Regeling vervallen per 06-06-2020

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Waterland houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2015

Geldend van 01-01-2018 t/m 05-06-2020

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2015

De raad van de gemeente Waterland,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 oktober 2014;

overwegende dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang,

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015,

B E S L U I T :

vast te stellen de navolgende Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2015.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • b.

    gemeente: gemeente Waterland

  • c.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • d.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;

  • e.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • f.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • g.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet.

Artikel 2 Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet bij nadere regeling op welke wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

Artikel 3 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkwerkvoorziening in aanmerking komt als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      de voorziening te voorzien was maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 2. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven tenzij:

    • a.

      de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijk ondersteuning.

  • 3. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 4 Advisering

Het college kan een door haar daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 5 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing, en

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 6 Regels voor pgb

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 2. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 3. De hoogte van een pgb wordt voor:

    • a.

      een materiële verstrekking bepaald op ten hoogste de kostprijs van de materiële verstrekking die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de materiële verstrekking in natura zou zijn, en

    • b.

      voor een tweedehands voorziening bepaald op ten hoogste de kostprijs van een vergelijkbare nieuwe voorziening, rekening houdend met een eventuele door het college ontvangen korting, verminderd met een percentage vanwege afschrijving en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

  • 4. De hoogte van een pgb voor dienstverlening wordt vastgesteld zoals opgenomen in bijlage 1.

  • 5. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:

    • a.

      de ondersteuning vanuit het sociaal netwerk buiten datgene valt dat redelijkerwijs van dit netwerk verwacht mag worden, en

    • b.

      de tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb worden betaald.

Artikel 7 Regels voor bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, maatwerkvoor-zieningen en pgb

  • 1. Een cliënt is voor het gebruik van alle in de gemeente aanwezige algemene voorzieningen de voor deze voorziening gehanteerde bijdrage in de kosten verschuldigd.

  • 2. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor maatwerkvoorzieningen en pgb, deze eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 3. De eigen bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, is gebaseerd op de landelijk vastgestelde parameters zoals opgenomen in het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 5. In afwijking van het gestelde in het tweede lid geldt dat voor een maatwerkvoorziening of een pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt, geen eigen bijdrage verschuldigd zijn.

  • 6. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in arrangementen of een pgb voor Wmo-diensten zoals huishoudelijke hulp, dagbesteding, individuele begeleiding, kortdurend verblijf en respijtzorg zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening of het pgb gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 7. Voor vervoermiddelen en woonvoorzieningen gelden de volgende perioden:

    • a.

      voor vervoermiddelen en roerende woonvoorzieningen met een kostprijs inclusief btw hoger dan € 500,- zeven jaar;

    • b.

      voor niet roerende woonvoorzieningen met een kostprijs inclusief btw hoger dan € 500,- tien jaar;

    • c.

      voor vervoermiddelen en woonvoorzieningen met een kostprijs inclusief btw van:

      • € 0,- t/m € 100,- zes termijnen van vier weken;

      • bij een kostprijs van €101,- t/m € 250,- 13 termijnen van vier weken;

      • bij een kostprijs van 251 t/m 350,- 19 termijnen van vier weken;

      • bij een kostprijs € 351,- t/m € 500,- 26 termijnen van vier weken.

  • 8. De bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 9. De kostprijs voor het berekenen van de eigen bijdrage van de maatwerkvoorzieningen en pgb wordt als volgt bepaald:

    • a.

      voor vervoermiddelen en woonvoorzieningen geldt de kostprijs van de voorziening, deze wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie door de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      voor maatwerkvoorzieningen die in arrangementen worden geleverd, geldt de kostprijs per arrangement zoals opgenomen in bijlage 2;

    • c.

      voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb geldt de hoogte van het pgb als kostprijs;

    • d.

      voor voorzieningen geleverd via de leverancier uit de Europese aanbesteding hulpmiddelen geldt: de prijs van de maatwerkvoorziening + de prijs van de depotverstrekking (€ 0,-) ÷ 2.

  • 10. In afwijking van het gestelde in sub c is de kostprijs voor het berekenen van de eigen bijdrage voor een pgb zoals opgenomen in bijlage 2.

  • 11. De eigen bijdrage voor het gebruik van het collectief vervoer:

    • a.

      is gelijk aan de te betalen ritbijdrage;

    • b.

      is niet inkomensafhankelijk, en

    • c.

      wordt geïnd door de vervoerder.

Artikel 8 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig na overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 9 Melden calamiteiten en geweld

  • 1. In navolging van het gestelde in de artikelen 3.4 en 6.1 van de wet doet de toezichthoudend ambtenaar onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 10 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat de cliënt langer dan 8 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 10a Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 10, derde lid, onder d.

  • 3. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 11 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 12 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben en op wie het minimabeleid van de gemeente van toepassing is, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Artikel 13. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde, of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst, en

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 14 Klachtenregeling

  • 1. Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 15 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 16. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 17 Overgangsbepaling

  • 1. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Waterland 2013 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Waterland 2013 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Waterland 2013 wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 18 Intrekking oude verordening

De Verordening voorzieningen Wmo gemeente Waterland 2013 wordt ingetrokken.

Artikel 19 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2015.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Waterland, gehouden op 30 oktober 2014.
De raad voornoemd,
drs. E.G.H. Dijk MPM
griffier
mw. L.M.B.C. Wagenaar-Kroon
voorzitter

Bijlage 1: behorende bij artikel 6

Hoogte persoonsgebondenbudget (pgb) voor dienstverlening

De hoogte van een pgb wordt voor:

  • 1.

    hulp bij het huishouden profiel 1 en 2 bepaald op € 16,25 per uur;

  • 2.

    hulp bij het huishouden profiel 3, 4 en 5 voor een niet daartoe opgeleid persoon of een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt bepaald op € 20,31 per uur;

  • 3.

    hulp bij het huishouden profiel 3, 4 en 5 voor een organisatie met AGB-code met erkenning Wmo bepaald op € 24,40 per uur;

  • 4.

    hulp bij het huishouden profiel 3, 4 en 5 voor een organisatie zonder AGB-code met erkenning Wmo bepaald op € 21,83 per uur;

  • 5.

    hulp bij het huishouden profiel 3, 4 en 5 voor een zelfstandige zonder personeel (zzp-er) met AGB-code bepaald op € 21,83 per uur;

  • 6.

    hulp bij het huishouden profiel 6 € 24,40 per uur;

  • 7.

    hulp bij het huishouden profiel 7 € 25,38 per week.

  • 8.

    begeleiding individueel € 32,36 per uur;

  • 9.

    begeleiding groep (dagbesteding) € 31,88 per dagdeel;

  • 10.

    kortdurend verblijf € 99,50 per etmaal;

  • 11.

    een niet daartoe opgeleid persoon of een persoon uit het sociale netwerk van de client maximaal € 20,31 per uur of dagdeel;

Bijlage 2: behorende bij artikel 7

Kostprijzen voor het berekenen van de eigen bijdrage