Verordening rechtspositie raads- en commissieleden gemeente Waalre 2020

Geldend van 22-10-2020 t/m heden

Intitulé

Verordening rechtspositie raads- en commissieleden gemeente Waalre 2020

De raad van de gemeente Waalre;

Gelezen het voorstel van het presidium van 29 september 2020, nr. 2020-59;

gelet op de artikelen 95, eerste en tweede lid, 96, eerste en tweede lid, en 97, 98, 99 van de Gemeentewet en [de ]artikel[en] [3.1.1, vijfde lid,] 3.1.3, eerste lid[, 3.1.4, eerste lid, 3.1.8, eerste lid, 3.1.9, eerste lid, 3.3.2, 3.3.3, tweede lid, 3.4.1, eerste lid, en 3.4.2] en 3.3.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers;

Besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening rechtspositie raads- en commissieleden gemeente Waalre 2020

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Commissielid: lid van een commissie als bedoeld in de artikelen 82, 83 en 84 van de Gemeentewet, dat niet ook raadslid is of ambtenaar die als zodanig tot lid van een commissie is benoemd.

  • b.

    Griffier: de griffier, bedoeld in artikel 107 van de Gemeentewet.

  • c.

    Raadslid: lid van de gemeenteraad.

Artikel 2 Toeslag raadslid onderzoekscommissie

  • 1.

    Aan een raadslid dat lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 155a, Derde lid, van de Gemeentewet wordt, overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, voor de duur van de activiteiten van die commissie ten laste van de gemeente een toelage toegekend ter hoogte van 25% de maandelijkse vergoeding voor de werkzaamheden bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid stelt de burgemeester de duur van de activiteit vast.

Artikel 3 Toelage raadslid bijzondere commissie

  • 1.

    Raadsleden die lid zijn van een door de gemeenteraad ingestelde bijzondere commissie en waarvan de gemeenteraad vaststelt dat deze commissie een zodanig belang dient dat de belasting en tijdsbeslag redelijkerwijs niet geacht kunnen worden te behoren tot het reguliere werk van een raadslid, ontvangen ten laste van de gemeente een toelage, zoals genoemd in artikel 3.14 Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, voor de duur van de activiteiten van de commissie.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid stelt de burgemeester de duur van de activiteiten vast.

Artikel 4 Vergoeding leden bestuurscommissie en commissies ex artikel 84 Gemeentewet

  • 1.

    Leden van het dagelijks bestuur van een bestuurscommissie ingesteld op grond van artikel 83 van de Gemeentewet of een commissie als bedoeld in artikel 84 van de Gemeentewet, niet zijnde raadsleden, ontvangen maandelijks in plaats van een vergoeding als bedoeld in artikel 3.4.1 van het Besluit rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers dan wel de vergoeding die nader is vastgesteld op grond van artikel 6 van deze verordening een vaste vergoeding. De hoogte van de vergoeding is gelijk aan tweemaal de vergoeding bedoeld in de vorige volzin.

  • 2.

    Leden van het dagelijks bestuur van een commissie als bedoeld in het eerste lid ontvangen een tegemoetkoming in de kosten overeenkomstig de onkostenvergoeding voor een raadslid als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers.

  • 3.

    De vergoedingen, genoemd in het eerste en tweede lid, worden per 1 januari van elk jaar gewijzigd overeenkomstig de ministeriële regeling bedoeld in artikel 3.4.1 van het Besluit rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers.

Artikel 5 Verzekering raadsleden voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden

  • 1.

    Een raadslid wordt eenmaal per jaar een bedrag toegekend ter hoogte van het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden voor één maand, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, waarmee het raadslid voorzieningen kan treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.

  • 1.

    2.Dit artikel is niet van toepassing op een vervangend raadslid als bedoeld in artikel X12 van de Kieswet.

Artikel 6 Reis- en verblijfskosten raads- en commissieleden voor reizen binnen de gemeente

Aan de raads- en commissieleden wordt, gezien het bepaalde in artikel 3.1.7 en 3.4.3 van het Besluit rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers, een forfaitaire vergoeding van € 12,50 per maand vastgesteld.

Artikel 7 Reis- en verblijfskosten raads- en commissieleden voor reizen buiten de gemeente

  • 1.

    Voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur als bedoeld in artikel 97 Gemeentewet worden aan een raads- of commissielid vergoed:

    • a.

      De kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

    • b.

      Bij gebruik van een eigen auto het maximumbedrag dat door een werkgever aan een werknemer per afgelegde kilometer onbelast kan worden verstrekt.

  • 2.

    Voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente, ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur, worden aan een raadslid of commissielid bij gebruik van eigen auto ook de parkeer-, veer- en tolkosten vergoed;

  • 3.

    Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden niet vergoed.

  • 4.

    Als een raadslid of commissielid een tijdelijke functionele beperking heeft, kan voor reizen als bedoeld in het eerste lid, een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening worden vergoed of ter beschikking gesteld.

  • 5.

    De noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte werkelijke verblijfkosten die een raadslid of commissielid maakt in verband met reizen buiten het grondgebied ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur worden ten laste van de gemeente vergoed.

Artikel 8 Nadere regels niet-partijpolitiek georiënteerde scholing raads- en commissieleden

  • 1.

    Een raads- of commissielid dat wil deelnemen aan niet-partijpolitiek georiënteerde scholing in verband met de vervulling van zijn functie als bedoeld in artikel 3.3.3 Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, dient daartoe vooraf een gemotiveerde aanvraag in bij de vergadering van fractievoorzitters door tussenkomst van de griffier.

  • 2.

    De aanvraag bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van stukken met inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie.

  • 3.

    Voor de vergoeding van scholing wordt jaarlijks een bedrag van 2.500 euro gereserveerd in het raadsbudget. Deze reservering vormt het maximumbedrag dat in totaal door raads- en commissieleden kan worden gedeclareerd.

  • 4.

    Kosten van scholing die wordt georganiseerd door de beroepsvereniging van raadsleden of door de Vereniging Nederlandse Gemeenten komt altijd voor vergoeding door de gemeente in aanmerking als voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in het tweede lid. De beoordeling vindt plaats door de gemeenteraad binnen het beschikbare budget.

  • 5.

    De raad kan bij afzonderlijke verordening nadere regels stellen met betrekking tot de maximale vergoeding.

  • 6.

    Aanvragen die niet overeenkomstig de bepalingen in deze verordening worden ingediend komen niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 7.

    In voorkomende gevallen beslist de vergadering van fractievoorzitters van alle in de raad vertegenwoordigde politieke groeperingen.

Artikel 9 Informatie- en communicatievoorzieningen raads- en commissieleden

  • 1.

    Een raads- of commissielid tekent een bruikleenovereenkomst wanneer hem ten laste van de gemeente voor de duur van de uitoefening van zijn functie informatie- en communicatievoorzieningen ter beschikking worden gesteld bedoeld in artikel 3.3.2 Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Het college stelt het model van de bruikleenovereenkomst vast.

  • 2.

    Een raads- of commissielid levert na beëindiging van zijn functie de ter beschikking gestelde informatie- en communicatievoorzieningen in bij de gemeente.

Artikel 10 Aanwijzing als eindheffingsbestandsdeel

  • 1.

    Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen de vergoedingen, tegemoetkomingen en verstrekkingen, genoemd in artikel 3.3.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

  • 2.

    Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden verder aangewezen de vergoedingen, tegemoetkomingen en verstrekkingen, genoemd in deze verordening, voor zover deze worden gerekend tot een vergoeding, tegemoetkoming of verstrekking als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdelen a tot en met h, van de Wet op de Loonbelasting 1964.

Artikel 11 Betaling vaste vergoedingen

Tenzij het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers of de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers anders bepalen, vindt de betaling van de vergoeding van commissieleden, bedoeld in artikel 3.4.1 het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers aan het eind van het kalenderjaar plaats met inachtneming van een vergoeding per bijgewoonde vergadering.

Artikel 12

  • 1.

    Tenzij het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers of de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers anders bepalen, vindt de betaling van kosten die op grond van deze verordening voor vergoeding of tegemoetkoming in aanmerking komen plaats door:

    • a.

      Betaling uit gemeentelijke middelen, op basis van een rechtstreeks aan de gemeente toe gezonden factuur,

    • b.

      Betaling vooruit uit eigen middelen of

    • c.

      Betaling ten laste van de gemeentelijke creditcard.

  • 2.

    Een aanvraag om een vergoeding van de onkosten als bedoeld in dit artikel gaat vergezeld van een declaratieformulier en bewijsstukken.

  • 3.

    Het declaratieformulier en de bewijsstukken worden na factuurdatum of betaling door raads- of commissieleden ingediend bij de griffier.

  • 4.

    Voor zover van toepassing draagt de gemeente er zorg voor dat de betaling aan raads- of commissieleden binnen 6 weken na het indienen van de aanvraag wordt overgemaakt.

Artikel 13 Intrekking oude verordening

De oude Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden wordt ingetrokken.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie van het Gemeenteblad waarin deze verordening wordt geplaatst.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening rechtspositie raads- en commissieleden gemeente Waalre 2020.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van13 oktober 2020

De raad van de gemeente Waalre,

de griffier, de voorzitter,

W.A. Ernes dr. A.J.W. Boelhouwer

TOELICHTING MET BETREKKING TOT DEZE VERORDENING

Deze verordening is een uitwerking van een achttal mogelijkheden voor lokaal maatwerk van de wettelijke voorzieningen waarvoor de artikelen 3.1.1, vijfde lid, 3.1.3, eerste lid, 3.1.4, eerste lid, 3.1.8, eerste lid, 3.1.9, eerste lid en 3.4.2 van het Besluit rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers ruimte bieden. De vergoeding van reis- en verblijfkosten in verband met reizen buiten het grondgebied van de gemeente in artikel 7 is rechtstreeks ontleend aan artikel 97 van de Gemeentewet.

De mogelijkheid om bij verordening lokaal de vergoedingen toe te passen die bovengenoemde artikelen uit het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en artikel 96, tweede lid, en 97 van de Gemeentewet toestaan, is een keuze van de gemeenteraad. Deze lokale aanpassingen zijn alleen toegestaan voor zover de Gemeentewet respectievelijk het Rechtspositiebesluit daarvoor ruimte bieden.

Het staat overigens iedere gemeenteraad vrij één of meer van de mogelijkheden te benutten.

TOELICHTING VERORDENING RECHTSPOSITIE RAADSLEDEN EN COMMISSIELEDEN

ALGEMEEN

Het Besluit rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers (Stb. 2018,386) is de opvolger van de tot 1 januari 2019 geldende afzonderlijke rechtspositiebesluiten voor provinciale en gemeentelijke politieke ambtsdragers en de aanspraken die de ambtsdragers in de waterschappen ontleenden aan het Waterschapsbesluit. Dat geldt ook voor de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers (Stcrt. 2018, 66006). Het is het resultaat van de derde tranche van de harmonisatie van de vergoedingen voor politieke ambtsdragers bij gemeenten, provincies en waterschappen. Sinds 2010 zijn de afzonderlijke besluiten inhoudelijk steeds meer geharmoniseerd met name in verticale zin (overeenkomstige politieke functies in de betreffende bestuurslagen).

Gebleven is dat de bedragen hun autonome ontwikkelingen ontlenen aan de arbeidsvoorwaardenontwikkeling van de ambtenaren in de sector Rijk dan wel het indexcijfer CAO-lonen of de consumentenprijsindex behouden.

De harmonisering maakt het nu ook mogelijk de ‘arbeidsvoorwaarden’ van en voor politieke ambtsdragers van gemeenten, provincies en waterschappen op te nemen in één integraal besluit waarbij de rechtspositie per bestuurslaag is opgenomen in een hoofdstuk voor de provincies, een hoofdstuk voor de gemeenten en een hoofdstuk voor de waterschappen.

De basis voor de rechtspositionele aanspraken is echter nog steeds opgenomen in de Provinciewet, de Gemeentewet en de Kieswet en ten aanzien van de vervanging van gekozen ambtsdragers in geval van zwangerschap/bevalling en ziekte in de Kieswet.

Voor de gemeenten ligt de wettelijke basis voor vergoedingen aan burgemeesters, wethouders, raadsleden en commissieleden in de volgende artikelen uit de Gemeentewet:

Raadsleden en commissieleden: artikelen 95, 96, 97 en 99

Wethouders: artikel 44;

Burgemeesters: artikel 66.

De concretisering is voor bovengenoemde politieke ambtsdragers van de gemeenten is opgenomen in hoofdstuk 3 van het Besluit rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers en artikel 3.1 van de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers (Stcrt. 2018, 66006). De voorzieningen voor de specifieke ambtsdragers in iedere bestuurslaag zijn in het Rechtspositiebesluit (verder: Besluit) vastgelegd in ‘afdelingen’. Bepalingen die van toepassing zijn voor alle politieke ambtsdragers in een gemeente zijn opgenomen in afdeling 3.0 en 3.3. De concrete voorzieningen voor de raadsleden zijn opgenomen in afdeling 3.1 en voor commissieleden in afdeling 3.4. Voor burgemeesters en wethouders zijn concrete voorzieningen opgenomen in afdelingen 3.2.

Lokale aanvullingen mogelijk

In enkele gevallen kan de gemeenteraad bij verordening nog kiezen of hij een voorziening wel of niet in de eigen gemeente van toepassing wil laten zijn. Dat kan bij de volgende voorzieningen:

  • Een deel van de vergoeding voor de werkzaamheden aanmerken als presentiegeld om zo de vergoeding voor mogelijke spookleden te beperken (in deze verordening is deze variant echter niet opgenomen, omdat er naar verwachting veel administratieve rompslomp mee gemoeid is en het feitelijk effect bij daadwerkelijk spookraadlidmaatschap slechts beperkt is);

  • Een toelage voor raadsleden van een vertrouwenscommissie en de rekenkamerfunctie;

  • Een toelage voor leden van onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet;

  • Een toelage voor leden van een door de gemeenteraad aan te wijzen bijzondere commissie;

  • Het verstrekken van een bedrag aan raadsleden ten behoeve van een verzekering arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden;

  • Het verhogen van de door de minister vastgestelde vergoeding aan commissieleden voor het bijwonen van de vergaderingen vanwege noodzakelijke bijzondere beroepsmatige deskundigheid van commissieleden of de zwaarte van de taak (in deze verordening is deze variant niet opgenomen).

  • Op grond van artikel 3.1.7 en 3.4.3 bestaat de mogelijkheid om reis- en verblijfskosten binnen de gemeente te declareren. Er is – vanwege terugdringing van administratieve lasten en gelijkheidsbeginsel - voor gekozen om dit via het beginsel van een forfaitaire vergoeding vast te stellen;

Rechtstreeks aan de Gemeentewet is de bevoegdheid van de gemeenteraad ontleend om aan leden van het dagelijks bestuur van een bestuurscommissie ex artikel 83 Gemeentewet en van commissies ex artikel 84 Gemeentewet een vaste vergoeding te geven in plaats van een vergoeding per vergadering. Ook kan aan deze leden een onkostenvergoeding worden toegekend.

Eveneens is rechtstreeks aan artikel 97 van de Gemeentewet ontleend dat aan raadsleden en leden van commissies een vergoeding kan worden verstrekt voor reis- en verblijfkosten buiten de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur. Deze bepaling is nu in artikel 7 opgenomen.

Deze verordening heeft tot doel gemeenteraden in de gelegenheid te stellen voor deze mogelijke extra taken vergoedingen toe te kennen.

Wettelijke grensbepaling in artikel 99 Gemeentewet

In artikel 99 van de Gemeentewet is bepaald dat raadsleden en commissieleden geen andere vergoedingen of tegemoetkomingen ten laste van de gemeente mogen ontvangen dan bij wet of algemene maatregel van bestuur is bepaald. Het ‘Besluit rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers’ is die algemene maatregel van bestuur. De wet of de algemene maatregel van bestuur kunnen vervolgens bepalen dat lokaal maatwerk mogelijk is bij een (gemeentelijke) verordening en voor welke voorzieningen.

AANHEF

De aanhef van een verordening bevat altijd een verwijzing naar artikelen in hogere regelgeving die het mogelijk maakt dat in een verordening een verdere uitwerking plaats vindt. Echter de gemeenteraad stelt een verordening altijd vast op basis van een voorstel. Omdat het gaat om voorzieningen voor de gemeenteraad zelf, is het ook het presidium of een vergelijkbaar orgaan van de gemeenteraad die een voorstel aan de gemeenteraad voorlegt om op grond van het Besluit Rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers extra toelagen of vergoedingen vast te stellen voor leden van de gemeenteraad of van commissies.

Dat wil niet zeggen dat het college zijn zienswijze niet mag geven, maar deze heeft niet het karakter vergelijkbaar met een voorstel dat door het college aan de gemeenteraad wordt voorgelegd. Bovendien is het niet voor niets dat het rechtspositiebesluit de bevoegdheid voor het treffen van aanvullende regelingen aan de gemeenteraad, het hoogste grondwettelijke bestuursorgaan in de gemeente, toekent.

ARTIKELSGEWIJS

De artikelsgewijze toelichting is ontleend aan de Nota van Toelichting behorende bij het Besluit rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers. Waar dit voor de achtergrond of het doel van belang is, zijn extra toevoegingen voorzien om de gemeenteraad adequaat te kunnen adviseren.

In de navolgende toelichting is niet de volledige naam van het Rechtspositiebesluit gebruikt, maar wordt steeds gesproken over ‘het Besluit’.

Artikel 2 Toelage lid onderzoekscommissie

De onderzoekscommissie bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet is het zwaarste middel van de gemeenteraad om het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur te onderzoeken. Deze commissie wordt gerekend tot de categorie ‘zware commissies’ waarvan de werkzaamheden van een zodanige omvang en gewicht zijn dat deze niet gerekend kunnen worden tot de normale werkzaamheden en de vergoeding die daarvoor staat.

De onderzoekscommissie is geen permanente commissie, maar wordt, als de raad tot een dergelijk onderzoek besluit, steeds opnieuw ingesteld op basis van een concreet omschreven onderwerp van het onderzoek. De raad moet, zo bepaalt artikel 155a, ook steeds bij verordening de regels vaststellen hoe het onderzoek zal worden uitgevoerd en de invulling van de ambtelijke bijstand. In de artikelen 155a tot en met 155f is onder andere geregeld dat iedereen die aan de commissie inlichtingen moet verschaffen verplicht is deze te geven of in persoon voor de commissie verschijnen. Het is ook mogelijk dat men onder ede wordt verhoord.

Hoogte vergoeding

Het benodigde werk kan inhoudelijk en qua belasting zodanig variëren dat de vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor dat werk is overgelaten aan de gemeenteraad. In deze modelverordening wordt de keuze aan de gemeenteraad gelaten om de factor te bepalen: 1, 2 of 3 maal de maandelijkse vergoeding. De vergoeding mag per jaar echter niet hoger zijn dan driemaal de maandelijkse vergoeding voor de werkzaamheden.

Om zekerheid te hebben dat de werkzaamheden van de commissie zijn afgesloten en dus ook de aanspraak op de vergoeding stopt, is het van belang dit als zodanig te besluiten.

Artikel 3 Toelage lid bijzondere commissie

Ook bijzondere commissies worden gerekend tot de categorie ‘zware commissies’ met een bijzondere opdracht die een zware belasting vormt.

Artikel 3.1.4 van het Besluit noemt, anders dan bij de artikelen 3.1.2 en 3.1.3, geen specifieke commissies. Wel is in de Nota van Toelichting aangegeven dat ook ‘bijzondere commissie’ gerekend moet worden tot de categorie ‘zware commissies’ met een bijzondere opdracht die een zware belasting vormt. Het is aan de gemeenteraad zelf te bepalen of een commissie aangemerkt kan worden als een bijzondere commissie.

De gemeenteraad kan op grond van artikel 3 bijvoorbeeld besluiten ook leden van de werkgeverscommissie, het presidium of de agendacommissie een toelage te verstrekken omdat hij van oordeel is dat de werkzaamheden van deze commissies meer inzet van de raadsleden vragen dan behorend tot de reguliere werkzaamheden. Deze vaststelling is een voorwaarde om de toelage vast te stellen.

Vóór de invoering van het dualisme werd de organisatie van de vergaderingen en de beslissing een voorstel op de agenda van de gemeenteraad een aangelegenheid van het college en de gemeentesecretaris. De ondersteuning van de gemeenteraad werd altijd verzorgd door de ambtenaren die door het college zijn benoemd. Sinds 2002 zijn aangelegenheden die de organisatie van de vergadering betreffen van de gemeenteraden een zaak van de raad zelf met ondersteuning van de griffie, en zonder tussenkomst van de gemeentesecretaris of college.

In alle gevallen moet het dan wel gaan om een commissie ingesteld op grond van artikel 83 of 84. Een commissie ingesteld op grond van artikel 82 heeft specifiek tot doel de besluitvorming in de gemeenteraad voor te bereiden. Het lidmaatschap van raadsleden van een ‘artikel-82-commissie’ behoort tot de reguliere werkzaamheden.

Criteria

Aan de Nota van Toelichting bij het Besluit zijn enkele criteria ontleend om een commissie aan te merken als een ‘zware commissie’:

  • De vaststelling dat er sprake is van een bijzondere commissie die een zware belasting vormt, moet bij verordening plaatsvinden. Daarbij moet gemotiveerd worden dat het lidmaatschap van deze commissies duidelijk meerwerk is naast het reguliere lidmaatschap van een volksvertegenwoordiging.

  • Naast de erkenning dat het werk in deze commissie meerwerk is, stelt de toelage deze volksvertegenwoordigers in de gelegenheid om tijd vanuit hun hoofdfunctie beschikbaar te maken voor deze extra werkzaamheden.

  • Het bedrag wordt bijgesteld aan de hand van de loonontwikkelingen van het personeel in de sector Rijk. Het bedrag wordt naar rato van de duur van de activiteiten toegepast.

  • Zolang een commissie “slapend” is, althans niet actief, ontvangen de leden geen toelage: niet de duur van het lidmaatschap is van belang, maar de duur van de activiteiten. Het is dus mogelijk dat de commissies een vaste samenstelling kennen, maar dat de activiteit periodiek plaatsvindt. Om deze reden is ook in het ‘basisartikel’ van het Besluit (3.1.4) bepaald dat de burgemeester de duur van de activiteiten vaststelt.

Hoogte toelage

De hoogte van de toelage wordt bij verordening vastgesteld, maar is gemaximeerd op € 120 per maand. Er vindt dus vooraf een politieke discussie plaats over de vaststelling van een toelage en de hoogte daarvan. De vergoeding vindt ook in dit geval plaats naar rato van de duur van de activiteiten toegepast.

Het derde lid verwijst naar artikel 3.4.1 van het Besluit rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers waarin is bepaald dat de toelage per 1 januari van elk jaar automatisch wordt gewijzigd overeenkomstig de ministeriële regeling die daarvoor jaarlijks verschijnt.

Artikel 4 Vergoeding leden bestuurscommissie ex artikel 83 Gemeentewet en commissies ex artikel 84 Gemeentewet

De Gemeentewet biedt in artikel 96, lid 2, de mogelijkheid om aan leden van het dagelijks bestuur van een bestuurscommissie ingesteld op grond van artikel 83 van de Gemeentewet of een commissie ex artikel 84 van de Gemeentewet, een zogenoemde ‘andere commissie’, een vaste vergoeding te verstrekken in plaats van een presentie-vergoeding. Met name voor leden van het dagelijks bestuur van een commissie is niet steeds duidelijk vast te stellen of sprake is van een vergadering of van activiteiten ten behoeve van de voorbereiding van vergaderingen, uitvoering van besluiten of advisering van de gemeenteraad of het college.

In de verordening is gekozen voor een objectiveerbare vergoeding gelijk aan tweemaal de vergoeding voor het bijwonen van een vergadering. De gemeenteraad kan ook kiezen voor een andere vermenigvuldigingsfactor als deze meer recht doet aan de werkzaamheden van het dagelijks bestuur van een commissie.

Het is ook mogelijk dat deze leden van een commissie vanwege hun functie naar verhouding meer kosten moeten maken dan ‘gewone’ leden. Voor hen kan dan een vaste onkostenvergoeding worden vastgesteld. In het model is gekozen voor een objectiveerbare vergoeding gelijk aan de onkostenvergoeding die voor raadsleden wordt vastgesteld en die ook jaarlijks wordt geïndexeerd.

Artikel 5 Verzekering arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden

Volksvertegenwoordigers besteden vaak een belangrijk deel van de werkweek aan hun volksvertegenwoordigende activiteiten. In het geval dat zij daarvoor in deeltijd zijn gaan werken of ervan afzien hun deeltijdfunctie uit te breiden, bouwen zij minder pensioen op. Artikel 3.1.9 van het Besluit biedt daarom de grondslag om bij verordening te bepalen dat volksvertegenwoordigers een bedrag per jaar ontvangen ter hoogte van één maandbedrag van hun vergoeding voor de werkzaamheden, waarmee zij voorzieningen kunnen treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.

Deze verordening regelt daarom via dit artikel 5 om zo vast te leggen dat raadsleden compensatie krijgen voor het geval dat zij door het raadswerk minder pensioen opbouwen.

Alle raadsleden

Het uitgangspunt van de rechtspositie van politieke ambtsdragers is dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen ambtsdragers in een gelijke functie, tenzij dat uit de bepaling zelf volgt. Denk daarbij aan wethouders in een voltijdse benoeming en in een deeltijd benoeming of, zoals in artikel 3.1.9, lid 2, van het Besluit een vervangend raadslid. Ten aanzien van het hier bedoelde bedrag per jaar kan dus geen onderscheid worden gemaakt tussen raadsleden die als gevolg van het raadslidmaatschap wel of geen adequate voorziening meer hebben voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom of overlijden. Ieder raadslid ontvangt daarom het in artikel 5 bedoelde bedrag.

In artikel 10 van het voormalige Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden was een overeenkomstige voorziening opgenomen, zij het dat de gemeenteraad bij verordening kon bepalen dat het college één of meer collectieve voorzieningen afsloot om te voorzien in geldelijke voorzieningen bij overlijden en invaliditeit. In het nieuwe besluit is losgelaten dat het college een collectieve voorziening afsluit. In het huidige Besluit is het aan de individuele raadsleden zelf deze voorzieningen te treffen.

Bestaande regeling

Als het college al een dergelijke voorziening heeft afgesloten, zal wel onderzocht moeten worden of die voorziening kan worden beëindigd om te voorkomen dat een dubbele voorziening met gemeentegelden wordt bekostigd.

Artikel 6: reis- en verblijfskosten binnen de gemeente

De grondslag voor dit artikel is gelegen in artikel 3.1.7 (voor raadsleden) en 3.4.3 (voor commissieleden) Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, waarin gesteld wordt dat een raadslid/ commissielid ten laste van de gemeente aanspraak heeft op vergoeding van zowel reiskosten voor het bijwonen van vergaderingen van de gemeenteraad en commissies, als ook reis- en verblijfkosten voor reizen binnen de gemeente gemaakt voor de uitoefening van de functie. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de hoogte van de vergoedingen en de voorwaarden voor de aanspraken op grond van dit artikel.

Gekozen wordt voor de toepassing van een forfaitaire vergoeding, om daarmee primair administratieve rompslomp, maar daarnaast ook een zekere vorm van eenduidigheid voor raads- en commissieleden op dit onderdeel te realiseren. Bij de hoogte van het bedrag is rekening gehouden met het feit dat niet alleen meerdere keren per maand vergaderingen zijn ingepland op het gemeentehuis, maar daarenboven ook diverse overlegsituaties en afspraken in de verschillende kernen nagekomen moeten worden, welke afspraken direct verband houden met het uitoefenen van hun functie als raads- of commissielid.

Voor een vaste reiskostenvergoeding woon-werk gelden de regels zoals neergelegd in het 'Handboek loonheffingen 2019'. Deze systematiek kan ook worden toegepast op raads- en commissieleden omdat de fiscus deze regeling ook openstelt voor mensen die minder dan vijf keer per week naar het werk reizen (zie paragraaf 21.1.2 van het Handboek Loonheffingen). Voor raadsleden kan bijvoorbeeld worden uitgegaan van één of twee dagen per week dat men in het gemeentehuis moet zijn voor (raads-/commissie) vergaderingen, maar ook deelname aan diverse raadswerkgroepen.

Bij het toepassen van een vaste reiskostenvergoeding voor raadsleden is er wel een onderscheid tussen raadsleden die voor het fictief werknemerschap (opting-in-regeling) hebben gekozen en zij die dat niet hebben gedaan.

Voor raadsleden die niet hebben gekozen voor de opting-in-regeling via de gemeente gelden bij de aangifte inkomstenbelasting de bepalingen van het winstregime. De gemeente informeert de belastingdienst over de uitbetaalde bedragen aan deze raadsleden. Vervolgens is het aan de betrokken raadsleden zelf om in hun aangifte inkomstenbelasting de vergoedingen fiscaal te verantwoorden.

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN RAADSLEDEN EN COMMISSIELEDEN

Artikel 7 Vergoeding reis- en verblijfkosten reizen buiten de gemeente

In artikel 97 van de Gemeentewet is bepaald dat raadsleden en commissieleden een vergoeding voor reis- en verblijfkosten kunnen, gemaakt in verband met reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur mogen ontvangen mits dat in een verordening is geregeld.

De vergoeding uit artikel 3.1.7 is voor raads- en commissieleden nieuw en is in dat opzicht een harmonisatie met de vergoeding die statenleden altijd al genoten en die is opgenomen in artikel 2.1.7 van het Besluit. Echter, anders dan bij de statenleden ontbreekt daarin een vergoeding voor reis- en verblijfkosten buiten de gemeente. Om wetstechnische redenen is het op dit moment nog niet mogelijk in artikel 3.1.7 ook de vergoeding reis- en verblijfkosten voor raadsleden en leden van de gemeentelijke commissies op te nemen voor reizen buiten de gemeente.

In het verlengde van de verwijzing naar artikel 3.1.7 van het Besluit wordt eveneens verwezen naar artikel 3.1 van de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers waar de mogelijkheden voor de vergoedingen zijn vastgelegd.

Gekozen wordt voor een methodiek, waarbij het aan de aanvrager is om te bepalen of de gemaakte kosten kort nadien worden gedeclareerd of dat men er zelf voor kiest om deze kosten ten hoogste 1 of 2 keer per jaar in te dienen bij de griffie. De laatste variant verdient vanwege administratieve bewerkelijkheid de voorkeur.

De ingediende declaratie wordt door de griffie getoetst aan het criterium van “in verband met reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur”. Bij twijfel wordt deze voorgelegd aan het presidium.

Alle ingediende declaraties zijn voor raadsleden beschikbaar gedurende het kalenderjaar ter inzage. Uiteindelijk worden de per persoon uitbetaalde vergoedingen als eindbedrag per jaar vermeld in het griffie jaarverslag.

Artikel 8. Nadere regels niet-partijpolitiek georiënteerde scholing raads- en commissieleden

Op grond van artikel 13 lid 1 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden komt niet partijpolitiek georiënteerde scholing in verband met de vervulling van de functie van raads- of commissielidmaatschap ten laste van de gemeente. In dit artikel is de procedure verder uitgewerkt

Gezien de aard en duur van het ambt liggen voor raads- en commissieleden opleidingen voor de hand die gericht zijn op het persoonlijk functioneren in het ambt.

Scholing is functiegericht als zij beoogt de voor de functie benodigde vakkennis en vaardigheden te verwerven dan wel actueel te houden.

Onder deze scholingskosten worden verstaan de cursus- en lesgelden, de kosten van het studiemateriaal, examen- en diplomakosten en de aanschafkosten van verplicht gesteld studiemateriaal en reis- en verblijfkosten in het kader van de opleiding.

Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.

De raad reserveert binnen het raadsbudget in beginsel een maximaal bedrag ad 2.500 euro per jaar voor de scholing die voor vergoeding in aanmerking komt. Wanneer de omstandigheden daar om vragen, kan het bedrag bijgesteld worden en wordt een mogelijkheid geboden in de kapstokbepaling in het vijfde lid.

Het zevende lid bevat een hardheidsclausule. Mocht de griffier behoefte hebben aan extra oordeel of de gevraagde vergoeding binnen de geldende regels voor vergoeding in aanmerking komt, dan kan de vergadering van de fractievoorzitters in de raad om een oordeel gevraagd worden.

Artikel 9 Informatie- en communicatievoorzieningen raads- en commissieleden

In artikel 3.3.2 van het Rechtspositiebesluit informatie- en communicatievoorzieningen is geregeld dat ten laste van de gemeente informatie- en communicatievoorzieningen aan raadsleden ter beschikking worden gesteld. Het rechtspositiebesluit legt niet op welke ICT-middelen er ter beschikking moeten worden gesteld. In de toelichting op artikel 3.3.2 Rpb Decentrale politieke ambtsdragers wordt aangegeven dat die ICT-middelen ter beschikking worden gesteld die ‘noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het ambt’. Dit betekent dat er zeker ruimte is voor lokale afwegingen voor wat betreft welke ICT-middelen en aan wie.

Daarom is in artikel 3.3.2 van het onderhavige besluit bepaald dat het college van burgemeester en wethouders aan alle gemeentelijke politieke ambtsdragers voor de duur van hun ambt informatie- en communicatievoorzieningen ter beschikking stelt, daarbij inbegrepen de abonnementen, die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het ambt. Dit artikel is in overeenstemming met de nieuwe fiscale regelgeving. Aangezien de ontwikkelingen op het gebied van telefonie en ICT snel gaan, is gekozen voor een toe-komstbestendige formulering.

In verband met de gewijzigde fiscale regelgeving kan digitaal gereedschap tegenwoordig belastingvrij worden verstrekt. Dit is een verbetering met de situatie hiervóór: er is een sterk verband met het vervullen van de functie en er zijn voordelen op het gebied van inkoop, onderhoud, beveiliging en gebruik. Zowel de apparatuur als de abonnementen worden centraal ingekocht en toegedeeld. Mede gezien deze voordelen is ervoor gekozen om niet meer de mogelijkheid te bieden van een vergoeding voor de aanschaf of het gebruik van de eigen ICT-middelen. Die vergoeding zou dan bovendien belast zijn, terwijl de verstrekking op grond van het besluit belastingvrij is.

Een uitdrukkelijke wettelijke grondslag voor een gebruikers- of bruikleenovereenkomst is niet nodig. Het is aan de gemeente in hoeverre zij bij de terbeschikkingstelling van de middelen nadere regels over het gebruik ervan wil stellen. Deze vrijheid gaat uiteraard niet zover dat er (geldelijke) vergoedingen kunnen worden verstrekt; het gaat om de praktische voorwaarden.

Eventuele overname van ICT-middelen aan het einde van de bestuursperiode, al dan niet tegen restwaarde, is niet toegestaan. Dit is in lijn met het beleid voor rijksambtenaren. De overweging hierbij is, dat het risico van datalekken zo veel mogelijk moet worden voorkomen.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 13 Intrekking oude verordening

Meermalen is in deze toelichting gesproken over voorzieningen die bij verordening konden worden getroffen op basis van het voormalige Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden. Aangezien dat besluit is ingetrokken en daarom niet meer van toepassing is, is ook de grondslag onder de verordeningen komen te vervallen. Het spreekt voor zich dat deze met name te noemen verordeningen worden ingetrokken.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Voor het kunnen doen van een beroep op de in de verordening opgenomen voorzieningen, is het noodzakelijk de datum van inwerkingtreding op te nemen. De verordening bevat geen verplichtingen die tot nadeel kunnen strekken. Alhoewel het niet gebruikelijk is aanspraken met terugwerkende kracht mogelijk te maken, is inwerkingtreding met terugwerkende kracht niet uitgesloten als daardoor geen nadeel optreedt voor de belanghebbende.

Artikel 15 Citeertitel

De citeertitel van de verordening is in ieder geval ‘Verordening rechtspositie raadsleden en commissieleden’. Met het oog op toekomstige ingrijpende wijzigingen die het noodzakelijk maken de bestaande verordening in te trekken en te vervangen door de nieuwe versie is ervoor gekozen om ook het jaar van vaststelling in de citeertitel op te nemen. Het is gebruikelijk om ook de naam van de gemeente te vermelden, die is vóór het jaartal ingevoegd.