Regeling vervallen per 01-01-2019

Algemene plaatselijke verordening Valkenburg aan de Geul 2018.

Geldend van 01-01-2018 t/m 16-07-2018

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening Valkenburg aan de Geul 2018.

De raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul;

Gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders de dato 31 oktober 2017;

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

B e s l u i t:

vast te stellen de Algemene plaatselijke verordening Valkenburg aan de Geul 2018.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • b.

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan;

  • c.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    bebouwde kom: begrensd gebied aangeduid met bebouwde kom op de kaart in bijlage 1 bij deze verordening;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    bouwwerk: hetgeen in artikel 1, eerste lid van de Bouwverordening daaronder wordt verstaan;

  • g.

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen, diensten en/of activiteiten, waarmee duidelijk wordt bedoeld een commercieel belang te dienen;

  • i.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan beslist binnen 8 weken op een vergunningaanvraag. Deze 8 weken-termijn begint de eerste dag na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing met ten hoogste acht weken uitstellen.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet als daarvan wordt afgeweken in de bepalingen van deze verordening vanaf hoofdstuk 2.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als wordt beslist op een vergunningaanvraag als bedoeld in artikel 2.5, lid 2, artikel 2.7 of artikel 4.8 van deze verordening.

Artikel 1.3 Indienen aanvraag

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan besluiten de vergunningaanvraag af te wijzen als deze aanvraag wordt ingediend minder dan acht weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft.

  • 2.

    Bij de vergunningaanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt gebruik gemaakt van het door het bevoegde bestuursorgaan vastgestelde aanvraagformulier.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet, als daarvan wordt afgeweken in de bepalingen van deze verordening vanaf hoofdstuk 2.

Artikel 1.4 Vergunningvoorschriften

  • 1.

    Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Het doel van deze voorschriften mag alleen aan de bescherming zijn van het belang waarvoor de vergunning vereist is.

  • 2.

    Degene voor wie de vergunning geldt, mag zich niet gedragen in strijd met de daaraan verbonden voorschriften.

Artikel 1.5 Persoonsgebonden vergunning

De vergunning is persoonsgebonden tenzij daarvan wordt afgeweken in de bepalingen van deze verordening vanaf hoofdstuk 2.

Artikel 1.6 Intrekking en wijziging vergunning

De vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

  • a.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn overgelegd om de vergunning te krijgen;

  • b.

    vanwege een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na de vergunningverlening, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging noodzakelijk is door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn, en/of

  • e.

    de vergunninghouder daarom verzoekt.

Artikel 1.7 Looptijd vergunning

De vergunning geldt voor onbepaalde tijd, tenzij:

  • a.

    in de vergunning de geldigheidsduur is beperkt, of

  • b.

    de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1.8 Weigeringsredenen

  • 1.

    De vergunning kan door het daartoe bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de zedelijkheid en volksgezondheid, en/of

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    De vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      de aanvrager geen belang heeft bij de vergunning, en/of

    • b.

      door gebruikmaking van de vergunning duidelijke strijd ontstaat met andere wettelijke voorschriften.

Artikel 1.9 Hogere wetgeving

De in deze verordening genoemde verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hogere wetgeving.

HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot (dreigende) ongeregeldheden.

  • 2.

    Iemand die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden (dreigen te) ontstaan, of bij een publiek trekkende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden (dreigen te) ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, kan door een politieagent worden bevolen zijn weg te vervolgen of in de door de politieagent aangewezen richting te gaan.

  • 3.

    Het is verboden zich te bevinden op of te gaan naar openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag zijn afgezet, in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden.

  • 4.

    Het in het derde lid bedoelde verbod geldt niet voor buitengewone opsporingsambtenaren, toezichthouders, ambtenaren van politie en hulpdiensten.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2.2 Melding betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Iemand die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, meldt dit schriftelijk aan de burgemeester voorafgaand aan de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden.

  • 2.

    De schriftelijke melding bevat, voor zover van toepassing:

    • a.

      de naam en het adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden, het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats, de route en plaats van beëindiging;

    • e.

      de wijze van samenstelling;

    • f.

      de maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Iemand die schriftelijk meldt, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de melding is vermeld.

  • 4.

    Als het moment van de schriftelijke melding valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, zondag of een algemeen erkende feestdag, dan vindt de schriftelijke melding plaats om uiterlijk 12.00 uur op de donderdag voorafgaand aan de genoemde dagen.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge melding in behandeling nemen.

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.3 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college gedrukte en geschreven stukken alsmede afbeeldingen onder publiek te verspreiden of aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 3.

    De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden verleend als het aangeboden materiaal wat betreft inhoud zich niet leent om na ontvangst meteen te worden weggegooid.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.4 Straatartiest e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester voor publiek op te treden als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op door de burgemeester aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2.5 Voorwerpen op, aan of boven de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college in strijd met de publieke functie van de weg voorwerpen te plaatsen op, aan of boven de weg.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste en tweede lid kan worden geweigerd:

    • a.

      als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaken;

    • d.

      als strijdigheid bestaat met het geldende uitstallingenbeleid.

  • 3.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als sprake is van een:

    • a.

      evenement als bedoeld in artikel 2.24 van deze verordening;

    • b.

      standplaats als bedoeld in artikel 5.17 van deze verordening;

    • c.

      terras als bedoeld in artikel 2.28 van deze verordening.

  • 4.

    Het college kan voor bepaalde uitstallingen nadere regels stellen in plaats van of naast de vergunningplicht als bedoeld in het eerste lid. Het is verboden in strijd te handelen met deze nadere regels.

  • 5.

    Het is in door het college aangewezen gebieden verboden om vlaggen, banieren en wimpels aan te brengen.

  • 6.

    Het in het vijfde lid bedoelde verbod geldt niet op Nederlandse feestdagen en door het college aangewezen dagen. Op deze dagen is het toegestaan één vlag, één banier of één wimper per pand aan te brengen. Vlaggen, banieren en wimpels zijn dan alleen toegestaan in de zone tussen de bovenzijde van de raam- of deurkozijnen op de begane grond en de onderzijde van de raamkozijnen op de eerste verdieping. De uitval van vlaggen, banieren en wimpels bedraagt maximaal één meter.

  • 7.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.6 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning kan worden verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4.

    Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2.7 Omgevingsvergunning voor het maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.8 van deze verordening wordt de vergunning alleen geweigerd:

    • a.

      ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    • b.

      als de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, of

    • d.

      als sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2.8 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben waardoor het vrije uitzicht voor het wegverkeer wordt belemmerd of op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.9 Voorkomen brand in natuurterreinen en bossen

Het is verboden in natuurterreinen en bossen of binnen een afstand van dertig meter daarvan zich zodanig te gedragen dat daardoor brand kan ontstaan.

Artikel 2.10 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 meter uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

Artikel 2.11 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen voor het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

Artikel 2.12 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten te plaatsen of te hebben die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2.13 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop-, theater- of muziekvoorstellingen, voor zover deze worden gehouden in gebouwen die daarvoor zijn bestemd of overwegend worden gebruikt;

    • b.

      sportwedstrijden, met uitzondering van vechtsportwedstrijden en –gala’s;

    • c.

      activiteiten in (horeca)bedrijven die in de uitoefening van het bedrijf gebruikelijk zijn;

    • d.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • e.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • f.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • g.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • h.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2.4 en 2.29 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een processie;

    • c.

      een braderie;

    • d.

      een snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet alsmede een evenement als bedoeld in dit artikel;

    • e.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.2 van deze verordening, op de weg;

    • f.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • g.

      een straatfeest of buurtbarbecue op één dag (klein evenement);

    • h.

      een wielertoertocht vanaf 101 deelnemers;

    • i.

      het tussen 22.30 uur en 08.00 uur afsteken van professioneel vuurwerk conform het Vuurwerkbesluit, meer dan 200 kilogram consumentenvuurwerk en/of meer dan 20 kilogram theatervuurwerk met uitzondering van oudejaarsavond.

Artikel 2.14 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    In aanvulling op de weigeringsredenen als bedoeld in artikel 1.8 van deze verordening kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid, de veiligheid van personen of goederen;

    • c.

      als strijdigheid bestaat met het evenementen- of wielerbeleid, dan wel

    • d.

      vanwege ongewenste cumulatie van evenementen.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning als:

    • a.

      de organisator van een vechtsportwedstrijd of -gala van slecht levensgedrag is;

    • b.

      het evenement gevaar oplevert voor de openbare orde, de gezondheid, de veiligheid, de brandveiligheid of voor het ontstaan van wanordelijkheden;

    • c.

      een onevenredig groot aantal bezoekers te verwachten is; of

    • d.

      het evenement zich niet verdraagt met het karakter of de bestemming van de plaats waar het wordt gehouden.

  • 4.

    Het college kan voor bepaalde categorieën evenementen nadere regels stellen in plaats van of naast de vergunningplicht als bedoeld in het eerste lid. Het is verboden in strijd te handelen met deze nadere regels.

  • 5.

    De organisator van een evenement als bedoeld in het vierde lid meldt dit bij de burgemeester tenminste zes weken voorafgaand aan het evenement, door middel van een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier.

  • 6.

    De burgemeester kan binnen twee weken na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het vijfde lid te verbieden vanuit een oogpunt van openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, verkeersveiligheid, veiligheid van personen of goederen, de zedelijkheid, gezondheid of ongewenste cumulatie van evenementen.

  • 7.

    Bij de aanvraag voor een vergunning voor een vechtsportwedstrijd of –gala, moeten tevens worden overgelegd:

    • a.

      een lijst met deelnemer(s) aan het evenement;

    • b.

      een lijst met sponsoren voor het evenement alsmede het sponsorbedrag;

    • c.

      een KvK-uittreksel van het beveiligingsbedrijf dat het evenement beveiligt, en

    • d.

      een kopie van het bewijs van lidmaatschap van de brancheorganisatie.

  • 8.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet als het een wielertoertocht betreft met minstens 101en maximaal 250 deelnemers. Voor deze wielertoertochten geldt een meldplicht met een indieningstermijn van zes weken voorafgaand aan het plaatsvinden van de wielertoertocht.

  • 9.

    De burgemeester kan besluiten een wielertoertocht als bedoeld in achtste lid te verbieden als de aanvraag in strijd is met het wielerbeleid.

  • 10.

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 11.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.15 Begripsbepalingen

  • 1.

    Onder horecabedrijf wordt in deze afdeling verstaan:

    • a.

      de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken dan wel rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, (air-)bed & breakfast als binnen 24 uur meer dan vier personen hiervan gebruik maken, café, cafetaria, sishabar, snackbar, discotheek, groepsaccomodatie, vakantiewoning als binnen 24 uur meer dan vier personen hiervan gebruik maken en de vakantiewoning niet deel uitmaakt van een groep van twee of meer vakantiewoningen, buurthuis of clubhuis;

    • b.

      alle voor het publiek toegankelijke lokaliteiten, open plaatsen, tuinen of gedeelten daarvan en de daarbij behorende vertrekken die niet uitsluitend als woning of winkel als bedoeld in de Winkeltijdenwet (met uitzondering van afhaalcentra) worden gebruikt, voor zover daar bij wijze van hoofdfunctie of overwegende nevenfunctie logies wordt verstrekt of gelegenheid wordt gegeven om etenswaren en/of alcoholvrije drank te verkrijgen en/of te verbruiken;

    • c.

      afhaalcentra, zijnde winkels waar voor gebruik ergens anders dan ter plaatse uitsluitend etenswarenwaren en/of alcoholvrije drank worden verstrekt.

  • 2.

    Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3.

    Een terras in de zin van deze afdeling is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid wordt geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.

  • 4.

    Onder houder wordt in deze afdeling verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2.16 van deze verordening.

  • 5.

    Leidinggevende: degene die de feitelijke leiding geeft aan de exploitatie van een horecabedrijf.

  • 6.

    Deze afdeling verstaat niet onder bezoekers:

    • a.

      de gezinsleden van de houder, alsmede zijn ergens anders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen van wie aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.16 Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.8 van deze verordening kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 3.

    Bij de toepassing van de in het tweede lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen;

    • b.

      de aard van het horecabedrijf;

    • c.

      de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie;

    • d.

      de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende;

    • e.

      het levensgedrag van de exploitant en de leidinggevende.

  • 4.

    De burgemeester weigert de vergunning geheel of gedeeltelijk als de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf en/of het bijbehorende terras niet voldoet aan de regels gesteld in de door de burgemeester vastgestelde ‘nadere regels terrassen’ bij dit artikel, tezamen met de daarvan deel uitmakende bijlagen.

  • 5.

    In afwijking van wat in artikel 2.5 van deze verordening staat, beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op één of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden, over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

  • 6.

    Onverminderd het gestelde in het derde en vierde lid kan de burgemeester de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die weg voor één of meer bij een horecabedrijf horende terrassen weigeren als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg, of

    • c.

      het gebruik in strijd is met ‘nadere regels terrassen’.

  • 7.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.17 Intrekkingsgronden exploitatievergunning

De burgemeester trekt de vergunning in als:

  • a.

    ter verkrijging van de vergunning gegevens zijn verstrekt die zodanig onjuist of anders blijken te zijn, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

  • b.

    door de wijze van exploitatie het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

  • c.

    zich in het betrokken horecabedrijf feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de ernstige vrees rechtvaardigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde;

  • d.

    binnen een termijn van zes maanden na de dagtekening van de vergunning geen gebruik is gemaakt van de vergunning, behalve in geval van overmacht;

  • e.

    de exploitatie van het horecabedrijf voor een periode langer dan een jaar is of wordt onderbroken, behalve in geval van overmacht;

  • f.

    de vergunninghouder of -houders hierom verzoekt respectievelijk verzoeken;

  • g.

    er aanwijzingen zijn, dat in het horecabedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

Artikel 2.18 Sluitingstijd

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd:

    • a.

      in de maanden juli en augustus op maandag tot en met donderdag tussen 02.00 en 06.00 uur en op vrijdag tot en met zondag tussen 03.00 en 06.00 uur;

    • b.

      in de overige maanden op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 en 06.00 uur en op zaterdag en zondag tussen 03.00 en 06.00 uur.

  • 2.

    De burgemeester kan vergunning verlenen om af te wijken van de sluitingstijd.

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.19 Afwijking sluitingstijd en tijdelijke sluiting

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.18 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

Artikel 2.20 Handel in horecabedrijven

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de Algemene Maatregel van Bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf een voorwerp verwerft, verkoopt of op andere wijze overdraagt.

Artikel 2.21 Ordeverstoring

Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren.

Artikel 2.22 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2.18 tot en met 2.20 van deze verordening.

Artikel 2.23 Toegang opsporingsambtenaren

De leidinggevende van een inrichting is verplicht ervoor te zorgen dat opsporingsambtenaren, als bedoeld in artikel 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering alsmede de ambtenaren die door het college of de burgemeester met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf en als die ambtenaren hun vermoeden uiten dat daar bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 2.24 Drank in glas op de weg

Het is de exploitant van een inrichting die is gelegen aan een door de burgemeester bij openbare kennisgeving aangewezen weg, verboden zonder vergunning drank in glas te verstrekken, gedurende een door de burgemeester in die openbare kennisgeving aangegeven periode.

Artikel 2.25 Voorkomen glas op straat

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, drinkglazen of aangebroken glazen flessen, met drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen voor het bieden van nachtverblijf

Artikel 2.26 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    inrichting: elke ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt gegeven;

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert of daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.27 Melding exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht dit binnen drie dagen daarna schriftelijk te melden bij de burgemeester. Daarbij maakt de melder gebruik van het daarvoor bestemde meldformulier.

Artikel 2.28 Gegevens nachtregister

  • 1.

    Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt en de kampeerder zijn verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde exploitant of leidinggevende is verplicht op eerste verzoek van de toezichthouder de gegevens te verstrekken zoals bedoeld in het eerste lid.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.29 Speelgelegenheden

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden een spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te laten exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Veiligheid en Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.30 Kansspelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet;

    • c.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • d.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.31 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen van wie aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester kan een vergunning verlenen om af te wijken van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden.

Artikel 2.32 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden in mergelsteen te krassen en of deze anderszins te beschadigen.

  • 2.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is, te bekrassen of te bekladden.

  • 3.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding te plakken of op andere wijze aan te brengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

  • 4.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing als wordt gehandeld krachtens wettelijk voorschrift.

  • 5.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

Artikel 2.33 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Het is verboden:

  • a.

    op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b.

    zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan gebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt of kan worden veroorzaakt.

Artikel 2.34 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.35 Verboden gedrag bij en in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een dergelijk gebouw.

Artikel 2.36 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.37 Plaatsen van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek als:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of portiek;

  • b.

    daardoor die ingang wordt versperd.

Artikel 2.38 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten lopen of verblijven:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg als de hond niet is aangelijnd;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke kinderspeelplaats, zandbak of speelweide dan wel op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      op de weg als de hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk waaruit blijkt wie de eigenaar of houder is.

  • 2.

    De verboden genoemd in het eerste lid, aanhef, onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of,

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2.39 Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van zijn of haar hond op openbare plaatsen, onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2.

    De verplichting in het eerste lid is niet van toepassing op visueel gehandicapten, die worden geleid door een geleidehond of de houder van een hond die is opgeleid door de Stichting Sociale Honden voor Gehandicapten Nederland of door de Stichting Servicehonden voor Auditief of Motorisch Gehandicapten en aan de houder ter beschikking is gesteld in verband met een motorisch gebrek.

Artikel 2.40 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk vindt, kan hij de eigenaar en houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      is vervaardigd van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem die zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Een hond als bedoeld in het eerste lid moet zijn voorzien van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2.41 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Ter voorkoming van overlast of schade is het is verboden op door het college aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, dieren aanwezig te hebben in strijd met de voorschriften in het aanwijzingsbesluit.

Artikel 2.42 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen worden getroffen dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.43 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden binnen een afstand van 30 meter van:

    • a.

      woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet als op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

Artikel 2.44 Sluiting voor publiek toegankelijke plaats en verbieden sportwedstrijden

  • 1.

    Een voor het publiek toegankelijke plaats kan door de burgemeester voor ten hoogste drie maanden worden gesloten, als er zich feiten hebben voorgedaan die de gegronde vrees rechtvaardigen, dat het geopend blijven van deze plaats gevaar oplevert voor de openbare orde.

  • 2.

    De burgemeester kan het (laten) spelen van een sportwedstrijd verbieden uit vrees voor het ontstaan van verstoringen van de openbare orde.

  • 3.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde voorschriften geven met betrekking tot een sportwedstrijd.

  • 4.

    Het is de beheerder van een voor het publiek toegankelijke plaats verboden gedurende de tijd, door de burgemeester op grond van het eerste lid bepaalt, daarop of daarin publiek aanwezig te hebben, te houden of toe te laten.

  • 5.

    Het is verboden een voor het publiek toegankelijke plaats te bezoeken, of daarin aanwezig te zijn, nadat de sluiting daarvan overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid is bevolen en bij openbare kennisgeving is bekend gemaakt.

Afdeling 12. Vuurwerk

Artikel 2.45 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.46 Ter beschikking stellen consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf zonder vergunning van het college consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen of voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.47 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Ter voorkoming van gevaar, schade of overlast is het verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken dan wel veroorzaakt.

Afdeling 13. Drugsoverlast

Artikel 2.48 Drugshandel en –gebruik op straat

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg of andere openbare plaats te staan of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in, tegen of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 14. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.49 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in de artikelen 2.1, 2.5, 2.10, 2.33, 2.34, 2.35, 2.36 en 2.47 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2.50 Veiligheidsrisicogebieden

Bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, kan de burgemeester overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet, een gebied, inclusief de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2.51 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Artikel 2.52 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 48 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 12 weken niet in één of meer delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3.

    Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling plaatsvindt binnen 12 maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk vergunning verlenen om af te wijken van een bevel.

Afdeling 15. Woonoverlast

Artikel 2.53 Woonoverlast

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het in het eerste lid bedoelde voorschrift wordt uitgeoefend door de burgemeester. De burgemeester oefent de bevoegdheid uit als de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.

  • 3.

    Onverminderd de laatste volzin van het tweede lid kan de last, bedoeld in de eerste volzin van dat lid, een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen. De artikelen 2, tweede lid, en vierde lid, aanhef en onder a en b, 5, 6, 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, 9 en 13 van de Wet tijdelijk huisverbod zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de burgemeester bij ernstige vrees voor verdere overtreding de looptijd van het verbod kan verlengen tot ten hoogste vier weken.

Afdeling 16. Verkoopregister

Artikel 2.54 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de Algemene Maatregel van Bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.55 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, of het register zoals bedoeld in het vastgestelde “aanwijzingsbesluit digitaal in- en verkoopregister handelaren in tweedehands goederen”. Daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen;

    • f.

      het nummer van het legitimatiebewijs van de verkoper.

  • 2.

    De burgemeester is bevoegd vergunning te verlenen voor het afwijken van deze verplichting.

Artikel 2.56 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk te melden:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • 3.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

    • 5.

      de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven.

  • b.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • c.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf werkdagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2.57 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostitué(e): degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.13 van deze verordening genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf; en

    • d.

      de locatie van de inrichting.

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3.5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland inclusief de 3 openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3.6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op:

    • a.

      maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 8.00 uur;

    • b.

      zaterdag en zondag tussen 0.00. en 12.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 van deze verordening voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.7 eerste lid van deze verordening, gesloten dient te zijn.

Artikel 3.7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden en (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3.13, tweede lid, van deze verordening genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk, kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.6, eerste of tweede lid, van deze verordening geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.8 Intrekking van de vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 van deze verordening kan het bevoegde bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.13, tweede lid van deze verordening genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3.3 van deze verordening, de vergunning intrekken.

Artikel 3.9 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.4 van deze verordening op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie, en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.10 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in artikel 3.13, tweede lid, van deze verordening genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3.13, tweede lid, van deze verordening genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3.11 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.12 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen e.d.

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3. Beslistermijn en weigeringsgronden

Artikel 3.13 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van deze verordening binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.14 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van deze verordening wordt geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.5 van deze verordening gestelde eisen;

    • b.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 van deze verordening, de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van deze verordening worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, van deze verordening achterwege gelaten, in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of – veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.15 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.4 van deze verordening op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen één week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, meldt de exploitant dit schriftelijk aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.16 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.1, onder g, van deze verordening het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, meldt de exploitant dit binnen één week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, als het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU, HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    woning: gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd;

  • g.

    geluidgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, en een keuken van ten minste 11 m2;

  • h.

    geluidgevoelige gebouwen: gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de desbetreffende inrichting;

  • i.

    verblijfsruimten: ruimten als bedoeld in artikel 1.1, sub e Besluit geluidhinder binnen geluidgevoelige gebouwen.

Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor maximaal drie door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente Valkenburg aan de Geul.

  • 3.

    Het college maakt de aanwijzing uiterlijk vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 4.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit onmiddellijk als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 5.

    Het geluidniveau veroorzaakt door de inrichting mag in geluidgevoelige ruimten van woningen van derden en verblijfsruimten geen overmatige geluidoverlast veroorzaken.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen voorwaarden verbinden aan collectieve festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder.

Artikel 4.3 Melding incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal negen incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting dit ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit bij het college schriftelijk meldt via het daarvoor door het college vastgestelde meldingsformulier.

  • 2.

    Het geluidniveau, veroorzaakt door de inrichting mag in geluidgevoelige ruimten van woningen van derden en verblijfsruimten geen overmatige geluidsoverlast veroorzaken.

  • 3.

    Het college kan voorwaarden verbinden aan incidentele festiviteiten ter voorkoming van geluidhinder.

Artikel 4.4 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Bij de beoordeling of sprake is van geluidhinder gelden de geluidsnormen conform de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit. De beoordeling vindt verder plaats aan de hand van de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, 1999.

  • 3.

    Het college kan een vergunning verlenen om af te wijken van het in het eerste lid bedoelde verbod.

  • 4.

    Diegene die de zorg heeft voor een dier moet voorkomen dat omwonenden hiervan geluidhinder ondervinden.

  • 5.

    Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2. Bodem , weg en milieuverontreiniging

Artikel 4.5 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats de natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4.6 Toestand van sloten, wateren, niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten, andere wateren, niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder.

Afdeling 3. Bewaren van houtopstanden

Artikel 4.7 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      boom: een houtachtig overblijvend gewas met een diameter van de stam van minimaal 40 centimeter op 1.30 meter boven het maaiveld, gerekend langs de stam als het bomen betreft op particuliere percelen. Op openbaar terrein geldt een stamdiameter van 20 centimeter op 1.30 meter boven maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de diameter van de dikste stam;

    • b.

      houtopstand; één of meer bomen, hakhout of een houtwal;

    • c.

      monumentale boom; een boom die conform toetsing aan het Bomenbeleidsplan en de daarin vastgestelde methodiek voor het bepalen van de boomwaardering als monumentaal wordt aangemerkt.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, inclusief verplanten, en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand tot gevolg kunnen hebben.

Artikel 4.8 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een boom, houtopstand of monumentale boom te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      vruchtbomen (m.u.v. notenbomen) en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld of als hakhout wordt beheerd;

    • f.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of een aanschrijving of last van het college, onverminderd het bepaalde in het derde lid.

  • 3.

    Een vergunning wordt onder verwijzing naar het Bomenbeleidsplan verleend of geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 4.

    Een vergunning voor het vellen van een monumentale boom wordt slechts bij uitzondering verleend, als:

    • a.

      een maatschappelijk belang zwaarder weegt dan het duurzaam behoud van de monumentale boom;

    • b.

      alternatieven uitputtend zijn onderzocht;

    • c.

      naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen en daaraan voorschriften verbinden betreffende:

    • a.

      de termijn waarbinnen herbeplanting moet plaatsvinden;

    • b.

      de minimale termijn van duurzame instandhouding van de herbeplanting;

    • c.

      de boomsoort en plantmaat;

    • d.

      de locatie.

  • 6.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4.9 Herplant- en instandhoudingsplicht

  • 1.

    Als houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, of op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Als houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt of aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

Artikel 4.10 Bescherming groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park, bos, plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden schade toe te brengen aan een boom, bloem-, gras- of heesterperk en daar bloemen te plukken of hout te sprokkelen.

Artikel 4.11 Afstand erfgrens

De geoorloofde afstand tot de erfgrens als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek is 1 meter voor bomen en op nul voor heggen en heesters.

Afdeling 4. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4.12 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4.13 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen en geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd.

  • 2.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op zijn terrein.

  • 3.

    Naast de weigeringsredenen in artikel 1.8 van deze verordening kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht;

    • c.

      het voorkomen of beperken van overlast.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1. Collecteren

Artikel 5.1 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Uiterlijk drie weken van te voren moet een openbare inzameling van geld of goederen worden gemeld bij het college door middel van het door het college vastgestelde meldformulier.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    De meldplicht geldt niet voor een inzameling die in besloten kring wordt gehouden.

Afdeling 2. Venten

Artikel 5.2 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5.5 van deze verordening.

Artikel 5.3 Ventverbod

Het is verboden te venten:

  • a.

    als daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt;

  • b.

    op maandag t/m vrijdag tussen 18.00 uur en 08.00 uur en op zaterdag en zondag.

Artikel 5.4 Vrijheid van meningsuiting

  • 1.

    Het verbod als bedoeld in artikel 5.14, eerste lid van deze verordening geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden op door het college aangewezen openbare plaatsen of op door het college aangewezen dagen en uren.

Afdeling 3. Standplaatsen

Artikel 5.5 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste, op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan een vaste plaats op een:

    • a.

      jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      evenement als bedoeld in artikel 2.13 van deze verordening.

Artikel 5.6 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning als niet wordt voldaan aan de door het college gestelde regels in de ‘nadere regels standplaatsen’ bij dit artikel.

  • 3.

    Naast de weigeringsredenen in artikel 1.8 van deze verordening kan de vergunning ook worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      indien in de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats als gevolg van bijzondere omstandigheden, voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 4. Gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.7 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig of bromfiets als bedoeld in artikel 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, dan wel met een fiets of paard.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      politie en hulpdiensten, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Afdeling 5. Verbod vuur te stoken

Artikel 5.8 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.8 van deze verordening kan de vergunning worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 4.

    Op de vergunning bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 6. Parkeren

Artikel 5.9 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5.10 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Het is degene die er zijn (neven)bedrijf dan wel gewoonte van maakt voertuigen te stallen, herstellen, slopen, verhuren of verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen; of

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het gebruiken van een voertuig voor het:

    • a.

      geven van lessen;

    • b.

      vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3.

    Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, gedurende de tijd die gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

Artikel 5.11 Te koop aanbieden van voertuigen

Het is verboden op een voertuig te parkeren met het duidelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

Artikel 5.12 Defecte voertuigen

Het is verboden om een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.13 Voertuigwrakken

Het is verboden een voertuig op de weg te parkeren dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in duidelijk verwaarloosde toestand verkeert.

Artikel 5.14 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Het is verboden zonder een vergunning van het college een camper, woonwagen, caravan, keetwagen, aanhangwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel voor andere doeleinden dan vervoer wordt gebruikt of is bestemd, langer dan op drie achtereenvolgende dagen te hebben op de openbare weg.

  • 2.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.15 Parkeren van reclamevoertuigen

Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het duidelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.

Artikel 5.16 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, inclusief de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, te parkeren op een door het college aangewezen plaats, weg of in een gebied, waar dit schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente en/of leidt tot een ongewenste parkeersituatie.

  • 2.

    Het is tevens verboden een voertuig als bedoeld in het eerste lid op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt bezorgd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig noodzakelijk is.

Artikel 5.17 Stationair draaiende motoren van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden motoren van voertuigen, airconditioningsinstallaties daarbij inbegrepen, zonder vergunning van het college langer dan 5 minuten stationair te laten draaien.

  • 2.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van bij of krachtens de in deze verordening bepaalde artikelen en de op grond van artikel 1.4 van deze verordening daarbij gegeven voorschriften, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.6, tweede lid en 4.5 van deze verordening.

Artikel 6.2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • a.

      de functionarissen van de Regionale Politie-eenheid Limburg;

    • b.

      milieu- en parkwachters;

    • c.

      de marktmeester;

    • d.

      algemeen toezichthouders, die de taak hebben toezicht op de Apv uit te oefenen.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college of de burgemeester aan te wijzen personen inclusief de al dan niet in (onbezoldigde) dienst van de gemeente zijnde personen.

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Degenen belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde, veiligheid, bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner(s).

Artikel 6.4 Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening gemeente Valkenburg aan de Geul 2013 wordt ingetrokken.

Artikel 6.5 Overgangsrecht

  • 1.

    Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4 van deze verordening, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om een vergunning of ontheffing ingediend uiterlijk 31 december 2017, worden behandeld in overeenstemming met het recht zoals dat gold op 31 december 2017.

Artikel 6.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

Artikel 6.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Valkenburg aan de Geul 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 11 december 2017.

De raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul,

De griffier, De burgemeester,