Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 29 november 2011, kenmerk 809DA093, tot aanwijzing van ambtenaren die zijn belast met het toezicht op de naleving van diverse wetgeving

Geldend van 25-11-2016 t/m heden

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 29 november 2011, kenmerk 809DA093, tot aanwijzing van ambtenaren die zijn belast met het toezicht op de naleving van diverse wetgeving

Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 29 november 2011, kenmerk 809DA093, tot aanwijzing van ambtenaren die zijn belast met het toezicht op de naleving van diverse wetgeving

Gedeputeerde staten van Utrecht,

Gelet op:Artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 18.1a van de Wet milieubeheer, artikel 90 van de Wet inzake de luchtverontreiniging, artikel 148 van de Wet geluidhinder, artikel 95 van de Wet bodembescherming, artikel 22 van de Ontgrondingenwet, artikel 104 van de Flora- en faunawet, artikel 8.3 van de Waterwet, artikel 49 Natuurbeschermingswet 1998, artikel 15 van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden artikel 92, tweede lid, onder b, van de Wet inrichting landelijk gebied, artikel 6 van de Distelverordening provincie Utrecht 1990, artikel 39 Landschapsverordening provincie Utrecht 2011, artikel 4.1 van de Luchtvaartverordening provincie Utrecht, de Provinciale milieuverordening Utrecht 1995, artikel 6.1 van de Waterverordening provincie Utrecht 2009, artikel 25 van de Wegenverordening provincie Utrecht 2010, artikel 41a van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht, de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer provincie Utrecht, de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap provincie Utrecht juncto titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluiten als volgt:

Hoofdstuk 1 Definitie

Artikel 1

Met ambtenaren worden in dit besluit bedoeld zowel ambtenaren in de zin van artikel A.1, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies, ambtenaren in de zin van artikel 1 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en ambtenaren in de zin van artikel A.1, tweede lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies.

Hoofdstuk 2 Categoriale aanwijzingen

Artikel 2

[Vervallen.]

Artikel 3

[Vervallen.]

Artikel 4

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens

    • a)

      artikel 28 van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht en de Uitvoeringsverordening subsidie Inrichting Landelijk Gebied provincie Utrecht,

    • b)

      de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap provincie Utrecht, hoofdstuk 3 Investeringssubsidie natuur en landschap,

    • c)

      de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer provincie Utrecht, hoofdstuk 3 Natuurbeheer, worden belast de ambtenaren van de Dienst Landelijk Gebied.

  • 2 Deze aangewezen ambtenaren zijn toezichthouders als bedoeld in artikel 4:59 van de Algemene wet bestuursrecht en beschikken niet over de bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer provincie Utrecht, met uitzondering van onderdeel 3 Natuurbeheer, worden belast de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

  • 2 Deze aangewezen ambtenaren zijn toezichthouders als bedoeld in artikel 4:59 van de Algemene wet bestuursrecht en beschikken niet over de bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wegenverordening provincie Utrecht 2010 worden naast de onder artikel 2 belaste ambtenaren belast de ambtenaren met de functie

  • -

    inspecteur wegen,

  • -

    projectleider werkzaam in district West en in district Oost,

  • -

    districtsmanager IV.

Hoofdstuk 3 Individuele aanwijzingen

Artikel 7

Naast de categoriale aanwijzingen als bedoeld in hoofdstuk 2 kunnen individuele ambtenaren van de provincie Utrecht worden belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enige wetgeving in formele zin.

Artikel 8

[Vervallen]

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 9

De in hoofdstuk 3 bedoelde ambtenaren worden in het bezit gesteld van een afschrift van het besluit waarbij zij met het toezicht op de naleving van enige wet- en regelgeving  belast worden.

Artikel 10

De in artikel 2, artikel 6, artikel 7 en artikel 8 bedoelde ambtenaren worden in het bezit gesteld van een legitimatiebewijs.

Artikel 11

Alle eerdere besluiten waarbij personen zijn belast hebben met het toezicht op enige weten regelgeving worden ingetrokken.

Artikel 12

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2012. Indien het provinciaal blad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 januari 2012 treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 13

Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit aanwijzing toezichthouders provincie Utrecht 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld R.C. ROBBERTSEN, voorzitter. H. GOEDHART, secretaris a.i. Uitgegeven 6 december 2011 Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen H. GOEDHART, secretaris a.
 

Toelichting Algemeen Wet- en regelgeving moet continu onderhouden worden. Wijzigingen in de hogere weten regelgeving en de behoefte vanuit de handhavingspraktijk maken het nodig om steeds weer opnieuw aanpassingen daaraan door te voeren. Sinds de vaststelling van het Besluit tot aanwijzing van ambtenaren etc. van 5 juni 2007 (kenmerk 2007WEM002260i) hebben ontwikkelingen in de hogere wet- en regelgeving en in de handhavingspraktijk ertoe geleid dat het besluit uit 2007 niet meer up to date is en dat de provinciale toezichthouderaanwijzingen over een veelvoud aan besluiten versnipperd zijn. Dit onderhavige besluit maakt aan deze versnippering een einde en ambieert het begin van een proces te zijn dat de dekking van wet- en regelgeving en praktijk door middel van continu onderhoud garandeert. Net zoals het besluit uit 2007 is ook dit onderhavige besluit een integraal besluit. Het neemt in zover de grondgedachte van het provinciaal project “Anders werken” op dat binnen de ambtelijke organisatie van de provincie niet verkokerd gedacht en gewerkt wordt maar zo veel mogelijk voor een provinciebrede aanpak gekozen wordt. Concreet betekent dit dat met dit besluit met de toezichthoudende behoeften van alle organisatieonderdelen van de provincie rekening gehouden wordt. Het basisprincipe van dit onderhavige besluit luidt: toezichthouder-bevoegdheden heeft diegene die toezichthouder is. Van dit basisprincipe kan afgeweken worden, maar deze afwijkingen moeten als uitzonderingen kenbaar zijn. Verder wordt met en in dit besluit ervoor gekozen dat alleen ambtenaren tot toezichthouders van de provincie aangewezen worden. Artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht laat de ruimte dat ook anderen dan ambtenaren met het houden van toezicht belast worden. In de Landschapsverordening provincie Utrecht 2011, Provinciale milieuverordening Utrecht 1995 en in de Wegenverordening provincie Utrecht 2010 is van deze ruimte gebruik gemaakt en is sprake van “personen” die door Gedeputeerde Staten worden aangewezen om het toezicht op de naleving van deze verordeningen uit te oefenen. In het belang van overzichtelijkheid en uniformiteit wordt door dit besluit deze ruimte beperkt. Artikelsgewijs Artikel 1In dit besluit wordt geen onderscheid gemaakt tussen “gewone” bezoldigde ambtenaren en “buitengewone” onbezoldigde ambtenaren. Onder de laatstgenoemde categorie vallen de inhuurkrachten die voor de provincie als toezichthouder werken. Om als toezichthouder met toezichthouderbevoegdheden te kunnen werken, moeten deze inhuurkrachten door Gedeputeerde Staten publiekrechtelijk door middel van een besluit als onbezoldigde ambtenaren met een van de in artikel 2 genoemde functies aangesteld worden. Artikel 2 Het besluit uit 2007 was voorzien van een bijlage 1 waarin de toezichthoudende functies van de afdeling Handhaving vermeld stonden. De categoriale aanwijzing van deze toezichthoudende functies vormt nu de kern van dit besluit. Artikel 3 In 2006 is tussen de provincie Utrecht en de provincie Flevoland afgesproken dat omwille van efficiëntie het feitelijke toezicht op de naleving van het bij of krachtens het in de Natuurbeschermingswet 1998 bepaalde op het tot het grondgebied van de provincie Utrecht behorende gedeelte van de randmeren, te weten het Eemmeer, door ambtenaren van de provincie Flevoland uitgeoefend wordt. Hiervoor ontvangt de provincie Flevoland een vergoeding. De ambtenaren zijn echter formeel niet bevoegd om gebruik te maken van de in de Algemene wet bestuursrecht genoemde toezichthoudende bevoegdheden. Om dit wel mogelijk te maken, is het noodzakelijk om als provincie Utrecht de toezichthouders van de provincie Flevoland aan te wijzen. Artikel 4De Dienst Landelijk Gebied (DLG) van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is het betaalorgaan ter uitvoering van artikel 4, tweede lid, van de Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van de Europese Unie van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling in het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 277). Volgens de Managementafspraak POP2 is DLG “gehouden zorg te dragen voor toezicht en controle, zowel fysiek als administratief, op de voorwaarden gebaseerd en voortvloeiende uit de eisen inzake EU-conformiteit”. Dit betekent dat ingevolge het Europees verplichte controlesysteem voor Europese subsidies landelijk gebied (Verordening (EU) nr. 65/2011 van de Europese Commissie van 27 januari 2011 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling) een percentage van de controle ter plaatse moet gebeuren. Daartoe is het noodzakelijk dat de ambtenaren van DLG door de provincie worden aangewezen als toezichthouder voor de naleving van de provinciale ILG-subsidieregeling, te weten de Uitvoeringsverordening subsidie inrichting landelijk gebied provincie Utrecht. Deze uitvoeringsverordening is gebaseerd op artikel 28 van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht waarin is bepaald: Gedeputeerde staten kunnen subsidie verstrekken voor: a. activiteiten ter uitvoering van het provinciaal meerjarenprogramma Agenda Vitaal Platteland, bedoeld in artikel 4 van de Wet inrichting landelijk gebied; b. de maatregelen 125, 216, 311, 311b, 312, 313, 321, 321b, 322, 323, 341, 411, 412, 413, 421 en 431 van het Nederlandse programma voor plattelandsontwikkeling 2007 tot en met 2013 (POP2), bedoeld in artikel 15 van Verordening (EG) 1698/2005 (Pb L 277). De bijlage bij het Ondermandaatbesluit directeuren als bedoeld in artikel 1 van dat besluit geeft de ambtenaren met de functies van afdelingsmanager en projectleider het mandaat om een toezichthouder als bedoeld in artikel 4:59 van de Algemene wet bestuursrecht namens GS aan te wijzen. De toezichthouder als bedoeld in artikel 4:59 van de Algemene wet bestuursrecht beschikt niet over de bevoegdheden als bedoeld in 5:18 (onderzoeken van zaken) en 5:19 (onderzoek van vervoersmiddelen) van de Algemene wet bestuursrecht. In overeenstemming met deze bepaling verleent ook de aanwijzing op grond van artikel 4 en 5 van het onderhavige besluit niet de bevoegdheid van de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 5 De bijlage bij het Ondermandaatbesluit directeuren als bedoeld in artikel 1 van dat besluit geeft de ambtenaren met de functies van afdelingsmanager en projectleider het mandaat om een toezichthouder als bedoeld in artikel 4:59 van de Algemene wet bestuursrecht aan te wijzen. De toezichthouder als bedoeld in artikel 4:59 van de Algemene wet bestuursrecht beschikt niet over de bevoegdheden als bedoeld in 5:18 (onderzoeken van zaken) en 5:19 (onderzoek van vervoersmiddelen) van de Algemene wet bestuursrecht. In overeenstemming met deze bepaling verleent ook de aanwijzing op grond van artikel 4 van het onderhavige besluit niet de bevoegdheid van de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 6Het besluit uit 2007 was voorzien van onder meer een bijlage 1 waarin naast ambtenaren van de afdeling Handhaving ook de ambtenaren van met acht nader genoemde functies van de afdeling Wegen categoriaal als toezichthouders aangewezen waren. Het ging daarbij om de functies Districtsmanager IV, Technisch medewerker A. Technisch medewerker C, Projectmedewerker B, Projectmedewerker C, Technisch ondersteuner B, Technisch ondersteuner C, Technisch uitvoerend ondersteuner A. Deze lijst met functies is terugbracht tot drie functies te weten Inspecteur wegen, Projectleider werkzaam in district West en in district Oost en Districtsmanager IV. Artikel 7 Bij artikel 7 gaat het net zoals bij artikel 8 om de aanwijzing van toezichthouders die wel ambtenaren van de provincie Utrecht zijn maar niet in één van de in artikel 2 en in artikel 6 genoemde functies werkzaam zijn. Hierbij moet men bijvoorbeeld denken aan een provincieambtenaar die een collega tijdens ziekte vervangt omdat hij of zij over dezelfde expertise beschikt dan de zieke collega. Ook kan men hierbij denken aan organisatieonderdelen van de provincie die de behoefte aan speciale toezichthouders hebben zonder dat het daarbij voor de hand ligt om binnen dit organisatieonderdeel tot categoriale aanwijzingen over te gaan. Voor deze organisatieonderdelen kunnen dan gebruikmakend van artikel 7 en artikel 8 bepaalde ambtenaren individueel als toezichthouder aangewezen worden. Het gaat bij artikel 7 dus net zo min als bij artikel 8 om de aanwijzing van inhuurkrachten. Deze worden door Gedeputeerde Staten aangesteld als onbezoldigde ambtenaren als bedoeld in artikel A.1, 2e lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies ( CAP) en vervullen met die status één van de in artikel 2 genoemde functies. Inhuurkrachten vallen aldus onder de categoriale aanwijzing van artikel 2.Artikel 8Het verschil tussen artikel 7 en artikel 8 bestaat daarin dat artikel 7 betrekking heeft of toezichthouders die toezichthouden op de naleving van wetten in formele zin. Wetten in formele zin zijn wetten die door de Staten-Generaal gemaakt worden. Artikel 8 heeft daartegen betrekking op provinciale verordeningen (wetten in materiële zin) die door Provinciale Staten van Utrecht gemaakt worden. Dit onderscheid is van belang voor de wijze waarop het aanwijzingsbesluit wordt genomen. Ten aanzien van de in artikel 7 bedoelde ambtenaren dient door Gedeputeerde Staten een collegebesluit genomen te worden terwijl ten aanzien van de in artikel 8 bedoelde groep de aanwijzing via een namens Gedeputeerde Staten in mandaat of ondermandaat genomen besluit kan geschieden. In geen geval kan iemand als toezichthouder aangewezen worden die niet door de provincie Utrecht als ambtenaar aangesteld is. Dit geldt ook voor gevallen waarin de wet wel die ruimte biedt. De provincie Utrecht kiest hier voor een uniforme status voor het gehele toezichthoudercorps. Artikel 9 Artikel 9 spreekt voor zich en behoeft geen toelichting. Artikel 10 Met deze bepaling wordt ten opzichte van de ambtenaren van de provincie Utrecht voldaan aan artikel 5:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het in artikel 10 genoemde legitimatiebewijs voldoet aan de Ministeriële regeling model legitimatiebewijs toezichthouders Awb (Stcrt. 2000, 131). Ten opzichte van de in artikel 3 genoemde ambtenaren van de provincie Flevoland, de in artikel 4 genoemde ambtenaren van de Dienst Landelijk Gebied en de in artikel 5 genoemde ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst is het de verantwoordelijkheid van deze overheden om een legitimatiebewijs te verstrekken. Artikel 11 Deze bepaling geldt zowel voor categoriale als ook voor individuele aanwijzingsbesluiten. Onder de ingetrokken categoriale aanwijzingsbesluiten vallen • het Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 5 juni 2007, kenmerk 2007WEM002260i, tot aanwijzing van ambtenaren die binnen de provinciale organisatie zijn belast met het toezicht op de naleving van diverse wetgeving, • het Besluit, kenmerk 808255CB, tot aanvulling van het Besluit van Gedeputeerde Staten van 5 juni 2007, kenmerk 2007WEM002260i, tot aanwijzing van ambtenaren die binnen de provinciale organisatie zijn belast met het toezicht op de naleving van diverse wetgeving, • en het Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 27 september 2011, kenmerk 8098C3EC, tot aanwijzing van toezichthouders voor de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht, onderdeel natuurbeheer, en de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap provincie Utrecht, onderdeel investeringssubsidie natuur en landschap. Onder de ingetrokken individuele aanwijzingsbesluiten vallen de aanwijzingsbesluiten voor ambtenaren van de afdeling Handhaving die niet de in artikel 2 genoemde functies uitoefenen. Verder vallen onder de ingetrokken individuele aanwijzingsbesluiten de aanwijzingsbesluiten voor personen die door de afdeling Handhaving van de provincie Utrecht ingehuurd zijn. Voor zover zij door Gedeputeerde Staten als onbezoldigd ambtenaar met de functie van toezichthouder C, B of A of beleidsmedewerker toezicht/handhaving aangesteld zijn, vallen zij onder de werking van artikel 2. Artikel 12Artikel 12 spreekt voor zich en behoeft geen toelichting. Artikel 13Artikel 13 spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.