Keuringsbeleid VRU

Geldend van 01-05-2015 t/m heden

Intitulé

Keuringsbeleid VRU

Keuringsbeleid VRU

1 Wat en voor wie is PPMO en AK?

1.1 Doel en kaders

Het bijzondere karakter van de repressieve functie van brandweermensen maakt een aanstellingskeuring en periodiek medisch onderzoek noodzakelijk. Het doel van deze keuringen is om vast te stellen dat brandweermensen in fysiek medisch opzicht voldoen aan de eisen die de functie stelt en dat zij zonder gevaar voor zichzelf, dus op een veilige en verantwoorde manier, hun werk kunnen doen.

1.2 Veilig en verantwoord werken

Periodiek Preventief Medisch Onderzoek (PPMO) en de aanstellingskeuring (AK) zijn functionele testen: het veilig en verantwoord werken in de dagelijkse praktijk staat voorop. Daarom maken de testen ook geen verschil op grond van geslacht of leeftijd. Iedereen die in een repressieve functie wil gaan werken of deze functie heeft, moet deze testen met goed gevolg afleggen.

De fysieke testen zijn representatief voor de werkzaamheden en situaties waarmee brandweermensen/repressief brandweerpersoneel in de praktijk tijdens een inzet ook geconfronteerd kan worden. De lat ligt dan ook niet hoger dan strikt nodig voor de veilige en verantwoorde uitoefening van de repressieve functie, er worden dus geen hogere belastbaarheidseisen gesteld dan nodig om de functie goed uit te kunnen voeren.

PPMO en AK worden in de eerste plaats gebruikt als instrumenten om vast te stellen of de medewerker aan de (minimale) medische, psychische en fysieke eisen voldoet om veilig en verantwoord in deze functie te kunnen werken. De medewerker en de VRU kunnen de uitslag van PPMO en daarnaast van de jaarlijkse fysieke test gebruiken als belangrijke informatie om een inschatting te maken wat ervoor nodig is om ook in de (nabije of verdere) toekomst inzetbaar te blijven in de repressieve functie.

PPMO en AK meten dus enerzijds de (minimale) functionele eisen en hebben anderzijds een signaalfunctie naar individuele medewerker en de VRU toe. In het kader van bevorderen van duurzame inzetbaarheid is juist die signaalfunctie van belang, omdat dit medewerkers en werkgevers de kans geeft om te anticiperen op mogelijke problemen in de toekomst en hierover met elkaar in gesprek te komen.

PPMO staat dus niet op zichzelf, maar is onderdeel van de bedrijfsgezondheidszorg en heeft een relatie met HR instrumenten. Een integrale benadering met HR instrumenten, zoals de gesprekscyclus, loopbaan- en persoonlijke ontwikkeling geven zowel de werkgever als de medewerker de mogelijkheid om vroegtijdig te anticiperen. Naast een zorgvuldige verzuimbegeleiding, worden tijdens de gesprekscyclus afspraken gemaakt om gezond, vitaal, veilig en verantwoord werken van medewerkers te bevorderen.

De AK kan worden beschouwd als een 0-meting. PPMO en daarnaast de jaarlijkse fysieke test geeft daarna voortdurend inzicht in de medische en fysieke gesteldheid van de medewerker.

1.3 Doelgroep en kaders

Met de nu ontwikkelde AK en PPMO beschikt de brandweersector over een gevalideerde test die voldoet aan de Wet op de Medische Keuringen.

1.3.1. Manschap en Bevelvoerder

De ontwikkelde AK en PPMO zijn gebaseerd op de bijzondere functie-eisen die gelden voor repressieve medewerkers in de functie van manschap en bevelvoerder. De test geldt voor zowel vrijwillig als beroepspersoneel.

1.3.2. Keuring voor functies anders dan Manschap of Bevelvoerder

Omdat de CAR-UWO voor de functies anders dan Manschap of Bevelvoerder het PPMO niet verplicht stelt, heeft de VRU in haar keuringsbeleid op lokaal niveau geregeld hoe de keuring voor de overige functies (functies anders dan Manschap of Bevelvoerder) is ingericht.

1.3.3. Brandweerduikers

Op grond van artikel 6.14a. van het Arbobesluit is iedereen die werkzaamheden onder overdruk (en dus ook duikwerkzaamheden) verricht, verplicht een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. Het onderzoek is gericht op de bijzondere gevaren voor de gezondheid die werken onder overdruk met zich meebrengt. Een duikmedische keuring is één jaar geldig. Duikers moeten dus elk jaar opnieuw worden gekeurd. De keuring dient te worden verricht door een gecertificeerde duikerarts (inkeuring door duikerarts B, herkeuring door duikerarts A). Omdat de duikerskeuring is geregeld in het Arbobesluit zijn in de CAR-UWO geen aanvullende of andere eisen opgenomen ten aanzien van de aanstellingskeuring of periodiek medisch onderzoek bij brandweerduikers. Er zijn er geen lokale afspraken in het keuringsbeleid vastgelegd. Manschappen en bevelvoerders die brandweerduiker zijn leggen naast de jaarlijkse duikerskeuring de PPMO keuring af conform de frequentie zoals voor de PPMO keuring is vastgesteld.

1.3.4. Rijbewijs

Voor alle rijbewijshouders C en D moet na vijf jaar een verlenging van het rijbewijs worden aangevraagd. Dit is ook de reden dat houders van een rijbewijs C of D zich iedere vijf jaar moeten laten keuren. Het is mogelijk om de PPMO keuring uit te breiden met een rijbewijskeuring waarmee een verlenging van het rijbewijs verkregen kan worden.

1.3.5. Overname keuringsuitslagen manschap en bevelvoerder

In het geval een medewerker van de VRU, die vanwege een beroepsaanstelling als manschap of bevelvoerder is gekeurd bij een andere veiligheidsregio, binnen één jaar door VRU PPMO gekeurd moet worden is het mogelijk dat op verzoek van de medewerker de keuringsuitslag door de VRU wordt overgenomen. Dit onder de volgende voorwaarden:

-betreffende medewerker toestemming verleent om de keuringsuitslag door

keuringsarts van de veiligheidsregio waar de keuring is afgelegd

rechtstreeks beschikbaar te laten stellen aan de keuringsarts van de VRU;

-de keuringsarts van de VRU op basis van de elders afgenomen PPMOkeuring

door middel van de uit de keuring voortgekomen

keuringsuitslagen vast kan stellen dat de medewerker voldoet aan de

PPMO-eisen.

In het geval de keuringsarts van de VRU oordeelt dat het niet mogelijk is om op basis van de afgenomen keuring vast te stellen dat de medewerker voldoet aan de PPMO-eisen wordt de keuringsuitslag niet overgenomen.

1.3.6. Overname keuringsuitslagen overige functies

In het geval een medewerker van de VRU, die vanwege een beroepsaanstelling voor functies anders dan manschap of bevelvoerder is gekeurd bij een andere veiligheidsregio, binnen één jaar door VRU PPMO gekeurd moet worden is het mogelijk dat op verzoek van de medewerker de keuringsuitslag door de VRU wordt overgenomen. Dit onder de volgende voorwaarden:

  • -

    betreffende medewerker toestemming verleent om de keuringsuitslag door keuringsarts van de veiligheidsregio waar de keuring is afgelegd rechtstreeks beschikbaar te laten stellen aan de keuringsarts van de VRU;

  • -

    de keuringsarts van de VRU op basis van de afgenomen testen vast kan stellen dat de medewerkers voldoet aan de eisen gesteld in het door de VRU lokale vastgestelde keuringsbeleid (hoofdstuk 2 paragraaf 2).

In het geval de testen zoals opgenomen in het door de VRU lokale vastgestelde keuringsbeleid niet overeenkomen met de keuring zoals elders is afgenomen kan de keuringsarts van de VRU besluiten de medewerker de ontbrekende testen alsnog door de VRU af te laten nemen. Dit met als doel te komen tot een complete set aan testen welke voldoet aan het lokale keuringsbeleid van de VRU en waarop een keuringsuitslag gebaseerd kan worden.

In het geval de keuringsarts van de VRU oordeelt dat het niet mogelijk is om op basis van de afgenomen testen vast te stellen dat de medewerker voldoet aan de gestelde eisen wordt de keuringsuitslag niet overgenomen.

2 Periodiek Preventief MedischOnderzoek (PPMO)

2.1 Inhoud PPMO voor Manschap en Bevelvoerder

De ontwikkelde PPMO is gebaseerd op 14 bijzondere functie-eisen op het gebied van klauteren en klimmen, hurken, knielen of kruipen, tillen, energetische belasting, rugbelasting (houdingen en krachtleverantie), werken met armen boven schouderhoogte, zicht, gehoor, verhoogde waakzaamheid en oordeelsvorming, emotionele piekbelasting en blootstelling van de huid/luchtwegen aan (voedings)stoffen, producten en andere personen. Per bijzondere functie-eis worden uit de testen signalen voor verminderde belastbaarheid gesignaleerd.

Het onderzoek bestaat uit een signaalvragenlijst, enkele biometrische testen en twee fysieke testen: de functionele brandbestrijdingstest en de traplooptest. Hieronder een korte beschrijving van de testen:

2.1.1 Signaalvragenlijst

Deze door de medewerker in te vullen vragenlijst bestaat voornamelijk uit signaalvragen die een indicatie van belastbaarheid en verwerkingsvermogen aangeven. Hiernaast wordt een aantal vragen gesteld die de mate van diverse relevante gezondheidsklachten in kaart kunnen brengen. Tot slot wordt de zogenaamde PAR-Q vragenlijst afgenomen, deze is erop gericht om een inschatting te maken over de veiligheid van het uitvoeren van de fysieke testen.

2.1.2 Biometrische testen

Deze testen worden door de doktersassistent(e) afgenomen en bestaan o.a. uit meting van de bloeddruk, lichaamslengte en -gewicht, buikomvang, oogtest en functionele gehoortest. Afhankelijk van de uitkomsten van de signaalvragenlijst kunnen aanvullende testen worden uitgevoerd.

2.1.3 Functionele fysieke testen

Er worden 2 functionele testen uitgevoerd in vaste volgorde: eerst de brandbestrijdingstest en binnen een kwartier tot maximaal een uur na afloop van de brandbestrijdingstest wordt de traplooptest uitgevoerd.

A.De Brandbestrijdingstest:

Is een test met herkenbare praktijksituaties, zoals slang afleggen, beklimmen ladder, deur forceren, aanval in rokerige ruimte, persoon redden, plafond slopen etc. In deze test die gebonden is aan tijd en een technische juiste uitvoering worden een groot aantal van de 14 bijzondere functie-eisen getoetst.

B.De traplooptest:

Is een piekbelastingstest die kan checken of een brandweermedewerker met volledige bepakking plus een functiegerelateerde tilbelasting een voldoende belastbaar hartlongsysteem heeft. De medewerker moet in volledige uitruktenue, een belasting van 20 kilo en aangesloten ademlucht 20 meter stijgen in een trappenhuis.

2.2 Inhoud keuring voor functies anders dan Manschap ofBevelvoerder

Naast manschap en bevelvoerder zijn in het Besluit Personeel Veiligheidsregio’s nog andere functies aangegeven waarvoor een medische keuring vereist is. Dit betreft de functies boven het niveau van bevelvoerder, te weten:

  • -

    CVD (Commandant van Dienst);

  • -

    HOVD (Hoofd Officier van Dienst);

  • -

    OVD (Officier van Dienst);

  • -

    Meetplanleider;

  • -

    AGS (Adviseur Gevaarlijke Stoffen);

  • -

    Instructeur.

Deze functies zullen in het rapport verder worden aangeduid met de term overige functies.

Omdat de CAR-UWO voor deze overige functies het PPMO niet verplicht stelt, dient lokaal geregeld te worden hoe de keuring voor de functies wordt ingericht. De VRU hanteert hiervoor het in dit document weergegeven keuringsbeleid wat gebaseerd is op het PPMO. Omdat de VRU zelf geen instructeurs in dienst heeft, is de functie van instructeur niet in het keuringsbeleid meegenomen. De VRU kent wel de module instructeur behorende bij de functie manschap B. Vanwege de koppeling aan de functie Manschap B volstaat voor deze categorie medewerkers de PPMO keuring voor Manschap B. Voor de functie Meetplanleider geldt dat de taken die bij deze functie behoren door de AGS worden vervult. Vanwege de koppeling aan de functie AGS volstaat voor deze categorie medewerkers de PPMO keuring voor AGS.

Bij de VRU worden beroepsmedewerkers met een beheersmatige functie aangewezen in een taak, piket, rol of specialisme. Deze taak, piket, rol of specialisme: CVD (Commandant van Dienst), HOVD (Hoofd Officier van Dienst), OVD (Officier van Dienst) en AGS (Adviseur Gevaarlijke Stoffen) komen overeen met de functies zoals genoemd in het Besluit Personeel Veiligheidsregio’s. Beroepsmedewerkers met een beheersmatige functie worden dus niet aangesteld maar krijgen een aanwijzing in een taak, piket, rol of specialisme. In deze notitie spreken we desondanks over functies om zo de koppeling te kunnen blijven maken met de functies uit het Besluit Personeel Veiligheidsregio’s.

2.2.1 Wet op de medische keuringen

Dat in de Wet op de Veiligheidsregio´s is aangegeven dat voor andere functies een keuring vereist is, wil niet zeggen dat elke keuring is toegestaan. In de Wet op de Medische Keuringen is gesteld dat je niet meer mag keuren dan noodzakelijk is voor de functie en/of uitoefening van de taak. Per functie moet derhalve worden nagegaan welke specifieke taken de medewerker uitoefent die een keuring rechtvaardigen.

Ten aanzien van alle overige functies:

  • -

    Bij alle overige functies is sprake van psychische druk. Er is reden hierop te testen. Hiervoor wordt de door Coronel geadviseerde vragenlijst PPMO inclusief checklist psychische aandoeningen gehanteerd.

  • -

    Als er met ademlucht wordt gelopen doen deze medewerkers dit enkel ter eigen bescherming. Wel moeten medewerkers die met ademlucht lopen hiervoor opgeleid en geoefend zijn.

  • -

    Bij alle overige functies is communicatie belangrijk tijdens een incident. Ogen en oren moeten derhalve in orde zijn. Er vindt bij alle overige functies een screening op ogen en oren plaats. Bij constatering van problemen wordt er nader onderzoek gedaan.

Ten aanzien van de specifieke functies CVD, HOVD

  • -

    Dit zijn vooral bureaufuncties.

  • -

    Er is geen sprake van hittebelasting.

Ten aanzien van OVD/AGS:

  • -

    Controleert het effect van werkzaamheden bij grootschalige incidenten in het brongebied.

  • -

    Wordt hierbij blootgesteld aan hittebelasting.

  • -

    Kan blootgesteld worden aan gevaarlijke stoffen e.d.

  • -

    Kan anderen in gevaar brengen als hem iets overkomt in het brongebied.

  • -

    Er wordt meer van zijn fysieke gesteldheid verwacht (klimmen/klauteren).

Gezien de hierboven aangegeven belastingen die voortkomen uit het uitoefenen worden de verschillende keuringen ingezet voor de diverse functie. In tabel 1 staan de keuringsinstrumenten per functie aangegeven. Medewerkers met een dubbelfunctie krijgen de zwaarste keuring.

Tabel 1.

2.2.2 Multidisciplinaire functies

De multidisciplinaire functies Leider Copi en Operationeel Leider zijn niet als keuring plichtig opgenomen in het Besluit Personeel Veiligheidsregio’s vandaar ook niet opgenomen in dit keuringsbeleid.

2.2.3 Frequentie keuring

Voor de overige functies wordt eerst een aanstellingskeuring afgenomen overeenkomstig de voorgestelde periodieke keuring en daarna te keuren in de frequentie zoals beschreven in artikel 19a:3 lid 4CAR-UWO, overeenkomstig de reguliere PPMO.

2.2.4 Gevolg niet halen test/keuring

In hoofdstuk 2 staat het rechtspositioneel kader CAR-UWO beschreven. In dit rechtspositioneel kader is een stappenplan opgenomen waarin staat beschreven hoe wordt gehandeld in geval een medewerker de keuring niet met een positief resultaat doorloopt. Dit kader wordt overeenkomstig toegepast voor de overige functies.

3 Aanstellingskeuring (AK)

Naast PPMO kent de rechtspositie (CAR-UWO) nog een andere keuring. Dat is de aanstellingskeuring. De AK wordt afgenomen om te bepalen of de kandidaat geschikt is voor de repressieve functie. De inhoud van de AK is op een groot aantal punten gelijk aan PPMO. Daarom wordt de AK gezien als eerste keuringsmoment, een nulmeting.

4 Jaarlijkse fysieke test

In de CAR-UWO is geregeld dat jaarlijks de fysieke conditie van de medewerker moet worden getoetst.

De VRU gebruikt als jaarlijkse fysieke test de brandbestrijdingstest

(BBT) omdat:

  • -

    De BBT gevalideerd is als fysieke test voor AK en PPMO;

  • -

    De test een directe relatie heeft met de functie;

  • -

    De test zich uitstekend leent als functionele fysieke test;

  • -

    De test onderdeel is van de jaarlijkse oefenkaarten;

  • -

    Medewerkers jaarlijks ervaring houden/op doen met de testen voor het "echte" PPMO;

  • -

    Optimaal gebruik gemaakt wordt van faciliteiten.

Voor de medewerker is het een herkenbare test en heeft als voordeel dat de medewerker direct feedback krijgt op zijn functionele geschiktheid en (zonodig) gericht advies krijgt om de volgende PPMO-test weer met goed gevolg af te kunnen leggen. In het jaar dat PPMO wordt afgenomen, geldt het fysieke deel van PPMO als jaarlijkse test.

Een uitzondering wordt gemaakt voor brandwachten en bevelvoerders die tevens brandweerduiker zijn. Zij ondergaan jaarlijks een duikkeuring waarin al een fysieke test is opgenomen. Brandweerduikers wordt wel de mogelijkheid geboden om jaarlijks de brandbestrijdingstest te ondergaan.

5 Rechtspositioneel kader CAR-UWO

Bij de invoering van het PPMO per 1 januari 2011 heeft het LOGA aangegeven een model te ontwikkelen waarin de te nemen (rechtspositionele) stappen bij de verschillende uitkomsten van het PPMO zijn beschreven. Dit model is door het LOGA in samenwerking met de NVBR opgesteld. Doel van het model is om een gelijke uitvoering bij de verschillende brandweerorganisaties te stimuleren. De VRU heeft dit model qua beleidsmatige stappen overgenomen. De rechtspositionele stappen bij het PPMO zijn bindend en voor iedere organisatie gelijk omdat deze voortvloeien uit de CAR.

De uitkomst van PPMO geeft een uitslag over de geschiktheid van de medewerker om te kunnen functioneren in de bezwarende functie. Een (deels) negatieve uitslag is voor de VRU en medewerker het signaal om stappen te ondernemen. Deze (negatieve) uitslag is niet vrijblijvend. Het negeren van negatieve keuringsuitkomsten kan immers grote gevolgen hebben voor medewerker, collega of derden. Afhankelijk van de mate waarin de medewerker niet voldoet aan de keuringseisen zijn dit matige of verdergaande stappen. Deze stappen zijn niet nieuw en komen voort uit de huidige rechtspositie. Doel van dit model is om een landelijk gelijke uitvoering te stimuleren.

5.1 Verplichtingen:

• Manschap en bevelvoerder:

Verplichting om periodiek de medische gezondheid van brandweermensen in deze functie te toetsen.

• Overige repressieve functies:

De VRU heeft lokaal vastgesteld dat er voor de functies anders dan Manschap of Bevelvoerder - gelet op de functie-eisen - een noodzaak is voor een (periodieke) medische keuring (paragraaf 2.2).

5.2 Keuringsuitslagen en rechtsgevolg

In de CAR is geregeld dat manschappen A en B en bevelvoerders periodiek worden gekeurd. Deze keuring is verplicht voor iedereen die werkzaam is in die functie, zowel voor beroepspersoneel als voor vrijwilligers. Deze verplichting is neergelegd is hoofdstuk 19a van de CAR. Door middel van de aanstellingskeuring en het PPMO wordt de fysieke/medische geschiktheid gedurende de loopbaan gevolgd. Het aspect fysieke/medische geschiktheid is een permanent functie-vereiste voor de genoemde functies. Aan deze keuringen zijn regels verbonden. In de rechtspositieregeling is vastgelegd wat er gekeurd wordt en op welke wijze dat gebeurt. Ook is vastgelegd wat de normen zijn en hoe deze moeten worden beoordeeld. Met het PPMO kan worden beoordeeld of medewerkers (nog steeds) voldoen aan de bijzondere eisen die het werk stelt aan hun medische gesteldheid. De medewerker moet hieraan voldoen enerzijds om fysiek in staat te zijn om het werk uit te voeren, anderzijds om risico’s voor de eigen gezondheid en die van collega’s en derden te minimaliseren. Het doel is het bevorderen van gezond, vitaal en veilig werken.

Indien een medewerker niet of niet op alle onderdelen voldoet aan de keuringseisen wordt door de keuringsarts (of bedrijfsarts) een of meerdere interventie(s) geadviseerd. Vervolgens ondernemen de VRU en medewerker actie op basis van het medische advies. Afhankelijk van de uitkomst van de keuring en afhankelijk van het dienstverband van de medewerker (beroepsmedewerker of vrijwilliger) is dit traject gericht op:

  • -

    binnen een beperkte termijn te voldoen aan de normering en/of

  • -

    tijdelijk verrichten van andere werkzaamheden gecombineerd met een traject tot verbetering en/of

  • -

    oriëntatie op / plaatsing in een andere functie of ontslag.

Beroepsmedewerkers

Bij dit traject horen rechten en plichten van de medewerker en van de werkgever. Deze zijn niet nieuw en zijn voor de beroepsbrandweer gelijk aan de regels voor andere functionarissen die om medische of andere redenen (tijdelijk) onvoldoende in staat zijn om hun functie uit te oefenen. Ze zijn onderdeel van de huidige CAR en lokale uitwerkingsregelingen. De rechtspositionele uitgangspunten voor beroepsmedewerkers staan ondermeer weergegeven in hoofdstuk 7 van de CAR-UWO.

Indien (tijdelijk) ongeschikt om functie uit te oefenen:

  • 1.

    CAR-UWO Hoofdstuk 7: ziekte en re-integratie met als doel:

    • -

      herplaatsing in oude functie, indien niet mogelijk:

    • -

      herplaatsing in nieuwe functie (na max 2 jaar), indien niet mogelijk:

    • -

      ontslag (na 3 jaar, gerekend vanaf ziekmelding).

  • 2.

    CAR-UWO Hoofdstuk 9b: versneld tweede loopbaanbeleid met als doel:

    • -

      benoeming in nieuwe functie met afkoop FLO-rechten en bezoldigingsgarantie tot einde loopbaan.

Vrijwilligers

Voor vrijwilligers geldt dat ze – net als beroepsmedewerker – ook vóór de invoering van het PPMO al medisch werden gekeurd op basis van de bijzondere functie-eisen. Ook voor vrijwilligers is het PPMO ingevoerd. Dit vervangt de oude keuring. Nieuw voor de meeste vrijwilligers is dat ze naast de periodieke keuring ook de jaarlijkse fysieke test moeten doen. Voor vrijwilligers staan de rechtspositionele uitgangspunten weergegeven in hoofdstuk 19 van de CAR-UWO.

5.3 Beoordelingen uit keuringen

Het PPMO wordt afgenomen door de keuringsarts. Deze stelt de uitkomst vast. Als de uitkomst aanleiding geeft tot een vervolgtraject waarbij een arts betrokken dient te worden dan is de bedrijfsarts hiervoor de aangewezen arts, als het om de medische begeleiding in de werksituatie gaat. Gaat het om nader onderzoek of om advies van een curatief arts dan kan de keuringsarts de medewerker adviseren nader onderzoek te laten doen. De uitkomst van het PPMO is het uitgangspunt voor het bepalen van het traject dat de VRU en medewerker, eventueel in overleg met de bedrijfsarts, moeten afspreken. De afname van het PPMO kan leiden tot verschillende beoordelingen, te weten G1, G2, O1 en O2.

5.3.1. G1: Geschikt; er zijn geen ‘medische’ belemmeringen om aan de bijzondere eisen van de functie te voldoen.

5.3.2. G2: Geschikt onder voorwaarden; de werknemer kan niet zonder meer aan de gestelde belastbaarheid eisen, en daarmee aan de eisen die de functie stelt, voldoen. Verwacht wordt dat hier relatief eenvoudig en snel verbetering in aan te brengen is (bijvoorbeeld hernieuwde technische instructie; intensiveren of specifieker trainen, verbetering leefstijlgewoonte, gebruik van persoonlijke voorzieningen zoals gehoorapparaat of bril). Of de medewerker kan worden ingezet in zijn functie is ter beoordeling van de keuringsarts in overleg met de ploegleider (bij beroepsmedewerkers) of de postcommandant (bij vrijwilligers).

5.3.3 O1: Tijdelijk ongeschikt; er bestaat een situatie die moet en kan verbeteren waarna, na een beargumenteerde tijdsperiode, opnieuw de geschiktheid dient te worden beoordeeld. Gevolg is dat de werknemer tijdens de vastgestelde tijdsperiode geen repressieve activiteiten gaat uitvoeren. De medewerker is gedurende deze periode niet inzetbaar in zijn repressieve functie. Dit besluit wordt genomen door het hoofd van de afdeling Repressie op advies van de ploegleider / postcommandant.

5.3.4. O2: Blijvend ongeschikt; een werknemer kan in het geheel niet aan de gestelde belastbaarheid eisen voldoen zonder aanzienlijk (verhoogd) risico op aantasting van de gezondheid en/of veiligheid van hemzelf en/of derden.

Dit besluit wordt genomen door het directeur Repressie op advies van het

afdelingshoofd repressie.

In een schema ziet het PPMO en de mogelijke uitkomsten er als volgt uit:

Afbeelding

6 Gekeurd en dan?

De genoemde uitkomsten leiden tot verschillende vervolgtrajecten. De keuringsarts meldt de uitslag bij de medewerker en de opdrachtgever. Als de medewerker niet volledig geschikt is voor de functie moeten de VRU en de medewerker hierover met elkaar in gesprek. De leidinggevende is verantwoordelijk voor het creëren van mogelijkheden om de medewerker gezond en veilig het werk te kunnen laten doen. In het vervolgtraject speelt de bedrijfsarts echter ook een belangrijke rol. Het is namelijk aan de bedrijfsarts te beoordelen of het feit dat de medewerker medisch (tijdelijk) niet geschikt is de functie geheel of gedeeltelijk te vervullen ook een medische achtergrond heeft. Het vervolgtraject hangt mede af van deze beoordeling.

6.1 G1: Geschikt

Deze uitkomst wil zeggen dat er geen medische belemmeringen voor de medewerker zijn om de functie uit te voeren. De medewerker kan in zijn functie blijven werken en het volgende PPMO is op het moment dat de CAR voorschrijft. Er is geen extra traject nodig. De keuringsarts meldt de uitslag aan de medewerker en diens leidinggevende en administreert dit. Een tussentijdse oproep voor een PPMO of onderdeel daarvan kan worden opgelegd als de leidinggevende, eventueel na overleg met de bedrijfsarts, redelijkerwijs aanleiding heeft om aan de goede gezondheidstoestand van de medewerker te twijfelen (artikel 19a:3 lid 5 CAR).

6.2 G2: Geschikt onder voorwaarden

Deze uitkomst betekent dat de medewerker niet zonder meer aan de gestelde belastbaarheideisen, en daarmee aan de eisen die de functie stelt, kan voldoen, maar dat er relatief eenvoudig en snel verbetering in is aan te brengen. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld slechte ogen wat te verhelpen is met een bril. De keuringsarts meldt de VRU en medewerker deze uitslag. Beide gaan in gesprek om afspraken te maken die ervoor moeten zorgen dat de medewerker weer aan alle eisen gaat voldoen. Afhankelijk van de oorzaak dat de medewerker de G2-beoordeling krijgt wordt de bedrijfsarts wel of niet ingeschakeld. De bedrijfsarts wordt niet ingeschakeld als er een relatief kleine aanpassing nodig is die de VRU of de medewerker eenvoudig kan realiseren. De bedrijfsarts wordt wel ingeschakeld als onduidelijk is waarom de medewerker deze beoordeling heeft gekregen.

Om te zorgen dat de medewerker aan de bijzondere belastbaarheideisen voldoet is er slechts een minimale aanpassing nodig. De VRU en medewerker maken afspraken om de situatie te verbeteren. De aanpassing zal op zeer korte termijn zijn gerealiseerd. De medewerker kan gewoon in zijn functie werkzaam blijven. Wel moet de VRU, eventueel in overleg met de bedrijfsarts, beoordelen of een minimale aanpassing van de werkzaamheden tijdelijk nodig is. Hierbij dient de VRU te beoordelen of de volledige inzet van de medewerker geen verhoogde risico’s meebrengt voor hem, zijn collega’s of derden. De aanpassing van de werkzaamheden leidt ertoe dat de medewerker tijdelijk wordt ontheven van een deel van zijn taken. Dit gebeurt op grond van artikel 19a:3 in de CAR.

Bij deze uitkomst is een herkeuring niet nodig. Het eerstvolgende PPMO wordt uitgevoerd op het moment zoals vermeld in de CAR, of eerder als de leidinggevende daar aanleiding toe ziet.

De kosten van de aanpassing komen voor rekening van de VRU, voor zover het om aanpassingen gaat die direct en uitsluitend werkgerelateerd zijn. Overige aanpassingen komen voor rekening van de medewerker zelf. Eventueel kan hij die aanpassingen verhalen op zijn zorgverzekering. Bovenstaand traject is gelijk voor beroepsmedewerkers en vrijwilligers.

Vergoedingen/vervangend werk

In artikel 19a:3 van de CAR-UWO zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het recht op vergoedingen en vervangend werk bij geheel of gedeeltelijke vrijstelling van taken. De beroepsmedewerker behoudt het recht op zijn bezoldiging en de vrijwillige medewerker op zijn vergoeding, met dien verstande dat het recht op toeslagen en vergoedingen alleen geldt als de werkzaamheden van de medewerker recht hierop geven. Bij geheel of gedeeltelijke vrijstelling wegens ziekte en ongeschiktheid is hoofdstuk 7 CARUWO onverkort van toepassing. Aan de medewerker die aangesteld is als beroepsmedewerker in een beheersmatige functie kunnen, gedurende de tijdelijke vrijstelling van taken, andere werkzaamheden opgelegd worden.

6.3 O1: Tijdelijk ongeschikt

In deze situatie wordt niet voldaan aan de normen van het PPMO. De medewerker voldoet (tijdelijk) niet aan de functie-eisen. De oorzaken hiervoor kunnen zowel medisch als niet-medisch zijn, dit is aan de bedrijfsarts om hierover te oordelen en te adviseren. Voorbeelden hiervan zijn een hoge bloeddruk, overgewicht of het tijdelijk herstellen van een operatie. Het is mogelijk om maatregelen te nemen die ertoe leiden dat de medewerker weer geschikt wordt voor zijn functie. De medewerker kan nu zijn functie niet (volledig) uitoefenen maar verwacht wordt dat hij dit op (korte) termijn wel

weer kan.

Vrijwilligers: De vrijwilliger voldoet nu niet aan de eisen die de functie stelt, maar er is wel verbetering mogelijk. Hij kan de taken behorend bij zijn functie niet blijven uitvoeren. De vrijwilliger wordt tijdelijk van zijn taken ontheven. Ook wordt er in overleg met de bedrijfsarts afgesproken of de vrijwilliger geheel of gedeeltelijk mee-oefent. Dit gebeurt op grond van artikel 19a:3. De VRU en medewerker, eventueel in overleg met de bedrijfsarts, maken afspraken die ertoe moeten leiden dat de medewerker weer geschikt wordt voor zijn functie.

De VRU biedt faciliteiten om de functiegeschiktheid weer te verwerven, de medewerker moet zich inspannen om weer functiegeschikt te worden kosten van het traject komen voor rekening van de VRU. Hierbij wordt rekening gehouden met de mate waarin de cursus of het traject gerelateerd is aan de taken van de vrijwilliger.

Het kan zijn dat de oorzaak van de ongeschiktheid ook gevolgen heeft voor het functioneren van de vrijwilliger in zijn hoofdfunctie. In dat geval is het aan te raden in overleg met de hoofdwerkgever een traject te starten. Er wordt een nieuw moment voor het PPMO afgesproken, eerder dan het moment van keuring op grond van de CAR. Bij het bepalen van het nieuwe keuringsmoment wordt de bedrijfsarts om advies gevraagd. Afhankelijk van de uitkomst van het volgende PPMO zal de vrijwilliger al zijn taken weer gaan uitvoeren, wordt een nieuw traject afgesproken of wordt de medewerker ontslagen.

Beroepsmedewerkers: De medewerker voldoet nu niet aan de eisen die de functie stelt, maar er is wel verbetering mogelijk. Hij kan niet de taken behorend bij zijn functie blijven uitvoeren. De medewerker wordt tijdelijk ontheven van zijn taken of van een deel van zijn taken. De medewerker wordt belast met andere (tijdelijke) taken (voor zover beschikbaar), die de medewerker medisch gezien aankan. Ook wordt er in overleg met de bedrijfsarts afgesproken of de medewerker geheel of gedeeltelijk mee-oefent. Dit gebeurt op grond van artikel 19a:3.

De VRU en medewerker, eventueel in overleg met de bedrijfsarts, maken afspraken die ertoe moeten leiden dat de medewerker weer geschikt wordt voor zijn functie en/of gericht zijn op (oriëntatie op) een andere functie. De VRU biedt faciliteiten om de functiegeschiktheid weer te verwerven, de medewerker moet zich inspannen om weer functiegeschikt te worden. Over de kosten van het traject maken de VRU en medewerker onderling afspraken. Hierbij wordt rekening gehouden met de mate waarin de cursus of het traject gerelateerd is aan de taken van de medewerker.

Er wordt, in overleg met de bedrijfsarts, een nieuw moment voor het PPMO afgesproken, eerder dan het moment van keuring op grond van de CAR. Afhankelijk van de uitkomst van het volgende PPMO zal de medewerker:

  • -

    al zijn taken weer gaan uitvoeren;

  • -

    wordt een nieuw traject afgesproken (qua duur passend in de bepalingen van hoofdstuk 7 CAR;

  • -

    of wordt de medewerker herplaatst in een andere functie (voor zover beschikbaar)

  • -

    of wordt de medewerker ontslagen (indien herstel niet aan de orde is en er ook geen andere passende functie is).

Als er een medische reden voor de ongeschiktheid is dan is hoofdstuk 7 van de CAR van toepassing. De herplaatsing vindt dan plaats op grond van artikel 7:16 van de CAR. Is er geen medische reden dan vindt er een ontslagbesluit plaats op grond van artikel 8:6 en het daarbij behorende traject op grond van hoofdstuk 10d, waarin de VRU en de medewerker toewerken naar het plaatsen in een andere functie.

Vergoedingen/vervangend werk

In artikel 19a:3 van de CAR-UWO zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het recht op vergoedingen en vervangend werk bij geheel of gedeeltelijke vrijstelling van taken. De beroepsmedewerker behoudt het recht op zijn bezoldiging en de vrijwillige medewerker op zijn vergoeding, met dien verstande dat het recht op toeslagen en vergoedingen alleen geldt als de werkzaamheden van de medewerker recht hierop geven. Bij geheel of gedeeltelijke vrijstelling wegens ziekte en ongeschiktheid is hoofdstuk 7 CARUWO onverkort van toepassing. Aan de medewerker die is aangesteld als beroeps kunnen, gedurende de tijdelijke vrijstelling van taken, andere werkzaamheden opgelegd worden.

6.4 O2: Blijvend ongeschikt

In deze situatie kan de medewerker niet werkzaam blijven in zijn functie en is het ook niet mogelijk om maatregelen te nemen of aanpassingen te doen die ertoe leiden dat de medewerker wel in zijn functie kan werken. De oorzaken hiervoor kunnen zowel medisch als niet-medisch zijn, het is aan de bedrijfsarts om hierover te oordelen en te adviseren.

Vrijwilligers: Voor vrijwilligers betekent dit dat er ontslag uit de repressieve functie plaatsvindt. Als er een medische reden is voor de ongeschiktheid dan vindt het ontslag plaats op grond van artikel 19:42, eerste lid onder c, CAR. Is er een andere reden voor de ongeschiktheid dan vindt het ontslag plaats op grond van artikel 19:42, eerste lid onder d, CAR. In beide gevallen bestaat geen recht op een uitkering.

Beroepsmedewerkers: De medewerker is ongeschikt voor zijn functie. Hij kan niet werkzaam blijven in zijn functie. De oorzaken hiervoor kunnen zowel medisch als niet-medisch zijn, dit is aan de bedrijfsarts om hierover te oordelen en te adviseren. Is er sprake van een medische reden? Dan is hoofdstuk 7 van de CAR van toepassing. Als de medewerker wel kan werken en er is binnen de organisatie een andere functie beschikbaar dan wordt hij gedurende de eerste 24 maanden tijdelijk herplaatst in die andere functie en na minimaal 24 maanden definitief herplaatst in die andere functie. Hierbij moeten de regels van artikel 7:16 CAR (eisen aan restverdiencapaciteit nieuwe functie) in acht worden genomen. Als er extern een andere functie beschikbaar is, kan de medewerker na 24 maanden van ziekte met inachtneming van artikel 8:5 CAR ontslagen worden.

Indien er intern en extern geen andere functie beschikbaar is dan wordt de medewerker na 3 jaar ontslagen. Afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid is hoofdstuk 10d van de CAR van toepassing. De medewerker heeft mogelijk recht op een WIA-uitkering met eventuele aanvulling van de VRU. Kan de medewerker om medische redenen niet meer werken (meer dan 80% arbeidsongeschiktheid), dan kan hij na 2 jaar van ziekte worden ontslagen. In dat geval is hoofdstuk 10d niet van toepassing.

Nota Bene:

  • -

    Hoofdstuk 9a CAR kent bijzondere bepalingen over loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid bij medewerkers die op of na 1 januari 2006 zijn aangesteld in een bezwarende functie die op 31 december 2005 recht gaf op FLO-ontslag. Dit betreft de overbruggingsuitkering (9a:10). Maximaal 2 jaar, alleen voor zover die hoger is dan de korting als gevolg van 7:3.

  • -

    Hoofdstuk 9b CAR heeft bijzondere bepalingen over arbeidsongeschiktheid bij medewerkers die onder het FLOovergangsrecht vallen. Betreft arbeidsongeschiktheid boven een leeftijd van 50 jaar. FLO-overgangsrecht blijft behouden. Wel wordt korting ex 7;3 toegepast. Bij arbeidsongeschiktheid beneden de leeftijd van 50 jaar vindt afkoop van de FLO-rechten plaats. Bij herplaatsing wegens ziekte (intern of extern) is er sprake van een garantiesalaris of afkoop hiervan.

Is er sprake van een niet-medische reden? Dan wordt de medewerker ontslagen op grond van artikel 8:6 CAR. Hoofdstuk 10d is van toepassing. Dat wil zeggen dat de werkgever een re-integratie traject moet starten om de medewerker te begeleiden naar een andere baan (binnen of buiten de organisatie). Dit traject is niet oneindig en er zijn rechten en plichten aan verbonden, conform hoofdstuk 10d. Mocht het re-integratie traject niet leiden tot een andere baan, dan heeft de medewerker zeer waarschijnlijk recht op een WW-uitkering en aanvulling hierop.

Vergoedingen/vervangend werk

In hoofdstuk 7 van de CAR zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het recht op vergoedingen en vervangend werk bij blijvende ongeschiktheid vanwege medische redenen. Bij niet medische oorzaken kan er sprake zijn van disfunctioneren. Afhankelijk van het feit of het disfunctioneren als verwijtbaar gedrag van de medewerker kan worden gezien waarbij disciplinaire maatregelen op basis van hoofdstuk 16 van de CAR kunnen worden ingezet welke gevolgen kunnen hebben voor de vergoedingen van de medewerker.

7 Verantwoordelijkheden

7.1 Kaders

In de CAR-UWO is vastgelegd dat medische keuringen in het kader van de aanstelling (artikel 19a:2 Aanstellingskeuring CAR-UWO) worden gedaan door geneeskundigen, die daartoe door het college/bestuur zijn aangewezen. Een aanstellingskeuring moet dan ook worden uitgevoerd door een door het bevoegd gezag van de VRU aangewezen bedrijfsarts.

De Wet op de Medische Keuring geeft aan dat de keurend arts die de keuring verricht zijn gevolgtrekking mededeelt aan de keuringvrager danwel geneeskundig adviseur. De PPMO keuring moet dan ook worden uitgevoerd door een door het bevoegd gezag van de VRU aangewezen bedrijfsarts. Voorbeeld: in het geval een medewerker buiten zijn aanstelling bij de VRU in dienst is bij een andere veiligheidsregio en in dat kader recentelijk PPMO gekeurd is zal de medewerker desondanks opnieuw de PPMO keuring bij de VRU moeten afleggen.

Waar voorheen de aanstellingskeuring en het PGO identiek aan elkaar waren, is dit niet meer het geval. De aanstellingskeuring en de PPMO keuring zijn afzonderlijke keuringen en niet onderling uitwisselbaar. Voorbeeld: in het geval een aanstaande medewerker in dienst wil treden bij de VRU en de medewerker bij een andere veiligheidsregio recentelijk PPMO gekeurd is, zal deze medewerker desondanks een aanstellingskeuring bij de VRU moeten afleggen.

7.2 Frequentie en aansprakelijkheid

In de CAR-UWO is vastgelegd hoe vaak PPMO wordt afgenomen. De frequentie is afhankelijk van de leeftijd van de medewerker:

  • -

    medewerker tot 40 jaar : eenmaal per 4 jaar

  • -

    medewerker van 40 tot 50 jaar : eenmaal per 2 jaar

  • -

    medewerker vanaf 50 jaar : elk jaar.

De keuringsfrequentie behorende bij de 40 of 50 jarige leeftijdscategorie is per datum van het bereiken van die leeftijdscategorie onverkort van toepassing. Dit ongeacht of de medewerker recentelijk nog gekeurd is. De PPMO keuring moet dan ook worden uitgevoerd door een door het bevoegd gezag van de VRU aangewezen bedrijfsarts. De VRU heeft de verantwoordelijkheid maatregelen te treffen om te zorgen dat de keuring tijdig wordt uitgevoerd. Gebeurt dit niet dan is er een kans dat de VRU aansprakelijk wordt gesteld bij onverhoopte ongelukken of gezondheidsklachten van de medewerker.

7.3 Tussentijdse PPMO

Wanneer tijdens de afname van de jaarlijkse fysieke test of tijdens het dagelijks functioneren blijkt dat er een verandering in de medische gesteldheid van de medewerker is opgetreden met mogelijke gevolgen voor het goed uitvoeren van de taken en voor het veilig en verantwoord werken in de functie, dan kan dit aanleiding zijn voor een tussentijds PPMO. De VRU neemt dan het initiatief voor deze tussentijdse keuring of voor een medisch onderzoek anderszins.

7.4 De medewerker

De medewerker heeft een belangrijke eigen verantwoordelijkheid. Het is immers een eigen keuze om alles op alles te zetten, de gerichte trainingen te volgen om in de repressieve functie te kunnen blijven werken, of ervoor te kiezen om zich te gaan oriënteren op een andere (minder belastende) functie. De medewerker kan daarbij gebruik maken van de faciliteiten die in het kader van loopbaanbeleid door de VRU worden geboden.

7.5 De werkgever/leidinggevende

De VRU heeft de verantwoordelijkheid om medewerkers in het proces van PPMO te faciliteren, ondersteunen en hen te stimuleren om hier tijdig mee aan de slag te gaan (voordat er sprake is van het daadwerkelijk niet halen van PPMO).

Het is dus de rol van de leidinggevende om de medewerker bewust te maken van het belang van een voortdurende functionele geschiktheid. Het is goed om over matige uitslagen van PPMO en/of jaarlijkse fysieke testen als medewerker en leidinggevende met elkaar in gesprek te raken, en niet te wachten tot een negatieve PPMO-uitslag.

De VRU ondersteunt de leidinggevende met loopbaanbeleid (hoofdstuk 17 CAR-UWO), afspraken rondom verzuimbegeleiding en bedrijfsgezondheidszorg (hoofdstuk 7 CAR-UWO), en de gesprekscyclus die gehanteerd wordt bij de Resultaat Gericht Werken (RGW) systematiek. Afhankelijk van de wijze waarop functiegeschiktheid verworven dient te worden door de beroepsmedewerker kunnen door de werkgever faciliteiten geboden worden zoals: het bedrijfszorgpakket, werkplekonderzoek, werkplekaanpassing, korte/lange herstelbegeleiding, wachtlijstbemiddeling, arbohulpmiddelen etc.

8 Wat is nodig voor PPMO en AK?

8.1 Rol leidinggevende

De leidinggevende moet werkgeversverantwoordelijkheid kunnen nemen. Daartoe is de leidinggevende voorgelicht over inhoud van AK & PPMO en de relatie met bedrijfsgezondheidszorg en HR-instrumenten. De leidinggevende ontvangt begeleiding van bij uitvoering door HR adviseurs en de bedrijfsarts.

8.1.1. Rol staf (HRM, Arbo-coördinator):

HRM en/of Arbo-coördinator stellen hun kennis in dienst van een juiste uitvoering van PPMO. Zij kunnen vanuit hun expertise de relatie leggen met bedrijfsgezondheidszorg en HR instrumenten en de leidinggevende ondersteunen en adviseren om de gewenste doelstellingen te bereiken.

8.1.2. Rol keuringsinstantie: (afspraken keuringsartsen):

Van belang hierbij is dat de keuringsinstantie afspraken maakt over hoe gegevens uit de keuringen over te brengen naar de leidinggevende/P&O. Zij geven immers uitsluitsel over de functionele geschiktheid van de medewerker en adviezen voor wat betreft de loopbaanmogelijkheden (PPMO als sondering voor geschiktheid voor eerste loopbaan). Tot wanneer zijn de adviezen nog vrijblijvend en vanaf wanneer is geen sprake meer van een keuze, maar van een verplichting om een tweede loopbaanplan op te stellen. Bij de uitvoering van PPMO hebben de keuringsarts en assistenten vanuit de Arbo-dienst een rol.

8.1.3. Rol testleider

De testleider is speciaal opgeleid voor het afnemen van fysieke testen en heeft hierbij de algemene leiding. De testleider draagt zorg voor rust in de testomgeving en handelt volgens de testprotocollen. De testleider schouwt de uitvoering van de kandidaat en legt afwijkingen en resultaten vast voor de keuringsarts.

8.1.4. Rol testassistent

Ondersteunt de testleider bij de uitvoering/ van de brandbestrijdingstest en traplooptest en registratie van resultaten. Draagt (mede) zorg voor de veiligheid van de kandidaat, het materiaal en een correcte baan.

8.2 Testbaan brandbestrijdingstest

De apparatuur van de testbaan dient aan alle Arbo-eisen te voldoen, om medewerkers op een veilige en verantwoorde manier de test te kunnen laten uitvoeren. De brandbestrijdingtest wordt volgens een bepaald protocol uitgevoerd en de apparatuur dient aan alle eisen qua afmetingen (hoogte(n), lengte(n), breedte(s), gewichten te voldoen. De afstanden tussen de verschillende onderdelen zijn bepaald. Omdat op 2 onderdelen met kracht en gewicht wordt gewerkt is een onderhoudscontract afgesloten en wordt de apparatuur jaarlijks geijkt.

8.3 Traplooptest

Er wordt gebruik gemaakt van de Stairmaster. De traplooptest dient volgens het protocol te worden uitgevoerd. De Stairmaster dient te voldoen aan de technische specificaties en veiligheidsvoorzieningen zoals voor de Stairmaster zijn vastgesteld.