van duidelijkheid en ter uitsluiting van elke twijfel de bevoegdheid om voorschriften en beperkingen aan een vergunning te verbinden uitdrukkelijk vastgelegd. Voorschriften of beperkingen mogen alleen aan de vergunning verbonden worden of in een zelfstandig besluit opgelegd worden indien deze strekken ter bescherming van de belangen die beoogd worden in de Horecaverordening.

Niet-nakoming van voorschriften of beperkingen die aan een vergunning verbonden zijn of in een zelfstandig besluit zijn opgelegd, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning dan wel voor verdere toepassing van administratieve sancties (bijvoorbeeld het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom). In artikel 11, tweede lid, onder a, is deze intrekkingbevoegdheid vastgelegd.

Op grond van artikel 19 wordt het overtreden van een voorschrift of beperking met straf bedreigd.

Tweede lid

In dit lid wordt met veiligheid met name gedoeld op de verkeers- en brandveiligheid.

Artikel 4 Tenaamstelling

Op basis van dit artikel is de vergunning persoonsgebonden. De term persoonsgebonden kan duiden op de natuurlijke persoon, maar ook op een rechtspersoon. De vergunning wordt immers verleend en op naam gezet van de houder en uit de definitie van artikel 1 onder 4 volgt dat de houder een natuurlijke persoon of een rechtspersoon kan zijn. Dat de vergunning persoonsgebonden is, is niet zonder reden. De houder speelt een belangrijke rol in de wijze van exploitatie en bedrijfsvoering en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie de openbare orde, veiligheid, gezondheid, zedelijkheid of het woon- en leefklimaat beïnvloedt. Omdat de vergunning persoonsgebonden is, is deze niet overdraagbaar.

Artikel 5 Vervallen exploitatievergunning

Onder a.

Dit hangt samen met de bepaling dat een exploitatievergunning niet overdraagbaar is en voorkomt dat bijvoorbeeld bij overdracht van een horecabedrijf zonder dat hiervoor vergunning is verleend een zware intrekkingprocedure moet worden gevolgd. Het feit dat de exploitatie is beëindigd of overgedragen kan onder andere blijken uit informatie van omwonenden, uit gegevens van de Kamer van Koophandel, het feit dat de op de vergunning vermelde leidinggevenden niet aanwezig zijn, en dergelijke. De exploitatievergunning wordt geacht te zijn vervallen bij een gedeeltelijke overdracht van het horecabedrijf indien zich een wijziging heeft voorgedaan van één of meer ondernemers/ vennoten van een VOF. De ondernemingsvorm Vennootschap Onder Firma geldt als een natuurlijk persoon. Indien een VOF bestaande uit twee natuurlijke personen van samenstelling verandert, zijn de nieuwe personen niet rechthebbende van de verleende vergunning.

Onder b. en c.

Bij beide onderdelen is aangesloten bij de Drank - en Horecawet. Met deze onderdelen wordt de geldigheid van vergunningen waarvan geen gebruik wordt gemaakt beperkt. Onderdeel b. ziet op vergunningen waarvan na de verlening in het geheel geen gebruik is gemaakt. Onderdeel c. ziet op vergunningen waarvan na verlening wel gebruik is gemaakt, maar dit gebruik op enig moment wordt gestaakt.

Artikel 6 Aanvraag

Algemeen

Om een aanvraag om vergunning te kunnen beoordelen is het van belang dat de aanvrager de nodige gegevens en bescheiden verschaft. Zie hiertoe ook de artikelen 4:2 tot en met 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Met het oog hierop is in dit artikel bepaald dat de aanvrager gebruik dient te maken van een aanvraagformulier. Indien niet of niet volledig wordt voldaan aan het bepaalde in dit artikel kan de burgemeester, nadat de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de omissie te verhelpen, besluiten de aanvraag buiten behandeling te laten op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Derde lid

Ten opzichte van de Horecaverordening 2004 is een groot aantal gegevens komen te vervallen. Dit draagt bij aan de administratieve lastenverlichting van de ondernemers. Achtereenvolgens gaat het om de volgende gegevens:

  • 1.

    Afschrift van de Gemeentelijke Basisadministratie

    Omdat (een deel van ) de medewerkers van de gemeente toegang heeft tot zowel het lokale als het landelijke register van Gemeentelijke Basisadminsitratie(s) is de noodzaak vervallen om voor elke leidinggevende een afschrift te vragen.

  • 2.

    Verklaring omtrent Gedrag (VOG) Gemeente Utrecht

    De verklaring omtrent gedrag is als indieningsvereiste geschrapt. De VOG wordt landelijk uitgegegeven en is gebaseerd op gegevens van het Centraal Justitieel Documentatieregister en/of het politieregister. Ook mogen leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Het onderzoek dat hieraan ten grondslag ligt, wordt lokaal uitgevoerd en bevat meer gegevens dan bij een VOG. Hierdoor heeft de VOG aan waarde verloren. In praktijk werd derhalve al niet meer om de VOG gevraagd. Met het schrappen van dit lid wordt de regelgeving in overeenstemming met de praktijk gebracht.

  • 3.

    Kopie inschrijving handelsregister Kamer van Koophandel

    Ook hiervoor geldt dat de medewerkers van de gemeente zelf het handelsregister kunnen raadplegen, zodat de noodzaak voor het opvragen van een kopie is komen te vervallen.

Opgenomen was dat voorafgaand aan de vergunningverlening duidelijk moet zijn dat er geen strijd is met het bestemmingsplan op de locatie van (het beoogde) bedrijfspand. Hiervoor leverde de aanvrager de verklaring omtrent bestemming en gebruik in. Echter zowel de verklaring als het bestemmingsplan wordt gemaakt door de gemeente. Daarom vragen de medewerkers in praktijk niet meer om deze verklaringen. De medewerkers kunnen immers zelf inzien of het beoogde gebruik aan de bestemming voldoet. Het is derhalve niet noodzakelijk dat de vergunningaanvrager deze gegevens aanlevert.

Onder a.

Het is voldoende om het Burger Service Nummer op te geven. Aan de hand hiervan kan de identiteit van de leidinggevende worden vastgesteld. Een kopie van een legitimatiebewijs is hiermee overbodig geworden.

Onder b.

Bij het aanvragen van een exploitatievergunning voor een horecabedrijf dient een situatietekening van het te exploiteren terras te worden ingediend, waarin alle op het terras te plaatsen voorwerpen (aantallen en soorten tafels en stoelen, parasols en afscheidingen), de voorgestelde wijze van markering en de daarop voorkomende reclame-uitingen moeten worden opgenomen. Bij de totale exploitatieaanvraag worden ook welstandsaspecten afgewogen.

Vierde lid

Indien de burgemeester zulks voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht kan hij de overlegging van aanvullende bescheiden en gegevens verzoeken. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een arbeidsovereenkomst als het gaat om leidinggevenden als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, onder b., een document waaruit blijkt dat de houder gerechtigd is over de ruimte te beschikken, waarin het horecabedrijf is of wordt gevestigd, jaarstukken, accountantsverklaring, verklaring Belastingdienst, verklaring UWV, informatie uit kadaster, afrekeningen van nutsbedrijven, contracten speelautomaten etc. Extra informatie kan gevraagd worden ter verduidelijking maar bijvoorbeeld ook om te achterhalen of de Wet Bibob ingezet moet worden.

Zesde lid

Het niet voldoen in het bepaalde in dit artikel houdt geen opschorting van de beslistermijn in.

Zevende lid

Een uitzondering wordt gemaakt voor alcoholverstrekkende horecabedrijven waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Drank- en Horecawet. Immers in het kader van deze wet dienen deze gegevens al te worden overgelegd. Zie ook de toelichting bij artikel 7, derde lid.

Artikel 7 Eisen leidinggevenden

Eerste lid

In dit lid zijn een aantal vereisten opgenomen waaraan leidinggevenden dienen te voldoen. Deze eisen zijn opgenomen omdat de persoon van de leidinggevende van belang is voor de wijze van exploitatie van het horecabedrijf. Zo zal een leidinggevende het personeel alsmede bezoekers moeten kunnen aanspreken op hun gedrag. Hierbij zal het eigen gedrag van de leidinggevende een grote rol spelen.

Zo mag een leidinggevende niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Als voorbeelden van slecht levensgedrag worden in ieder geval de volgende zaken beschouwd: betrokkenheid bij geweldsdelicten, witwaspraktijken, gebruik en/of handel in drugs, rijden onder invloed, discriminatie, eerdere weigering van een vergunning vanwege levensgedrag en dergelijke. In beginsel zullen gedragingen en veroordelingen die in een periode van vijfjaar voorafgaand aan het besluit hebben plaatsgevonden, worden meegenomen in de beoordeling omtrent het levensgedrag. Dit om te voorkomen dat iemand levenslang wordt achtervolgd door in het verleden gemaakte fouten. De burgemeester weigert de aanvraag voor een vergunning indien gedraging(en) en/of veroordeling(en) getuigen dat de leidinggevende van slecht levensgedrag is. Met de eis ten aanzien van levensgedrag wordt aansluiting gezocht bij de bestaande jurisprudentie en het Besluit eisen zedelijk gedrag, beiden gebaseerd op de Drank- en Horecawet. Indien er wel gedraging(en) en/of veroordeling(en) in de vijf jaar voorafgaand aan het besluit hebben plaatsgevonden, die leiden tot een beoordeling van het levensgedrag, kunnen gedragingen en/of veroordelingen langer dan vijf jaar voorafgaand aan het besluit in de beoordeling worden betrokken.

Met de leeftijdseis van 21 jaar wordt aangesloten bij de Drank- en Horecawet. De leeftijd van 21 jaar biedt in het algemeen een betere waarborg voor een goede bedrijfsvoering met het oog op de orde in het bedrijf als ook de openbare orde en het woon- en leefklimaat. De leeftijdseis is bovendien in overeenstemming met wat naar de huidige inzichten aan personen van die leeftijd kan worden overgelaten. Van een persoon die deze leeftijd heeft bereikt, mag een zekere mate aan levenservaring, verantwoordelijkheidsgevoel en overwicht verwacht worden.

Tweede lid

Dit lid is toegevoegd om een dubbele toetsing te voorkomen voor alcoholverstrekkende horecabedrijven waarvoor vergunning is verleend op grond van de Drank- en Horecawet. Deze eisen worden immers al getoetst in het kader van die wet. Met het opnemen van het bepaalde in dit lid (in combinatie met het gestelde in het zevende lid van artikel 6) is tevens beoogd niet te treden in hogere regelgeving.

Artikel 8 Beslistermijn

Eerste lid

Deze termijnen stonden reeds in de oude verordening. Niet gebleken is dat dit in het algemeen geen haalbare termijn is. Het hanteren van deze termijn betekent overigens niet dat afhandeling van vergunningaanvragen acht weken in beslag neemt. Veelal zal de afhandeling sneller plaatsvinden. De beslistermijn begint te lopen op de dag na die waarop de aanvraag is ontvangen. Deze termijn wordt opgeschort indien de aanvrager wordt verzocht zijn aanvraag aan te vullen (artikel 4:15 Algemene wet bestuursrecht).

Tweede lid

Verlenging is een besluit.

Derde lid

Opname van deze bepaling is noodzakelijk in verband met de weigeringsmogelijkheid van artikel 10, eerste lid, onder d. In het algemeen zal de termijn van het eerste lid worden gehaald.

Vierde lid

Gelet op de aard van de vergunning en de effecten die een horecabedrijf op het woon- en leefklimaat en de openbare orde kunnen hebben, is toepassen van de lex silencio positivo niet wenselijk.

Vijfde lid

Dit betreft de mogelijkheid van een aanvrager een dwangsom van het bestuursorgaan te eisen indien dit bestuursorgaan niet tijdig op zijn aanvraag beslist.

Artikel 9 Melding verandering horecabedrijf

Met dit artikel is aansluiting gezocht met de Drank-en Horecawet alsmede met de ervaringen uit de praktijk. Het komt nog weieens voor dat de aard van het horecabedrijf wordt gewijzigd, zonder dat het bestuursorgaan hiervan op de hoogte is. Bijvoorbeeld het veranderen van een restaurant in een café. Dit betekent een verzwaring van de categorie. In dat geval is het noodzakelijk de wenselijkheid hiervan te toetsen. Met dit artikel wordt de ondernemer verplicht een dergelijke wijziging te melden bij de burgemeester. Laat hij dit na, dan vormt dit een grond voor intrekking (zie artikel 11, onder g.).

Artikel 10 Weigeringsgronden

Algemeen

De weigeringsgronden zijn aangescherpt en uitgebreid. Daarnaast zijn de weigerings- en intrekkinggronden op elkaar afgestemd. Toegevoegd is de mogelijkheid de vergunning te weigeren (eerste lid, onder d.) of in te trekken (artikel 11, eerste lid, onder c.) indien voor het horecabedrijf eveneens een Drank- en Horecawetvergunning is vereist en deze is ingetrokken of geweigerd. Voor veel horecabedrijven zijn beide vergunningen vereist en kan het horecabedrijf niet geëxploiteerd worden indien één van beide ontbreekt of geweigerd of ingetrokken is. Daarnaast is de mogelijkheid gecreëerd om bij intrekking van de vergunning te bepalen dat een nieuwe vergunning gedurende maximaal vijfjaar niet zal worden verleend (derde lid).

De intrekking moet dan wel gebaseerd zijn op vrees voor gevaar voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Met deze bepaling kan "de loop" naar een bepaald horecabedrijf er uit gehaald worden. Voor beide mogelijkheden is aansluiting gezocht bij de Drank- en Horecawet.

Eerste lid, onder a.

In de praktijk komt het regelmatig voor, dat bij de beoordeling van een vergunningaanvraag noch de openbare orde noch het woon- en leefklimaat zich tegen verlening verzetten, terwijl het geldende bestemmingsplan (of daarmee gelijkte stellen regelingen zoals de beheerverordening of de Verordening Voorschriften bebouwde kom) vestiging van een horecabedrijf ter plaatse niet toelaat. Het is dan moeilijk uitte leggen dat de exploitatievergunning moet worden verleend, maar dat daarvan geen gebruik gemaakt kan worden. Daartoe is strijd met het bestemmingsplan als imperatieve weigeringgrond opgenomen.

Op grond van het eerste lid, onder a., dient de burgemeester te beoordelen of er sprake is van strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan (of een daarmee gelijk te stellen regeling).

Wil nieuwe horeca zich vestigen of bestaande horeca uitbreiden en is dat in strijd met het bestemmingsplan, dan wordt beoordeeld of deze plannen vallen binnen het beleidskader horeca. Het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht dient als kader voor de toetsing en sturing van horecaontwikkelingen bij verzoeken om vergunning om af te wijken van het bestemmingsplan of bij wijzigingen van bestemmingsplannen. In het OHU zijn verschillende gebieden aangewezen waar uitbreiding van horeca mogelijk is. Is uitbreiding van horeca mogelijk, dan kan ontheffing van het bestemmingsplan worden verleend. Het betreft hier een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het college besluit na een belangenafweging of zij gebruik maakt van haar bevoegdheid om ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen.

Ten aanzien van een aanvraag om terras bepaalt het OHU dat waar horeca is toegestaan, in principe terras is toegestaan, zolang het past in het Terrassenreglement en voldoet aan reguliere wet- en regelgeving.

Eerste lid, onder b.

Zie de toelichting bij artikel 7.

Eerste lid, onder c.

Zie de algemene toelichting bij dit artikel.

Eerste lid, onder d. en e.

Bij een weigering op deze gronden dient de burgemeester aan te tonen of aannemelijk te maken, dat de aanwezigheid dan wel de exploitatie van het betrokken horecabedrijf het woon- en leefklimaat of de openbare orde en veiligheid op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloedt. In het algemeen mag de burgemeester afwijzend beslissen op een aanvraag om een vergunning, indien verlening niet strookt met het op de verordening gebaseerde beleid. Wel zal de burgemeester steeds moeten nagaan, of bijzondere omstandigheden nopen tot het maken van een uitzondering op dit beleid: iedere vergunningaanvraag moet immers zelfstandig en met inachtneming van de betrokken belangen worden beoordeeld. De exploitatievergunning is vooral een overlastvergunning: zij biedt de mogelijkheid preventief te toetsen, of de exploitatie van een horecabedrijf zich al dan niet verdraagt met het woon- en leefklimaat en de openbare orde ter plaatse. Daarbij is van belang in welke mate van het bedrijf overlast te duchten is, maar ook in welke mate de komst van het bedrijf de leefbaarheid en het karakter van de buurt zal aantasten.

Horecagelegenheden kunnen in praktijk altijd tot enige vorm van overlast leiden. Echter, of en in welke mate de aanwezigheid van een horecabedrijf het woon- en leefklimaat ter plaatse nadelig beïnvloedt hangt nauw samen met de persoon van de ondernemer. De ondernemer is immers primair verantwoordelijk voor de gang van zaken in en in de directe nabijheid van het horecabedrijf. Voorts dienen horecabedrijven zich te allen tijde te houden aan de normen die gelden op grond van de Wet milieubeheer en de normen opgenomen in het Activiteitenbesluit.

Krachtens artikel 3 van deze verordening kunnen voorschriften worden verbonden aan de exploitatievergunning. Deze kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de onderwerpen als hiervoor genoemd, indien daarmee wordt beoogd de openbare orde of de woon- en leefomgeving te beschermen.

Eerste lid, onder f.

Deze weigeringgrond is gelijkluidend aan de weigeringgrond voor een Drank- en Horecavergunning uit artikel 27, eerste lid sub b. van de Drank- en Horecawet. Genoemde bepaling wordt in de praktijk onder meer gebruikt bij gevallen waarin schijnconstructies worden gebruikt om een vergunning te verkrijgen, bijvoorbeeld door de inzet van stromannen. In geval van een stromanconstructie bij een alcoholverstrekkend bedrijf kan zowel de Drank- en Horecavergunning als de exploitatievergunning op dezelfde grond worden geweigerd.

Tweede lid

Hoewel in een vergunning voor een terras ook de invloed op de openbare ruimte wordt meegewogen, moet de beslissing hier aan de burgemeester worden overgelaten in plaats van het college. Een aparte terrasvergunning zonder daarin het horecabedrijf zelf te betrekken is niet aan de orde gezien het gestelde in artikel 1, tweede lid. Bovendien is in de jurisprudentie bepaald dat een terras een bij een voor het publiek openstaand gebouw behorend erf in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet is. Ingevolge het eerste lid van dat artikel is de burgemeester onder meer belast met het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Ingevolge het derde lid van dit artikel is de burgemeester belast met de uitvoering van verordening voor zover deze betrekking hebben op dat toezicht. Het moge duidelijk zijn dat indien een aanvraag om een exploitatievergunning een horecabedrijf met terras betreft, het niet zo kan zijn dat de gehele vergunning geweigerd wordt op grond van het feit dat alleen het terras niet vergund kan of mag worden. In dat geval zal de weigering slechts slaan op dat deel van het horecabedrijf dat bestaat uit terras.

Derde lid

Zie de algemene toelichting bij dit artikel. Het is mogelijk de omgeving te beschermen indien er vrees voor gevaar voor of verstoring van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of woon- en leefklimaat is.

Artikel 11 Intrekkinggronden

Algemeen

De meeste intrekkinggronden spreken voor zich en komen tegemoet aan de eisen van de praktijk.

Algemene achtergrond is de behoefte om de leidinggevenden van horecabedrijven meer rechtstreeks en effectief te kunnen aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Behalve dat zij niet van slecht levensgedrag mogen zijn, dienen zij ook te beschikken over het nodige "gezag" en verantwoordelijkheid om de orde in het bedrijf te handhaven. De intrekkinggronden genoemd onder het eerste lid zijn imperatief. De in het tweede lid genoemde intrekkinggronden laten een beoordelingsmarge.

Eerste lid, onder b.

Zie de algemene toelichting bij dit artikel, alsmede de toelichting bij artikel 7, eerste lid.

Eerste lid, onder c.

Zie de algemene toelichting bij artikel 10.

Eerste lid, onder d.

De leidinggevende is van groot belang voor het reilen en zeilen van het horecabedrijf. Dit blijkt ook uit de artikelen 7 en 14 en de toelichting bij deze artikelen. Het spreekt dan ook voor zich dat een intrekkinggrond als deze niet kan ontbreken. Afwezigheid van in de vergunning vermelde leidinggevenden kan daarnaast op schijnbeheer of overname duiden. Dit zijn ongewenste zaken waartegen bestuursrechtelijk maatregelen genomen moeten kunnen worden.

Eerste lid, onder e.

Zie de algemene toelichting bij artikel 10.

Eerste lid, onder f.

Zie de toelichting bij artikel 10, eerste lid onder e. en f.

Eerste lid, onder g.

Zie toelichting bij artikel 9.

Tweede lid, onder b.

Deze intrekkingsgrond is nieuw en spreekt voor zich. Op het moment dat er gehandeld wordt in strijd met het bepaalde in deze verordening dan wel het hierop gebaseerde Terrassenreglement, is de burgemeester bevoegd de vergunning in te trekken.

Tweede lid, onder c.

Met betrekking tot deze intrekkinggrond zij opgemerkt dat bij gebruikmaking daarvan de motivering aan zware eisen dient te voldoen. Over het algemeen betreft het hier immers omstandigheden waarop de betrokken vergunninghouder doorgaans geen invloed kan uitoefenen. Voorts mag hij erop vertrouwen dat een aan hem verleende vergunning normaal gesproken in stand blijft temeer gelet op de financiële consequenties.

Tweede lid, onder d.

De houder kan om intrekking verzoeken. Indien er meerdere houders zijn moeten alle houders dat verzoek ondersteunen.

Tweede lid, onder e.

Met dit lid wordt aangesloten met het bepaalde in de Drank-en Horecawet die eenzelfde intrekkingsgrond kent.

Artikel 12 Openings- en sluitingstijden

Algemeen

In principe gelden in Utrecht geen sluitingstijden voor horecabedrijven, met uitzondering van terrassen en een bepaalde categorie horecabedrijven als bedoeld in het vierde lid. Dit betekent dat horecabedrijven in principe onbeperkt open mogen zijn.

Derde lid

Het in dit lid bepaalde schept de mogelijkheid voor bijvoorbeeld een tropisch weerscenario.

Vierde lid

Dit schenktijden voor paracommerciële horeca zullen uiterlijk per 1 januari 2014 worden opgenomen in de verplicht op te stellen Verordening voor paracommerciële rechtspersonen (zie artikel 4 Drank-en Horecawet). Dit lid zal op het moment dat deze Verordening inwerking treedt worden geschrapt.

Vijfde lid

Ook de ontheffing van het vierde lid zal te zijner tijd in de Verordening voor paracommerciële rechtspersonen worden opgenomen.

Zesde lid

De onderhavige bepaling geeft de burgemeester de bevoegdheid om desgewenst over te gaan tot beperking van openingstijden, niet alleen voor een individueel horecabedrijf, maar ook voor meer horecabedrijven tegelijk (die al dan niet in één gebied liggen). Deze bevoegdheid kan bijvoorbeeld gebruikt worden, indien de handhaving van de openbare orde en de bescherming van het woon- of leefklimaat dat op enigerlei moment ergens in de stad vergt. Deze bepaling kan door de burgemeester ook als bestuurlijke maatregel worden gehanteerd. Zo kan een bedrijf (tijdelijk) onder andere met een vroeger sluitingsuur worden geconfronteerd, indien de leidinggevenden zich niet aan de in deze paragraaf en in de exploitatievergunning gestelde regels houden of indien van een horecabedrijf ontoelaatbare overlast wordt ondervonden.

Deze bepaling biedt de burgemeester daarnaast de mogelijkheid om voor een bepaald gebied (bijvoorbeeld een straat, enkele straten of een wijk) in de gemeente de openings- en sluitingstijden te beperken. Deze bevoegdheid kan bijvoorbeeld worden gebruikt in een gebied waar reeds een grote druk bestaat op de openbare orde, veiligheid en het woon- en leefklimaat, die niet alleen veroorzaakt wordt door de in het gebied aanwezige horecabedrijven, maar waarvoor meerdere oorzaken zijn aan te wijzen. In een dergelijk gebied wordt veel van omwonenden verlangd, waarbij het zo kan zijn dat op enig moment de belangen van anderen moeten wijken voor de belangen van de bewoners. In het aangewezen gebied kan de beperkende maatregel zowel bestaande als nieuw te vestigen horecabedrijven betreffen. De maatregel betreft immers de horeca in dat gebied.

Zevende lid

Er zijn bedrijven die in het kader van deze verordening vergunningplichtig zijn, maar waarvoor bij of krachtens de Winkeltijdenwet andere openingstijden gelden. Dit geldt bijvoorbeeld voor afhaalzaken. Ook bepaalde soorten snackbars behoren tot deze categorie. De onbeperkte openingstijden gelden derhalve niet voor deze categorie bedrijven.

Artikel 13 Sluiting

Algemeen

De sluitingsbepalingen laten een zekere beoordelingsmarge. Zo ligt het niet in de rede gebruikte maken van een zware maatregel als sluiting indien er sprake is van bijvoorbeeld een marginale overtreding van de voorschriften. Daarnaast kan het ook zo zijn dat een ondernemer die geconfronteerd wordt met een mogelijke sluiting er voor kiest zelf het horecabedrijf gesloten te houden om de openbare bekendmaking te voorkomen. Dit laatste ligt overigens meer voor de hand indien zich situaties voordoen als bedoeld in het eerste lid dan indien er sprake is van een sluiting-grond ais bedoeld in het tweede lid. Sluiting op grond van het tweede lid zal immers veelal ook ten doel hebben de gang van bezoekers te doorbreken. Bekendmaking is dan noodzaak. Wellicht ten overvloede wordt hier opgemerkt dat sluiting ook gedeeltelijke sluiting kan betekenen.

Vijfde lid

Met dit artikel kan niet in dezelfde situaties worden opgetreden als waarvoor artikel 13b Opiumwet is bedoeld. Bij de invoering van de Wet 'Damocles' (artikel 13b van de Opiumwet dat op 21 april 1999 in werking is getreden) is de wetgever er vanuit gegaan dat gemeentelijke regelingen (overlast - of exploitatieverordeningen) hun geldigheid behouden, omdat het onderwerp van de gemeentelijke regeling een ander is dan van die wet.

Artikel 14 Aanwezigheid leidinggevende

Deze bepaling is opgenomen omdat de leidinggevende een belangrijke rol speelt in de exploitatie en de wijze waarop de exploitatie de openbare orde, veiligheid, gezondheid, zedelijkheid of het woon- en leefklimaat wordt beïnvloed. Leidinggevenden worden immers geacht te beschikken over het nodige "gezag" en verantwoordelijkheid om de orde in het bedrijf te handhaven. Het feit dat de houder van de vergunning verantwoordelijk is voor de gang van zaken in het horecabedrijf wordt door deze toezichtverplichting, die overigens geldt voor alle leidinggevenden, nog eens onderstreept. Daarnaast kan door opname van het in dit artikel gestelde verbod effectiever worden opgetreden tegen schijnbeheer.

Artikel 14a Melden leidinggevende

Met dit artikel wordt aangesloten op een nieuw element in de Drank- en Horecawet. Het betreft een versoepeling op het punt van vermelding van nieuwe leidinggevenden, namelijk op een aanhangsel bij de vergunning. Op deze manier hoeft niet bij iedere wijziging van een leidinggevende een nieuwe vergunning afgegeven te worden. Een logisch complement hiervan is dat vergunninghouders een nieuwe leidinggevende doorgeven aan de burgemeester. Een leidinggevende hoeft inschrijving op het aanhangsel niet af te wacht, hij/zij kan na melding bij het bevoegd gezag aan de slag, zodra de ontvangstbevestiging is ontvangen. De burgemeester is verplicht deze onverwijld te sturen. De mogelijkheid te onderzoeken of een aangemelde leidinggevende voldoet aan de eisen gesteld in artikel 7 blijft bestaan.

De melding kan schriftelijk door middel van een formulier of door middel van een elektronische informatiedrager geschieden. De burgemeester bevestigt onverwijld de ontvangst, hetzij schriftelijk hetzij elektronisch. Het staat de burgemeester vrij uit deze twee varianten de vorm te kiezen die hij wil.

Artikel 15 Handel

Dit artikel maakt het mogelijk om heling in horecabedrijven aan te kunnen pakken. Het niet toelaten van heling in het horecabedrijf valt onder de verantwoordelijkheid van de houder. Het is dan ook de houder die op overtreding van dit verbod kan worden aangesproken. Het plegen van heling zelf in strafbaar gesteld in het Wetboek van strafrecht.

Artikel 16 Zichtbaarheid

Ondanks het feit dat dit artikel weinig in de praktijk wordt toegepast (ca. tweemaal per jaar) kan de bevoegdheid van de burgemeester tot deze aanschrijving niet ontbeerd worden.

Artikel 17 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Dit artikel maakt het mogelijk om onder andere op te treden tegen overtreding van sluitingstijden of sluitingen.

Artikel 18 Ordeverstoring

Deze bepaling geeft een verbod om de orde in horecabedrijven te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt.

Artikel 19 Strafbepaling

In dit artikel worden niet alleen de overtredingen van in de verordening opgenomen bepalingen met straf bedreigd, maar ook overtredingen van daarop gebaseerde bepalingen, zoals bijvoorbeeld voorschriften en beperkingen.

Artikel 20 Toezicht

De basis voor de bevoegdheid tot het aanwijzen van toezichthouders wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht. In het eerste lid zijn toezichthouders aangewezen die tevens over opsporingsbevoegdheden dienen te beschikken. Op grond van het tweede lid kan de burgemeester toezichthouders aanwijzen die alleen beschikken over de bevoegdheden zoals genoemd in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Op grond van het bepaalde in dit artikel kan de burgemeester toezichthouders in de zin van de Algemene wet bestuursrecht aanwijzen. Het gaat dan om toezichthouders in de bestuursrechtelijke zin. Deze toezichthouders kunnen tevens opsporingsambtenaar zijn, maar de grondslag hiervoor kan niet ontleend worden aan het aanwijzingsbesluit van de burgemeester.

Artikel 21 Bevoegd bestuursorgaan

De artikelen 162 en 174 van de Gemeentewet maken deze bevoegdheidsafbakening noodzakelijk. Volgens artikel 162 is het college belast met de uitvoering van raadsbesluiten (waaronder ook een autonome verordening als deze) tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester daarmee is belast. Dit laatste doet zich hier voor: artikel 174 belast de burgemeester namelijk met "het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden, alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven" (eerste lid) en met "de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht" (derde lid). In de meeste gevallen is de burgemeester dan ook het bevoegde bestuursorgaan omdat zijn bevoegdheid de voor het publiek openstaande gebouwen en de openbare samenkomsten en vermakelijkheden betreft. In de definitie van horecabedrijf is echter het ruimere begrip "ruimte" opgenomen, hetgeen inhoudt dat het college bevoegd is als het bijvoorbeeld gaat om voer- of vaartuigen. Zie voorts ook de toelichting bij artikel 10, tweede lid.

Artikel 22 Overgangsrecht

In dit artikel is het normale overgangsrecht verwoord ten aanzien van vergunningen waarop ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening nog niet is beslist.

Artikel 23 Inwerkingtreding

Tweede lid

In dit lid wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dit is ook niet nodig, omdat de datum waarop de oude regeling vervalt, de datum is waarop de nieuwe verordening in werking treedt.