Beleidsregels Krediethypotheek en Pandrecht 2010

Geldend van 24-09-2010 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels krediethypotheek en pandrecht 2010

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorschoten,

gelet op het bepaalde in artikel 34 tweede lid onder d, artikel 48 derde lid en artikel 50 eerste lid van de Wet werk en bijstand;

gelet op het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

B E S L U I T :

vast te stellen de Beleidsregels Krediethypotheek en Pandrecht 2010

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      De wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      (Krediet)hypotheek: een te vestigen recht ter meerdere zekerheid op registergoederen;

    • c.

      Pandrecht: een te vestigen recht ter meerdere zekerheid op niet-registergoederen;

    • d.

      Woning: het woonhuis, woonschip of de woonwagen met bijbehorend erf welke door belanghebbende en, indien van toepassing, zijn gezin wordt bewoond en waarvan hij eigenaar is.

Artikel 2. Recht op bijstand

  • 1. Belanghebbende heeft recht op bijstand voorzover tegeldemaking, bezwaring of verder bezwaring van het in de woning gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd (art. 50 lid 1 WWB).

  • 2. Indien voor belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, recht op bijstand bestaat, heeft die bijstand de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of pandrecht:

    • a.

      indien de bijstand over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover bijstand wordt verleend, naar verwachting meer bedraagt dan het netto minimumloon per maand, bedoeld in artikel 37, eerste lid van de wet; en

    • b.

      voor zover het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan het vermogen, bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel d van de wet.

Artikel 3. Bijstand voor vestigingskosten

Indien bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek, dan wel onder pandrecht, als bedoeld in artikel 50 eerste lid van de wet, wordt daartoe mede gerekend de eventuele bijstand in de kosten genoemd in artikel 4, lid 3 van deze beleidsregels.

Artikel 4. Waardebepaling, taxatie, vestigingskosten

  • 1. De geldlening, bedoeld in artikel 2 tweede lid, is ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet.

  • 2. Ter vaststelling van de waarde van de woning vindt taxatie plaats door een gemeentelijk taxateur of door een taxateur voor onroerende zaken die door burgemeester en wethouders in overeenstemming met de belanghebbende wordt aangewezen, tenzij er reeds een taxatierapport van minder dan één jaar oud aanwezig is en de woning niet wezenlijk is veranderd.

  • 3. De kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, alsmede de bijkomende kosten, komen ten laste van de belanghebbende. De bijstand voor deze kosten wordt aangemerkt als bijzondere bijstand.

Artikel 5. Medewerkingsplicht

  • 1. Bij verlening van bijstand onder verband van hypotheek of pandrecht dient aan de belanghebbende telkens de verplichting te worden opgelegd dat hij meewerkt aan de vestiging van hypotheek of het stil pandrecht.

  • 2. Het niet verlenen van de medewerking als bedoeld in lid 1 heeft tot gevolg, dat een aanvraag voor bijstand wordt afgewezen en dat verstrekte bijstand terstond opeisbaar is.

Artikel 6. Voorwaarden

  • 1. Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden, genoemd in de artikelen 7 en 8.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorwaarden worden samen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte of pandovereenkomst.

Artikel 7. Vaststelling hoogte aflossing

  • 1. Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste tien jaar.

  • 2. De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening en vindt maandelijks plaats.

  • 3. Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld.

  • 4. Bij een inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt geen aflossing gevergd. Tevens wordt geen aflossing gevergd indien belanghebbende een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt.

  • 5. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stellen burgemeester en wethouders zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast.

  • 6. Bij de beoordeling van de omstandigheden, als bedoeld in het vijfde lid, wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende, bijzondere bestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen.

  • 7. Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 8. Rentevordering

  • 1. Indien door toepassing van artikel 7, vierde tot en met zesde lid, na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 2. De rente, bedoeld in het eerste lid, is de wettelijke rente, verminderd met drie procent, met een minimum van twee procent.

  • 3. Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste van het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 4. Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen rente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 5. Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

Artikel 9. Verkoop van de woning

  • 1. Bij verkoop of vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 8, derde en vierde lid, bijgeschreven rente, terstond afgelost.

  • 2. Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

  • 3. Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval het bedrag toe dat op grond van artikel 34, tweede en derde lid, van de wet bij de vaststelling van de geldlening op de waarde van de woning in mindering is gebracht.

  • 4. Indien bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

Artikel 10. Herleving recht op bijstand

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening onder verband van hypotheek wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek.

Artikel 11. Opgave

Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

Artikel 12. Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: “Beleidsregels Krediethypotheek en Pandrecht 2010”.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking 8 dagen na publicatie.

Toelichting

TOELICHTING ALGEMEEN

Het vermogen in de eigen woning was tot 1-1-2004 geregeld in de artikelen 20, 53 lid 2 en 110 van de Abw en in het per 1 januari 2004 ingetrokken Besluit krediethypotheek bijstand. Het vermogen in de eigen woning is in de WWB geregeld in artikel 34, lid 2, sub d en artikel 50. Soortgelijke bepalingen zoals die stonden vermeld in het per 1 januari 2004 ingetrokken Besluit krediethypotheek ontbreken echter in de WWB. Dit is overgelaten aan de gemeentelijke beleidsvrijheid.

In de gemeente Voorschoten is bij de invoering van de WWB geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. De afgelopen jaren was het aantal nieuwe bijstandsontvangers met een eigen woning, woonwagen of woonschip, mede door de groeiende economische situatie, nihil. Nu echter de economische situatie aanzienlijk slechter is geworden, is de verwachting gerechtvaardigd dat er een toename van het aantal bijstandsontvangers met een eigen woning zal plaatsvinden. De waarde van de woningen is de laatste jaren fors gestegen en daarmee ook de overwaarde op de woningen. Daarom is het noodzakelijk om thans regels op te stellen waarin is vastgelegd op welke wijze hiermee wordt omgegaan. Voor het overgrote deel is bij het opstellen van deze beleidsregels aansluiting gezocht bij het voormalig Besluit krediethypotheek bijstand. De beleidsregels zijn in feite een aangepaste versie hiervan. Voor zelfstandigen geldt overigens nog steeds het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen.

Wijzigingen na invoering WWB

De WWB kent een aantal wijzigingen in de regeling voor de bijstand bij vermogen gebonden in voor bewoning bestemde zaken. De huidige regeling is niet alleen van toepassing op registergoederen (eigendomswoning en woonschepen boven een bepaald tonnage), maar ook op niet-registergoederen, zoals woonwagens en woonschepen onder een bepaald tonnage. De wet beoogt hiermee de rechtsgelijkheid te bevorderen en het hiaat in te vullen dat in deze door de rechtspraak is geconstateerd.

Als belanghebbende aan de wettelijk bepaalde voorwaarden voldoet, moet het college de algemene bijstand in de vorm van een geldlening verstrekken. In de wet is niet bepaald dat de als lening verstrekte bijstand moet worden gezekerd door middel van een hypotheek- of, waar het niet-registergoederen betreft, pandovereenkomst. Het is aan burgemeester en wethouders om te bepalen of de als lening verstrekte bijstand al dan niet wordt gezekerd door middel van een hypotheek- danwel pandovereenkomst. Met de vaststelling van de beleidsregels krediethypotheek en pandrecht, wordt gekozen voor deze vorm van zekerheidsstelling. Zo kan op betrekkelijk eenvoudige wijze zekerheid worden bedongen voor de terugbetaling van betrekkelijk grote vorderingen. Door optimaal gebruik te maken van deze bevoegdheid nemen dus de financiele risico’s voor de gemeente af.

Overgangsregeling

Met ingang van 1 januari 2004 is het besluit krediethypotheek ingetrokken. Bij wijze van overgang geldt de regelgeving zoals vastgelegd in artikel 20 Abw en in het besluit krediethypotheek voor alle gevallen waarbij tot 1

januari 2004 een krediethypotheek is gevestigd. De tekst van deze richtlijn blijft dus van toepassing op deze gevallen.

Vestiging hypotheekrecht of pandrecht

De krediethypotheek wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 3 maanden na de ingangsdatum van de uitkering gevestigd. Indien de uitkering vóór de definitieve ondertekening bij de notaris wordt beëindigd of indien vaststaat dat de uitkering binnen 1 maand na de geplande ondertekening bij de notaris zal worden beëindigd, dan kan overwogen worden de krediethypotheek niet te vestigen. In dat geval wordt de bijstand in de vorm van een lening verstrekt zonder zekerheidsstelling. In de toekenningsbeschikking is een verplichting tot terugbetaling opgenomen. In de toekenningsbeschikking zal, in verband met de voorgenomen vestiging van de krediethypotheek, echter nog geen terugbetalingsbepalingen zijn opgenomen. Deze zullen daarom moeten worden opgenomen in de beëindigingsbeschikking. Op het moment dat niet wordt voldaan aan de betalingsverplichting wordt de verstrekte bijstand teruggevorderd.

Voor de vestiging van een hypotheek is een notariële akte noodzakelijk. De levering van het hypotheekrecht (klant is hypotheekgever en gemeente is hypotheeknemer) vindt plaats door inschrijving van de notariële akte bij het kadaster. In de akte moet worden aangegeven tot welk bedrag de hypotheek maximaal gaat. Dit bedrag kan worden bepaald aan de hand van een taxatie door een taxateur. Vervolgens wordt zo spoedig mogelijk een afspraak met de notaris gepland.

Indien pandrecht wordt gevestigd, dan wordt gebruik gemaakt van een onderhandse akte. De akte wordt geregistreerd bij de Belastingdienst.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel1.Begripsomschrijvingen

Een hypotheek wordt gevestigd op registergoederen. Bij niet-registergoederen is er sprake van pand (artikel 3:227 lid 1 BW). Registergoederen zijn goederen voor overdracht of vestiging waarvan inschrijving in het daartoe bestemde openbare register noodzakelijk is (artikel 3:10

BW). Registergoederen zijn:

  • 1.

    onroerende zaken (artikel 3:89 BW);

  • 2.

    teboekstaande zee- en binnenschepen (artikel 8:199 BW respectievelijk artikel 8:790 BW) en teboekstaande luchtvaartuigen. Zij zijn roerend, maar toch registergoed;

  • 3.

    aandelen in een registergoed (3:96 BW);

  • 4.

    beperkte rechten op een registergoed (3:98 BW).

Een pandrecht wordt gevestigd op niet-registergoederen, artikel 3:227 lid 1 BW. Niet-registergoederen zijn alle goederen die géén registergoederen zijn.

Artikel2.Recht op bijstand

Indien de eigenaar van een woning een aanvraag om algemene bijstand doet, moet nagegaan worden of de bijstand in de vorm van een geldlening moet worden verstrekt (artikel 50 WWB). De criteria worden hieronder toegelicht.

Lid 1 Van de belanghebbende kan in redelijkheid niet verlangd worden dat hij het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen te gelde maakt (verkoopt), bezwaart of verder bezwaart (hogere hypotheek). Aan deze eis wordt meestal voldaan, tenzij er door de overwaarde van de woning van de belanghebbende voldoende ruimte is tot het vestigen van een hypotheek bij een reguliere bank en belanghebbende toestemming krijgt om een reguliere hypotheek te vestigen voor een bedrag dat hij maximaal bij een inkomen op bijstandsniveau kan afsluiten. Leeftijd, individuele omstandigheden en omstandigheden van medische en sociale aard zijn criteria die daarnaast in de afweging meegenomen kunnen worden.

Lid 2a De belanghebbende is eigenaar en bewoont de woning zelf;

Lid 2b Dit wil zeggen: over een periode van één jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van bij standsverlening, moet de te verlenen bijstand naar verwachting meer bedragen dan de landelijke norm (maandbedrag) voor gehuwden jonger dan 65 jaar, per 1-7-2010 een bedrag van € 1304,37 ;

Lid 2c Dit wil zeggen: de overwaarde van de woning bedraagt meer dan het vrij te laten vermogen, per 1-7-2010 een bedrag van € 46.200,00.

Artikel3.Bijstand voor vestigingskosten

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel4.Waardebepaling, taxatie, vestigingskosten

De hoogte van de krediethypotheek wordt vastgesteld door de waarde van de woning te verminderen met de daarop drukkende schulden en het vrij te laten vermogen (art. 34 lid 2d WWB). Een recente WOZ-taxatie kan een

indicatie vormen voor de vrije verkoopwaarde van het huis. Daarmee kan een indicatie verkregen worden of vestiging van een krediethypotheek aan de orde is. Komt vestiging van een krediethypotheek waarschijnlijk in aanmerking, dan volgt altijd alsnog een taxatie van de woning door een gemeentelijk taxateur of een aangewezen taxateur, tenzij er een recent taxatierapport aanwezig is van minder dan een jaar oud en er in de tussentijd geen grote aanpassingen hebben plaatsgevonden.

De kosten van het vestigen van een hypotheek- of stil pandrecht, evenals de bijkomende kosten zijn voor rekening van de eigenaar. Dit zijn dan vervolgens voor de aanvrager uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke bestaanskosten. Wanneer hij deze niet uit eigen middelen kan bekostigen zal bijzondere bijstand verstrekt worden.

Artikel5.Medewerkingsverplichting

Indien het college besluit tot verlening van bijstand in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of stil pandrecht, kan op grond van artikel 48 lid 3 van de wet aan de bijstand de verplichting verbonden worden om medewerking te verlenen aan het vestigen van die hypotheek of het stil pandrecht. In de praktijk zal het college vrijwel altijd een dergelijke verplichting aan de bijstand in de vorm van een geldlening onder verband van stil pandrecht of hypotheek moeten verbinden. Dit houdt verband met het feit dat op grond van het BW de eigenaar van het onderpand de hypotheekakte of authentieke akte van pand bij de notaris moet ondertekenen. Zonder deze handeling van de eigenaar kan de gemeente geen hypotheek of stil pandrecht vestigen op zijn woning.

In lid 1 is geregeld dat belanghebbende de verplichting heeft om mee te werken aan het vestigen van een hypotheekrecht of stil pandrecht. Hiertoe dient de belanghebbende in de aanvraagfase een zogenaamde bereidverklaring te ondertekenen waarin de medewerking aan de vestiging van een krediethypotheek (of pandrecht) wordt verleend. Aangezien de notariskosten voor rekening komen van de klant, kan de notaris in principe door hem/haar worden gekozen. In de bereidverklaring kan de notaris van keuze worden genoemd.

In lid 2 is geregeld het niet verlenen van de medewerking als bedoeld in lid 1 tot gevolg heeft dat een aanvraag voor bijstand wordt afgewezen en dat verstrekte bijstand terstond opeisbaar is.

Artikel6.Voorwaarden

De voorwaarden voor aflossing en rentebetaling zullen worden opgenomen in de hypotheekakte danwel de akte van pandrecht. Gebruikelijke bedingen die hierin ook worden opgenomen zijn bijvoorbeeld het beding tot beperking van de bevoegdheid tot verhuur of verpachting.

Artikel7.Vaststelling hoogte aflossing

Evenals onder de Abw is de aflossingsperiode bepaald op ten hoogste tien jaar. Door de duur waarin een aflossing gevergd wordt beperkt te houden, is deze voor alle partijen overzienbaar. De periode van tien jaar waarin een aflossing wordt gevergd, begint op het moment dat de bijstandverlening wordt beëindigd. Per maand zal dan in beginsel een aflossing plaatsvinden die gelijk is aan het bedrag dat zou volgend uit tien jaar aflossing, dus 1/120 van de geldlening. Het nieuwe inkomen kan echter zodanig zijn dat een hoger maandelijks aflossingsbedrag gevraagd kan worden. Het is ook de bedoeling dat dan een hogere aflossing wordt verlangd. Het is immers niet nodig dat de vorderingen onnodig lang blijven uitstaan. Daarom is aangegeven dat de aflossingsperiode ten hoogste tien jaar bedraagt. Als het inkomen meer dan de bijstandsnorm is, kan een deel (bijvoorbeeld 25%) van het meerinkomen besteed worden aan extra aflossing van de lening.

Het inkomen van belanghebbende kan echter ook aanleiding geven om een lager maandelijks aflossingsbedrag te betalen dan is vastgesteld. Aangezien de hoogte van het inkomen geen vast gegeven hoeft te zijn, is bepaald dat het maandelijkse aflossingsbedrag telkens voor een jaar wordt vastgesteld.

Deze wijze van vastlegging betekent dat periodiek een controle op de financiële situatie van belanghebbende plaatsvindt. Tussentijds is bijstelling van het aflossingsbedrag ook mogelijk. Wanneer belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig is om de vastgestelde aflossing te voldoen, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar. Het ligt in de rede om in een dergelijke situatie eerst met belanghebbende een regeling te treffen. Is dat niet haalbaar (vanwege een weigerachtige opstelling van belanghebbende), dan staan in het uiterste geval middelen zoals beslag op het inkomen en executoriale verkoop van de woning ter beschikking.

Artikel8.Rentevordering

Wanneer na tien jaar niet het volledige geleende bedrag blijkt te zijn afgelost, wordt het restant in ieder geval afgerekend bij verkoop of vererving van de woning. Aan belanghebbende wordt dan geen vooraf vastgestelde aflossingsverplichting meer opgelegd. Wel is het redelijk om rente in rekening te brengen. Er is immers reeds tien jaar gelegenheid gegeven om rentevrij af te lossen en dus ook om het vermogen terug op te bouwen. De renteverplichting die na tien jaar ingaat, stimuleert wel het verrichten van aflossingen.

Deze rente is de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6: 119 BW (per 1-1-2010 bedraagt deze 3%), verminderd met 3%. Omdat de huidige wettelijke rente 3% bedraagt en de rentevordering volgens deze systematiek dus op 0% zou uitkomen, is gekozen voor een minimum van 2%.

Artikel9.Verkoop van de woning

Lid 1geeft aan dat na verkoop van de woning, vanaf het moment waarop belanghebbende over de opbrengst kan beschikken, de resterende geldlening aan de gemeente in één keer moet worden terugbetaald.

In lid 2 is expliciet geregeld dat de krediethypotheek naar een andere koopwoning kan worden meegenomen wanneer bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard of werkaanvaarding van betrokkene elders daartoe aanleiding geven. Er kunnen diverse redenen zijn om tot de verkoop van de oude woning en de aankoop van de nieuwe woning over te gaan. Zo kan de oude woning simpelweg te groot zijn of de oude woning is niet meer geschikt als gevolg van een handicap van de belanghebbende.

Indien belanghebbende de woning verkoopt om een andere (goedkopere) woonruimte te verkrijgen, mag het afgeloste deel van de lening gebruikt worden voor de financiering van de nieuwe woning. Hierbij zal wel steeds een gedegen afweging moeten worden gemaakt door de gemeente.

In lid 4 is geregeld dat, als er bij vrije verkoop en tegen de normale waarde in het economische verkeer, er nog een restant schuld overblijft, deze schuld kwijtgescholden kan worden. Indien de verkoopprijs onder de normale waarde ligt, dient belanghebbende de restantschuld wel af te lossen.

Artikel10.Herleving recht op bijstand

De gemeente heeft de vrijheid om bij een hernieuwde bijstandsaanvraag na een periode van bijstandsverlening (al dan niet onder verband van krediethypotheek/ stil pandrecht) uit te gaan van de marktwaarde van het goed op dat moment. Op dit punt wordt echter aangesloten bij het “oude” Besluit krediethypotheek bijstand waarbij bij een onderbreking van minder dan twee jaar werd uitgegaan van dezelfde geldlening die bij de eerdere bijstandsverlening was toegepast. Hiervoor wordt gekozen zodat het aanvaarden van werk voor een kortere periode niet wordt ontmoedigd.

Artikel11.Opgave

Daar de uitstaande lening kosten met betrekking tot de eerste zelfbewoonde woning behelst, is deze voor wat betreft de Belastingdienst onder te brengen in box 1. Om een juiste stand van de vordering op te nemen, dient jaarlijks een saldobevestiging aan belanghebbende te worden verstrekt. Daarnaast dient jaarlijks de hoogte van de vordering vastgesteld te worden. Ook na afloop van de maximale aflossingsperiode van tien jaar wordt, als er nog een deel van de geldlening moet worden afgelost, aan belanghebbende een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de eventueel bijgeschreven rentevorderingen.

Artikel12.Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel13.Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.