Regeling vervallen per 01-01-2015

Maatregelverordening IOAW en IOAZ gemeente Venray 2013

Geldend van 07-03-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Maatregelverordening IOAW en IOAZ gemeente Venray 2013

De Raad van Venray,

gelezen het advies van de Cliëntenraad WWB van 7 december 2012,

 

gelezen het advies van B en W van 18 december 2012, nr.      , inzake Maatregelverordening WWB en Maatregelverordening IOAW en IOAZ,

 

gelezen het advies van de commissie Welzijn van 17 januari 2013,

 

gelet op artikel 35, eerste lid, onder b en d, IOAW en IOAZ, 

 

overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van de uitkering als gevolg van gedragingen van belanghebbende bij verordening te regelen,

 

besluit vast te stellen de

Maatregelverordening IOAW en IOAZ gemeente Venray 2013

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Artikel 1 – Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • b.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • c.

      Uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW en IOAZ;

    • d.

      Grondslag: de op belanghebbende van toepassing zijnde grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde of zesde lid, IOAW en de grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAZ;

    • e.

      Maatregel: het verlagen van de grondslag op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

    • f.

      Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW en IOAZ;

    • g.

      Belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;

    • h.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray.

Artikel 2 – Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede en vierde lid, IOAW en IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW en IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW en IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. De maatregel kan daarom afwijken van in de verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 3 – Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de grondslag.

Artikel 4 – Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 5 – Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de datum waarop de gedraging is begaan, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

  • 2. Voor zover de ingangsdatum als bedoeld in het eerste lid niet mogelijk is, wordt de maatregel met terugwerkende kracht toegepast voor zover de uitkering niet is uitbetaald. De ingangsdatum ligt echter niet voor de datum van de gedraging.

  • 3. Een maatregel wordt opgelegd voor de duur van één maand, tenzij in deze verordening een afwijkende termijn is opgenomen.

  • 4. De duur van de maatregel als bedoeld in het derde lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 4, tweede lid.

  • 5. Indien de belanghebbende, binnen twaalf maanden nadat de laatste bekendmaking van een besluit als bedoeld in het vierde lid, wederom zijn verplichtingen niet nakomt, wordt de termijn die met toepassing van het vierde lid is verdubbeld, nogmaals verdubbeld.

Artikel 6 – Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan meerdere gedragingen die het niet nakomen van een verplichting inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarvoor de hoogste maatregel geldt.

Hoofdstuk 2 – Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 7 – Indeling in categorieën

Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 en 38 van de IOAW en IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdelen a en c IOAW en IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    a.het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie, voor zover een termijn van één maand wordt overschreden.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen, bedoeld inartikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en IOAZ, niet te willen nakomen, hetgeen heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW en IOAZ;

    • c.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • d.

      het niet naar vermogen verrichten van door burgemeester en wethouders opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de wet;

    • e.

      het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

  • 3.

    Derde categorie:

  • a.

    het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

Artikel 8 – De hoogte van de maatregel

Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

  • a.

    10% van de grondslag bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    50% van de grondslag bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100% van de grondslag bij gedragingen van de derde categorie.

Hoofdstuk 3 – Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden

Artikel 9 – Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Het college legt met in achtneming van artikel 20, vierde lid IOAW en IOAZ, blijvend een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren bruto inkomen.

Artikel 10 – Niet verkrijgen of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Het college legt blijvendeen maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW en IOAZ en hij door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt, of weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 2. De maatregel voor het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid wordt vastgesteld op 50% van de grondslag.

  • 3. De maatregel voor het door eigen toedoen niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid wordt vastgesteld op 100% van de grondslag.

Hoofdstuk 4 – Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 11 – Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Het college legt een maatregel op van 50% van de grondslag, indien de belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW en IOAZ.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt, indien sprake is van verbaal geweld, afgezien en wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

Hoofdstuk 5 – Slotbepalingen

Artikel 12 – De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 7 maart 2013.

Artikel 13 – Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening IOAW en IOAZ.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 5 februari 2013
, voorzitter , raadsgriffier

Toelichting

Algemene toelichting

 

Verordeningsplicht

Artikel 35, eerste lid onder b en d, IOAW en IOAZ legt de gemeenteraad de verplichting op bij verordening regels te stellen met betrekking tot:

  • Onder b: het weigeren en verlagen van uitkering, bedoeld in artikel 20 (schending van verplichtingen, die aan het recht op uitkering zijn verbonden);

  • Onder d: het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 38, twaalfde lid (uit houding en gedrag ondubbelzinnig laat blijken de verplichtingen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, IOAW en IOAZ, niet te willen nakomen en dit heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de wet).

 

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

Hier worden alle begrippen omschreven die niet voorkomen in de IOAW en IOAZ. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.

  • Onder e. maatregel: in afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.

  • Onder f. inkomen: qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

 

Artikel 2 -  Het opleggen van een maatregel

Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW.

 

Artikel 3 - Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de grondslag. Bij de begrippen is omschreven welke grondslag wordt bedoeld.

 

Artikel 4 – Afzien van het opleggen van een maatregel

Eerste lid

In het eerste lid is bepaald dat van het opleggen van een maatregel wordt afgezien “indien iedere vorm van verwijtbaarheid” ontbreekt. Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat burgemeester en wethouders geen maatregelen opleggen voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

 

Tweede lid

Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van een maatregel, indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie. De gedraging is wel verwijtbaar, maar om andere redenen wordt afgezien van toepassing van een maatregel.

 

Derde lid

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van een maatregel wegens

dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

 

Artikel 5 – Ingangsdatum en tijdvak

Eerste en tweede lid

Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Uitgangspunt daarbij is dat er sprake is van lik-op-stuk. De maatregel wordt daarom gekoppeld aan dat datum van de gedraging. Slechts indien dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de datum van de gedraging niet bekend is, gaat de maatregel in op de datum van het besluit.

Voorbeeld: de verwijtbare gedraging heeft plaatsgevonden op 15 september. Dit wordt op 18 oktober geconstateerd. De uitkering over september is inmiddels uitbetaald, de uitkering over oktober nog niet. De maatregel wordt in dat geval opgelegd per 1 oktober.

Let op: De ingangsdatum van de maatregel kan nooit voor de datum van de gedraging liggen. Ook niet als in het voorbeeld de uitkering over september nog niet uit is betaald. In dat geval is de ingangsdatum 15 september (de datum van de gedraging).

 

Derde lid

Het derde lidbepaalt de algemene duur van een maatregel op 1 maand. Door de duur van de maatregel in de algemene bepalingen op te nemen, wordt voorkomen dat overal waar een maatregel wordt genoemd steeds weer moet worden aangegeven dat deze voor 1 maand wordt opgelegd.

 

Vierde en vijfde lid

Het vierde lid regelt dat er een verdubbeling van de duur van de maatregel plaatsvindt als er sprake is van recidive. Het vijfde lid regelt dat de termijn nogmaals wordt verdubbeld, indien er binnen 12 maanden na het besluit waarbij de recidive-maatregel is opgelegd, wederom een verwijtbare gedraging plaatsvindt.

 

Artikel 6 – Samenloop van gedragingen

De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op meerdere gedragingen van een uitkeringsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt.

 

Indien sprake is van meerdere gedragingen met als gevolg daarvan meerdere schendingen van de verplichtingen, dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste maatregel van toepassing is.

 

Artikel 7 – Indeling in categorieën

De gedragingen worden in drie categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen van betaalde arbeid. De concrete invulling van de verplichtingen dient zoveel mogelijk te worden afgestemd op de mogelijkheden van de individuele uitkeringsgerechtigde.

 

Ten opzichte van de WWB-maatregelverordening zijn in deze bepaling geen gedragingen opgenomen die verband houden met het niet verkrijgen of aanvaarden dan wel het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedragingen de IOAW en IOAZ de mogelijkheid biedt tot tijdelijke of blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. De sanctie bij deze vorm van gedragingen is daarom in een apart hoofdstuk opgenomen.

 

Artikel 8 – De hoogte van de maatregel

In dit artikel is de hoogte van de maatregel in procenten van de grondslag voor de drie categorieën van artikel 7 opgenomen.

 

Artikel 9 en 10 – Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid en niet verkrijgen of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

In deze bepalingen zijn de mogelijkheden die de IOAW en IOAZ biedt om de uitkering (tijdelijk en/of blijvend geheel of gedeeltelijk) te weigeren volledig uitgewerkt. In het tweede en derde lid van artikel 10 is de hoogte van de maatregel ingevuld. Hierbij is een verschil in de hoogte van de maatregel doorgevoerd voor twee gedragingen, respectievelijk het niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid en het niet aanvaarden van die arbeid. Het niet trachten te verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid - bijvoorbeeld het niet solliciteren - is een minder ernstige overtreding dan het niet aanvaarden van een concreet aangeboden functie in dienstbetrekking. Het niet trachten te verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid is als gedraging vergelijkbaar met het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en kent een gelijke verlaging als deze gedraging.

Het niet aanvaarden van een concreet aangeboden functie in dienstbetrekking is als gedraging vergelijkbaar met een gedraging die de inschakeling in de arbeid belemmert, die in artikel 7 in de derde categorie is ingedeeld. Daarom past voor het niet aanvaarden van arbeid een maatregel in dezelfde hoogte als voor het belemmeren van de inschakeling in de arbeid.

 

Artikel 11 – Zeer ernstige misdragingen

Eerste lid

Onder de term “zeer ernstige misdragingen” kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen, indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van IOAW en IOAZ.

 

In artikel 20 IOAW en IOAZ wordt gesproken over “het zich jegens het college zeer ernstig misdragen”. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de IOAW en IOAZ, bijvoorbeeld UWV WERKbedrijf .

 

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

a.   verbaal geweld (schelden);

b.   discriminatie;

c.   intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

d.   zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

e.   mensgericht fysiek geweld;

f.    combinatie van agressievormen.

 

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

 

Tweede lid

In dit lid is vastgelegd dat evenals bij andere vormen van verwijtbaar gedrag soms een waarschuwing op zijn plaats kan zijn en gegeven kan worden.

 

Artikel 12 – De inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 13 – Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.