Regeling vervallen per 30-06-2022

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Vijfheerenlanden houdende regels omtrent financiën Financiële verordening gemeente Vijfheerenlanden 2019

Geldend van 30-03-2019 t/m 29-06-2022

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Vijfheerenlanden houdende regels omtrent financiën Financiële verordening gemeente Vijfheerenlanden 2019

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • b.

    teams: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • c.

    inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves;

  • d.

    netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteurenvorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

  • e.

    overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;

  • f.

    onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting: verschil tussen de opbrengst onroerende zaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerende zaakbelasting.

  • g.

    taakvelden: eenheden waarin de programma’s zijn onderverdeeld, voorheen bekend als producten.

  • h.

    rechtmatigheid: handelen conform de geldende externe wetten en interne regelingen.

  • i.

    doelmatigheid: het realiseren van bepaalde prestaties met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen.

  • j.

    doeltreffendheid: de mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden behaald.

  • k.

    BBV: Het besluit Begroting en Verantwoording gemeenten en provincies. Het BBV regelt de financiële beleidskaders waaraan gemeenten gebonden zijn.

  • l.

    verbonden partij: een privaatrechtelijk of publiekrechtelijke organisatie waarin de gemeente een bestuurlijk én financieel belang heeft. Een gemeenschappelijke regeling is het meest voorkomende voorbeeld van een verbonden partij

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een (gewijzigde) programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2. De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.

  • 3. De raad heeft de bevoegdheid om naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken extra paragrafen op te nemen in de begroting en rekening waarover hij wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken wordt het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en de raming van baten en lasten per taakveld weergegeven.

  • 2. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven. Bovendien wordt van lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven door middel van een totaaloverzicht.

  • 3. In de jaarstukken wordt naast de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten aangegeven welke kredieten worden afgesloten.

  • 4. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het BBV inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming en de investeringen.

  • 5. In de jaarstukken legt het college verantwoording af over de uitvoering van de programma’s waarbij aangegeven wordt wat is gedaan, wat is bereikt, en wat het heeft gekost.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1. Het college biedt de raad voor het zomerreces van het begrotingsjaar een kadernota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota voor 15 juli vast.

  • 2. In de primaire begroting wordt een vast bedrag van € 100.000 als post onvoorzien opgenomen.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de raad een activiteit welke onderdeel is van een programma, als prioriteit aanwijzen en daarvoor de baten en lasten apart autoriseren.

  • 3. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later moment een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige (nieuwe) investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 4. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor. Bij investeringen groter dan € 1.000.000 informeert het college de raad in het voorstel over het effect van de investering op de schuldpositie (liquiditeit) van de gemeente.

  • 5. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen, voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten

  • 6. Het college informeert door middel van voortgangsrapportages de raad als ze verwacht dat de lasten van een programma of een prioriteit de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven van een investeringskrediet het geautoriseerde investeringskrediet dreigen te overschrijden, of de baten van een programma of een prioriteit de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde lasten van het programma of de prioriteit, voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringskrediet, of voor het bijstellen van het beleid.

Artikel 6. Voortgangsrapportage

  • 1. Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste vier maanden en de eerste acht maanden van het lopende boekjaar. Daarnaast wordt er einde van het jaar een zogeheten slotwijziging opgesteld.

  • 2. De voortgangsrapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en een overzicht met een raming van:

    • a.

      de wijzigingen in lasten en baten per programma;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      het totale saldo van de baten en lasten volgend uit de onderdelen a en b;

    • d.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • e.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen c en d;

  • 3. In de voortgangsrapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten van de programma’s en prioriteiten in de begroting groter dan 10% en/of met een minimum van € 25.000 toegelicht.

  • 4. In de voortgangsrapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke investeringskredieten groter dan 10% en/of met een minimum van € 25.000 toegelicht.

  • 5. Bij de behandeling van de voortgangsrapportages in de raad, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten, het voorstellen van nieuwe investeringskredieten en het bijstellen van het beleid.

  • 6. De raad stelt de voortgangsrapportage en bijbehorende begrotingswijzigingen vast.

Artikel 7. Informatieplicht

Het college besluit niet over:

  • a.

    het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 100.000; en

  • b.

    het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen,

dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Voor de gemeente Vijfheerenlanden wordt geen aparte nota activabeleid opgesteld. Uitgangspunten hiervoor zijn geïntegreerd in dit artikel.

  • 2. Activering en afschrijving van materiële en immateriële vaste activa geschiedt overeenkomstig geldende wetgeving in het BBV.

  • 3. De vaste activa worden gewaardeerd tegen de historische verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Bijdragen van derden of voorzieningen die in directe relatie staan met het actief worden hierop in mindering gebracht. Reserves in mindering brengen op de boekwaarde van een investering is niet toegestaan.

  • 4. Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze verordening. De afschrijvingstermijn betreft een maximale afschrijvingstermijn waardoor er indien nodig naar beneden kan worden afgeweken.

  • 5. Afschrijving start op de eerste dag van het jaar volgend op het jaar waarin het object in gebruik wordt genomen, waarbij zoveel mogelijk wordt uitgegaan van de begrote afschrijvingslast. In die gevallen waarin de boekwaarde van de investering aan het begin van het dienstjaar lager is dan de begrote afschrijvingslast wordt afgeschreven op basis van de beschikbare boekwaarde. Hierdoor worden negatieve boekwaarden vermeden.

  • 6. Slechts om gegronde redenen mag de afschrijvingswijze ten opzichte van het voorafgaande of huidige begrotingsjaar gewijzigd worden. De reden en de financiële consequenties van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet (artikel 64, lid 2 BBV).

  • 7. De restwaarde van een kapitaalgoed wordt op nihil gesteld, tenzij de restwaarde contractueel is vastgelegd.

  • 8. Een actief dat buiten gebruik wordt gesteld wordt afgewaardeerd op het moment van buitengebruikstelling, indien de restwaarde lager is dan de op dat moment aanwezige boekwaarde.

  • 9. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd, op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

  • 10. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 11. Een saldo voor agio of disagio wordt lineair in 5 jaar afgeschreven.

  • 12. Activa met een investeringsbedrag kleiner of gelijk aan € 25.000 en/of gebruiksduur korter dan 3 jaar worden niet geactiveerd maar in één keer ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 13. Aan alle geactiveerde bedragen wordt rente toegerekend, de zogenaamde omslagrente. Zie voor het gebruik hiervan artikel 12, lid 7.

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1. Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

  • 2. Voor openstaande vorderingen betreffende:

    • a.

      onroerende-zaakbelastingen;

    • b.

      precariobelasting;

    • c.

      hondenbelasting;

    • d.

      parkeerbelasting;

    • e.

      rioolheffing;

    • f.

      afvalstoffenheffing; en

    • g.

      bijstandsvertrekking,

    wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historisch percentage van oninbaarheid.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

  • 1. Voor de gemeente Vijfheerenlanden wordt geen aparte nota reserves en voorzieningen vastgesteld. Uitgangspunten hiervoor zijn vastgelegd in het BBV en geïntegreerd in deze financiële verordening.

  • 2. De raad besluit tot het instellen en opheffen van reserves en voorzieningen. Het instellen van reserves en voorzieningen dient beperkt te blijven tot het hoogst noodzakelijke.

  • 3. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene reserves (vrij besteedbaar) en bestemmingsreserves (specifiek doel). De raad is bevoegd de bestemming van een bestemmingsreserve te wijzigen en besluit tot toevoegingen aan en onttrekkingen uit een reserve.

  • 4. Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de functie van de reserve;

    • c.

      de voeding van de reserve;

    • d.

      de maximale hoogte van de reserve; en

    • e.

      de maximale looptijd.

  • 5. Indien een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

  • 6. In de begroting en de jaarrekening wordt aan de raad een overzicht (van het verloop) van de reserves en voorzieningen gepresenteerd conform de vereisten uit het BBV.

Artikel 12. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van leveringen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de omslagrente betrokken.

  • 2. In afwijking van het eerste lid worden bij grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Het is niet toegestaan om rente over het eigen vermogen toe te rekenen. In geval van projectfinanciering wordt het rentepercentage bepaald door de direct aan de grondexploitatie gerelateerde financiering. Indien er geen sprake is van projectfinanciering wordt het percentage bepaald door het gewogen gemiddelde rentepercentage op leningen naar verhouding vreemd/totaal vermogen.

  • 3. Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 4. Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.

  • 5. Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en voor de belastingaangifte aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

  • 6. Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van leveringen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het vierde en vijfde lid betreffen, wordt uitgegaan van een tarief waarbij totale overheadkosten wordt gedeeld door het aantal aan taakvelden toegerekende fte’s. Dit tarief wordt vermenigvuldigd met het aantal fte’s betreffende het taakveld. In een formule ziet dat er als volgt uit:

    Totale overheadkosten

    ---------------------------------------------- X Fte betreffende taakveld

    Fte’s toegerekend aan taakvelden

  • 7. Het percentage van de omslagrente (de aan de taakvelden toegerekende rente) wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. De omslagrente wordt berekend door de werkelijk aan de taakvelden toe te rekenen rente (in Euro’s) te delen door de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa die integraal zijn gefinancierd. De omslagrente moet vervolgens op consistente en eenduidige wijze worden toegerekend aan de individuele activa. Het is niet toegestaan om per investering of taakveld te differentiëren in het toe te rekenen rentepercentage. Het bij de begroting gecalculeerde omslagrentepercentage mag binnen een marge van 0,5% worden afgerond.

  • 8. In gemeente Vijfheerenlanden wordt geen rentevergoeding over reserves en voorzieningen berekend 1 .

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

  • 1. Bij leveringen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de desbetreffende leveringen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.

  • 3. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4. Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Het college doet de raad een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke belastingtarieven. De raad stelt deze tarieven vast.

  • 2. De kadernota bevat de kaders voor de prijzen van gemeentelijke leveringen, werken en diensten aan overheidsbedrijven en derden en voor de huren en de erfpachten welk wordt vastgesteld bij de begroting.

  • 3. Het college legt bij een tussentijdse wijziging van prijzen, huren en erfpachten ten opzichte van de begroting vooraf een besluit voor aan de raad.

Artikel 15. Financieringsfunctie

Het college biedt de raad minimaal eens in de vier jaar een geactualiseerd treasurystatuut aan. De nota wordt door de raad vastgesteld. De kaders voor het uitzetten en aantrekken van middelen zijn uitgewerkt in dit treasurystatuut.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 16. Lokale heffingen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het BBV in ieder geval op:

  • a.

    een overzicht met de berekening van kostendekkendheid; en

  • b.

    ten aanzien van de lokale lastendruk een vergelijking met de omringende gemeenten.

Artikel 17. Financiering

In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het BBV in ieder geval op:

  • a.

    het totaal van de schulden met een looptijd korter dan een jaar en het verschuldigde rentepercentage;

  • b.

    de schulden met een looptijd langer dan een jaar en het verschuldigde rentepercentage;

  • c.

    de liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte voor de komende vier jaar;

  • d.

    renterisicobeheer, waaronder kasgeldlimiet en renterisiconorm;

  • e.

    debiteuren- en crediteurenbeheer; en

  • f.

    de berekening van het rentepercentage voor de omslagrente voor het bepalen van de kostprijzen, bedoeld in artikel 12, zevende lid.

Artikel 18. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

  • 1. Het college biedt de raad minimaal eens in de vier jaar een nota weerstandsvermogen & risicobeheersing aan. De raad stelt deze nota vast.

  • 2. Het weerstandsvermogen bestaat uit de relatie tussen de weerstandscapaciteit en de niet afgedekte risico’s in een gemeente. Het geeft aan in hoeverre de uitvoering van taken en het voorzieningenniveau bij financiële tegenslagen gegarandeerd blijven.

  • 3. Voor het in beeld brengen van de weerstandscapaciteit van de gemeente Vijfheerenlanden wordt een onderscheid gemaakt tussen structurele (gevormd door de onbenutte belastingcapaciteit en de post onvoorzien) en incidentele middelen (som van alle reserves waar nog geen specifieke bestemming aan is gegeven).

  • 4. In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte financiële kengetallen op grond van artikel 11 van het BBV in ieder geval op:

    • a.

      de ontwikkeling van de netto schuld per inwoner;

    • b.

      het saldo van de baten en lasten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves als percentage van de inkomsten; en

    • c.

      de onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting als percentage van de inkomsten;

Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het BBV in ieder geval een toelichting op over:

    • a.

      de voortgang van het geplande onderhoud; en

    • b.

      de omvang van het achterstallig onderhoud.

  • 2. Het college biedt de raad minimaal eens in de vier jaar geactualiseerde onderhoudsplannen voor de openbare ruimte aan. De plannen geven de kaders weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt de plannen vast.

  • 3. Het college biedt de raad eens in de vijf jaar een rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 4. Het college biedt de raad eens in de vijf jaar een onderhoudsplan gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 20. Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het BBV in ieder geval op:

  • a.

    de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

  • b.

    de kosten van inhuur derden;

  • c.

    de huisvestingkosten;

  • d.

    de automatiseringskosten; en

  • e.

    de budgetten voor de raad, de griffie, de rekenkamer en de accountant.

Artikel 21. Verbonden partijen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het BBV in ieder geval op:

  • a.

    de deelnemende partijen in de regeling;

  • b.

    het bestuurlijk en financieel belang van de gemeente in de verbonden partij.

Artikel 22. Grondbeleid

  • 1. Het college biedt de raad minimaal eens in de vier jaar een (geactualiseerd) nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      het verloop van de grondvoorraad; en

    • d.

      de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden.

  • 2. In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het BBV in ieder geval op:

    • a.

      het verloop van de grondvoorraad;

    • b.

      de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 23. Administratie

  • 1. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de teams;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

    • e.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

    • f.

      het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

Artikel 24. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de teams;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de teams over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van leveringen, werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • i.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 25. Interne controle

  • 1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de vijf jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

  • 3. De kaders voor interne toetsing worden jaarlijks vastgelegd in het controleplan wat vastgesteld wordt door het college.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 26. Vervallen verklaren oude verordening en overgangsrecht

  • 1. Met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening komt de Financiële verordening gemeente Leerdam 2017, Financiële verordening gemeente Vianen en de Financiële verordening gemeente Zederik 2015 te vervallen, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

  • 2. Tevens komt gelijktijdig de nota activabeleid Vianen uit 2005, de nota activabeleid Zederik uit 2011, de nota rentebeleid, reserves en voorzieningen 2012 uit Vianen, de nota reserves en voorzieningen Zederik uit 2014 en de nota risicomanagement, weerstandsvermogen en reserves en voorzieningen gemeente Leerdam 2014 te vervallen, omdat bepalingen uit die nota’s reeds zijn opgenomen in deze verordening.

  • 3. Voor investeringen die gestart zijn vóór de inwerktreding van deze verordening, blijven de oude afschrijvingstermijnen gelden.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van begrotingsjaar 2019.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Vijfheerenlanden 2019.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van Vijfheerenlanden

in zijn openbare vergadering van 21 maart 2019

de raadsgriffier 

K.I. (Krista) Goossens

de voorzitter

drs. J.P.J. (Jan Pieter) Lokker

Bijlage 1: Afschrijvingstabel bij artikel 9

afbeelding binnen de regeling

NB1: Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd (maar niet afgeschreven).

NB2: De genoemde afschrijvingstermijnen onder materiele vaste activa betreffen een indicatie, indien nodig kan hier beargumenteerd van afgeweken worden.

NB3: Bij gronden en terreinen, gebouwen, openbare ruimte/groen en infrastructuur kan door middel van een raadsbesluit beargumenteerd gekozen worden voor een annuïtaire afschrijvingsmethodiek.

Bijlage 2: Toelichting op de artikelen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening worden diverse begrippen gedefinieerd. Hiervoor zijn de definities gevolgd die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten toepast voor het jaarlijkse overzicht met kengetallen over de financiële positie van gemeenten.

Het begrip overheidsbedrijf is gedefinieerd om nadere invulling te kunnen geven aan de verplichtingen die volgen uit de Mededingingswet voor het vaststellen van de hoogte van prijzen.

De termen rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid zijn toegevoegd om nadere invulling te kunnen geven aan artikelen over inrichting van de financiële administratie en interne controle van de registratie.

Artikel 2. Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de taakvelden aan de programma’s toewijst. Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. Als de indeling en gebruikte indicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (artikel 189, lid 3 Gemeentewet).

Het tweede lid van artikel 2 bepaalt dat op voorstel van het college de raad niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting. Conform artikel 8 BBV wordt per programma aangegeven wat de doelstelling – in het bijzonder de beoogde maatschappelijke effecten – is en hoe er naar wordt gestreefd deze effecten te bereiken.

Het derde lid van artikel 2 bepaalt dat de raad bij aanvang een nieuwe raadsperiode kan aangeven welke paragrafen hij nog meer wenst naast de door het BBV voorgeschreven verplichte paragrafen. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een paragraaf subsidies of een paragraaf duurzaamheid.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. In het tweede en derde lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting en de jaarstukken aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt. Hierin is bepaald dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven en bij de jaarstukken welke kredieten worden afgesloten of doorgeschoven naar het volgende jaar. Het vierde lid bepaalt dat in aanvulling op het bepaalde in het BBV de gevolgen van de begroting, meerjarenraming en investeringen voor de gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt.

Artikel 4. Kaders begroting

Artikel 4 van de financiële verordening biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 Gemeentewet en het BBV.

Artikel 8 van het BBV zegt dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan. In het tweede lid van artikel 4 wordt een nadere invulling aan deze wettelijke verplichtingen gegeven door de omvang van het bedrag voor onvoorzien vast te leggen.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Artikel 5 van de financiële verordening bevat nadere regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Autorisatie van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van programma’s (eerste lid). Daarnaast kan de raad bepaalde activiteiten en de daarbij behorende baten en lasten als prioriteit aanwijzen en apart autoriseren (tweede lid).

Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd – denk hierbij ook aan de grondexploitatie. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen. Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is daarmee nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan. Ook komt het voor dat gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel komen. Het derde, vierde en vijfde lid regelt de autorisatie rondom deze investeringskredieten. Daarbij draagt het vierde lid aan het college op bij grote investeringen aan te geven wat het effect is op de schuldpositie van de gemeente.

Het zesde lid bepaalt dat het college dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten aan de raad meld, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld.

Artikel 6. Voortgangsrapportage

Een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad zijn de voortgangsrapportages. Op basis van voortgangsrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. De slotwijziging aan het einde van het jaar is puur een technisch middel (administratief) om onrechtmatigheden bij de jaarrekening te voorkomen.

Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage, waarbij informatie over de grondexploitatie valt onder de investeringskredieten.

Zowel het derde als vierde lid bepalen welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college in de tussenrapportages moet toelichten. Het vijfde lid bepaalt dat bij de behandeling van de voortgangsrapportage het college voorstellen doet voor het wijzigingen van de begroting. De raad stelt de rapportage en de bijbehorende begrotingswijziging vervolgens vast (zesde lid).

Artikel 7. Informatieplicht

In artikel 7 is een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 Gemeentewet. Dat artikel verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken indien de raad daar om verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.

Dit artikel verzoekt de raad het college om informatie vooraf aan het aangaan van de opgesomde rechtshandelingen met een financieel gevolg.

De bepalingen uit het artikel ontslaan het college niet van de informatieplicht in andere gevallen. Ook moeten besluiten van het college voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept slechts duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vóóraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken.

Artikel 8. EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze aandeel hebben in plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald.

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

In het artikel is opgenomen dat het college de raad informeert bij een overschrijding van het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Artikel 9. Waardering & afschrijving vaste activa

Met artikel 9 is invulling gegeven aan het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Zo worden activa gewaardeerd tegen de historische verkrijgingprijs, exclusief van derden en uit voorzieningen verkregen bijdragen. Afschrijving vindt plaats het jaar volgend op het jaar van de investering.

Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar een bijlage. Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. In zijn algemeenheid geldt hierbij het criterium dat de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief is afgestemd op de verwachte levensduur. In de bijlage zijn naast de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën materiële vaste activa met economisch en maatschappelijk nut opgenomen. Hierbij wordt een minimale grens gehanteerd van € 25.000 of een gebruiksduur langer dan 3 jaar.

Vanaf 1 januari 2017 is het verplicht investeringen met maatschappelijk nut ook te activeren.

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen.

In dit artikel wordt een onderscheid gemaakt tussen vorderingen op verbonden partijen en derden en vorderingen betreffende belastingen, riool- en afvalstofheffing en bijstandsverstrekking, voor de manier waarop de hoogte van de voorziening gebaseerd wordt.

Vorderingen worden individueel beoordeeld op oninbaarheid. Als een vordering langer open staat dan het jaar voorafgaande aan het boekjaar, dan wordt deze als oninbaar getypeerd en wordt er een bedrag voor opgenomen in de voorziening.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

Het eerste lid bepaalt dat het college geen aparte nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Het BBV biedt algemene uitgangspunten en met het vaststellen van deze nota stelt de raad aanvullende kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen.

De raad heeft de bevoegdheid tot het instellen en opheffen van reserves en voorzieningen (lid 2). Om onnodig oppotten van middelen tegen te gaan, wordt instellen van reserves beperkt tot het hoogst noodzakelijke. Voor het instellen van een voorziening ligt altijd een bepaalde verplichting ten grondslag.

Voor een investeringsvoornemen kan de raad een bestemmingsreserve vormen. Een deel van de algemene reserve wordt hiervoor afgezonderd. Hiermee wordt op de balans van de gemeente tot uitdrukking gebracht dat een toekomstige investering een beslag op het eigen vermogen gaat leggen. In het derde lid zijn de voorwaarden voor een voorstel voor een dergelijke bestemmingsreserve opgenomen.

Investeringsvoornemens leiden niet altijd tot investeringen. Er bestaat het gevaar dat bestemmingsreserves op de balans blijven staan waar tegenover in het geheel geen investeringsvoornemen meer bestaan. Door bij het instellen van een bestemmingsreserve een maximale looptijd voor de reserve op te nemen kan dit worden voorkomen. Hiervoor is in de verordening in lid 4 de bepaling opgenomen dat bestemmingsreserves die de looptijd overschrijden, vervallen en aanwezige middelen weer aan de algemene reserve worden toegevoegd.

Artikel 12. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de financiële verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs. Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd. Het eerste lid van artikel 12 bepaalt, dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en omslagrente. Een afwijking hierop vormen de grondexploitaties (lid 2). Hierbij worden alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen. Indien de gemeente geen externe financiering heeft, wordt er geen rente toegerekend aan de grondexploitatie.

Het derde lid bepaalt dat ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.

Het vierde en vijfde lid geeft aan, dat de overheadkosten die of kunnen worden toegerekend aan specifieke uitkeringen en subsidies of kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting, apart onder het taakveld overhead in de administratie worden afgezonderd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding aan specifieke uitkeringen en subsidies worden toegerekend of in de belastingaangifte aan deze activiteiten worden toegerekend. Dit afzonderen kan door voor deze kosten aparte (hulp-)kostenplaatsen aan te maken en de kosten voortaan op deze (hulp-)kostenplaatsen te boeken.

Het zesde lid geeft de definitie van de kostenverdeelsleutel voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van rechten en heffingen waarmee de gemeente kosten in rekening brengt en voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van leveringen, werken en diensten die door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd.

Het zevende lid van artikel 12 geeft de berekeningswijze van de omslagrente voor het toerekenen van de rente aan de taakvelden. Het achtste lid geeft tot slot aan dat er geen rentevergoeding over reserves en voorzieningen wordt berekend. Dit sluit ook aan bij het advies van de Commissie BBV vanwege het verlangde inzicht, eenvoud en transparantie.

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

Als een gemeente leveringen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreft. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met ander ondernemingen treedt. Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in dat ten minste een integrale kostprijs in rekening moet worden gebracht voor leveringen, diensten en werken en bij het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal.

Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het algemeen belang van de activiteit wordt gemotiveerd (lid 1). Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en moet openstaan voor bezwaar en beroep. Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift indienen bij de gemeente (Artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht). De gemeente moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter.

Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor leveringen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal geldt een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen zijn in het vierde lid opgesomd.

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen, afvalstoffenheffing en leges burgerzaken jaarlijks vaststelt.

Het tweede lid bepaalt, dat het college aan de raad jaarlijks door middel van de kadernota de kaders voor de te hanteren prijzen, huren en tarieven voor erfpacht aanbiedt. De raad stelt deze nota vast.

Het derde lid bepaalt, dat tussentijdse wijzigingen van besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen die afwijken van de kaders uit de nota, vooraf ter besluitvorming aan de raad worden aangeboden.

Artikel 15. Financieringsfunctie

Artikel 212 Gemeentewet bevat de bepaling dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 15 meldt dat voor de gemeente Vijfheerenlanden hiervoor een afzonderlijk treasurystatuut voor de kaders van het financieringsbeleid is opgesteld. Deze verordening wordt minimaal eens in de vier jaar geactualiseerd.

Paragrafen

Het BBV geeft in de artikelen 9 tot en met 16 aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid ten minste moet staan. In de financiële verordening kan de raad bepalen dat hij ook over aanvullende zaken in de paragrafen wil worden geïnformeerd. Deze zijn in artikelen 16 tot en met 22 opgenomen.

Artikel 16. Lokale heffingen

In het BBV staat in artikel 10 welke informatie de paragraaf lokale heffingen in elk geval moet bevatten. Artikel 16 van deze verordening neemt deze over met daarbij enkele aanvullingen.

Als eerst dient de toerekening van de rente en de toerekening van de overheadkosten aan de verschillende rechten, leges en heffingen in beeld te worden gebracht (kostendekkendheid).

Ook wordt gevraagd om een vergelijking met de omringende gemeenten te maken.

Artikel 17. Financiering

In het BBV staat in artikel 13 welke informatie de paragraaf financiering in elk geval moet bevatten. In aanvulling daarop is er opgenomen dat de raad in de paragraaf financiering ook wordt geïnformeerd over de opbouw van de korte en lange schuldpositie, de liquiditeitsplanning, renterisicobeheer en debiteuren en crediteurenbeheer.

Artikel 18. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

Dit artikel stelt dat het college eens in de vier jaar een nota weerstandvermogen en risicobeheersing aan de raad aanbiedt en gaat verder in op hoe het weerstandsvermogen berekend wordt.

Daarnaast staat in het BBV in artikel 11, welke informatie de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing daarnaast in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd. Er is opgenomen, dat de raad voor het vormen van een oordeel van de weerstandsvermogen in deze paragraaf ook wordt geïnformeerd over de ontwikkeling van de netto schuld per inwoner, de ontwikkeling van het saldo van baten en lasten als aandeel van de inkomsten en over de onbenutte belastingcapaciteit als aandeel van de inkomsten.

Met deze aanvulling op de wettelijk verplichte financiële kengetallen komt de set financiële kengetallen overeen met die van www.waarstaatjegemeente.nl.

Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen

In het BBV staat in artikel 12 welke informatie de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen in elk geval moet bevatten. Er is opgenomen dat de raad in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen ook wordt geïnformeerd over de voortgang van het geplande onderhoud en de omvang van het achterstallig onderhoud.

De navolgende leden bevatten de bepaling dat het college ten minste eens in de vier jaar de raad onderhoudsplannen aanbiedt over het onderhoud openbare ruimte, het onderhoud riolering en het onderhoud gebouwen. Hiermee kan de raad de kaders voor het toekomstig onderhoudsniveau vaststellen.

Artikel 20. Bedrijfsvoering

In het BBV staat in artikel 14 welke informatie de paragraaf bedrijfsvoering in elk geval moet bevatten. Aanvullend hierop is opgenomen dat de raad in de paragraaf bedrijfsvoering ook wordt geïnformeerd over de opbouw en het verloop van het personeelsbestand, de inhuur van derden, huisvestingskosten, de automatiseringskosten en de budgetten van de raad, griffie, rekenkamer en accountant.

Artikel 21. Verbonden partijen

In het BBV staat in artikel 15 welke informatie de paragraaf verbonden partijen in elk geval moet bevatten. In artikel 21 van deze verordening is dit overgenomen met daarbij de toevoeging dat zowel het bestuurlijk als het financieel belang van de gemeente in de verbonden partij opgenomen dient te worden.

Artikel 22. Grondbeleid

Het eerste lid bepaalt dat het college eens in de vijf jaar aan de raad een nota grondbeleid aanbiedt. Met de nota kan de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid vaststellen.

In artikel 16 van het BBV staat welke informatie de paragraaf grondbeleid in elk geval moet bevatten. In het tweede lid is opgenomen dat de raad in de paragraaf grondbeleid ook wordt geïnformeerd over het verloop van de grondvoorraad en de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten.

Artikel 23. Administratie

Onder artikel 23 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.

Artikel 24. Financiële organisatie

Artikel 24 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie.

De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen en getrouwheid van de jaarrekening.

Dit artikel geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven stelt het college een organisatiebesluit en een treasurystatuut vast en legt het college de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de kostentoerekening vast. Voor het beleid en interne regels voor de inkoop en aanbesteding wordt een inkoop- en aanbestedingsbeleid vastgesteld door de raad.

Bij het beleid en interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen. In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.

Artikel 25. Interne controle

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Het eerste lid van artikel 25 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.

Het tweede lid bepaalt dat jaarlijks wordt gecontroleerd of de administratie van materiële bezittingen en de administratie van het financieel vermogen overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit. Het lid gebiedt daarbij dat eens in de vijf jaar wordt gecontroleerd of de administratie van registergoederen en bedrijfsmiddelen overeenkomt met het daadwerkelijke bezit. Het derde lid bepaalt dat jaarlijks een Controleplan wordt opgesteld en vastgesteld wordt door het college waarin de kaders voor interne toetsing zijn vastgelegd.

Artikel 26. Vervallen verklaren oude verordening en overgangsrecht

Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude vervallen worden verklaard en expliciet vermeld worden vanaf wanneer en bij welke P&C stukken de financiële verordening van toepassing is.

Met ingang van 1 januari 2017 gelden vanwege de wijzigingen van het BBV andere bepalingen voor het activeren en afschrijven van nieuwe investeringen met maatschappelijk nut. Daarnaast zijn de afschrijvingstermijnen geharmoniseerd. In het tweede lid van artikel 26 is een overgangsbepaling opgenomen. Voor investeringen gestart voor 2019 zijn de bepalingen uit de oude financiële verordening nog van kracht.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

Extra toelichting is niet van belang.


Noot
1

Op verzoek van de provincie vormt een uitzondering hierop de reserve voorlopige resultaten industrieterrein (oud Vianen).