Verordening voor raadsleden met een functionele beperking

Geldend van 11-09-2014 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 27-03-2014

Intitulé

Verordening voor raadsleden met een functionele beperking

Artikel 1.

Het college kan aan een lid van de raad met een naar het oordeel van het college structurele functionele beperking op aanvraag aan het raadswerk gerelateerde voorzieningen toekennen.

Artikel 2.

  • 1. Onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden uitsluitend verstaan:

    • a.

      vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat het raadslid, bedoeld in het eerste lid, raads- en commissie- en fractievergaderingen kan bijwonen;

    • b.

      intermediaire activiteiten ten behoeve van een raadslid met een visuele, auditieve of motorische handicap;

    • c.

      noodzakelijke persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van het raadswerk, indien die ondersteuning een compensatie vormt voor zijn beperkingen.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op voorzieningen die op grond van wettelijke regelingen kunnen worden toegekend.

Artikel 3.

De verordening treedt in werking met ingang van 27 maart 2014 nadat de goedkeuring van gedeputeerde staten als bedoeld in artikel 99, tweede lid, laatste volzin, van de Gemeentewet is verkregen.

Toelichting

Raadsleden met een functionele beperking zullen via de voor hen beschikbare wettelijke voorzieningen aanspraak hebben op voorzieningen die het mogelijk maken met behulp daarvan zo veel mogelijk deel te nemen aan het arbeidsproces en het maatschappelijk leven. Met behulp van deze voorzieningen is het ook mogelijk dat zij zich ook buiten de eigen woonomgeving begeven. Denk daarbij aan voor personen met een auditieve beperking aan geluidsversterkende hulpmiddelen. Voor personen met een lichamelijke handicap zijn bijvoorbeeld hulpmiddelen beschikbaar om zich te verplaatsen. Voor hen zijn ook wettelijk verplichte voorzieningen in openbare gebouwen aanwezig om hen toegang tot deze gebouwen te geven. Mensen met een visuele beperking hebben de beschikking over zowel vaste als meeneembare hulpapparatuur om lezen, schrijven en communiceren mogelijk te maken.

Desondanks kunnen raads- en commissieleden met name beperkingen bij de uitoefening van het raadslidmaatschap hinder ondervinden omdat met name niet-meeneembare voorzieningen in de gemeentelijke gebouwen en in het bijzonder de ruimten waar raadsleden hun taak uitoefenen niet beschikbaar zijn. Het gaat dan om bijvoorbeeld ringleidingen of een doventolk, een vergadertafel voor een raadslid met een rolstoel of met een aangepaste stoel en voor raadsleden met een visuele handicap ondersteuning voor het lezen van raadsstukken en enige administratieve ondersteuning (post en teksten scannen en digitaliseren, archiveren en bestanden maken)

Sommige van deze voorzieningen zijn vaak wel op de werkplek beschikbaar, maar niet in de vergaderruimte van de raad.

Voor zover de raadsleden gebruik maken van het openbaar vervoer kan de situatie zich voordoen dat na afloop van de avondvergadering nauwelijks nog openbaar vervoer beschikbaar is. In het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden zijn daarvoor geen voorzieningen opgenomen. Ook de onkostenvergoeding is ontoereikend om vervoer of persoonlijke ondersteuning te bekostigen. Een aanvraag bij het UVW is niet mogelijk, omdat het raadslid geen werknemer is van de gemeente en ook de WMO biedt onvoldoende mogelijkheden.

Artikel 99, tweede lid, van de Gemeentewet biedt echter de mogelijkheid om bij verordening vervoers- en intermediaire voorzieningen die niet meeneembaar zijn en noodzakelijke persoonlijke ondersteuning ter beschikking te stellen. Het mogen dan geen geldelijke vergoedingen of tegemoetkomingen zijn, maar voorzieningen en verstrekkingen die rechtstreeks ten laste komen van de gemeente. De raad treft deze voorzieningen bij verordening die de goedkeuring behoeft van de gedeputeerde staten. Voor dit artikel van de verordening op basis van artikel 99, tweede lid is aansluiting gezocht bij artikel 35 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).

In het eerste artikel is bepaald dat het college de gewenste voorziening beoordeelt en toekent. De reden daarvan is met name gelegen in het feit dat in artikel 160 van de Gemeentewet is bepaald dat alleen het college bevoegd is te besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen. Het sluiten van contracten met bijvoorbeeld een vervoerder behoort daartoe respectievelijk het treffen van gebouwelijke voorzieningen of de aanschaf van meubilair. Het college kan ter beantwoording van de vraag of sprake is van een structurele functionele beperking aansluiting zoeken bij het oordeel van UWV op grond waarvan het raadslid voor zijn beroepsmatig of anderszins uit te oefenen activiteiten al aanspraak heeft op wettelijke voorzieningen.

Het tweede artikel bevat een algemene opsomming van de voorzieningen die beschikbaar kunnen worden gesteld. Het ligt voor de hand dat bijvoorbeeld het beschikbaar stellen van vervoersvoorzieningen alleen noodzakelijk is wanneer de normale voorzieningen redelijkerwijs niet meer beschikbaar zijn. Het derde artikel lid 2 bepaalt dat het niet mogelijk is via deze weg voorzieningen beschikbaar te stellen die via andere wettelijke mogelijkheden verkrijgbaar zijn. Het is niet de bedoeling dat de gemeente algemeen bruikbare voorzieningen gaat verstrekken waar het betrokken raadslid op grond van andere wettelijke regelingen voor zijn reguliere werk of voor deelname aan andere maatschappelijke activiteiten ook al een voorziening kan krijgen. De voorziening moet specifiek gericht zijn op deelname aan het raadswerk.