Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren

Geldend van 16-06-2011 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2011

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren

De raad van de gemeente Voerendaal,

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders,

gezien het advies van de commissie Samenleving,

overwegende dat op grond van artikel 12, eerste lid, onderdeel e WIJ de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 35 WIJ;

BESLUIT:

  • ·

    Vast te stellen ‘Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren”;

  • ·

    In te trekken de “Verordening tijdelijke regels Wet investeren in jongeren 2009”.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder

  • a.

    de wet: Wet investeren in jongeren;

  • b.

    dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van Kompas;

  • c.

    woning: een ruimte zoals bedoeld in artikel 1 lid j en k van de Wet op de Huurtoeslag;

  • d.

    woonkosten:

    • 1.

      indien een huurwoning wordt bewoond: kosten zoals bedoeld in artikel 1 lid d van de

      Wet op de huurtoeslag;

    • 2.

      indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand

      omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning

      verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben

      van de woning te betalen zakelijke lasten alsmede de kosten van groot onderhoud;

  • e.

    gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 28 van de wet;

    • 2.

      Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2 Samenloop WIJ en WWB

  • 1.

    Wanneer één partner jonger is dan 27 jaar is en één partner 27 jaar of ouder, men geen inwonende tot het gezin behorende pleeg- of eigen kinderen heeft, en

    • ·

      beiden zijn voor de kosten van het bestaan geheel of gedeeltelijk afhankelijk van een inkomensvoorziening van de gemeente dan ontvangt ieder van hen 50% van de norm voor een gezin.

  • 2.

    Wanneer één partner jonger is dan 27 jaar is en één partner 27 jaar of ouder,

    • ·

      men één of meer inwonende tot het gezin behorende pleeg- of eigen kinderen heeft, en

    • ·

      beiden zijn voor de kosten van het bestaan geheel of gedeeltelijk afhankelijk van een inkomensvoorziening van de gemeente

      dan is de WIJ-ouder leidend bij de verdeling van het inkomen.

HOOFDSTUK 2 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE NORM

Artikel 3

De alleenstaande en de alleenstaande ouder ontvangt een toeslag van 20% op de toepasselijke norm

wanneer hij de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan niet of niet geheel kan delen met een ander.

  • 1.

    De norm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 30, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 3.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie het tweede lid niet van toepassing is 10% van het netto minimumloon, behalve voor kostgevers/ hospita's.

  • 4.

    De alleenstaande en de alleenstaande ouder, die tevens de rol van kostgever en/of hospita vervullen ontvangen géén toeslag als bedoeld in het eerste lid.

HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM OF DE TOESLAG

Artikel 4

  • 1. De norm wordt lager vastgesteld indien het echtpaar lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van het netto minimumloon.

Artikel 5

  • 1. De norm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen kosten zijn verbonden.

  • 2. De verlaging bedoeld in het eerste lid bedraagt 20% van het netto minimumloon.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 6

  • 1. De norm of de toeslag voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde wordt lager vastgesteld indien de deelname is beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering dan wel op kinderbijslag.

  • 2. Van een recente beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid is sprake zolang nog geen periode van een half jaar is verstreken, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

  • 3. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 25% van het netto minimumloon.

  • 4. De in het derde lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 7

Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar wordt in afwijking van artikel 3, de toeslag als bedoeld in artikel 30 van de wet op nihil gesteld.

Artikel 8

  • 1. De norm wordt lager vastgesteld indien het echtpaar lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het fungeren als kostgever of hospita.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 20% van het netto minimumloon.

Artikel 9

  • 1. Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag op grond van artikel 3 en een of meer verlagingen op grond van de artikelen 4, 5, 6, 7 en 8 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het netto minimumloon ten opzichte van de norm zoals die is vastgesteld in artikel 35 van de wet.

  • 2. Indien voor de belanghebbende meer dan één verlaging op grond van de artikelen 4, 5, 6, 7 en 8 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het netto minimumloon ten opzichte van de norm zoals die is vastgesteld in artikel 35 van de wet.

  • 3. Jegens een belanghebbende wordt niet gelijktijdig toepassing gegeven aan de verlagingen als bedoeld in artikel 6, lid 1 en artikel 7. Indien op een belanghebbende beide artikelen van toepassing zijn wordt aan artikel 6 voorrang gegeven.

Artikel 10

De uitvoering van deze verordening berust bij het Dagelijks Bestuur van Kompas, gemeentelijk collectief voor werk, inkomen & zorg.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 11

Deze verordening kan worden aangehaald als: "‘Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren”

Artikel 12

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan in bijzondere situaties afwijken van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 13

Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad der gemeente Voerendaal in zijn openbare vergadering van 26 mei 2011,
De Voorzitter, De Griffier,

Nota-toelichting

 ALGEMENE TOELICHTING

Deze verordening is alleen van toepassing op personen 18 tot 27 jaar met een WIJ.

Voor personen van 27 tot 65 jaar is er een separate Bijstandsverordening toeslagen en verlagingen WWB. .

Personen van 65 jaar en ouder ontvangen in voorkomende gevallen een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen via de SVB.

In artikel 35 van de WIJ staat dat het dagelijks bestuur in een verordening vastlegt wanneer zij

  • 1.

    de inkomensvoorziening van WIJ-jongeren verhoogt met een toeslag en hoe hoog deze toeslag zal zijn;

  • 2.

    de inkomensvoorziening van de WIJ-jongeren verlaagt en hoe groot deze verlaging zal zijn.

De actuele tekst van artikel 35 WIJ luidt:

1. In de verordening, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel e, stelt de gemeenteraad vast voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

2. In deze verordening stelt de gemeenteraad in elk geval vast dat:

  • a.

    onverminderd de artikelen 32, 33 en 34, de toeslag, bedoeld in artikel 30, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het in dat artikel genoemde maximumbedrag;

  • b.

    jegens een jongere niet gelijktijdig gebruik gemaakt wordt van de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 33 en 34, eerste lid.

3. In de verordening worden uitsluitend verhogingen of verlagingen vastgesteld als bedoeld in de artikelen 30 tot en met 34.

4. Verhoging of verlaging van de norm of afwijkende vaststelling van de toeslag vindt plaats onverminderd artikel17,eerste lid.

Deze verordening vervangt de Tijdelijke verordening die was vastgesteld en volgt de visie en beleid die hebben geleid tot de nieuwe Bijstandverordening.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

In dit artikel verklaren wij alleen die begrippen die niet in de WIJ, WWB en / of de Awb benoemd zijn.

Artikel 2

Wanneer een WIJ-partner samenwoont met een WWB-partner die samen geen of onvoldoende

inkomsten hebben, dan vindt er een afwijkende berekening van het gezinsinkomen plaats.

Belangrijk daarbij is of er wel of geen kinderen in het gezin zijn.

Geen kinderen

Wanneer een stel geen kinderen heeft moeten wij ieder van hen als alleenstaande beschouwen.

Zij hebben dan beiden recht op de norm voor een alleenstaande. Samen derhalve 100% van de gezinsnorm. Toeslagen zijn hier niet aan de orde.

Wel kinderen

Wanneer een stel wel kinderen heeft is de berekening ingewikkelder. In deze situatie wordt ieder van de ouders als alleenstaande ouder beschouwd. Beiden hebben formeel daarom recht op 70% van de gezinsnorm, samen 140%. Dat is echter te veel. In deze situaties is de WIJ-ouder leading. Hij wordt dan beschouwd als een alleenstaande ouder. Via de WIJ betalen wij hem dan een tegemoetkoming van 70% van de gezinsnorm. De andere partner krijgt een aanvulling via de WWB die leidt tot een uitkering van 100% van de gezinsnorm, 30% derhalve.

Artikel 3

Lid 1

Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder kan betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met een toeslag.

Lid 2

Artikel 30 WIJ schrijft voor dat het college de norm verhoogt, bedoeld in de artikelen 26, onderdeel b en 27, onderdeel b, met een toeslag voor zover de jongere hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

Bij het niet kunnen delen wordt de maximale toeslag bepaalt op 20% van het netto minimumloon. Dit wordt regelmatig (veelal (half)jaarlijks) bijgesteld. De artikelen 31, 32, 33 en 34 WIJ geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de norm of de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat indien aanvrager voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 3, tweede lid, van de verordening, het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag bestaat van 20% van het netto minimumloon, indien de gemeente daarnaast tevens gebruik maakt van de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen (zie de artikelen 4 tot en met 8 van deze verordening).

Lid 3

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10% van het netto minimumloon. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.

Lid 4

Het houden van kostgangers of het fungeren als hospita levert de uitkeringsgerechtigde inkomsten op. Deze inkomsten zijn veelal van dien aard dat zij hoger zijn dan de schaalvoordelen zoals bedoeld in lid 3 van artikel 3. Derhalve ontvangen kostgevers en/of hospita's geen toeslag.

Artikel 4

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10%. Derhalve wordt de verlaging als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.

Lid 1 en 2

De hoogte van de uitkering van alleenstaanden en alleenstaande ouders is afhankelijk van het kunnen delen van de kosten van het bestaan. Ook gehuwden kunnen schaalvoordelen genieten aangezien zij de kosten van het bestaan kunnen delen omdat zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Deze schaalvoordelen leiden ertoe dat de gehuwdenuitkering wordt verlaagd. De verlaging bedraagt 10% van het netto minimumloon.

Artikel 5

Lid 1

De uitkering dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien betrokkene geen woonkosten heeft, wordt de uitkering verlaagd.

Lid 2

De extra kosten die gemaakt moeten worden om de woning te kunnen bewonen, worden geraamd op 20% van het netto minimumloon. Het vorenstaande resulteert in een verlaging van 20% van het netto minimumloon.

Lid 3

De verlaging voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende toeslag. Indien de toeslag lager is dan de in het tweede lid opgenomen verlaging, wordt het restant op de basisnorm gekort. Daar gehuwden geen toeslag ontvangen, vindt bij hen de verlaging op de basisnorm plaats.

Artikel 6

Lid 1

Degene die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd, op grond waarvan er recht bestond op een toelage in het kader van de Wet op de studiefinanciering dan wel kinderbijslag, ontvangt een lagere uitkering. De reden hiervoor is dat de omstandigheden en mogelijkheden van degenen die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding hebben beëindigd gedurende een zekere periode zodanig vergelijkbaar zijn met die van studerenden, dat voor hen de noodzakelijke bestaanskosten in beginsel op hetzelfde niveau worden gesteld als dat voor hen tijdens de studieperiode op grond van de Wet op de studiefinanciering was gegarandeerd.

Lid 2

De verlaagde uitkering geldt voor een periode van zes maanden, aansluitend op de datum waarop het onderwijs of de beroepsopleiding is beëindigd. Indien tussentijds de uitkering wordt beëindigd als gevolg van werkaanvaarding, heeft dit geen invloed op de termijn van zes maanden. Lid 3

De verlaging is gebaseerd op het bedrag dat in de toelage studiefinanciering zit voor de kosten van levensonderhoud. Omgerekend naar een percentage van de uitkering bedraagt deze verlaging, afgerond, 25% van het netto minimumloon.

Lid 4

De verlaging voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende toeslag. Het restant wordt op de basisnorm in mindering gebracht. Daar gehuwden geen toeslag ontvangen, vindt bij hen de verlaging op de basisnorm plaats.

Artikel 7

De WIJ kent aan de gemeente op grond van art. 34 lid 1 de bevoegdheid toe om de toeslag, bedoeld in artikel 30 van de wet, afwijkend vast te stellen, voor zover de gemeente van oordeel is dat de hoogte van de toeslag een belemmering kan vormen voor de aanvaarding van arbeid.

De gemeente kiest ervoor om elke prikkel tot werkaanvaarding aan te nemen en wenst voor deze categorie daarom het verschil tussen uitkering en loon zo groot mogelijk te maken. Daarom wordt de toeslag op nihil gesteld.

Artikel 8

De nieuwe wet laat aan de gemeente over hoe de inkomsten uit kostgeverschap op de uitkering worden gekort. Deze inkomsten zijn veelal van dien aard dat zij hoger zijn dan de schaalvoordelen zoals bedoeld in lid 1 van artikel 4. Derhalve wordt de norm voor echtparen 20% van het netto minimumloon lager vastgesteld.

Artikel 9

Indien gebruik wordt gemaakt van de verlagingsmogelijkheden zoals die zijn genoemd in de artikelen 4 tot en met 8, dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie kan er namelijk toe leiden dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Vandaar dat een maximum is verbonden aan het te korten bedrag.

Artikel 10

De uitvoering van deze verordening berust bij het Dagelijks Bestuur van Kompas, gemeentelijk collectief voor werk, inkomen & zorg.

Artikel 13

De verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

In de praktijk levert dat geen probleem op.