Verordening PGB begeleid werken Wsw

Geldend van 01-07-2008 t/m heden

Intitulé

Verordening PGB begeleid werken Wsw

Gelet op artikel 7, lid 10, van de Wet sociale werkvoorziening.

Overwegende dat de raad bij verordening nadere regels dient vast te stellen met betrekking tot het verstrekken van Persoonsgebonden budgetten voor begeleid werken.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo;

  • b.

    de wet: de Wet sociale werkvoorziening;

  • c.

    loonkostensubsidie: de periodieke subsidie aan de werkgever in verband met het in dienst hebben van een Wsw-geïndiceerde.

Artikel 2 De hoogte van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten

  • 1.

    Het college stelt per datum van inwerkingtreding van deze verordening de hoogte vast van de rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten voor elk te verstrekken persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Wijziging in de hoogte van dit budget worden door het college vastgesteld vóór 31 december voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor deze geldt.

Artikel 3 Het persoonsgebonden budget begeleid werken

  • 1.

    Het college verstrekt aan iedere Wsw-geïndiceerde die hiertoe een aanvraag indient en die daar recht op heeft, een persoonsgebonden budget begeleid werken Wsw, indien werkgever en begeleidingsorganisatie er zorg voor dragen dat de inpassing in de arbeid van betrokkene met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek, adequaat wordt verzorgd.

  • 2.

    Indien de aanvrager is geplaatst op de wachtlijst wordt het persoonsgebonden budget verstrekt met ingang van de datum dat de Wsw-geïndiceerde recht op plaatsing heeft.

  • 3.

    Het persoongebonden budget bestaat uit een loonkostensubsidie aan de werkgever en uit een vergoeding ten behoeve van de noodzakelijke kosten van begeleiding door een begeleidingsorganisatie.

  • 4.

    Indien de Wsw-geïndiceerde bedoeld in lid 1 van dit artikel schriftelijk aan het college heeft meegedeeld een werkgever te zullen zoeken, kan het college een door hem aangewezen begeleidingsorganisatie inschakelen ten behoeve van de totstandkoming van een dienstbetrekking.

  • 5a.

    Het college kan op aanvraag van een Wsw-geïndiceerde een vergoeding verstrekken voor de eenmalige kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid waarvoor loonkostensubsidie wordt verstrekt, wordt verricht als blijkt dat aanpassingen op de werkplek noodzakelijk zijn en deze persoonsgerelateerd zijn, voor zover er geen andere voorzieningen zijn op grond waarvan (gedeeltelijke) vergoeding van deze aanpassingen mogelijk is en het niet redelijk is dat deze kosten door de werkgever worden gedragen.

  • 5b.

    Aan dit lid kan ook uitvoering worden gegeven door middel van het in bruikleen beschikbaar stellen van hulpmiddelen aan de werkgever of de werknemer.

  • 6.

    Het college stelt nadere regels met betrekking tot de eisen waaraan de werkgever, de arbeidsplaats alsmede de begeleidingsorganisatie moeten voldoen om voor een persoongebonden budget ingevolge deze verordening in aanmerking te komen.

  • 7.

    Het college kan nadere voorwaarden stellen aan de verlening van een persoonsgebonden budget ingevolge deze verordening.

Artikel 4 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de Wsw-geïndiceerde of de werkgever afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 5 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening PGB begeleid werken Wsw.

  • 2.

    Zij treedt in met terugwerkende kracht in werking op 1 juli 2008

Toelichting verordening persoonsgebonden budget begeleid werken Wsw

Algemeen

Op 1 januari 2008 is de herziene Wet sociale werkvoorziening (Wsw) in werking getreden. Deze wet bevordert dat Wsw-geïndiceerden meer in een reguliere werkomgeving gaan werken. Om deze doelstelling te verwezenlijken voert de wet enkele belangrijke wijzigingen door. Zo worden regie en sturing op de Wsw nadrukkelijker in handen gelegd van gemeenten. Gemeenten worden hiermee gestimuleerd een visie te ontwikkelen om het doel van de wet, het realiseren van aangepaste arbeid die aansluit bij de capaciteiten en mogelijkheden van de Wsw-geïndiceerde, het beste te kunnen verwezenlijken.

Daarnaast krijgen Wsw-geïndiceerden meer rechten en keuzemogelijkheden, waaronder het recht op een persoonsgebonden budget (PGB) om begeleid werken te realiseren.

De wet verplicht gemeenteraden om bij verordening nadere regels vast te stellen over de wijze waarop het college vormgeeft aan het PGB. In artikel 7, 10e lid, Wsw staan de onderwerpen genoemd die de gemeenteraad in ieder geval in zijn verordening zal moeten regelen:

  • 1.

    de wijze waarop de hoogte van de periodieke subsidie aan de werkgever dient te worden vastgesteld;

  • 2.

    de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis;

  • 3.

    de voorwaarden waaronder het college aan de werkgever een vergoeding verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht, en

  • 4.

    de voorwaarden waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de Wsw-geïndiceerde zelf is aangewezen.

Gemeenteraden moeten binnen zes maanden na inwerkingtreding van de wet deze verordening hebben vastgesteld.

• De bevoegdheid om de verordening vast te stellen

De uitvoering van de Wsw gebeurt in praktijk op verschillende manieren. De meeste gemeenten voeren de Wsw uit samen met andere gemeenten, waarbij ze de uitvoering van de Wsw hebben overgedragen aan een gemeenschappelijke regeling. Wie dan bevoegd is om de (PGB)verordening vast te stellen is afhankelijk van de welke bevoegdheden precies zijn overgedragen aan de gemeenschappelijke regeling. In de GR WAA zijn uitsluitend de bevoegdheden van de colleges van burgemeester en wethouders overgedragen aan het Werkvoorzieningschap WAA. De verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad is voor de gemeenten in het werkgebied van de WAA dus gewoon van toepassing. De 4 colleges van de deelnemende gemeenten leggen echter een gelijkluidende verordening PGB voor aan hun gemeenteraden.

De VNG heeft in samenwerking met het ministerie van SZW een modelverordening opgesteld. Deze modelverordening regelt een aantal zaken tot in detail. Dit is in strijd met ons streven naar deregulering. De colleges van de 4 GR-gemeenten hebben ervoor voor gekozen om aan de raad een verordening voor te leggen, waarin de bevoegdheid om uitvoering te geven aan het PGB zoveel mogelijk bij het college wordt gelegd. Om duidelijkheid te creëren voor Wsw-geïndiceerden en andere betrokkenen over de eisen waaraan moet worden voldaan om voor een PGB in aanmerking te komen, is in bijgevoegde conceptverordening vastgelegd dat het college hiervoor nadere regels stelt. Hierdoor moet het college algemeen geldende regels opstellen, die gepubliceerd moeten worden.

• Twee vormen van begeleid werken

Sinds 1998 kent de Wsw de mogelijkheid van begeleid werken door Wsw-geïndiceerden bij een reguliere werkgever. Bij deze vorm van begeleid werken worden begeleid werkenplekken tot stand gebracht door gemeente of schap. Deze wijze van tot stand brengen van begeleid werken blijft ook onder de nieuwe wet bestaan. Daarnaast introduceert de nieuwe Wsw het persoonsgebonden budget begeleid werken (PGB). Dit vanuit de gedachte dat de Wsw zo goed mogelijk moet aansluiten bij de capaciteiten en mogelijkheden van een Wsw-geïndiceerde. Daarbij past ook dat Wsw-geïndiceerden zelf moeten kunnen bepalen op welke manier hun arbeidsplaats wordt gerealiseerd.

Tussen beide vormen van begeleid werken, via een PGB of geregeld door gemeente of schap, bestaat een aantal verschillen. Zo is begeleid werken met een PGB als een recht voor elke Wsw-geïndiceerde geformuleerd. Deze heeft recht op begeleid werken met een PGB als de aanvraag aan de wettelijke eisen en de daarop gebaseerde gemeentelijke voorwaarden voldoet. Bovendien ligt bij begeleid werken met een PGB het initiatief bij de Wsw-geïndiceerde zelf. Als een Wsw-geïndiceerde (of een door hem ingeschakelde begeleidingsorganisatie) een werkgever vindt die hem een adequate werkplek aanbiedt, de begeleiding op de werkplek adequaat wordt geregeld én de kosten van begeleid werken binnen het beschikbare budget vallen, dan is de gemeente (na de aanvraag te hebben beoordeeld) verplicht een PGB te verstrekken. Iedere Wsw-geïndiceerde komt in beginsel hiervoor in aanmerking. Personen op de wachtlijst kunnen pas van het PGB gebruik maken als zij aan de beurt zijn voor een Wsw-plek. Voor het beroep op een PGB is geen begeleid werken-indicatie van het CWI nodig, een Wsw-indicatie volstaat. Ook een Wsw-werknemer met een bestaand dienstverband kan dus een beroep doen op een PGB.

• De regeling van begeleid werken met een PGB

Het begeleid werken met een PGB wordt geregeld in artikel 7 van de wet. De gemeente kan een verzoek van een Wsw-geïndiceerde om voor een PGB in aanmerking niet weigeren, als:

  • 1.

    de betrokkene al een Wsw-dienstbetrekking heeft of recht heeft op plaatsing vanaf de wachtlijst;

  • 2.

    de door de Wsw-geïndiceerde of de door hem aangedragen begeleidingsorganisatie voorgestelde werkplek en begeleiding op de werkplek adequaat zijn;

  • 3.

    de door de gemeente aan de werkgever te verstrekken periodieke subsidie en de aan begeleidingsorganisatie te verstrekken vergoeding, na aftrek van de voor de gemeente rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten, niet hoger zijn dan het budget dat beschikbaar is voor een Wsw-plaats.

Het uitgangspunt van de wet is dat een Wsw-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Het college heeft de bevoegdheid om op grond van de wet en de voorwaarden in deze verordening te toetsen of het aangevraagde bedrag voor het PGB nodig is om de betreffende Wsw-geïndiceerde op een adequate wijze begeleid te laten werken, dan wel dat zou kunnen worden volstaan met een lager bedrag.

Het PGB bestaat uit drie bestanddelen:

  • 1.

    een loonkostensubsidie aan de werkgever waar de Wsw-geïndiceerde in dienst is. Deze subsidie is primair bedoeld als een tegemoetkoming in de loonkosten in verband met de geringere arbeidsproductiviteit. Ook kan deze subsidie worden gebruikt als een vergoeding voor structurele kosten van de werkgever die verband houden met het in dienst hebben van een Wsw-geïndiceerde. Daarbij kan worden gedacht aan reiskosten of kosten voor intermediaire activiteiten ten behoeve van mensen met een visuele of auditieve handicap (zoals een voorleeshulp of een doventolk);

  • 2.

    een periodieke vergoeding aan de begeleidingsorganisatie die de begeleiding van de Wsw-geïndiceerde verzorgt;

  • 3.

    een vergoeding voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht (artikel 7, 3e lid, Wsw). Hieronder worden bijvoorbeeld kosten verstaan die gemaakt worden voor technische aanpassingen in de werkplek. Gemeenten kunnen deze vergoedingen verstrekken, ze zijn daartoe niet verplicht.

De gemeente kan in plaats van een vergoeding van kosten ook hulpmiddelen in bruikleen verstrekken.

Het PGB is geen rugzakje: de Wsw-geïndiceerde krijgt geen budget mee. In feite moet het PGB als hier bedoeld dan ook eerder worden gezien als een persoonsvolgend budget. Het PGB wordt aangevraagd door de Wsw-geïndiceerde, maar de subsidie en vergoeding worden door de gemeente verstrekt aan de werkgever respectievelijk de begeleidingsorganisatie.

De Wsw-geïndiceerde heeft echter geen recht op een bepaald budget. Het uitgangspunt van de wet is dat een Wsw-geïndiceerde recht heeft op begeleid werken met een PGB. Enerzijds bestaat er dus een recht op een PGB, anderzijds heeft het college de verantwoordelijkheid voor het zo efficiënt en effectief inzetten van publieke middelen en het realiseren van de jaarlijkse (rijks)taakstelling voor het realiseren van Wsw-plekken. Het bestaan van een PGB ontslaat het college ook niet van de zorgplicht zoals die is geformuleerd in artikel 1 lid 3 van de wet.

Het college zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de werkgever de voorgestelde inpassing in de arbeid adequaat kan verzorgen. In verband hiermee kan een gemeente eisen stellen aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek.

• Onderscheid subsidies en vergoedingen

De wet maakt een onderscheid tussen subsidies en vergoedingen. De periodieke betalingen door de gemeente aan een werkgever worden als een subsidie aangemerkt en de periodieke betalingen aan de begeleidingsorganisatie als een vergoeding. Ook de betalingen in verband met eenmalige kosten van aanpassing van de werkplek worden in de wet als een vergoeding aangemerkt.

Bepalend om vast te stellen of een bepaalde geldverstrekking een subsidie is (die op basis van een beschikking wordt verstrekt) of een commerciële transactie (waarvoor een overeenkomst wordt gesloten) is de vraag of tegenover de geldverstrekking een reële economische tegenprestatie staat. Als tegenover de betaling door de gemeente een reële economische tegenprestatie staat (in de vorm van een concrete dienst of concreet product), is er sprake van een commerciële transactie. Staat tegenover de betaling door de gemeente geen duidelijke economische tegenprestatie, dan is er sprake van een subsidie. Dit betekent dat de periodieke subsidie aan de werkgever en de vergoeding voor de eenmalige kosten van aanpassing van de werkplek moeten worden aangemerkt als een subsidie. Dit, ondanks de andere terminologie (vergoeding) die het Rijk hier aan geeft in de wet. Tegenover deze betalingen staan immers geen economische tegenprestaties van werkgevers.

De periodieke vergoeding aan een begeleidingsorganisatie moet worden opgevat als een commerciële transactie. De gemeente koopt een dienst in bij de begeleidingsorganisatie en betaalt daarvoor in principe de marktprijs.

Het verstrekken van subsidies is een publiekrechtelijke rechtshandeling: het vindt plaats op basis van een beschikking. De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn in beginsel van toepassing op de subsidies die de gemeente in het kader van het PGB verstrekt. De verstrekking van periodieke vergoedingen aan een begeleidingsorganisatie is privaatrechtelijk van aard en worden vastgelegd in een overeenkomst. Hierop zijn de bepalingen van de Awb niet van toepassing.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1 is een beperkt aantal begrippen opgenomen, omdat de wet voldoende duidelijk is over gehanteerde termen en begrippen. Een uitgebreide(re) begrippenlijst is derhalve overbodig.

Artikel 2

Artikel 7, 10e lid, onderdeel b, Wsw bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de hoogte van de voor het college rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden uitvoeringskosten omgerekend op jaarbasis. Artikel 2 van deze verordening vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt bepaald dat het college de hoogte van de gemeentelijke uitvoeringskosten van begeleid werken met een PGB vaststelt en dit bedrag jaarlijks kan aanpassen. De gemeente zal zelf moeten bepalen welke uitvoeringskosten het toekennen van een PGB aan een Wsw-geïndiceerde voor de gemeente met zich meebrengt. De wet geeft niet aan wat precies onder uitvoeringskosten moet worden verstaan. Het moet in ieder geval gaan om kosten die rechtstreeks aan de subsidieverlening verbonden zijn (artikel 7, 2e lid, onderdeel b, Wsw). Daarbij kan worden gedacht aan kosten in verband met de volgende activiteiten:

  • -

    het beoordelen van aanvragen voor een PGB;

  • -

    de administratieve handelingen in verband met het verstrekken van subsidies en vergoedingen in het kader van het PGB;

  • -

    het monitoren van het begeleid werken met een PGB;

  • -

    het tussentijds bepalen van loonwaarde;

  • -

    het voeren van (tussentijdse) gesprekken met begeleidingsorganisatie en werkgever.

De uitvoeringskosten worden afgetrokken van het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per Wsw-geïndiceerde van het Rijk ontvangt, waarbij ook rekening wordt gehouden de mate van arbeidshandicap. Het bedrag dat de gemeente (gemiddeld) per Wsw-geïndiceerde van het Rijk ontvangt minus de (gemiddelde) uitvoeringskosten per Wsw-geïndiceerde levert vervolgens het bedrag op dat de gemeente in beginsel beschikbaar heeft voor een PGB.

Artikel 3

Het college zal bij elke aanvraag van een PGB moeten beoordelen of de inpassing in de arbeid van betrokkene, met inbegrip van begeleiding op zijn werkplek adequaat door de werkgever wordt verzorgd (artikel 7, 1e lid, Wsw). In verband hiermee kan een gemeente eisen stellen aan de werkgever en de door hem aangeboden werkplek. In artikel 7, 10e lid, Wsw dient de gemeenteraad in zijn verordening de voorwaarden te regelen waaronder het college een begeleidingsorganisatie inschakelt die door de Wsw-geïndiceerde is aangewezen.

Het ligt voor de hand dat de gemeente bij het stellen van eisen aan werkgevers en begeleidingsorganisaties in het kader van begeleid werken met een PGB zoveel mogelijk probeert aan te sluiten bij de wijze waarop zij op dit moment begeleid werken organiseert.

Als het gaat om voorwaarden waaraan werkgevers moeten voldoen, kan worden gedacht aan:

  • -

    inschrijving van zijn onderneming bij de Kamer van Koophandel, voor zover dit verplicht is. Overigens zal waarschijnlijk de inschrijvingsplicht in het handelsregister worden uitgebreid;

  • -

    de duur van het dienstverband;

  • -

    de aangeboden arbeidsplaats is passend in het licht van de indicatiestelling door het CWI en de mogelijkheden en beperkingen van de Wsw-geïndiceerde;

Artikel 4 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 5 Citeertitel en inwerkingtreding.

De verordening moet binnen 6 maanden na inwerkingtreding van de wet in werking treden. Om aan deze voorwaarde te voldoen wordt de datum van inwerkingtreding met terugwerkende kracht op 1 juli 2008 bepaald.