Besluit van gedeputeerde staten van 16 augustus 2011 (808FC827), houdende regels voor het plaatsen, hebben en in stand houden van objectbewegwijzering (Beleidsregel voor het plaatsen, hebben en in stand houden van objectbewegwijzering).

Geldend van 23-08-2011 t/m heden

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van 16 augustus 2011 (808FC827), houdende regels voor het plaatsen, hebben en in stand houden van objectbewegwijzering (Beleidsregel voor het plaatsen, hebben en in stand houden van objectbewegwijzering).

Besluit van gedeputeerde staten van 16 augustus 2011 (808FC827), houdende regels voor het plaatsen, hebben en in stand houden van objectbewegwijzering (Beleidsregel voor het plaatsen, hebben en in stand houden van objectbewegwijzering).

Gedeputeerde staten van Utrecht;

Gelet op artikel 148 en 150 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 23 van de Wegenverordening;

Overwegende dat het wenselijk is beleidsregels vast te stellen in welke gevallen ontheffing verleend kan worden van het gebruik van de weg en het vrije zicht op de weg, voor zoveel het betreft het plaatsen, hebben en in stand houden van objectbewegwijzering

Besluiten;

De volgende beleidsregel vast te stellen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanduidingenbeleid: voorwaarden waaronder terreinen en objecten kunnen worden opgenomen op bewegwijzering.

  • b.

    Bovenlokale activiteiten: activiteiten die aantoonbaar hoofdzakelijk zijn gericht op bezoekers die buiten de gemeente waarin het object of terrein gelegen is woonachtig zijn.

  • c.

    Objectbewegwijzering: geheel van visuele middelen die op, langs of boven de weg zijn aangebracht voor objecten en terreinen, al dan niet met een toeristisch karakter, om de weggebruikers in staat te stellen hun route te bepalen, zijnde informatiepanelen, verwijzingen naar informatiepanelen, objectwegwijzers, gebiedsaanduidingsborden, streekgrensborden, provincie- en gemeentegrensborden en riviernaamborden.

  • d.

    Toeristische-recreatieve voorziening: een voorziening die door aard, omvang en wijze van beheer is ingesteld op bezoek door recreanten en/of toeristen of een vergelijkbare publieksfunctie heeft.

Artikel 2 Algemene criteria

  • 1 Objectbewegwijzering op, langs of boven de weg mag de verkeersveiligheid niet nadelig beïnvloeden.

  • 2 Objectbewegwijzering bevordert een verkeersveilige afwikkeling en een zoveel mogelijk ongehinderde doorstroming van het verkeer.

  • 3 Er wordt geen objectbewegwijzering geplaatst zolang er op basis van de algemene geografische bewegwijzering kan worden gereden naar een geografische bestemming waar het terrein of object is gelegen of waarmee het terrein of object wordt geassocieerd.

  • 4 Een aanvraag om ontheffing voor het plaatsen van objectbewegwijzering wordt getoetst aan de in artikel 3, eerste lid, van de Wegenverordening genoemde belangen.

Artikel 3 Aanduidingenbeleid

Ontheffingen ten behoeve van objectbewegwijzering worden verleend als:

  • a.

    het terrein/object niet in aanmerking komt voor aanduiding door reguliere bewegwijzering;

  • b.

    het terrein/object niet bereikt kan worden door de bestaande reguliere bewegwijzering te volgen;

  • c.

    het noodzakelijk is in het kader van de verkeersveiligheid;

  • d.

    het terrein/object buiten de bebouwde kom ligt;

  • e.

    het terrein/object wordt gebruikt voor één of meerdere bovenlokale activiteiten;

  • f.

    het terrein/object over toereikende parkeeraccommodatie beschikt;

  • g.

    het terrein/object een verkeersaantrekkende werking heeft, en

  • h.

    het terrein/object voorkomt op de lijst die is opgenomen in de bijlage van deze beleidsregel.

Artikel 4 Nadere voorschriften

  • 1 Indien door de gemeente verwezen wordt naar een object of terrein op basis van vastgesteld gemeentelijk beleid dan staat de provincie doorverwijzing toe met maximaal 2 borden voor objectbewegwijzering.

  • 2 Indien verschillende objecten of terreinen zijn gelegen aan dezelfde weg of aan een vanaf de provinciale weg niet of moeilijk zichtbare zijweg, kan verwezen worden met een terrein- of straatverwijzing.

  • 3 Aan de ontheffing kunnen (nadere) voorschriften worden verbonden die betrekking hebben op:

    • a.

      het aantal borden;

    • b.

      de plaats, de vormgeving en de afmetingen van de borden;

    • c.

      de tekst op de borden;

    • d.

      werkzaamheden en andere activiteiten.

Artikel 5 Overgangsrecht

  • 1 Voor een ontheffing voor objectbewegwijzering die vòòr de inwerkingtreding van deze beleidsregel voor bepaalde tijd is verleend, geldt de resterende geldigheidsduur als overgangstermijn. Daarna dient voor deze objectbewegwijzering een nieuwe aanvraag om ontheffing te worden ingediend, die getoetst wordt aan deze beleidsregel.

  • 2 Een ontheffing die in overeenstemming met de destijds vigerende regelgeving voor onbepaalde tijd is verleend, maar die in strijd is met deze beleidsregel, blijft van kracht tot 2 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregel, tenzij op een eerder tijdstip door Gedeputeerde Staten aan de ontheffinghouder is meegedeeld op welke datum de ontheffing verloopt.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 7 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregel voor het plaatsen, hebben en in stand houden van objectbewegwijzering.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 16 augustus 2011. R.C. ROBBERTSEN, voorzitter. H. GOEDHART, secretaris a.i. Uitgegeven 22 augustus 2011 Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen H. GOEDHART, secretaris a.i.

Bijlage

Objecten en terreinen waarvoor ontheffing verleend kan worden:

  • Industrieterrein/kantoorpark waarvan het oppervlak groter is dan 50 ha

  • Vliegveld / haven met minimaal 25.000 passagiers per jaar

  • Ziekenhuis dat voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

    • o

      Minimaal 300 bedden of

    • o

      Minimaal 500.000 bezoekers per jaar of

    • o

      24 uur spoedeisende hulp aanwezig of

    • o

      Afdeling voor crisisopvang aanwezig of

    • o

      Specialistisch of academisch ziekenhuis is of

    • o

      Hulpverlening in noodsituaties verleent of

    • o

      Bovenregionale functie heeft of

    • o

      Landelijke functie heeft

  • Bezoekerscentrum van een Nationaal park

  • Overstappunt openbaar vervoer

  • Transferia

  • Carpoolplaatsen

  • Toeristische-recreatieve voorziening met een (inter)nationaal karakter met

    • o

      Minimaal 500.000 bezoekers per jaar

    • o

      Maximale rijafstand van object tot provinciale weg is 10 km

  • Toeristische-recreatieve voorziening met een bovenlokaal karakter met

    • o

      Minimaal 60.000 bezoekers per jaar

    • o

      Maximale rijafstand van object tot provinciale weg is 5 km

    • o

      Primair voor dagrecreatie ontwikkelde accommodatie (dierenparken, grote tentoonstellingsruimten met een nagenoeg permanent gebruik, attractieparken, kastelen, musea, stads/dorpsgezichten, strand- en recreatiegebieden, sportterreinen en -complexen)

    • o

      Verwijzing door de gemeente langs, op of boven de weg tussen de provinciale weg en het object

  • Toeristische-recreatieve voorziening met een lokaal karakter welke

    • o

      gedurende een vaste periode van minimaal 6 maanden geopend is

    • o Een eigen ontsluiting of eigen zijweg met het karakter van een openbare weg op de provinciale weg heeft

    • o

      Voorkomt in bijlage II van de richtlijn toeristische bewegwijzering, publicatie 262 van het CROW.

ToelichtingAanleidingObjectbewegwijzering en aanduidingen dragen bij aan een juist en duurzaam veilig gebruik van wegen en bevorderen een goede bereikbaarheid en vindbaarheid van een object en/of terrein. Het wegenbeheer dient dan ook zorg te dragen voor een adequaat beheer van zowel de hierbij behorende objecten, als van het inspelen op wijzigingen in de wegenstructuur. De wegenbeheerder heeft daarnaast te maken met verschillende vormen van aanduidingen, te weten aanduidingen voor objecten en terreinen (zoals ziekenhuizen, vliegvelden en havens) en aanduidingen voor toeristische-recreatieve voorzieningen. Een duidelijk en eenduidig beleid voor objectbewegwijzering draagt bij aan het voorkomen van “zoekend verkeer” op het wegennet en bevordert daarmee de veiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid. Een duidelijk en eenduidig toetsingskader bevordert de interne efficiency en een snelle afhandeling van aanvragen om ontheffing. RegelgevingVoor het plaatsen, hebben en houden van borden is de volgende regelgeving van toepassing. • Art. 15 van de Wegenwet Hierin wordt bepaald dat de provincie verplicht is haar openbare wegen inclusief de bijbehorende bermen en sloten te onderhouden. Het onderhoud is mede bedoeld om de bruikbaarheid van die wegen in stand te houden. • Art. 2 van de Wegenwet In dit artikel worden belangen benoemd die beschermd worden door deze wet. Om deze belangen te beschermen kunnen wegbeheerders op/aan of boven hun wegen verkeerstekens aanbrengen (verkeersborden, verkeerslichten en verkeerstekens op het wegdek) en in een verordening nadere regels vaststellen. • Art. 4 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) Verwijzing naar objecten en terreinen gebeurt over het algemeen met BEW-borden of strokenborden. Verwijzing met deze borden is niet in één van de hoofdstukken van het RVV 1990 benoemd. Toch vallen deze borden onder de definitie van verkeersborden, omdat deze borden informatie voor weggebruikers bevatten. Deze borden bevorderen een veilige, vlotte en efficiënte afwikkeling van verkeersstromen. • De Wegenverordening Deze verordening beschermt de kwaliteit van de provinciale wegen en de instandhouding daarvan. Bovendien beschermt deze verordening de belangen die in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 zijn genoemd. Om deze belangen te beschermen kent de verordening een ontheffingplicht voor verwijzingen naar objecten en terreinen. • De Landschapsverordening Voor borden buiten de bebouwde kom is de Landschapsverordening Provincie Utrecht 2011 (Lsv) van toepassing. De Lsv beschermt landschappelijke kwaliteiten door een wildgroei aan borden buiten de bebouwde kom te voorkomen. Voor borden op/aan of boven de provinciale wegen buiten de bebouwde kom gelden in principe twee provinciale verordeningen: de Wegenverordening (bescherming verkeersveiligheid, doorstroming etc.) en de Lsv (bescherming landschappelijke kwaliteiten buitengebied). Dit is mogelijk omdat de Wegenverordening en de Lsv ieder voor zich eigen belangen nastreven waardoor deze naast elkaar kunnen werken. Bij de vaststelling van de Lsv is onderkend dat (verkeers-)borden die op grond van de wegenverkeerswetgeving of de Wegenverordening op/aan de provinciale weg worden geplaatst geen strijdigheid met de Lsv kennen. Daarom kent de Lsv in artikel 4 van hoofdstuk II (borden, vlaggen, spandoeken en objecten) hiervoor de noodzakelijke vrijstellingen. Toetsingskader In de Wegenverordening is voor het verlenen of weigeren van een ontheffing het volgende toetsingskader (artikel 3) opgenomen: a. het beschermen van de bruikbaarheid en instandhouding van de bij de provincie in beheer zijnde wegen; b. het verzekeren van het doelmatig en veilig gebruik van de provinciale wegen; c. het beschermen van andere aan de provinciale weg verbonden belangen voor zover daarin niet is voorzien bij of krachtens een andere wet dan de Wegenwet of de Wegenverkeerswet 1994. In de Wegenverkeerswet 1994 staat het volgende toetsingskader voor het verlenen en weigeren van een ontheffing (artikel 2): (a) het verzekeren van de veiligheid van de weg; (b) het beschermen van de weggebruikers en passagiers; (c) het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan; (d) het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer; (e) het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu als bedoeld in de Wet milieubeheer; (f) het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden; (g) het bevorderen van een doelmatig of zuinig energiegebruik. Deze regels laten aldus geredigeerd veel ruimte open. Zij geven geen antwoord op de vraag of in een concrete situatie sprake is van (ernstige) nadelige gevolgen voor bijvoorbeeld de verkeersveiligheid en/of de bruikbaarheid en instandhouding van de weg. Zodoende bestaat er behoefte aan beleidsregels die duidelijkheid geven over hoe de bepalingen van de Wegenverordening en/of Wegenverkeerswet 1994 moeten worden toegepast. Een bijkomend voordeel is dat in het besluit tot ontheffingverlening of -weigering verwezen kan worden naar deze beleidsregel. Van het in de beleidsregel opgenomen beleid kan overigens wel door GS worden afgeweken. In de Awb is bepaald dat dit mogelijk is in geval de beleidsregel voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen (artikel 4:84 Awb). Natuurlijk dient een dergelijke afwijking draagkrachtig te worden gemotiveerd in het besluit. Bij het opstellen van de beleidsregel is, zover van toepassing op de Utrechtse situatie, de richtlijn toeristische bewegwijzering en de richtlijn bewegwijzering, publicatie 222 respectievelijk 262, van het CROW gebruikt. Artikel 2 Algemene criteria Een duidelijk en eenduidig beleid voor bewegwijzering biedt adequate informatie over objecten en terreinen, voorkomt zoekgedrag van weggebruikers, duidt bestemmingen op uniforme en herkenbare wijze aan, sluit aan bij internationaal geaccepteerde en toegepaste systemen en voorkomt een wildgroei aan verwijzingen. Daarmee worden de veiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid op en langs provinciale wegen bevorderd. Maar teveel bewegwijzering kan juist het tegenovergestelde veroorzaken. Door het oerwoud aan borden ziet men het bos niet meer met als gevolg dat de veiligheid in het geding komt doordat de weggebruiker teveel informatie moet verwerken. Om dit te voorkomen wordt eerst naar het algemeen belang van de weg gekeken alvorens gekeken wordt naar de specifieke situatie van de aanvrager.Artikel 3 AanduidingenbeleidAd a en b het terrein/object wordt niet aangegeven op de grote blauwe wegwijzers. Ad c Er is sprake van een verkeersonveilige situatie Ad d Het object/terrein ligt buiten de bebouwde kom. Binnen de bebouwde kom is het beleid van de gemeente bepalend. Ad e De activiteiten van het terrein/object zijn gericht op bezoekers die buiten de gemeente waarin het object of terrein gelegen is woonachtig zijn. Ad f Zowel provincie als aanvrager van de ontheffing zijn niet gebaat bij het parkeren langs de provinciale weg omdat er onvoldoende parkeergelegenheid is bij het object/terrein. De beoogde doelstelling van objectbewegwijzering, voorkomen van zoekend verkeer en daarmee verkeersveiligheid, zou hierdoor ongedaan gemaakt worden. Ad g Het moet duidelijk zijn dat het object/terrein bezoekers trekt. Per situatie zal hier naar gekeken worden. Ad h zie bijlage. Artikel 4 Nadere voorschriftenAd 2 Om te voorkomen dat er teveel borden onder elkaar geplaatst moeten worden waardoor de weggebruiker de informatie niet meer kan verwerken zal in deze gevallen een clustering plaatsvinden waarbij verwezen wordt naar een terrein of straat. Ad 3 Voor deze voorschriften wordt gebruik gemaakt van de richtlijn bewegwijzering en de richtlijn toeristische bewegwijzering, gepubliceerd in publicatie 222 respectievelijk 262 van het CROW. Artikel 5 OvergangsrechtDit artikel geeft de mogelijkheid om objectbewegwijzering , waarvoor ontheffing is verleend vòòr de inwerkingtreding van deze beleidsregel, te doen verwijderen en daarmee uniformiteit te verkrijgen in de uitvoering van de objectbewegwijzering. Met de richtlijn toeristische bewegwijzering, publicatie 262, van het CROW is de kleurstelling voor objectbewegwijzering gewijzigd.