Regeling vervallen per 28-05-2020

Besluit van Provinciale Staten van Utrecht van 26 april 2010, INT249471 houdende regels voor de rechtspositie van gedeputeerden, statenleden en leden van provinciale commissies (Verordening rechtspositie gedeputeerden, staten- en commissieleden provincie Utrecht)

Geldend van 27-02-2016 t/m 27-05-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Besluit van Provinciale Staten van Utrecht van 26 april 2010, INT249471 houdende regels voor de rechtspositie van gedeputeerden, statenleden en leden van provinciale commissies (Verordening rechtspositie gedeputeerden, staten- en commissieleden provincie Utrecht)

Besluit van Provinciale Staten van Utrecht van 26 april 2010, INT249471 houdende regels voor de rechtspositie van gedeputeerden, statenleden en leden van provinciale commissies (Verordening rechtspositie gedeputeerden, staten- en commissieleden provincie Utrecht)

Provinciale Staten van Utrecht;

Op het voorstel van Gedeputeerde Staten van 19 januari 2010, nummer 2009INT249471;

Overwegende dat het wenselijk is algemene regels te stellen voor de rechtspositie van gedeputeerden, statenleden en leden van provinciale commissies;

Gelet op artikel 93 en 94 van de Provinciewet, het Rechtspositiebesluit gedeputeerden en het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden;

Besluiten de volgende verordening vast te stellen:

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    commissie

    : een commissie als bedoeld in hoofdstuk V van de Provinciewet;

  • b.

    Rechtspositiebesluit gedeputeerden

    : het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 241;

  • c.

    Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden

    : het Koninklijk Besluit van 22 maart 1994, Stb. 242;

  • d.

    Reisbesluit binnenland

    : het Koninklijk Besluit van 1 maart 1993, Stb. 144;

  • e.

    Reisregeling binnenland

    : het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 16 maart 1993, nr. AB93/U280, Stcrt. 56;

  • f.

    statenlid

    : lid van Provinciale Staten, niet zijnde gedeputeerde;

  • g.

    Verplaatsingskostenbesluit 1989

    : het Koninklijk Besluit van 6 oktober 1989, Stb. 424;

  • h.

    griffier

    : de griffier, bedoeld in artikel 97, eerste lid, van de Provinciewet;

  • i.

    provinciesecretaris

    : de secretaris, bedoeld in artikel 97, eerste lid, van de Provinciewet.

Hoofdstuk 2 Voorzieningen voor statenleden 

Artikel 2 Vergoeding voor de werkzaamheden 

Aan het statenlid wordt een vergoeding voor de werkzaamheden toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 2, tweede lid, van genoemd Rechtspositiebesluit wordt herzien.

Artikel 2a Vergoeding fractievoorzitter

  • 1 N aast de vergoeding voor de werkzaamheden ontvangen fractievoorzitters voor de duur van hun voorzitterschap per jaar een toelage gelijk aan 1,2% van de vergoeding op jaarbasis en een toelage gelijk aan 0,4% van de vergoeding op jaarbasis voor elk lid dat de fractie buiten de fractievoorzitter telt. De toelagen tezamen bedragen ten hoogste 6,4% van de vergoeding op jaarbasis.

  • 2 V oor de toepassing van het eerste lid stelt de commissaris vast:

    • a.

      hoeveel leden een fractie telt;

    • b.

      de duur van het fractievoorzitterschap.

  • 3 D e vergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt maandelijks uitbetaald.

Artikel 3 Onkostenvergoeding 

  • 1 Aan het statenlid wordt een onkostenvergoeding voor aan de uitoefening van het statenlidmaatschap verbonden kosten toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, derde lid, van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 2, vierde lid, van genoemd Rechtspositiebesluit wordt herzien.

  • 2 Ten aanzien van een statenlid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt, wordt in afwijking van het eerste lid een onkostenvergoeding toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 2, derde lid, van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 2, vierde lid, van genoemd Rechtspositiebesluit wordt herzien.

Artikel 4 Berekening en betaling vaste vergoedingen 

  • 1 Hij die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar statenlid is geweest ontvangt de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij in dat jaar statenlid is geweest.

  • 2 De betaling van de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, geschiedt in maandelijkse termijnen.

Artikel 5 Reiskosten 

Aan het statenlid worden vergoed de reiskosten voor het bijwonen van vergaderingen van Provinciale Staten en van een commissie, alsmede de reiskosten ter zake van andere ten behoeve van de provincie gemaakte reizen.

  • 1.

    De in dit artikel bedoelde vergoeding betreft:

    • a.

      bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten;

    • b.

      bij gebruik van een eigen vervoermiddel: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig de bedragen in de artikelen 2 en 4 van de Reisregeling binnenland.

Artikel 6 Verblijfkosten 

Het statenlid worden vergoed de gemaakte noodzakelijke verblijfkosten voor het bijwonen van vergaderingen van Provinciale Staten en van een commissie, alsmede ter zake van andere ten behoeve van de provincie gemaakte reizen, tot ten hoogste de bedragen, vastgesteld bij of krachtens het Reisbesluit binnenland.

Artikel 7 Cursus, congres, seminar of symposium 

  • 1 De kosten van deelname van een statenlid aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het provinciaal belang door of namens de provincie worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de provincie.

  • 2 Het statenlid dat wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de provincie wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in bij de griffier der staten. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de provincie als deelname van belang is in verband met de vervulling van het statenlidmaatschap.

Artikel 8 Computer en internetverbinding 

  • 1 Op aanvraag stellen Gedeputeerde Staten het statenlid ten laste van de provincie voor de uitoefening van het statenlidmaatschap een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking.

  • 2 Voor zover er sprake is van een belastingheffing in verband met een ten laste van de provincie ter beschikking gestelde computer, bijbehorende apparatuur en software als bedoeld in het eerste lid, verlenen gedeputeerde staten het statenlid op aanvraag per jaar een tegemoetkoming van 30% van de aanschafwaarde daarvan voor een periode van maximaal drie jaar.

  • 3 Indien geen computer, bijbehorende apparatuur en software ten laste van de provincie ter beschikking is gesteld, verlenen Gedeputeerde Staten een statenlid op aanvraag voor de uitoefening van het statenlidmaatschap een tegemoetkoming voor de aanschaf of het gebruik van een eigen computer, bijbehorende apparatuur en software. De tegemoetkoming bedraagt per jaar 30% van de aanschafwaarde daarvan voor een periode van maximaal drie jaar. Daarbij wordt ten hoogste uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software welke Gedeputeerde Staten aan statenleden in bruikleen stellen.

  • 4 Op aanvraag ontvangt het statenlid een vast bedrag ter vergoeding van de aanleg- en abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of derde lid genoemde computerapparatuur. Gedeputeerde Staten stellen met in achtneming van de fiscale voorschriften de hoogte van het in de eerste volzin bedoelde bedrag van de vergoeding vast.

  • 5 Het statenlid ondertekent voor de bruikleen een bruikleenovereenkomst met de provincie. Gedeputeerde Staten stellen het model van de bruikleenovereenkomst vast.

  • 6 Gedeputeerde Staten kunnen ter uitvoering van dit artikel nadere regels vaststellen.

Artikel 9 Spaarloonregeling 

Het statenlid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt kan op aanvraag deelnemen aan de voor het provinciaal personeel geldende spaarloonregeling.

Artikel 10 Verlaging vergoeding werkzaamheden bij arbeidsongeschiktheid 

Op aanvraag verlagen Gedeputeerde Staten de vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, in het geval een statenlid een uitkering ontvangt in verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.

Artikel 11 Compensatie korting werkloosheidsuitkering 

  • 1 In het geval een statenlid een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt en de na toepassing van artikel 20 van die wet ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het statenlidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het statenlid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de provincie verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

  • 2 In het geval dat een statenlid een uitkering op grond van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel ontvangt en de na toepassing van artikel 6, vierde lid, van dat besluit ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het statenlidmaatschap meer bedraagt dan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden die het statenlid ontvangt, wordt deze vergoeding ten laste van de provincie verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

Artikel 12 Vergoeding voor waarneming voorzitterschap van Provinciale Staten 

  • 1 Een statenlid dat op grond van artikel 75 van de Provinciewet meer dan 30 dagen onafgebroken het voorzitterschap van Provinciale Staten waarneemt, ontvangt voor die waarneming een toeslag van 8% van de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden over de tijd van de waarneming.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 3. 

Artikel 13 Tegemoetkoming ziektekosten 

  • 1 Het statenlid ontvangt een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering volgens artikel 10, eerste lid van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden.

  • 2 Hij die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar statenlid is geweest ontvangt de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid van het aantal dagen dat hij in dat jaar statenlid is geweest.

  • 3 De betaling van de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, geschiedt in maandelijkse termijnen.

  • 4 Indien de nominale eindejaarsuitkering van het personeel werkzaam bij de sector Rijk wijziging ondergaat, wordt de in het eerste lid genoemde tegemoetkoming naar evenredigheid gewijzigd volgens artikel 10, tweede lid van het Rechtspositiebesluit statenen commissieleden. 

Artikel 14 Uitkering bij overlijden 

  • 1 In geval van overlijden van het statenlid wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie het overleden statenlid niet duurzaam gescheiden leefde een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de in artikel 2 bedoelde vergoeding voor de werkzaamheden, welke het statenlid laatstelijk genoot over een tijdvak van drie maanden. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar van wie het overleden statenlid niet duurzaam gescheiden leefde nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van het inkomen van het statenlid.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner alsmede degene met wie het overleden statenlid ongehuwd samenleefde en een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van de Algemene nabestaandenwet.

  • 3 Dit artikel is niet van toepassing op het statenlid dat is benoemd in de plaats die is opengevallen als gevolg van het tijdelijk ontslag van een statenlid wegens zwangerschap en bevalling, of ziekte, ingevolge artikel X 12 van de Kieswet. 

Artikel 15 Voorzieningen bij tijdelijk ontslag wegens zwangerschap en bevalling of ziekte 

  • 1 De artikelen 2 tot en met 4, 7 tot en met 14, 30 en 32 zijn van overeenkomstige toepassing op het statenlid aan wie ingevolge artikel X 10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, met dien verstande dat de onkostenvergoeding die dit statenlid op grond van artikel 3, eerste of tweede lid, ontvangt de helft bedraagt van het bedrag dat op grond van die bepalingen van toepassing is.

  • 2 Een tijdelijk ontslag als bedoeld in artikel X 10 van de Kieswet wordt niet aangemerkt als een aftreden. 

Hoofdstuk 3 Voorzieningen voor gedeputeerden 

Artikel 16 Onkostenvergoeding 

  • 1 Aan de gedeputeerde wordt een onkostenvergoeding toegekend voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 21, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, zoals dit bedrag jaarlijks in gevolge artikel 21, tweede lid van genoemd Rechtspositiebesluit wordt herzien.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de onkostenvergoeding voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten 95 % van het voor hem in gevolge het eerste lid geldende bedrag indien de gedeputeerde op grond van artikel 24 een mobiele telefoon en/of Smartphone in bruikleen ter beschikking is gesteld. 

Artikel 17 Reiskosten woon-werkverkeer 

De gedeputeerde wordt voor het reizen tussen zijn woning en zijn plaats van tewerkstelling naar keuze:

  • a.

    een openbaar vervoerjaarkaart eerste of tweede klasse verstrekt;

  • b.

    een tegemoetkoming in de kosten van het reizen verleend overeenkomstig het bepaalde in de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden. 

Artikel 18 Zakelijke reiskosten 

  • 1 Aan de gedeputeerde wordt naast de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 17, vergoeding verleend voor reiskosten ter zake van andere dan de in artikel 17 bedoelde reizen ten behoeve van de provincie gemaakt. De vergoeding betreft:

    • a.

      bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten, met inachtneming van artikel 17, onderdeel a;

    • b.

      bij gebruik van een eigen personenauto: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig het bedrag, genoemd in artikel 4, onderdeel b, van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden.

  • 2 Aan de gedeputeerde aan wie ingevolge artikel 17 een openbaar vervoerjaarkaart is verstrekt worden de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde reiskosten alleen vergoed als met het openbaar vervoer niet of slechts met aanzienlijk tijdverlies kan worden gereisd.

  • 3 Op aanvraag worden de reiskosten voor de zakelijke reizen van de gedeputeerde gesaldeerd overeenkomstig de regeling voor provinciaal personeel. Indien geen regeling als bedoeld in de eerste volzin is vastgesteld vindt op aanvraag saldering van de reiskosten voor de zakelijke reizen van de gedeputeerde plaats overeenkomstig artikel 4a van de Reisregeling binnenland, artikel 2a van de Reisregeling buitenland en artikel 13a van de krachtens het Verplaatsingskostenbesluit 1989 vastgestelde Verplaatsingskostenregeling 1989. 

Artikel 19 Dienstauto 

  • 1 De gedeputeerde kan voor reizen ten behoeve van de provincie gebruik maken van een dienstauto met of zonder chauffeur. Onder dienstauto wordt voor de toepassing van dit artikel mede verstaan een door de provincie ingehuurde auto.

  • 2 De dienstauto met of zonder chauffeur kan door de gedeputeerde ook worden gebruikt voor het reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling in verband met een aansluitende dienstreis en voor reizen ten behoeve van nevenfuncties die de gedeputeerde vervult uit hoofde van zijn ambt.\

  • 3 Indien de gedeputeerde voor reizen ten behoeve van in het tweede lid bedoelde nevenfuncties gebruik maakt van de provinciale dienstauto en daarvoor van een derde een vergoeding van reiskosten ontvangt wordt die vergoeding in de provinciale kas gestort.

  • 4 Vervallen

  • 5 Vervallen 

Artikel 20 Verblijfkosten 

De gedeputeerde worden de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke verblijfkosten ter zake van reizen, bedoeld in artikel 18 volledig vergoed.

Artikel 21 Buitenlandse dienstreis 

  • 1 Indien de gedeputeerde in het provinciaal belang een reis buiten Nederland maakt worden de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reis- en verblijfkosten vergoed.

  • 2 Voor een reis in het provinciaal belang buiten Nederland, niet zijnde een reis naar een Europese instelling, is vooraf toestemming van Gedeputeerde Staten vereist. Provinciale Staten kunnen aan deze toestemming voorwaarden verbinden.

Artikel 22 Cursus, congres, seminar of symposium 

  • 1 De kosten van deelname van een gedeputeerde aan cursussen, congressen, seminars en symposia die in het provinciaal belang door of namens de provincie worden aangeboden of verzorgd komen voor rekening van de provincie.

  • 2 De gedeputeerde die wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de provincie wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de provincie als deelname van belang is in verband met de uitoefening van het ambt van gedeputeerde. 

Artikel 23 Computer en internetverbinding 

  • 1 Op aanvraag worden de gedeputeerden ten laste van de provincie voor de uitoefening van het ambt een computer, bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking gesteld.

  • 2 Voor zover er sprake is van een belastingheffing in verband met een ten laste van de provincie ter beschikking gestelde computer, bijbehorende apparatuur en software als bedoeld in het eerste lid, verlenen Gedeputeerde Staten de gedeputeerde op aanvraag per jaar een tegemoetkoming van 30% van de aanschafwaarde daarvan voor een periode van maximaal drie jaar.

  • 3 Indien geen computer, bijbehorende apparatuur en software ten laste van de provincie ter beschikking is gesteld, verlenen Gedeputeerde Staten de gedeputeerde op aanvraag voor de uitoefening van het ambt een tegemoetkoming voor de aanschaf of het gebruik van een eigen computer, bijbehorende apparatuur en software. De tegemoetkoming bedraagt per jaar 30% van de aanschafwaarde daarvan voor een periode van maximaal drie jaar. Daarbij wordt ten hoogste uitgegaan van de aanschafwaarde van de computer, bijbehorende apparatuur en software welke Gedeputeerde Staten aan de gedeputeerden in bruikleen stellen.

  • 4 Op aanvraag ontvangt de gedeputeerde een vast bedrag ter vergoeding van de aanlegen abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of derde lid genoemde computerapparatuur. Gedeputeerde Staten stellen met in achtneming van de fiscale voorschriften de hoogte van het in de eerste volzin bedoelde bedrag van de vergoeding vast.

  • 5 De gedeputeerde ondertekent voor de bruikleen een bruikleenovereenkomst met de provincie. Gedeputeerde Staten stellen het model van de bruikleenovereenkomst vast.

  • 6 Gedeputeerde Staten kunnen ter uitvoering van dit artikel nadere regels vaststellen. 

Artikel 24 Mobiele telefoon of Smartphone 

  • 1 Op aanvraag wordt de gedeputeerde voor de uitoefening van zijn ambt een mobiele telefoon of Smartphone in bruikleen ter beschikking gesteld.

  • 2 De gedeputeerde ondertekent daartoe een bruikleenovereenkomst met de provincie.

  • 3 Gedeputeerde Staten stellen het model van de bruikleenovereenkomst vast.

  • 4 Op de bezoldiging van de gedeputeerde die de mobiele telefoon of Smartphone mede gebruikt voor privé-doeleinden wordt met in achtneming van de fiscale voorschriften voor dit privé-gebruik een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen bedrag of percentage ingehouden. 

Artikel 25 Spaarloonregeling of Levensloopregeling 

De gedeputeerde kan op aanvraag deelnemen aan de voor het provinciaal personeel geldende spaarloonregeling of levensloopregeling. 

Artikel 26 Reis- en pensionkosten en verhuiskosten 

De gedeputeerde die bij benoeming nog niet over woonruimte in de provincie beschikt heeft ten laste van de provincie aanspraak op vergoeding van:

  • a.

    reis- en pensionkosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden;

  • b.

    verhuiskosten in verband met de benoeming als gedeputeerde overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van de ministeriële regeling als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden. 

Hoofdstuk 4 Voorzieningen voor commissieleden 

Artikel 27 Vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen 

  • 1 Het lid van een commissie ontvangt voor het bijwonen van de vergaderingen van een commissie en haar subcommissies een vergoeding die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 13 van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden, zoals dit bedrag jaarlijks ingevolge artikel 13 voornoemd wordt herzien, alsmede van reis- en verblijfskosten in verband met reizen binnen de provincie.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degene die als lid van een commissie een vaste vergoeding voor de werkzaamheden als bedoeld in artikel 94 van de Provinciewet ontvangt.

  • 3 Geen vergoeding ontvangt degene die zitting heeft in een commissie

    • a.

      als statenlid of gedeputeerde;

    • b.

      uit hoofde van dan wel als rechtstreeks uitvloeisel van een ambtelijke of bestuurlijke hoedanigheid dan wel van een functie bij een instelling die grotendeels van overheidswege wordt gesubsidieerd;

    • c.

      als vertegenwoordiger van een belanghebbende instelling, organisatie of groepering, tenzij zijn lidmaatschap van de commissie tevens in belangrijke mate het provinciaal belang dient.

  • 4 Voor leden van commissies als bedoeld in artikel 14 van het Rechtspositiebesluit statenen commissieleden gelden de volgende vergoedingen voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie:

    • a.

      de voorzitter onderscheidenlijk de leden van de provinciale commissies, subcommissies en werkgroepen voor de regiovisies in de zorgsectoren: € 351,51 onderscheidenlijk € 244,26;

    • b.

      de voorzitter onderscheidenlijk de leden van de commissie als bedoeld in artikel 7:13, eerste lid, onderdeel b, en artikel 9:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht: € 137,04 onderscheidenlijk € 99,94 met dien verstande dat deze bedragen ook gelden voor activiteiten die vergelijkbaar zijn met het bijwonen van een vergadering van de commissie;

    • c. 

      de leden van de Gebiedscommissies Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht: € 150,–;

    • d.

      de voorzitter van de provinciale commissie leefomgeving van de provincie Utrecht: € 351,51;

    • e.

      de voorzitter van de commissie voor beleidsaudits: € 137,04;

    • f.

      de voorzitter en de leden van de Onderzoekscommissie water en bodemdaling Groot Mijdrecht Noord: € 633,54,-,

    • g.

      de voorzitter onderscheidenlijk de leden van het Selectiecomité LEADER en andere adviescommissies in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP): €333 onderscheidenlijk €256.

  • 5 De in het vierde lid bedoelde vergoedingen worden per 1 januari van elk jaar herzien met overeenkomstige toepassing van artikel 13 Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden. 

Artikel 28 Reis- en verblijfkosten 

  • 1 Aan het lid van een commissie dat geen statenlid of gedeputeerde is en niet in zijn hoedanigheid van ambtenaar tot lid van de commissie is benoemd, worden de reiskosten vergoed voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie en in verband met andere reizen binnen de provincie ten behoeve van het commissielidmaatschap. De vergoeding betreft:

    • a.

      bij gebruik van openbare middelen van vervoer en van een taxi: een volledige vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten;

    • b.

      bij gebruik van een eigen vervoermiddel: een vergoeding van de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reiskosten overeenkomstig de bedragen in de artikelen 2 en 4 van de Reisregeling binnenland.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde lid van de commissie worden vergoed de gemaakte noodzakelijke verblijfkosten voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie en in verband met reizen binnen de provincie ten behoeve van het commissielidmaatschap tot ten hoogste de bedragen, vastgesteld bij of krachtens het Reisbesluit binnenland.

Artikel 28a Vaste vergoeding

  • 1 De voorzitter van de Adviesraad Tram ontvangt jaarlijks een vaste vergoeding voor zijn/haar werkzaamheden als bedoeld in artikel 94, tweede lid, van de Provinciewet ter hoogte van € 12.500,– (excl. BTW).

  • 2 De overige leden van de Adviesraad Tram ontvangen jaarlijks een vaste vergoeding voor hun werkzaamheden als bedoeld in artikel 94, tweede lid, van de Provinciewet ter hoogte van € 10.000,– (excl. BTW).

  • 3 De artikel 27 en 28 zijn niet van toepassing.

Artikel 29 Buitenlandse excursie of reis 

  • 1 Provinciale Staten kunnen een commissie uit Provinciale Staten toestemming verlenen voor een excursie of reis naar het buitenland. Provinciale Staten kunnen aan de toestemming voorwaarden verbinden.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde excursie of reis wordt door of vanwege de provincie georganiseerd.

  • 3 De in redelijkheid gemaakte reis- en verblijfkosten komen voor rekening van de provincie. 

Hoofdstuk 5 De procedure van declaratie 

Artikel 30 Betaling van kosten 

Betaling van kosten op grond van deze verordening vindt plaats door

a. betaling uit eigen middelen; b. rechtstreekse toezending van de factuur aan de provincie; of c. een provinciale creditcard. 

Artikel 31 Declaratie van vooruit betaalde kosten

  • 1 Voor de vergoeding van de kosten, bedoeld in de artikelen 5, 6, 18, 20, 21, 26, 28 en 29 wordt gebruik gemaakt van een declaratieformulier, waarvan het model door Gedeputeerde Staten is vastgesteld, indien deze kosten uit eigen middelen vooruit zijn betaald.

  • 2 Het declaratieformulier wordt volledig ingevuld en ondertekend. Het statenlid, commissielid, onderscheidenlijk de gedeputeerde dient het declaratieformulier binnen drie maanden bij de griffier, onderscheidenlijk de provinciesecretaris of een door hem aangewezen ambtenaar in, onder bijvoeging van de originele bewijsstukken.

  • 3 Van de termijn, genoemd in het tweede lid, kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken als toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, in geval van de artikelen 5, 6, 28 en 29 ter beoordeling aan de griffier en in geval van de artikelen 18, 20, 21 en 26 ter beoordeling aan de provinciesecretaris.

Artikel 32 Rechtstreekse facturering bij de provincie 

  • 1 De vergoeding van kosten, bedoeld in de artikelen 7, 18, 20, 21, 22, 28 kan plaatsvinden door rechtstreekse toezending van de door het statenlid, onderscheidenlijk de gedeputeerde voor akkoord ondertekende factuur aan de provincie.

  • 2 Verantwoording van deze wijze van vergoeding vindt plaats door het begeleidingsformulier, waarvan het model door Gedeputeerde Staten is vastgesteld, volledig in te vullen en te ondertekenen.

  • 3 Het statenlid, onderscheidenlijk de gedeputeerde dient het begeleidingsformulier en de factuur binnen twee maanden in bij de griffier, onderscheidenlijk de provinciesecretaris of de door hem aangewezen ambtenaar. 

Artikel 33 Gebruik Creditcard 

  • 1 De vergoeding van kosten als bedoeld in de artikelen 18, 20, 21 en 28 kan plaatsvinden door gebruikmaking van de provinciale creditcard.

  • 2 een provinciale creditcard wordt de gedeputeerde op aanvraag in bruikleen ter beschikking gesteld voor het doen van uitgaven die voor vergoeding of tegemoetkoming ten laste van de provincie in aanmerking komen. Aan de verstrekking van de creditcard kunnen voorwaarden worden verbonden.

  • 3 De provinciesecretaris draagt zorg voor de aanvraag, verstrekking en intrekking van provinciale creditcards. Bij de aanvraag wordt aangegeven of een persoonlijke pincode voor het opnemen van contant geld gewenst wordt.

  • 4 Verantwoording van deze wijze van vergoeding vindt plaats door het declaratieformulier, waarvan het model door gedeputeerde staten is vastgesteld, volledig in te vullen en te ondertekenen.

  • 5 Het begeleidingsformulier en de factuur worden binnen 2 maanden ingediend bij de provinciesecretaris of de door hem aangewezen ambtenaar.

  • 6 Bij beëindiging van het ambt van gedeputeerde wordt de creditcard onverwijld ingeleverd.

  • 7 Verlies of diefstal van de creditcard wordt direct gemeld bij de betreffende creditcardmaatschappij en zo spoedig mogelijk ook bij de provincie. Het eigen risico bij verlies of diefstal komt mits is voldaan aan de daarvoor geldende regels, voor rekening van de provincie. 

Hoofdstuk 6 Citeertitel en inwerkingtreding 

Artikel 34 Citeertitel en inwerkingtreding 

  • 1 Deze verordening wordt aangehaald als Verordening rechtspositie gedeputeerden, staten- en commissieleden provincie Utrecht.

  • 2 De verordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin zij wordt geplaatst.

  • 3 De artikelen 8 en 23 werken terug tot 1 januari 2005. Artikel 13 werkt terug tot 1 januari 2006.

  • 4 De Verordening rechtspositie van gedeputeerden, statenleden en commissieleden provincie Utrecht 2007 wordt ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van provinciale staten van Utrecht van 26 april 2010.
 
R.C. ROBBERTSEN, voorzitter.
L.C.A.W. GRAAFHUIS, griffier.
 
Uitgegeven 22 juni 2010
Gedeputeerde Staten van Utrecht,
namens hen
H.H. SIETSMA, secretaris 

Artikelsgewijze toelichting, Provinciaal blad 1085 van 2016

Artikel I

Wijziging artikel 27, lid 4, letter b en c

Awb commissie Op dit moment bepaalt artikel 27, lid 4, letter b, van de Verordening dat de voorzitter en de leden de genoemde vergoeding ontvangen voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie. De commissie voorzitters en leden verrichten soms ook activiteiten die hiermee vergelijkbaar zijn, maar waarbij geen sprake is van het bijwonen van een vergadering. Het gaat dan met name om het adviseren over een bezwaarschrift of een klacht zonder dat sprake is van een hoorzitting. De artikelen 7:3 en 9:14, lid 1, van de Algemene wet bestuurrecht bepalen dat onder bepaalde omstandigheden van het horen van de bezwaarmaker of klager kan worden afgezien. Op jaarbasis gebeurd dat in maximaal 5% van de gevallen. In geval van niet-horen brengt de adviescommissie wel een advies uit aan PS of GS over afdoening van het bezwaarschrift of de klacht. Doordat er dan geen commissievergadering wordt bijgewoond -de vaststelling van het advies gebeurd schriftelijk- is niet voldaan aan het criterium voor het uitbetalen van de vergoeding. Door aanvulling van de bepaling ontstaat er een basis om ook voor het schriftelijk vaststellen van een advies een vergoeding te betalen. Gelet op de werkzaamheden die daaraan worden besteed is dat redelijk. De geringe meerkosten kunnen binnen het bestaande budget dat beschikbaar is voor de Awb-adviescommissie worden opgevangen.

AVP gebeidscommissies Het bedrag voor het bijwonen van een vergadering van een AVP-gebiedscommissie bedraagt op grond van artikel 27, lid 1, van de Verordening Rechtspositie gedeputeerden, staten- en commissieleden provincie Utrecht (hierna: de verordening) op dit moment € 105,43. Al enige tijd wordt dit bedrag te laag gevonden en wordt gepleit voor een hogere vergoeding.

Het werk van de AVP-gebiedscommissies gaat uit van integraal werken en betrokken zijn bij gebiedsprocessen. Dit betekent dat Gebiedscommissieleden breder dan alleen vanuit hun eigen organisatie moeten kunnen participeren. Daarnaast zijn zij ambassadeur voor hun gebied binnen hun eigen organisatie en daarbuiten. Ook hebben gebiedscommissieleden een belangrijke financiële verantwoordelijkheid om de beschikbare middelen in het gebied op de meest effectieve manier aan te wenden. Dit vraagt inzet, vaardigheden en capaciteiten van een daar bij passend niveau. Een bij dit niveau passende vergoeding ligt in de rede. Dit dwingt te meer daar degenen die voor de vergoeding in aanmerking komen veelal een eigen bedrijf hebben (o.a. agrariërs), waarbij sprake is van inkomstenderving of noodzaak van extra inhuur van bedrijfshulp, om de inzet voor de gebiedscommissie te kunnen plegen. Slechts een klein aantal commissieleden komt voor een vergoeding in aanmerking. De meerkosten kunnnen worden opgevangen binnen het AVP-budget.

In verband hier mee wordt bij artikel 27, lid 4, letter c, toegevoegd waarin bepaald wordt dat de leden van de AVP-gebiedscommissies een vergoeding van € 150 ontvangen. Deze vergoeding geldt voor het bijwonen van een vergadering van de commissie.

Wijzigingartikelen 28 en 31 Op 7 januari 2014 hebben PS besloten de regeling van reis- en verblijfkosten van commissieleden, niet zijnde Statenleden, in overeenstemming te brengen met artikel 94 van de Provinciewet.

Dit betekent dat bedoelde commissieleden vanaf 2014 recht hebben op vergoeding van reis- en verblijfkosten ‘in verband met reizen binnen de provincie’, naast de bestaande voorziening voor reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van commissievergaderingen.

Bijgaand wijzigingsbesluit werkt dit voor wat betreft de hoogte van de vergoeding nader uit. Dit gebeurt door de bestaande berekening van reis- en verblijfkosten (artikel 28) mede van toepassing te verklaren op de nieuw ingevoegde vergoeding van reis- en verblijfkosten in verband met reizen binnen de provincie. Verwezen wordt naar het gewijzigde artikel 28, lid 1 en 2 (invoeging: ‘alsmede in verband met reizen binnen de provincie ten behoeve van het commissielidmaatschap’).

Een andere wijziging is de declaratieprocedure van artikel 31. Ten eerste is de procedure uitgebreid naar de reis- en verblijfkosten van commissieleden, niet zijnde statenleden (invoeging voormeld artikel 28). Het is niet logisch dat artikel 28 in artikel 31 ontbreekt.

Ten tweede is de indieningstermijn voor declaraties iets versoepeld (invoeging hardheidclausule). In bijzondere gevallen kan van de indieningstermijn van drie maanden worden afgeweken. Uitgangspunt blijft indienen binnen drie maanden. Alleen als sprake is van een bijzondere omstandigheid waardoor een declaratie te laat wordt ingediend en vasthouden aan de indieningstermijn onredelijk is, kan daarvan worden afgeweken. Voor personeel geldt bij declaraties van reis- en verblijfkosten een vergelijkbare regeling.

Artikel II Dit besluit werkt terug tot en met 1 juli 2013 voor de wijziging van de vergoeding voor de AVP-gebeidscommissies. De reden hiervan is dat al in de eerste helft 2013 is voorgesteld is de vergoeding aan te passen. De wijziging kon echter niet eerder worden voorgelegd. Voor de andere artikelen werkt de wijziging terug tot en met 1 januari 2014. Daardoor geldt deze vanaf de datum waarop ook eerdergenoemd PS-besluit in werking is getreden (1 januari 2014). Voor de uitbreiding van de vergoeding voor de voorzitters en leden van de Awb-adviescommissie aan PS en GS en de invoering van een hardheidsclausule wordt uit een oogpunt van uniformiteit dezelfde datum (1 januari 2014) gehanteerd.

 

Algemene toelichting

Wettelijke regelingen De regeling van de rechtspositie van gedeputeerden, statenleden en leden van provinciale commissies vindt op drie niveaus plaats, te weten bij wet, AMvB en provinciale verordening. Wettelijk is voor gedeputeerden in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) o.a. de uitkering na aftreden en het pensioen geregeld. Voor statenleden is o.a. de tijdelijke vervanging bij zwangerschap en bevalling of ziekte wettelijk geregeld (en nader rechtspositioneel geregeld in de artikelen14, derde lid, en 15 van deze verordening). Verder zijn er algemene wettelijke voorzieningen voor werkenden die ook gelden voor gedeputeerden en statenleden. In de Provinciewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van gedeputeerden, staten- en commissieleden moet worden geregeld bij AMvB. Daartoe zijn tot stand gekomen het Rechtspositiebesluit gedeputeerden en het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden. Daarin zijn alle voor de rechtspositie van belang zijnde onderwerpen geregeld. Een aantal voorzieningen, zoals de hoogte van de bezoldiging en de verschillende onkostenvergoedingen, zijn in beide rechtspositiebesluiten overwegend geregeld in dwingende bepalingen. Voor secundaire voorzieningen zoals bijvoorbeeld de verstrekking van de OV-jaarkaart en de uitkering bij aftreden als statenlid, geldt dat de provincie de vrijheid heeft om deze voorzieningen te treffen. Hoofdlijnen provinciale verordening In de verordening zijn bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van gedeputeerden, statenleden en leden van provinciale commissies. De grondslag hiervoor is te vinden in de Provinciewet en genoemde rechtspositiebesluiten. Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend genieten de gedeputeerden als zodanig geen inkomsten, in welke vorm dan ook, ten laste van de provincie (artikel 43 van de Provinciewet). Een soortgelijke bepaling is in artikel 96 van de Provinciewet opgenomen voor staten- en commissieleden. Het tweede lid van die bepaling voegt daaraan toe dat bij provinciale verordening aan statenen commissieleden voordelen, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, mogen worden toegekend. Daarvoor is een ministeriële goedkeuring nodig . De verordening bevat bepalingen inzake: - de beloning voor de werkzaamheden van staten- en commissieleden (artikelen 2 en 27), waarbij is op te merken dat voor gedeputeerden niets is opgenomen omdat hun bezoldiging uitputtend is geregeld in het Rechtspositiebesluit gedeputeerden; - een vaste algemene onkostenvergoeding voor gedeputeerden en statenleden (artikelen 3 en 16); - reis- en verblijfkosten van gedeputeerden, staten- en commissieleden, waarbij voor gedeputeerden een onderscheid is gemaakt tussen woon-werkverkeer en zakelijke reizen (artikelen 5, 6, 17 t/m 21, 28 en 29); - reis- en pensionkosten en verhuiskosten van de bij benoeming verhuisplichtige gedeputeerde (artikel 26) - beschikbaarstelling van computer- en communicatieapparatuur aan gedeputeerden en statenleden (artikelen 8, 23 en 24) en faciliteiten in de vorm van deelname van gedeputeerden en statenleden aan cursussen, congressen e.d. (artikelen 7 en 22); - een aantal secundaire voorzieningen voor statenleden, zoals een uitkering bij overlijden (artikel 14 en voor zowel gedeputeerden als statenleden, zoals de spaarloonregeling (artikelen 9 en 25), de levensloopregeling geldt alleen voor gedeputeerden; - de procedure van declareren (artikelen 30 t/m 32). De arbeidsverhouding van de gedeputeerde en het statenlid Statenleden zijn niet in dienstbetrekking bij de provincie. De provincie is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet, Ziektewet en WIA. Statenleden worden ook niet aangemerkt als werknemer in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet geen recht op vergoeding door de provincie van de over de statenvergoeding verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering. Eigen voorzieningen zijn er op die onderdelen getroffen in het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden en in onderhavige verordening. Omdat er geen dienstbetrekking met de provincie is vallen statenleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten getoetst aan de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kan een statenlid opteren voor de loonbelasting door te kiezen voor het fictief werknemerschap (zie hieronder). Gedeputeerden zijn sinds de dualisering van het provinciebestuur ingevolge de Ambtenarenwet als benoemde bestuurders in openbare dienst aangesteld en vallen onder de werking van die wet. De aanstelling in openbare dienst houdt voor de toepassing van de fiscale wetgeving in dat sprake is van een arbeidsverhouding die als dienstbetrekking wordt aangemerkt. Dit betekent dat gedeputeerden direct onder de werking van de Wet op de loonbelasting vallen. Er is sinds de dualisering van het provinciebestuur derhalve geen mogelijkheid meer om wel of niet voor de loonbelasting te opteren. Gedeputeerden vallen niet onder de werking van de Ziektewet, Werkloosheidswet en WIA. Evenmin geldt voor hen de pensioenvoorziening bij het ABP. Wachtgeld na afreden en ouderdoms- en nabestaandenpensioen zijn voor gedeputeerden geregeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Gedeputeerden zijn werknemers in de zin van de Zorgverzekeringswet en hebben derhalve op grond van die wet recht op vergoeding door de provincie van de over hun bezoldiging verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van de basisverzekering. De loon- en inkomstenbelasting Opting in regeling Statenleden kunnen opteren voor de loonbelastingheffing. Het statenlid kan met de provincie overeenkomen dat deze loonheffing inhoudt. Dat wordt de “opting in regeling” genoemd. De administratie van de provincie is zodanig ingericht dat wordt voldaan aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. In een gezamenlijke verklaring melden de provincie en het statenlid aan de Belastingdienst dat wordt geopteerd voor de loonbelasting. Als gezamenlijk wordt gekozen voor het loonbelastingsysteem dan draagt de provincie de ingehouden loonheffing af aan de Belastingdienst. De inkomsten worden als loon belast in box 1. Het statenlid hoeft in dat geval geen administratie bij te houden. Kosten die worden gemaakt kunnen niet worden afgetrokken. Wel kan de provincie onder voorwaarden bepaalde vergoedingen onbelast verstrekken en bepaalde faciliteiten onbelast in bruikleen beschikbaar stellen. Genoemd kunnen worden de vergoeding van reis- en verblijfkosten en de zakelijke deelname aan cursussen en congressen. Er zijn ook vergoedingen die niet belastingvrij kunnen worden verstrekt, zoals de vaste algemene onkostenvergoeding. Deze vergoedingen worden gebruteerd toegekend waardoor na inhouding van de loonheffing de netto bedoelde vergoeding resteert. Ook kan betrokkene deelnemen in de spaarloonregeling die er voor het provinciaal personeel is. Fiscale standaardpositie Als niet voor de loonbelasting wordt geopteerd dan geldt voor het statenlid dat hij voor de Wet inkomstenbelasting 2001 resultaat uit een werkzaamheid geniet. In dat geval is het winstsysteem van toepassing. Betrokkene moet dan alle ontvangsten verantwoorden als winst en kan de gemaakte kosten daarop in mindering brengen. De verstrekking van een OV-jaarkaart behoort dan ook in beginsel tot de te belasten voordelen. Zij kunnen niet deelnemen aan de spaarloonregeling. Betrokkenen kunnen bij de aangifte inkomstenbelasting hun werkelijke beroepskosten, met inachtneming van een aantal wettelijke beperkingen en normeringen, in mindering brengen op hun belastbaar inkomen (belastbare resultaat). De provincie dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen op grond van deze verordening aan de Belastingdienst te melden op een door de Belastingdienst voorgeschreven wijze. Verstrekkingen (bijvoorbeeld een OV-jaarkaart) moeten naar de waarde in het economische verkeer worden opgegeven. Het daadwerkelijk zakelijk gebruik leidt dan tot aftrek. Ook voor de hoogte van de vaste kostenvergoeding maakt het verschil uit of het statenlid wel of niet heeft geopteerd voor de loonbelasting (zie daarvoor hieronder de toelichting op artikel 3). Zoals hierboven naar voren is gekomen kan de keuze om al of niet te opteren voor de loonbelasting voor het statenlid ingrijpende gevolgen hebben. De beslissing om voor de loonbelasting te opteren kan eenmaal per zittingsperiode worden gemaakt en geldt in beginsel voor de (resterende) zittingsperiode. Wel kan betrokkene als spijtoptant terugkomen op deze beslissing voor de resterende periode. Opteren voor de loonbelasting hoeft niet bij aanvang van de zittingsperiode te gebeuren maar kan ook gedurende de zittingsperiode voor de resterende periode. De vergoedingssystematiek Voor de uitoefening van het politieke ambt moeten bestuurders niet het eigen inkomen hoeven aan te spreken Een adequate vergoedingssystematiek is daarom van belang. Waar er functionele uitgaven zijn verdient het aanbeveling terughoudend te zijn met een financieringswijze waarin de bestuurder deze uit eigen middelen vooruit betaalt en de provincie ze terugbetaalt. Eigen middelen en publieke middelen moeten zoveel mogelijk gescheiden worden gehouden. Vanuit die overweging heeft het de voorkeur de kosten direct in rekening te brengen bij de provincie. Aan de mogelijkheid om zo nodig declaraties in te dienen zal echter behoefte blijven bestaan. Als vergoedingssystematiek is gekozen voor de volgende wijze van redeneren: - welke voorzieningen worden aangeboden door de organisatie (bedrijfsvoering en bestuurskosten); - welke voorzieningen zijn noodzakelijk voor de uitoefening van het ambt, maar zijn niet rechtstreeks aan te bieden door de organisatie; - kan voor deze voorzieningen nog een onbelaste vergoeding worden aangeboden (indien de loonbelasting geldt); - voor voorzieningen die niet onbelast aangeboden kunnen worden, kan een (bruto) vergoeding worden verstrekt. Concreet betekent deze vergoedingssystematiek het volgende. Voorzieningen die zijn ondergebracht in de bedrijfsvoering - bruikleen van computer- en communicatieapparatuur; - zakelijk gebruik van dienstauto’s; - deelname aan cursussen en congressen e.d. De zakelijke uitgaven hoeven niet te worden voorgeschoten door de gedeputeerde of het statenlid maar worden direct door de provincie voldaan en de voorzieningen worden om niet in bruikleen gegeven. Zij vallen derhalve buiten de vergoedingssfeer. Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten maar onbelast kunnen worden vergoed Voor een aantal zakelijke uitgaven, zoals reis- en verblijfkosten, blijft het systeem overeind dat de gedane zakelijke uitgaven de gedeputeerde of het statenlid op basis van declaratie worden vergoed. Deze kunnen, als is voldaan aan de gestelde voorwaarden, onbelast worden vergoed. Voorzieningen die niet in de bedrijfsvoering zitten en niet onbelast kunnen worden vergoed Voor een aantal andere beroepskosten wordt een vaste (bruto) kostenvergoeding verstrekt. In de toelichting op de artikelen 3 en 16 is aangegeven om welke beroepskosten het gaat. Voor statenleden die niet voor de loonbelasting hebben geopteerd geldt dezelfde systematiek maar zijn de fiscale gevolgen anders. Zij dienen alle vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer als opbrengst te verantwoorden. Omdat zij hun werkelijk gemaakte kosten fiscaal kunnen verrekenen worden hun vergoedingen niet gebruteerd toegekend. Controle en verantwoording Voor de bestuurlijke uitgaven is - net als voor de besteding van alle andere publieke middelen - transparantie van groot belang. Daartoe dienen enerzijds inzichtelijke regels en richtlijnen die voor het vergoedingen- en voorzieningenstelsel gelden en anderzijds een duidelijke verantwoording van het daadwerkelijk gebruik. Op deze wijze kan worden voorkomen dat er onnodige discussies plaatsvinden omtrent het gebruik van onkostenregelingen of voorzieningen door provinciebestuurders en over de eventueel verschuldigde belasting. Dat is ook in hun belang omdat zij hun functie moeten kunnen uitoefenen zonder te worden gehinderd door onzekerheden omtrent de financiering van de functionele uitgaven. Daartoe is vereist dat er een zodanig sluitende financiële en administratieve organisatie is ingericht dat er vertrouwen kan bestaan omtrent de juistheid en rechtmatigheid van de uitgaven. In hoofdstuk V is in verband hiermee, in aanvulling op de in de beheers- en controleverordening vastgestelde regels, een aantal belangrijke procedures vastgelegd over rechtstreekse facturering van functionele uitgaven en declaratie van vooruit betaalde kosten. In aanvulling hierop is een gedragscode ontwikkeld waarin nadere gedragsregels zijn vastgelegd. Daarbij gaat het onder meer om afspraken omtrent de bestuurlijke uitgaven die in aanmerking komen voor bespreking en zo nodig besluitvorming door het college van Gedeputeerde Staten. In die gedragscode is ook het beleid rond buitenlandse reizen en de bekostiging van zakendiners met derden opgenomen. Verder zijn er aanvullende administratieve procedures beschreven over de afwikkeling van declaraties en facturen en de daarbij te hanteren verdeling van verantwoordelijkheden en hoe bijvoorbeeld om te gaan met interpretatie- of meningsverschillen.  

Artikelsgewijze toelichtingArtikel 2 vergoeding voor de werkzaamheden van het statenlid In het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden is geregeld dat statenleden voor hun werkzaamheden een vergoeding ontvangen. De hoogte van de vergoeding wordt bij provinciale verordening bepaald. Wel is in het Rechtspositiebesluit het maximale bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden aangegeven. In artikel 2 is de hoogte van de vergoeding bepaald op het maximale bedrag. Het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer CAO lonen overheid. Hiervoor is in de provincie geen nadere besluitvorming nodig omdat het bedrag van de vergoeding is gekoppeld aan het maximumbedrag dat jaarlijks wordt bijgesteld. Artikelen 3 en 16 vaste onkostenvergoeding Hierin is de vaste vergoeding geregeld voor aan het ambt van gedeputeerde c.q. aan het statenlidmaatschap verbonden kosten. De vergoeding is opgebouwd op basis van de volgende kostencomponenten: - representatie - vakliteratuur - contributies, lidmaatschappen - telefoonkosten - bureaukosten, porti - zakelijke giften - bijdrage aan fractiekosten - ontvangsten thuis - excursies. Sedert 1 januari 2001 zitten daarin niet langer de kostensoorten fax/pc en cursussen en congressen. Daarvoor zijn vanaf dat tijdstip specifieke voorzieningen getroffen (zie de artikelen 7, 8, 22 en 23). De onkostenvergoeding is in verband hiermee vanaf die datum neerwaarts bijgesteld. De vaste kostenvergoeding kan sinds 1 januari 2001 niet meer onbelast worden verstrekt. Om netto het bedrag van de vaste kostenvergoeding gelijk te houden is het (neerwaarts bijgestelde) bedrag gebruteerd tegen het belastingtarief van 52%. Deze brutering heeft echter geen betrekking op statenleden die niet hebben geopteerd voor het loonbelastingregime. Voor hen blijven de aftrekmogelijkheden van de werkelijk gemaakte kosten op het resultaat uit onderneming bestaan. Zij ontvangen de vaste kostenvergoeding zonder de brutering. De hoogte van de kostenvergoeding wordt bij provinciale verordening bepaald. Wel is in de rechtspositiebesluiten voor gedeputeerden en statenleden het maximale bedrag van de kostenvergoeding aangegeven. In de artikelen 3 en 16 is de hoogte van de kostenvergoeding bepaald op het maximale bedrag. Het bedrag van de kostenvergoeding is geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van de consumentenprijsindex. Hiervoor is in de provincie geen nadere besluitvorming nodig omdat het bedrag van de kostenvergoeding is gekoppeld aan het maximumbedrag dat jaarlijks wordt bijgesteld. In de vaste kostenvergoeding zit ook een component telefoonkosten. Indien de provincie voor zakelijk gebruik een mobiele telefoon en/of Smartphone aan een gedeputeerde beschikbaar stelt moet er een korting worden toegepast op die vaste kostenvergoeding om te voorkomen dat voor dezelfde zakelijke telefoonkosten zowel in natura (mobiele telefoon en/of Smartphone in bruikleen) als in geld (via de vaste kostenvergoeding) een voorziening ten laste van de provincie is getroffen. Dat is geregeld in artikel 16, tweede lid. Voor alle gedeputeerden aan wie de provincie een mobiele telefoon en/of Smartphone beschikbaar heeft gesteld geldt dezelfde korting. Artikel 5 reiskosten statenleden In dit artikel is het recht op vergoeding van reiskosten voor statenleden geregeld. De grondslag hiervoor is te vinden in de Provinciewet. Vergoed kunnen worden de kosten van openbaar vervoer of bij gebruik van eigen vervoermiddelen een kilometervergoeding zoals die voor het rijkspersoneel geldt. De kilometervergoeding bestaat uit een fiscaal belast en een onbelast deel, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. De vergoeding van de reiskosten met het openbaar vervoer is onbelast. In de IPO-modelverordening is de mogelijkheid opengelaten om aan statenleden voor zakelijke reizen een OV-kaart te verstrekken. Om reden van kostenbeheersing is hier niet voor gekozen en wordt aangesloten bij de huidige gedragslijn van vergoeding van gemaakte reiskosten. Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de verstrekte vergoedingen bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord. De reiskosten kunnen binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten worden opgevoerd. In alle gevallen worden de fiscale voorschriften gevolgd. Artikel 6 Verblijfkosten statenleden Dit artikel regelt de vergoeding van verblijfkosten. De grondslag hiervoor is te vinden in de Provinciewet. De vergoeding kan worden toegekend als het statenlid een staten- of commissievergadering bijwoont maar ook ingeval van dienstreizen. Daarvoor gelden dezelfde maxima als voor het rijkspersoneel. Vergoeding of verstrekking van maaltijden is onbelast als de vergoeding of verstrekking een meer dan bijkomstig zakelijk karakter heeft. Daarvan is niet zonder meer sprake bij deelname aan staten- en commissievergaderingen, maar wel bij tot in de avond doorlopende vergaderingen waardoor men niet op de gewone tijd kan eten, alsmede tijdens dienstreizen. Als het zakelijk karakter van niet meer dan bijkomstig belang is moet de vergoeding of de waarde in het economisch verkeer van de verstrekking tot het loon worden gerekend. Bij verstrekkingen in de vorm van maaltijden in bedrijfskantines met een privé-karakter wordt de waarde van een kantinemaaltijd vastgesteld op een forfaitair bedrag. Als de maaltijd in de bedrijfskantine een meer dan bijkomstig zakelijk karakter heeft geldt de hoofdregel. De vergoeding of verstrekking van maaltijden is dan onbelast. Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd. In de IPO-modelverordening is de mogelijkheid opengelaten om de statenleden in het provinciehuis maaltijden te verstrekken. Om organisatorische redenen is hier niet voor gekozen, maar is aangesloten bij de huidige gedragslijn van vergoeding van verblijfkosten. Artikelen 7 en 22 Cursus, congres, seminar of symposium Zoals hierboven al aangegeven is deze voorziening in de bedrijfsvoering gebracht en komen de kosten rechtstreeks voor rekening van de provincie. Zij zijn in verband hiermee uit de vaste kostenvergoeding gehaald. Een onderscheid is gemaakt tussen cursussen, congressen e.d. die door of vanwege de provincie in het provinciaal belang zijn georganiseerd en cursussen, congressen, waaraan individuele statenleden of gedeputeerden in verband met de vervulling van het statenlidmaatschap c.q. het ambt van gedeputeerde op eigen initiatief deelnemen. In het laatste geval zijn er aanvullende voorwaarden gesteld (inhoudelijke informatie over de cursus of het congres en een kostenspecificatie). Hierbij kan voor statenleden de fractievoorzitter een rol spelen. In het aanvraagformulier is een vraag opgenomen of de fractievoorzitter de aanvraag ondersteunt. De in deze artikelen bedoelde cursussen en congressen hebben een zakelijk karakter en zijn aan te merken als beroepskosten waarvan de vergoeding c.q. verstrekking van loonbelasting is vrijgesteld. Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd. Artikelen 8 en 23 Computer en internetverbinding Voor de uitoefening van het statenlidmaatschap en het ambt van gedeputeerde wordt op aanvraag een vergoeding verleend voor de kosten van een computer met bijbehorende apparatuur en software. Bijbehorende apparatuur is apparatuur die is bestemd om aan de computer te worden gekoppeld om informatie uit te wisselen. Voorbeelden hiervan zijn een modem, een printer, een fax en een digitale fotocamera. De grondslag voor deze faciliteit is te vinden in de rechtspositiebesluiten voor gedeputeerden en staten- en commissieleden. Zoals hierboven al aangegeven is deze voorziening in de bedrijfsvoering gebracht en komen de kosten rechtstreeks voor rekening van de provincie. Zij zijn in verband hiermee uit de vaste kostenvergoeding gehaald. Sinds 2005 kan een computer met bijbehorende apparatuur en software alleen onbelast worden vergoed, verstrekt of ter beschikking gesteld indien deze geheel of nagenoeg geheel zakelijk wordt gebruikt. Er wordt van uitgegaan dat gedeputeerden en statenleden de computer niet geheel of nagenoeg geheel zakelijk zullen gebruiken. Dat betekent dat zowel de vergoeding, de verstrekking als de terbeschikkingstelling van computerapparatuur en de daaraan gekoppelde tegemoetkoming zijn belast. In verband hiermee vindt er gedurende de afschrijvingsperiode van drie jaar voor de door de provincie beschikbaar gestelde computer een fiscale bijtelling plaats van 30% van de waarde in het economisch verkeer op het moment van eerste ingebruikneming. Na het derde jaar wordt de waarde op nihil gesteld. Geregeld is dat de provincie op aanvraag 30% van de aanschafprijs vergoedt gedurende de drie jaar dat i.v.m. het beschikbaar stellen van de computer belasting is verschuldigd. Het belastingnadeel wordt met andere woorden in die drie jaar gecompenseerd. Daarbij wordt omwille van een uniforme en eenvoudige uitvoering uitgegaan van een voor ieder gelijk belastingnadeel. Dat kan voor statenleden met een laag belastingtarief een gering voordeel zijn. De vergoeding ter compensatie van het belastingnadeel is overigens belast. Indien een computer tijdens het kalenderjaar wordt verstrekt geldt in het eerste en vierde kalenderjaar een vergoeding naar evenredigheid van het aantal kalendermaanden waarin de computer beschikbaar is gesteld. Het is ook mogelijk om een dergelijke vergoeding te geven voor de aanschaf of het gebruik van een eigen computer. Ook dan is de vergoeding belast. Uitgegaan wordt hier van ten hoogste de aanschafwaarde van de computer die de provincie ter beschikking stelt. De aanleg- en abonnementskosten van de internetvoorziening komen ten laste van de provincie. Gedeputeerde Staten stellen hiervoor een voor ieder gelijk vast bedrag vast. Hier is er eveneens van uitgegaan dat de internetverbinding voor meer dan 10% zakelijk gebruik wordt. De verstrekte vergoeding is in dat geval onbelast. Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economisch verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd. Gezien de grote variëteit aan mogelijkheden, de snelle ontwikkelingen op ICT-gebied en de verschillende behoeften in provincies zijn er niet allerlei aanvullende regelingen op detailniveau opgenomen, maar is in het zesde lid aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid gegeven om nadere (huishoudelijke) regels vast te stellen om maatwerk te leveren op het niveau van de individuele provincie. Daarbij kan worden gedacht aan het regelen van de frequentie van het beroep dat op de voorziening kan worden gedaan (bijv. maximering van de vergoeding van aanschaf/gebruik van de PC tot drie jaar per zittingsperiode), of aan regeling van het moment waarop moet worden gekozen uit de soorten voorzieningen (bruikleen of vergoeding bij aanschaf c.q. gebruik van de eigen PC), bijv. eenmaal bij aanvang van de statenperiode. Artikel 10 Verlaging vergoeding werkzaamheden bij arbeidsongeschiktheid In de motie Slob (Kamerstukken II, 2004-2005, 29 800 VII, nr. 21) is aangegeven dat Provinciale Staten en gemeenteraden een brede afspiegeling van de bevolking dienen te vormen. Om deze reden moeten drempels om statenlid of raadslid te worden of te blijven, worden weggenomen. In WAO en WIA geldt het algemene principe dat indien een persoon inkomen uit arbeid geniet, dit in de regel zal leiden tot verlaging of intrekking van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Een dergelijke uitkering is bedoeld om het als gevolg van arbeidsongeschiktheid ontstane verlies aan verdienvermogen te vergoeden. Voor staten- en raadsleden kan dit ertoe leiden dat een geringe verhoging van het inkomen door een staten- of raadsvergoeding een grote teruggang betekent voor de hoogte van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering als gevolg van de anticumulatieregeling. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij aanvaarding van een raads- of statenzetel of bij verhoging van de vergoeding voor de werkzaamheden. Op grond van het Rechtspositiebesluit statenen commissieleden kunnen provincies hiervoor een voorziening treffen. Die is te vinden in artikel 10 van de verordening. Daarin is geregeld dat op aanvraag een statenlid een lagere vergoeding voor de werkzaamheden wordt gegeven om te voorkomen dat de anticumulatieregeling zal leiden tot een verlaging van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering van het statenlid. Artikel 11 Compensatie korting werkloosheidsuitkering Artikel 20 van de Werkloosheidswet (WW) komt erop neer dat op het moment dat iemand een werkloosheidsuitkering op grond van die wet ontvangt, nieuwe werkzaamheden aanvangt, de WW- uitkering wordt gekort met het aantal uren dat in de nieuwe functie wordt gewerkt. Het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel kent een soortgelijke bepaling. De hoogte van het inkomen uit de nieuwe betrekking is daarbij niet relevant. Indien derhalve iemand tot statenlid wordt gekozen, zal de WW-uitkering worden verlaagd met het aantal uren dat het UWV voor het staten- lidmaatschap in aanmerking neemt. Indien deze verlaging van de WW-uitkering groter is dan de vergoeding voor de werkzaamheden zal er een negatief inkomenseffect optreden. Het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden biedt provincies de mogelijkheid dit nadeel te compenseren. Dat is geregeld in artikel 11 van de verordening Artikel 12 Vergoeding voor waarneming voorzitterschap van Provinciale Staten In artikel 75 van de Provinciewet is geregeld dat het voorzitterschap van Provinciale Staten bij verhindering of ontstentenis van de commissaris van de Koningin wordt waargenomen door het langstzittende statenlid. Provinciale Staten kunnen ook een ander statenlid met de waarneming van het voorzitterschap belasten. In overeenstemming met het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden is in artikel 12 van de verordening geregeld dat bij een onafgebroken waarneming van meer dan 30 dagen het betreffende statenlid over de tijd van waarneming recht heeft op een toeslag van 8% van de vergoeding voor de werkzaamheden en van de in artikel 3 bedoelde vaste onkostenvergoeding. Artikel 13 Ziektekostenvoorziening Statenleden hebben recht op een tegemoetkoming in de ziektekosten Het bedrag van die vergoeding is afgestemd op die van provinciaal personeel. De tegemoetkoming is geïndexeerd (door koppeling aan de ontwikkeling van de nominale eindejaarsuitkering van rijksambtenaren). De over de statenvergoeding verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage in de ziektekosten wordt niet vergoed. Artikel 14 Uitkering bij overlijden Bij overlijden van het statenlid bestaat er voor de nagelaten betrekkingen recht op een overlijdensuitkering ter grootte van de vergoeding voor de werkzaamheden welke het statenlid over de laatste drie maanden genoot. Deze voorziening sluit aan bij die voor gedeputeerden. Artikelen 14 derde lid Uitkering bij overlijden en artikel 15 Voorzieningen bij tijdelijk ontslag wegens zwangerschap en bevalling of ziekte Vanaf 11 oktober 2006 is wettelijk de tijdelijke vervanging van volksvertegenwoordigers wegens zwangerschap en bevalling of ziekte geregeld. De wettelijke regeling geldt voor leden van de Tweede en Eerste Kamer en voor raads- en statenleden. Het statenlid dat van deze wettelijke regeling gebruik wil maken wordt op diens verzoek tijdelijk ontslag verleend voor een vaste termijn van 16 weken en wordt in die periode vervangen. Na afloop van die 16 weken herleeft het statenlidmaatschap van rechtswege. Er vindt dan geen hernieuwd onderzoek naar de geloofsbrieven plaats en de eed hoeft niet hernieuwd te worden afgelegd. Een opeenvolging van vervanging bijvoorbeeld wegens zwangerschap en bevalling en daarna wegens ziekte is mogelijk. Er moet dan opnieuw een verzoek worden gedaan. Vervanging is beperkt tot drie perioden van 16 weken. De vervanger wordt tijdelijk maar volwaardig lid van Provinciale Staten. Betrokkene wordt op dezelfde wijze verkozen en staat dus op dezelfde kandidatenlijst. Er vindt onderzoek van de geloofsbrieven plaats en de eed moet worden afgelegd. De rechtspositionele voorzieningen i.v.m. de tijdelijke vervanging van statenleden is geregeld in het Rechtspositiebesluit en doorvertaald in de artikelen 14, derde lid, en 15 van deze verordening. Dat betreft zowel de aanspraken van het vervangen statenlid als van degene die als tijdelijke vervanger wordt aangesteld. Voor het vervangen statenlid blijft de financiële rechtspositie zoveel mogelijk dezelfde. Zo blijven bijvoorbeeld de vergoeding voor de werkzaamheden en de voorzieningen voor computer- en communicatieapparatuur ongewijzigd. Omdat de reis- en verblijfkosten direct verbonden zijn aan de daadwerkelijke uitoefening van het statenlidmaatschap blijven vergoedingen daarvoor gedurende de periode van tijdelijk ontslag achterwege. De vaste onkostenvergoeding vervalt niet in die periode maar wordt gehalveerd. De vaste onkostenvergoeding ziet immers voor een deel op uitgaven met een doorlopend karakter, zoals uitgaven voor abonnementen, contributies e.d.. Degene die tijdelijk het statenlid vervangt is in de periode van vervanging volwaardig statenlid en de rechtspositionele voorzieningen zijn daarom onverkort van toepassing. De vervanger komt niet in aanmerking voor de financiële voorzieningen bij overlijden. Artikelen 17 en 18 Reiskosten woon/werk en zakelijke reiskosten Voor gedeputeerden is in artikel 17 een belastingvrije vergoeding voor het woon-werkverkeer geregeld overeenkomstig de bepalingen bij en krachtens het Rechtspositiebesluit gedeputeerden. Bij gebruik van de eigen personenauto bedraagt de vergoeding per afgelegde kilometer een bedrag zoals volgens artikel 19, tweede lid van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden voorgeschreven door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In plaats daarvan kan de gedeputeerde voor woon-werkverkeer en zakelijk verkeer belastingvrij ook een OV-jaarkaart 1e of 2e klasse worden verstrekt. Ingevolge artikel 18 worden zakelijke reiskosten, indien gemaakt met het openbaar vervoer of met een taxi, volledig vergoed (mits in redelijkheid gemaakt). Indien gemaakt met de eigen personenauto bedraagt de vergoeding een bedrag per afgelegde kilometer zoals volgens artikel 19, eerste en tweede lid van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden voorgeschreven door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De kilometervergoeding bestaat uit een fiscaal belast en een onbelast deel. Als een OV-jaarkaart is verstrekt zijn er uiteraard geen reiskosten met openbare middelen van vervoer te declareren. Zakelijke reiskosten met eigen middelen van vervoer worden in dat geval alleen bij hoge uitzondering vergoed, als met het openbaar vervoer niet of slechts met aanzienlijk tijdverlies kan worden gereisd. Voor zakelijke kilometers (waaronder mede te verstaan de kilometers voor het woon/ werkverkeer) kan, zoals gezegd, een onbelaste vergoeding worden verleend, ongeacht het gebruikte vervoermiddel. Vergoedingen die daarboven uitgaan zijn voor dat hogere deel belast. Artikel 19 Dienstauto Als onderdeel van de bedrijfsvoering kan de provincie een dienstauto met of zonder chauffeur voor zakelijk gebruik beschikbaar stellen aan gedeputeerden. De dienstauto kan ook voor het woon-werkverkeer worden gebruikt. In dat geval vindt wel een korting plaats als een tegemoetkoming in de woon/werkvergoeding is verstrekt. Daarnaast kan de dienstauto worden gebruikt voor de vervulling van een q.q.-nevenfunctie. De eventueel uit hoofde van die nevenfunctie ontvangen vergoeding van reiskosten ter zake wordt in dat geval in de provinciale kas gestort. De dienstauto kan tevens beperkt voor andere ritten dan woonwerkverkeer worden gebruikt met in achtneming van de fiscale voorschriften. Het gaat dan met name om ritten ten behoeve van niet-q.q.-nevenfuncties die worden verricht vanuit een maatschappelijk belang. Bij overschrijding kan fiscale bijtelling voor de gedeputeerde volgen. Gedeputeerde staten hebben besloten de fiscale bijtelling te compenseren. Provinciewet artikel 43, Rechtspositiebesluit gedeputeerden artikel 20 en de Gedragscode van de provincie Utrecht artikel 10.4 zijn van toepassing. Artikel 19, derde en vierde lid vervallen omdat de verrekening van de kosten door de administratie ten opzichte van de baten onevenredig hoog zijn. Artikelen 21 en 29 Buitenlandse dienstreis Bij buitenlandse dienstreizen in het provinciaal belang kunnen de gedeputeerde de in redelijkheid gemaakte werkelijke reis- en verblijfkosten worden vergoed. De voorwaarden in het voor het rijkspersoneel geldende Reisbesluit buitenland, zoals ook in het Reisbesluit Buitenland in GS-besluit van 1 september 2009 zijn vastgelegd, zijn daarbij richtsnoer. In de eerder genoemde gedragscode zijn nadere gedragsregels vastgesteld. Daarbij gaat het om expliciete besluitvorming door het college van Gedeputeerde Staten over buitenlandse reizen en over uitnodigingen daartoe op kosten van derden. Maar ook om bijvoorbeeld de rekening en verantwoording achteraf (zowel inhoudelijk als financieel), het meereizen van de partner en het combineren van een dienstreis met een (direct voorafgaande of aansluitende) privé-reis. Ook statencommissies maken wel eens in het provinciaal belang excursies of reizen naar het buitenland. Hiervoor moeten Provinciale Staten expliciet toestemming verlenen. De reis of excursie wordt in alle gevallen door of vanwege de provincie georganiseerd. Hetgeen hierboven is geschreven over buitenlandse dienstreizen van gedeputeerden geldt mutatis mutandis ook voor buitenlandse excursies en reizen van statencommissies. Voor statenleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd. Artikel 24 Mobiele telefoon en/of Smartphone, J° artikel 16, tweede lid Als onderdeel van de bedrijfsvoering wordt de gedeputeerde op aanvraag voor zakelijk gebruik een mobiele telefoon als tweede telefoon om niet ter beschikking gesteld. De nadere voorwaarden zijn geregeld in de bruikleenovereenkomst die de gedeputeerde met de provincie sluit. Het model van die overeenkomst is door Gedeputeerde Staten vastgesteld. De kosten van het zakelijk gebruik van de mobiele telefoon komen ten laste van de provincie. Indien ook privé gebruik wordt gemaakt van deze mobiele telefoon komen die kosten voor rekening van de gedeputeerde. Daartoe wordt op de bezoldiging van de gedeputeerde een bedrag ingehouden dat correspondeert met de kosten van privégebruik. Gedeputeerde Staten stellen dit bedrag of percentage vast op basis van een schatting van de kosten van privé-gebruik. Op basis van de werkelijke kosten kunnen Gedeputeerde Staten achteraf een correctie (naar boven of beneden) aanbrengen. Bij een verstrekking wordt ervan uitgegaan dat een gedeputeerde de mobiele telefoon voor meer dan 10% van het totale gebruik zakelijk gebruikt. Dat betekent dat de provincie de mobiele telefoon belastingvrij ter beschikking kan stellen en zonder gevolgen voor de belastingheffing ten aanzien van de gedeputeerde de totale kosten van gebruik van de mobiele telefoon (zowel zakelijk als privé) voor zijn rekening mag nemen. De provincie betaalt alle kosten van gebruik van de mobiele telefoon en verhaalt door een inhouding op de bezoldiging de kosten van het privé-gebruik op de gedeputeerde. Zo’n bijdrage van de gedeputeerde heeft fiscaal evenmin gevolgen. In de toelichting op artikel 16 is al ingegaan op de korting op de vaste kostenvergoeding bij beschikbaarstelling en het zakelijk gebruik van een mobiele telefoon en/of Smartphone. Artikel 26 Reis- en pensionkosten en verhuiskosten Sinds de dualisering van het provinciebestuur kunnen personen van buiten Provinciale Staten tot gedeputeerde worden benoemd. Dat kunnen ook personen zijn die niet in de provincie zelf wonen. Die zijn op grond van de Provinciewet verplicht om te gaan wonen in de provincie waar zij gedeputeerde zijn geworden. In artikel 26 is geregeld dat zij bij verhuizing naar de provincie in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding en eventueel voor vergoeding van reis- en pensionkosten in afwachting van de verhuizing. Gelet op artikel 18 en 19 van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden is in de Regeling rechtspositie gedeputeerden de hoogte van de vergoedingen opgenomen. De fiscale voorschriften zijn van toepassing. Artikel 27 Vergoeding voor het bijwonen van commissievergaderingen In dit artikel is het presentiegeld voor leden van provinciale commissies geregeld. Deze bepaling geldt niet voor statenleden en gedeputeerden die in de commissie zitten. Hun vergoeding is immers al geregeld in de rechtspositiebesluiten en elders in deze verordening. Uitgezonderd zijn verder onder meer ambtenaren en bestuurders die in die hoedanigheid in de commissie zitting hebben. Uitgezonderd zijn tenslotte vertegenwoordigers van belangengroepen e.d. tenzij hun lidmaatschap tevens in belangrijke mate het provinciaal belang dient. De hoogte van het presentiegeld wordt bij provinciale verordening bepaald. Wel is in het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden het maximale bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden aangegeven. In artikel 27, eerste lid, is de hoogte van de vergoeding bepaald op het maximale bedrag. Het bedrag wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer CAO lonen overheid. Hiervoor is in de provincie geen nadere besluitvorming nodig omdat het bedrag van het presentiegeld is gekoppeld aan het maximumbedrag dat jaarlijks wordt bijgesteld. Het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden biedt de mogelijkheid om in de provinciale verordening te regelen dat in bepaalde gevallen een hoger bedrag aan presentiegeld wordt toegekend dan het eerder bedoelde maximumbedrag. Dat is geregeld in artikel 27, vierde lid. Artikelen 31 en 32 De procedure van declaratie In artikel 31 zijn de twee wijzen van betaling aangegeven. In artikel 32 is vervolgens aangegeven in welke gevallen welke betalingswijze aan de orde is en welke procedurevoorschriften in achtgenomen moeten worden. Declaratie van vooruitbetaalde kosten Daarbij gaat het om vergoeding van de volgende kosten: - reis- en verblijfkosten van statenleden; - zakelijke reis- en verblijfkosten van gedeputeerden - reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van gedeputeerden - reis- en pensionkosten en verhuiskosten; - reis- en verblijfkosten van leden van provinciale commissies Rechtstreekse facturering bij de provincie Rekeningen kunnen rechtreeks bij de provincie in rekening worden gebracht in de volgende gevallen: - deelname aan cursussen, congressen, seminars en symposia door statenleden en gedeputeerden; - zakelijke reis- en verblijfkosten van gedeputeerden; - reis- en pensionkosten en verhuiskosten; - reis- en verblijfkosten bij buitenlandse dienstreizen van gedeputeerden