Regeling vervallen per 01-12-2011

Beleidsnota Keurontheffingen Waterkeringen

Geldend van 01-05-2006 t/m 30-11-2011

Intitulé

Beleidsnota Keurontheffingen Waterkeringen

Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, hierna te noemen AGV, of het waterschap, heeft een "Keur" vastgesteld. De Keur is een verordening met verbods- en gebodsregels ter bescherming van waterstaat- en waterhuishoudkundige werken en voorzieningen om de wateraan- en afvoer, waterberging en de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast zo goed mogelijk te kunnen garanderen. Door de regels in de Keur worden ook de ecologische kwaliteit van wateren en waterkeringen en de daarmee verbonden natte natuurwaarden zo goed mogelijk beschermt.

Onderdeel van de Keur zijn geboden en verboden voor activiteiten in, op en rond waterkeringen. Deze ge- en verboden en de voorwaarden waaronder men hierop "ontheffing" kan krijgen, ofwel vergunning om bepaalde ingrepen of activiteiten uit te voeren, zijn het onderwerp van de onderhavige beleidsnota. Bij de nota behoort een Achtergrondnota waarin in meer detail de terminologie en typologie van waterkeringen en de redenen voor bepaalde verboden en beleidsregels zijn uitgelegd.

1 Inleiding

1.1 Waarom deze nota?

De afgelopen decennia is de inrichting van de polders in het AGV-gebied sterk gewijzigd. Met name door aanleg en uitbreiding van stedelijke bebouwing, bedrijventerreinen, glastuinbouw en dergelijke is de gevolgschade van een mogelijke dijkdoorbraak veel groter dan voorheen. Daarom moeten waterkeringen aan hogere eisen voldoen dan vroeger. Dit heeft er toe geleid dat de eisen die wet- en regelgeving aan waterkeringen stellen, steeds hoger zijn en gekoppeld aan de gevolgschade die kan ontstaan bij doorbraak van een waterkering. De gevolgschade wordt bepaald door het grondgebruik in polders en de mogelijke inundatiediepte na dijkdoorbraak.

In gebieden met een steeds intensiever ruimtegebruik, zoals in grote en vooral de meer verstedelijkte delen van het AGV-gebied, neemt echter ook de (maatschappelijke) gebruiksdruk op waterkeringen toe. Er is een toenemende behoefte en vraag, mede vanwege schaarste aan ruimte, om allerlei vormen van zogenaamd "medegebruik" van waterkeringen toe te staan.

Dit vraagt om heldere regels voor medegebruik van waterkeringen. Voor AGV staat hierbij voorop dat de primaire functie van waterkeringen om (hoog) water te keren en de veiligheid tegen overstroming te garanderen te alle tijden gewaarborgd moet zijn. Daarbij is niet alleen de huidige situatie van belang , maar moet ook rekening worden gehouden met in de toekomst te verwachten ontwikkelingen.

AGV is verplicht om richtlijnen voor medegebruik van waterkeringen op te stellen conform de eisen die in de toelichting op de Verordening Waterkering West-Nederland en de Wet op de Waterkering aan een Beheerplan Waterkeringen zijn gesteld. De onderhavige beleidsnota vervangt dit verplichte onderdeel van het Beheerplan Waterkeringen. De overige aspecten van het beheerplan zijn opgenomen in het Waterbeheersplan van AGV.

Daarnaast is deze beleidsnota ook belangrijk om eenduidige toepassing van de regels en met name de voorwaarden voor het verlenen van ontheffingen te garanderen in het hele beheergebied van AGV, onafhankelijk van het feit door welke regio of individuele vergunningverlener een ontheffing wordt verleend. Ook geeft de nota meer inzicht en duidelijkheid aan (potentiële) aanvragers van een ontheffing of het mogelijk is om voor een bepaalde activiteit een ontheffing te krijgen en onder welke voorwaarden.

1.2 Relatie nota met andere leidraden

Bij het opstellen van de nota is getracht zoveel mogelijk aan te sluiten bij landelijke normen, leidraden en handreikingen. Het betreft met name NEN-normen van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) en leidraden en handreikingen van de Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TAW) en de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA)(voor uitgebreide referenties zie Achtergrondnota).

De beleidsnota Keurontheffing Waterkeringen is bedoeld voor bewoners, grondeigenaren en andere belanghebbenden in het AGV-gebied, die plannen ontwikkelen die van invloed kunnen zijn op de stabiliteit, het beheer, het (periodiek) onderhoud en versterkingswerkzaamheden van waterkeringen. De nota is tevens bedoeld als handreiking voor medewerkers van het waterschap ten behoeve van het verlenen van keurontheffingen.

1.3 Precedentwerking

Eveneens kunnen geen rechten worden ontleend aan mogelijke tekortkomingen bij bestaande waterkeringen. Indien een bestaande waterkering tekortkomingen heeft, is het afhankelijk van de oorzaak en de aard van de tekortkoming, de taak van de onderhoudsplichtige, de veroorzaker, of AGV om deze te herstellen dan wel te verbeteren. 

AGV moet hierbij rekening houden met de prioritering van waterkeringswerken elders in het AGV-gebied. Een mogelijke tekortkoming betekent niet, dat deze tekortkoming ook kan worden geaccepteerd in een nieuwe situatie of op een andere locatie.

2 Reikwijdte nota en de Keur

2.1 Verboden in de Keur

In de Keur zijn verbodsregels voor activiteiten en ingrepen in, op en rond waterkeringen opgenomen om de waterkerende werking daarvan te beschermen en blijvend te kunnen garanderen. Het is echter mogelijk om op deze verbodsregels "ontheffing" aan te vragen.

Een ontheffing is een vergunning om bepaalde activiteiten of ingrepen uit te mogen voeren, onder bepaalde randvoorwaarden. Daarbij wil AGV er zeker van zijn dat de kerende werking van de betreffende waterkering niet wezenlijk wordt aangetast of dat dit wordt gecompenseerd. Daarnaast mag de activiteit of ingreep het onderhoud van de waterkering en de in de loop der tijd noodzakelijke ophoging en versterking daarvan niet onmogelijk of veel duurder maken.

Ophoging en versterking van waterkering is namelijk op den duur altijd noodzakelijk wegens de voortgaande maaivelddaling van de dijk en zijn omgeving. Daarnaast kan het nodig zijn omdat het waterpeil van het te keren water hoger wordt of verhoogd moet worden, vanwege bijvoorbeeld klimatologische ontwikkelingen of een andere wijze van (peil)beheer.

2.2 Ontheffingen op Keur-verboden

Het kenmerk van een ontheffing is “nee, tenzij”. Dat betekent, dat bepaalde activiteiten in, op en rond waterkeringen niet zijn toegestaan, tenzij aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De voorwaarden waaronder ontheffing kan worden verleend op een bepaald verbod zijn echter vaak niet eenvoudig te bepalen. Vaak zijn gegevens nodig over de invloed van de ingreep of activiteit op de stabiliteit van het betreffende deel van de waterkering en dat is op zijn beurt weer afhankelijk van de structuur en opbouw van de waterkering, de ondergrond en de directe omgeving daarvan. Om enig houvast te geven voor zowel aanvragers van een ontheffing als voor diegenen die de ontheffing moeten verlenen is gepoogd om in de onderhavige beleidsnota zoveel mogelijk regels en richtlijnen te geven die bij ontheffingverlening gehanteerd zullen worden.

Daarbij is een onderscheid gemaakt in "beleidsregels", in de tekst aangeduid met (B), die  vrij strak gehanteerd worden en waar weinig "ruimte" in zit, en in richtlijnen. Richtlijnen geven meer een "richting" aan en zijn doorgaans minder duidelijk of zwart-wit dan beleidsregels. Voor beiden geldt echter dat er alleen gemotiveerd van afgeweken kan/mag worden. Voor het afwijken van een beleidsregel moet doorgaans sprake zijn van bijzondere omstandigheden.

2.3 Typologie waterkeringen

Het gebied van AGV kent verschillende typen waterkeringen, die in de keur zijn gedefinieerd. Op de bij de Keur behorende keurkaarten is aangegeven tot welk type de waterkeringen behoren. Onderscheid is gemaakt op grond van belang en functie. Het gaat in volgorde van afnemend belang om primaire, secundaire en tertiaire waterkeringen.

Fysiek gezien kan het daarbij gaan om "echte dijken" ofwel waterkerende dijklichamen, om stroken grond breder dan 30 meter met een (theoretische) waterkerende werking, de zogenaamde verholen waterkeringen, of om waterkerende kunstwerken zoals sluizen, dammen en keerschotten.

De secundaire waterkeringen kunnen verder worden onderverdeeld in directe en indirecte boezem- en tussenboezemwaterkeringen, zomerkaden en compartimenteringskeringen.

Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de verschillende typen waterkeringen en de kenmerken en opbouw daarvan wordt verwezen naar de Keur en naar de Achtergrondnota Keurontheffingen Waterkeringen.

2.4 Reikwijdte verboden en ontheffingen

In de Keur zijn op en rond waterkeringen zones gedefinieerd waarin bepaalde verboden wel of niet gelden dan wel strenger gehanteerd worden. Er is daarbij een onderscheid gemaakt in de kernzone van de waterkering en de daaromheen gelegen beschermingszones (zie figuur 1). Deze zonering is bepalend voor welke ingrepen en activiteiten ontheffing aangevraagd moet worden op de betreffende verboden uit de Keur.

Onder de kernzone en de beschermingszones zijn twee “theoretische” profielen gelegen, het keurprofiel en het profiel van vrije ruimte. De ligging van deze twee profielen is bepalend voor het feit of wel of geen ontheffing kan worden verleend en zo ja, onder welke voorwaarden. In de beleidsregels van deze beleidnota worden deze profielbenamingen daarom vaak gebruikt.

De strengste voorwaarden gelden voor het keurprofiel en de kernzone, met name bij waterkerende dijklichamen ofwel echte fysieke "dijken" met een schuin (gras)talud aan binnen- en buitenzijde. De voorwaarden zijn, in ieder geval buiten het keurprofiel en de kernzone, minder streng voor de zogenaamde verholen waterkeringen. Deze begrippen zijn verder uitgelegd en uitgewerkt in hoofdstuk 3.

2.5 Reikwijdte van de nota

De nota Keurontheffing Waterkeringen heeft in de eerste plaats betrekking op nieuwe activiteiten of werkzaamheden en op het aanbrengen van nieuwe objecten of elementen in en bij waterkeringen. De nota heeft deels ook betrekking op het beoordelen of (op veiligheid) toetsen van bestaande objecten of situaties die formeel ontheffingsplichtig zijn maar waarvoor (nog) geen schriftelijke ontheffing is verleend.

3 Waterkeringzones en -profielen

Er is een onderscheid gemaakt in de kernzonevan de waterkering, de daaromheen gelegen beschermingszones en de daar weer omheen gelegen buitenbeschermingszones. Binnen de kern- en beschermingszones zijn twee “theoretische” profielen gelegen, het keurprofiel en het profiel van vrije ruimte. (zie figuur 2).

(Zie bijlage figuren.pdf voor Figuur 2  Dwarsdoorsnede van een denkbeeldig waterkerend “breed” dijklichaam, waarbij zowel het keurprofiel als het profiel van vrije ruimte binnen het actuele profiel van de kering vallen.)

Het keurprofiel is het minimaal benodigde profiel van de waterkering om de vereiste kerende werking te kunnen garanderen. Om het keurprofiel heen is het profiel van vrije ruimte gelegen. Dit is de in de toekomst benodigde ruimte voor ophoging en versterking.

Het profiel van vrije ruimte is binnen de beschermingszones en bij brede overgedimensioneerde waterkeringen (zie figuur 2) ook deels of geheel binnen de kernzone c.q. de fysiek aanwezige waterkering gelegen.

Bij het bepalen van het profiel van vrije ruimte wordt rekening gehouden met de te verwachten ontwikkelingen over een periode van 50 tot 100 jaar.

Bij bepaalde, zeer ruim gedimensioneerde, waterkeringen kan de kernzone middels de legger beperkt zijn/worden tot een deel, de buitendijkse, het midden of de binnendijkse kant, van de werkelijke fysieke waterkering (zie ook §3.1 en de figuren 4 t/m 6).

Intermezzo: Verschil tussen zones en profielen

Onder de kernzone en de beschermingszones is in de ondergrond het ‘theoretische’ keurprofiel gedefinieerd. Dit is het werkelijk voor de waterkering en de stabiliteit daarvan, benodigde deel van de ondergrond. Het kan zijn dat de hele waterkering binnen het keurprofiel ligt, of dat een deel van een waterkerend dijklichaam buiten het keurprofiel gelegen is (zie figuur 2).

Het keurprofiel moet in principe vrij blijven van waterkeringvreemde elementen tenzij deze de stabiliteit van de waterkering vergroten. Rond het keurprofiel is doorgaans extra ruimte nodig voor toekomstige ophoging en versterking van de waterkering. De meeste waterkerende dijklichamen moeten namelijk na verloop van tijd worden opgehoogd en versterkt vanwege zetting van de ondergrond, met name in veengebieden en bij veenhoudende waterkeringen. Langs de primaire waterkering van het Markermeer moet daarbovenop nog extra ruimte worden vrijgehouden voor een in de toekomst mogelijk hoger peil van het buitenwater. Deze extra ruimte wordt (in beide gevallen) het profiel van vrije ruimte genoemd. Het profiel van vrije ruimte moet vrij blijven van ingrepen die toekomstige ophoging en versterking moeilijk of onmogelijk maken. De begrenzing van het keurprofiel en het profiel van vrije ruimte (in de ondergrond) is voor de verboden uit de Keur zelf niet van direct belang. De begrenzing is wel van belang om te bepalen of ontheffing kan worden verleend voor bepaalde ingrepen in de kern- of beschermingszones. Om te weten of een ontheffing voor ingrepen of activiteiten moet worden aangevraagd is het alleen van belang om te weten of deze in de kern- of beschermingszone van een waterkering plaats vinden.

De kernzone omvat dan in ieder geval de binnen de waterkering gelegen delen van het keurprofiel en het profiel van vrije ruimte. De daarbuiten vallende delen van de fysieke waterkering zijn dan onderdeel van de beschermingszone (zie figuur 2).

De aan de kernzone grenzende beschermingszones zijn bedoeld om activiteiten en ingrepen te kunnen verbieden die een negatief effect (kunnen) hebben op de stabiliteit van de waterkering. Daarbij is het vooral van belang om na te gaan of de activiteit of ingreep een negatieve invloed heeft of kan hebben op het keurprofiel van de waterkering.

Bij waterkerende dijklichamen zijn grenzend aan de beschermingszones zogenaamde buitenbeschermingszones gedefinieerd. De breedte daarvan is evenals die van de beschermingszones zelf, afhankelijk van het type waterkering. Beide zijn vastgelegd in artikel 2 lid 7 van de Keur (zie tabel 1: §3.1). In de buitenbeschermingszone is graven dieper dan 2 meter verboden en zijn beperkingen gesteld aan het leggen van drukleidingen en het hebben van explosiegevaarlijk materiaal, inrichtingen en (ingegraven) drukvaten en dergelijke middels Keur-artikel 9 lid 6. Daarnaast zijn in een zone van 500 meter vanuit de teen van primaire en directe secundaire waterkerende dijklichamen en een zone van 300 meter vanuit de teen van indirecte secundaire waterkerende dijklichamen exploratieboringen en het gebruik van explosieven en trillingsbronnen voor seismische onderzoek niet toegestaan zonder ontheffing (art. 9 lid 7). De reden is dat de genoemde ingrepen ondanks de afstand toch een (potentieel) schadelijk effect kunnen hebben op de stabiliteit van de waterkering.

Alle zones bij elkaar worden in het spraakgebruik ook wel keurgebied of keurzone genoemd. De termen keurgebied en keurzone worden in het vervolg van deze beleidsnota echter niet gehanteerd omdat ze voor velerlei uitleg vatbaar zijn.

3.1 Kernzone, keurprofiel en waterkeringtype

De strengste verboden gelden voor het keurprofiel en de kernzone, met name bij waterkerende dijklichamen ofwel fysieke "dijken" met een hellend talud aan binnen- en buitenzijde. De geboden zijn, in ieder geval buiten het keurprofiel, minder streng voor zogenaamde verholen waterkeringen. Het keurprofiel is het minimaal benodigde deel van de waterkering dat theoretisch gezien noodzakelijk is om de ter plekke gewenste kerende werking te kunnen garanderen.

(Zie bijlage figuren.pdf voor Figuur 3 Dwarsdoorsnede van een denkbeeldig “smal” (doorgaans groen) dijklichaam: keurprofiel gelijk aan actuele profiel, profiel van vrije ruimte valt buiten waterkering)

De kernzone kan smaller gedefinieerd zijn dan de waterkering zelf (figuur 4, 5 en 6) of zelfs "verholen" zijn in een veel groter aaneengesloten grond- en dijklichaam dat voor de doorsnee-burger doorgaans niet meer herkenbaar is als waterkering (figuur 8). Voorbeelden hiervan zijn de Haarlemmerdijk  en Zeedijk in Amsterdam, bekende "straten" waarvan waarschijnlijk maar weinig mensen beseffen dat dit nog steeds "dijken" en zelfs "primaire waterkeringen" zijn.

Het kan ook gaan om een "virtuele" waterkering in een groter aaneengesloten gebied dat de grens vormt tussen twee lager of zelfs maar één lager gelegen deel/delen. Dit is bijvoorbeeld het geval in Amsterdam in het grensgebied tussen Buitenveldert en Nieuw Zuid, de plaats van het grote plan voor de "Zuidas". Er is geen fysieke waterkering aanwezig, maar mocht de ondergrond hier doorgraven worden of totaal geperforeerd worden met kabels en leidingen dan bestaat het gevaar dat er een "lek" ontstaat van de hoger gelegen boezemwateren van Amsterdam naar de lager gelegen polder van Buitenveldert (figuur 8).

(Zie bijlage figuren.pdf voor Figuur 4 Dwarsdoorsnede van een waterkerend dijklichaam met binnendijkse bebouwing: keurprofiel en kernzone worden gekozen (beperkt) tot buitendijkse kant)

(Zie bijlage figuren.pdf voor Figuur 5 Dwarsdoorsnede van een half verholen waterkering met binnendijkse bebouwing: keurprofiel en kernzone worden gekozen (beperkt) tot buitendijkse kant)

(Zie bijlage figuren.pdf voor Figuur 6 Dwarsdoorsnede van een “breed” waterkerend dijklichaam met buitendijks woonschepen: keurprofiel en kernzone worden gekozen aan (beperkt tot) de binnendijkse kant)

(Zie bijlage figuren.pdfvoor Figuur 7 Dwarsdoorsnede van een breed (tweezijdig kerend) dijklichaam zonder bebouwing: kernzone, keurprofiel en profiel van vrije ruimte gekozen in (beperkt tot) het middendeel van de waterkering)

(Zie bijlage figuren.pdfvoor Figuur 8 Dwarsdoorsnede van een (geheel) verholen waterkering)

3.2 Breedte beschermingszones

Uitgangspunten voor het bepalen van de breedte van beschermingszones langs waterkeringen zijn per type waterkering in tabelvorm vastgelegd in artikel 2 lid 9 van de Keur. Deze tabel (1) is hier overgenomen evenals de figuur met de uitleg van het begrip kerende hoogte (H). De wijze waarop de tabel tot stand is gekomen is toegelicht in de Achtergrondnota.

Tabel, Breedte (buiten)beschermingszones per waterkeringtype (zoals vastgelegd in Keur-art. 2 lid 7)

Beschermingszone

Binnendijks

Beschermingszone

Buitendijks

Buitenbeschermings­zone

Primair - dijklichaam

15 x H,

minimaal 25 meter

50 meter buiten stedelijk gebied

25 meter in stedelijk gebied

75 meter

Direct secundair - dijklichaam

8 x H,

minimaal 10 meter

 20 meter*

 50 meter

Indirect secundair - dijklichaam

(compartimentering, zomerkade)

10 x H,

minimaal 10 meter

10 x H,

minimaal 10 meter

 25 meter

Tertiair - dijklichaam

5 meter

5 meter

 10 meter

Compartimentering boezemwater Amsterdam

6 meter

 6 meter

 geen buitenbeschermingszone

Overige verholen waterkeringen

3 x H (klei) 

4 x H (zand)

6 x H (veen)

3 x H (klei)

4 x H (zand)

6 x H (veen)

 geen buitenbeschermingszone

*) of tot de waterkant aan de overzijde van aangrenzend water wanneer dat minder dan 20 meter is; en met uitzondering van de Oostkanaaldijk langs het Amsterdam-Rijnkanaal: 50 meter.

(Zie bijlage figuren.pdf voor Figuur 3 Het bepalen van de kerende hoogte van een waterkering (H))

Langs beschermende gronden zijn géén beschermingszones gedefinieerd.

De exacte breedte van de beschermingszones zal evenals die van de kernzone, en de geografische ligging van kern- en beschermingszones, te zijner tijd voor iedere (type) waterkering in het beheergebied van AGV worden vastgelegd in de legger bij de Keur.

4 Beoordelen ontheffingsaanvragen

De beoordeling of een (nieuwe) activiteit of het aanbrengen/aanleggen van waterkeringvreemde objecten of elementen toelaatbaar is, vindt plaats op basis van de volgende uitgangspunten.

1. de veiligheid (standzekerheid, waterkerend vermogen) moet te alle tijden (ook tijdens de aanleg of bouw) gegarandeerd zijn.

2. activiteiten of waterkeringvreemde objecten/elementen mogen geen belemmering vormen voor de bereikbaarheid van de waterkering en (periodieke of toekomstige) onderhouds- of verbeteringswerkzaamheden aan de waterkering.

3. grondlichamen (dijken), constructies of kunstwerken die in keur of legger bestemd zijn tot het keren van water, hebben primair de functie waterkering. Alle andere vormen van gebruik mogen de primaire functie “waterkering” niet schaden.

4. de noodzaak van het aanbrengen van de betreffende werken op de betreffende plaats (zwaarwegend belang).

Daar waar voor de beoordeling gebruik wordt gemaakt van normen en leidraden gaat het altijd om de vigerende ofwel de meest recente versies van de betrefffende leidraad of norm. De invloed van een activiteit of waterkeringsvreemd element op de veiligheid van de waterkering wordt beoordeeld op basis van de voor de betreffende waterkering geldende veiligheidsnorm. De vereiste veiligheid wordt voor iedere waterkering vastgelegd in de legger. In de legger is of wordt omschreven waaraan de waterkering (minimaal) moet voldoen naar richting, vorm, afmeting en constructie. In de legger zijn/worden tevens de begrenzingen van kern- en beschermingszones aangegeven en (desgewenst) het voor de betreffende locatie(s) berekende keurprofiel en profiel van vrije ruimte.

Voor waterkeringen waarvoor (nog) geen legger is vastgesteld, wordt voor de beoordeling gebruik gemaakt van een standaard-keurprofiel conform Keur-artikel 2 lid 8, met een theoretische kruinbreedte van 3 meter of de werkelijke breedte van de kruin wanneer deze minder is, en taludhellingen van 1:3, 1:4 of 1:6 in ondergronden die respectievelijk uit overwegend klei, zand of veen bestaan. Daarnaast kan in bepaalde gevallen nog een steunberm nodig zijn (zie ook Achtergrondnota).

Binnen het keurprofiel mogen zich in principe geen waterkeringvreemde objecten bevinden, tenzij deze de stabiliteit vergroten. Het keurprofiel moet te alle tijden de garantie bieden dat de waterkering voldoende sterk en standzeker is en het waterkerend vermogen voldoende is gewaarborgd.

Vrijhouden kruin

Waterkeringen, waarbij in het geval van een calamiteit of doorbraak de gevolgschade (slachtoffers, economische schade) groot kan zijn, moeten te allen tijde bereikbaar zijn, in het bijzonder bij (dreigende) calamiteiten. Dit betekent, dat de waterkering met materieel moet kunnen worden bereikt.

Hiervoor moet een strook van tenminste 3 meter breed op de kruin van waterkerende dijklichamen worden vrijgehouden van obstakels, ook als die slechts tijdelijk aanwezig zijn. Bij waterkeringen met een kruinbreedte van minder dan 3 meter, moet de gehele kruin vrij zijn van obstakels (B).

4.1 Gegevens ten behoeve van de beoordeling

In bepaalde gevallen, met name bij ingrijpende ingrepen en activiteiten moet de initiatiefnemer (aanvrager ofwel beoogd vergunninghouder) op verzoek van de vergunningverlener van AGV aantonen, dat wordt voldaan aan bepaalde eisen. Hiertoe dienen de voor beoordeling noodzakelijk geachte gegevens aan AGV te worden verstrekt.

Het kan daarbij onder meer gaan om gegevens met betrekking tot:

1. de geometrie van de waterkering ter plaatse van het plan (lengte- en dwarsprofielen)

2. de aard en omvang van de activiteit;

3. de afmetingen en constructie van waterkeringvreemde elementen en van waterkerende kunstwerken en bijzondere constructies;

4. de opbouw van het dijklichaam en de ondergrond (door middel van sonderingen, boringen en dergelijke);

5. de grondwaterstand en waterspanningen in het dijklichaam en de ondergrond;

6. onderzoek en berekeningen (bijvoorbeeld sterkteberekeningen, stabiliteits- en zettingsberekeningen);

7. waar nodig aanvullend onderzoek (bijvoorbeeld faalkans- en betrouwbaarheidsanalyse).

Voor de beoordeling kan gebruikt worden gemaakt van de gegevens die beschikbaar zijn bij AGV. Aanbevolen wordt om voorafgaand aan het indienen van de aanvraag voor keurontheffing contact op te nemen met AGV om af te stemmen welke gegevens door de initiatiefnemer moeten worden verstrekt en van welke gegevens van AGV gebruik kan worden gemaakt. In deze beleidsnota is voor veel ingrepen aangegeven of en zo ja welk aanvullend onderzoek AGV noodzakelijk acht.

4.2 Deskundig advies

In de voorgaande paragraaf is reeds vermeld, dat door de initiatiefnemer (beoogd vergunninghouder) voor ingrijpende ingrepen en activiteiten moet worden aangetoond, dat wordt voldaan aan de eisen, die aan de waterkering worden gesteld.

Het aantonen, dat aan de eisen en normen wordt voldaan, is vaak specialistisch werk, waarvoor deskundigheid en ervaring noodzakelijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij grondmechanisch onderzoek en geotechnische en constructieberekeningen, die veelal (moeten) worden uitgevoerd met gebruikmaking van (geavanceerde) computerprogrammatuur.

De benodigde berekeningen dienen bij voorkeur te worden uitgevoerd door een (onafhankelijk) technologisch instituut of technisch advies- of ingenieursbureau.

Dit geldt in het bijzonder voor waterkerende grondlichamen, zowel op het gebied van veiligheidstoetsing als op het gebied van ontwerp. In de navolgende hoofdstukken is aangegeven wanneer deskundig advies noodzakelijk wordt geacht.

Onder een deskundige wordt verstaan iemand of een bedrijf of adviesbureau met aantoonbare en relevante kennis en ervaring op het betreffende vakgebied.

Indien bij AGV/Waternet twijfel bestaat over de deskundigheid van de betreffende adviseur dan kan expliciet gevraagd worden om dit aan te tonen.

4.3 Zwaarwegend maatschappelijk belang

Werken en activiteiten dienen bij voorkeur buiten het keurprofiel en het profiel van vrije ruimte te worden aangebracht of uitgevoerd. Bij blijvende of mogelijke aantasting van het keurprofiel of het profiel van vrije ruimte op plaatsen waar dit niet al is aangetast door reeds aanwezige bebouwing of andere werken, dient daarom sprake te zijn van een zwaarwegend maatschappelijk belang. Dit betekent dat het aanbrengen van de werken of de uitvoering van de activiteiten op een andere locatie niet mogelijk is, of tot aanzienlijk hogere maatschappelijke kosten leidt dan wel dat dit om andere redenen niet effectief is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij bepaalde kabels en leidingen.

Indien een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is en het advies van het waterschap voor de betreffende activiteit negatief is (watertoets) zal geen ontheffing worden verleend.

Als de provincie van mening is dat het om een zwaarwegend maatschappelijk belang gaat en om die reden de wijziging van het bestemmingsplan toch goedkeurt (ondanks het negatieve advies van het waterschap) zal het DB/AB zich uitspreken over de vraag of wel of geen ontheffing wordt verleend, en zo ja onder welke voorwaarden.

Als geen wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is dient de aanvrager voldoende te motiveren waarom de ingreep of activiteit op de betreffende locatie noodzakelijk is en wat de financiële en andere gevolgen zijn als deze niet of elders wordt uitgevoerd. Het Dagelijks Bestuur van AGV zal vervolgens beoordelen of zij deze motivatie voldoende acht.

De volgende criteria zijn uitgangspunt voor een beoordeling (door het Dagelijks Bestuur):

  • De ingreep vindt plaats in een dicht bebouwd deel van een waterkering in stedelijk gebied waar de bebouwing al geheel of gedeeltelijk binnen het Keurprofiel of profiel van vrije ruimte gelegen is.

  • Indien de ingreep plaats vindt op niet dicht-bebouwde delen van waterkeringen buiten stedelijk gebied dient:

    • Het project geïnitieerd te zijn door een overheid vanuit een maatschappelijke vraag en een regionaal belang te dienen, bijvoorbeeld regionale infrastructuur.

    • Het niet of elders uitvoeren van het project te leiden tot aanzienlijk hogere maatschappelijke kosten.

Wanneer niet aan deze criteria is voldaan wordt normaal gesproken negatief beslist op de ontheffingsaanvraag. Het Dagelijks Bestuur zal bij twijfel vragen om een aanvullend onderzoek door een in overleg met de initiatiefnemer aan te wijzen onafhankelijk deskundige ter onderbouwing van noodzaak en financiële en andere negatieve gevolgen. Dit onderzoek dient in dat geval op kosten van de initiatiefnemer te worden uitgevoerd.

4.4 Afschrijvingstermijn en kosten verwijderen werken

Waterkeringen moeten na verloop van tijd opgehoogd of versterkt (inclusief verbreding) worden wegens zetting van de ondergrond en van de waterkering zelf of vanwege een strengere normering. Daarnaast kunnen ook (ingrijpende) herstelwerkzaamheden aan de waterkering nodig zijn. In deze gevallen kan het noodzakelijk zijn dat op, in en langs de waterkering aanwezige werken zoals hekken, afrasteringen, straatmeubilair en kabels en leidingen, maar ook het wegdek van een op de kering gelegen weg, moeten worden verwijderd.

Wanneer een gerechtigde van werken er voor kiest om ontheffing aan te vragen om een werk in, op, of langs een waterkering aan te brengen dient hij zich er van bewust te zijn dat na verloop van tijd herstelwerkzaamheden aan de waterkering nodig kunnen zijn en dat de waterkering normaal gesproken eens in de 30 tot 50 jaar moet worden opgehoogd of versterkt. In gebieden met een erg slappe ondergrond kan dit soms zelfs al na 15 tot 20 jaar het geval zijn. Dit is verbonden aan de primaire functie van de waterkering. AGV is niet bereid om de meerkosten te dragen voor de gevolgen hiervan voor medegebruikers van waterkeringen omdat door de betreffende gerechtigden van de werken zelf gekozen is om deze werken op, in of langs een waterkering aan te brengen.

AGV gaat er vanuit dat de kosten voor verwijdering en eventuele vervanging en/of het terugbrengen van de werken in, op of langs een waterkering na herstel-, ophogings-, versterkings- of verbredingswerkzaamheden, voor rekening van de gerechtigde van het werk zijn (B).

In de ontheffing kunnen specifieke of afwijkende afspraken hierover worden vastgelegd, alsmede over de termijn waarop AGV denkt dat ophoging, versterking of verbreding nodig zal zijn. Het kan zo zijn dat de waterkering onverhoopt eerder opgehoogd, versterkt of verbreed moet worden, bijvoorbeeld ten gevolge van nieuwe strengere normen, kennis of inzichten.

AGV draagt alleen bij in de kosten van verwijdering, vervanging en eventuele herplaatsing van een werk als er recht op vergoeding bestaat conform de regels van de Regeling Nadeelcompensatie.

In nieuwe ontheffingen zal zowel de overeengekomen termijn als het vroegste jaar van mogelijke ophogings- en/of versterkingswerkzaamheden worden opgenomen.

Voor bestaande ontheffingen geldt dat wanneer er op het tijdstip van ophoging of versterking een periode van 20 jaar na aanleg van het werk verstreken is, er geen recht bestaat op enigerlei vergoeding. Een uitzondering geldt hierbij voor woonhuizen en bedrijfsbebouwing met een afschrijvingstermijn van meer dan 50 jaar (B).

AGV kan van de ontheffinghouder of gerechtigde eisen dat deze een werk dat is aangebracht in een waterkering aan het eind van de afschrijvings- c.q. levensduur of daarna op eerste aanzegging van AGV binnen een periode van 3 maanden op zijn kosten vervangt of verwijdert (B).

Voor wegen streeft AGV naar maatwerk met de betreffende wegbeheerders. In principe is het streven naar gelijktijdige ophoging en herstel van de waterkering en herstelwerkzaamheden aan de weg. De wegbeheerder is daarbij verantwoordelijk voor de kosten van verwijdering en vervanging van de weg en AGV voor de kosten van versterking en ophoging van het dijklichaam en de afwerking daarvan.  Dit tenzij hierover in het verleden andere afspraken zijn gemaakt die in een ontheffing of overeenkomst met AGV of een van zijn rechtsvoorgangers zijn vastgelegd.

Het waterschap heeft als taak om waterkeringen waterkerend te houden en zo nodig op hoogte te brengen en te versterken. De wegbeheerder heeft de taak om de weg te beheren en wanneer nodig te herstellen en te vervangen. In beide gevallen zijn hier aanzienlijk geldbedragen mee gemoeid. De intentie is dan ook om herstelwerkzaamheden aan de weg en de waterkering zoveel mogelijk gelijk op te laten lopen en de kosten naar evenredigheid te delen. Voor die gevallen waar ophoging of versterking noodzakelijk is terwijl de weg nog niet aan vervanging toe is zullen maatwerkafspraken moeten worden gemaakt. In principe geldt de Regeling Nadeelcompensatie ook voor wegen. De frequentie van verhoging en versterking van waterkeringen is afhankelijk van de “slapte” van de ondergrond. Dat geldt ook voor wegen. In dat kader kan het bij veenkaden noodzakelijk zijn om de weg en de waterkering na zo’n 15 jaar al op te hogen, te versterken en te herstellen. Het kan ook 20 jaar of langer duren bij een steviger ondergrond. Wanneer de weg er al 20 jaar ligt is er in ieder geval geen recht meer op nadeelcompensatie en is de wegbeheerder verantwoordelijk voor de kosten van vervanging van het weggedeelte. Waternet zal hier met de gemeenten de komende jaren maatwerkafspraken over maken. 

5 Grondroering en graven

5.1 Grondroering (spitten, ploegen) en graven tot 0,5 meter diep

Artikel 9 lid 3a : Het is verboden om op onverharde delen van de kruin en op onverharde steile taluds van waterkerende dijklichamen, en op onverharde flauwe taluds wanneer de kruinbreedte minder dan 4 meter is: (a)Te spitten, te ploegen of te graven of op andere wijze de grond te roeren.

Onder grondroering wordt verstaan het bewerken van de bovenlaag van de grond met een spade, ploeg of (ander landbouw)werktuig zonder dat er grond wordt verwijderd of afgevoerd. De geroerde grond blijft (nagenoeg) op dezelfde plaats aanwezig. Spitten gaat doorgaans tot zo’n 0,3 meter diep, ploegen tot 0,5 meter diep.

Door grondroering wordt de erosiebestendigheid van het maaiveld en de toplagen (ernstig) aangetast. Daarnaast wordt ook de waterdichtheid (met name ter plaatse van het buitentalud en de kruin) hierdoor zeer negatief beïnvloed.

Voor spitten en ploegen, alsmede het op andere wijze bewerken van de grond (grondroering, en graven), binnen het keurprofiel en op onverharde steile binnen- en buitentaluds van waterkerende dijklichamen wordt geen ontheffing verleend (B).

Voor grondroering op steile taluds - steiler dan 1:8 bij veendijken en steiler dan 1:4 bij overige dijklichamen - en binnen het deel van de kruin dat tot het keurprofiel behoort, wordt geen ontheffing verleend tenzij dit noodzakelijk is voor het aanbrengen van werken, kabels of leidingen, waarvoor ontheffing is verleend (zie de desbetreffende paragrafen).

Ook het hebben en houden van tuinen, bijvoorbeeld sier- of moestuinen is binnen het keurprofiel en op steile taluds niet toegestaan.

Voor het hebben of houden van een tuin of andere opstallen binnen het profiel van vrije ruimte, maar buiten het keurprofiel en op flauwe taluds kan ontheffing worden verleend onder voorwaarde dat de tuin en opstallen bij ophoging van de waterkering op aanzegging van AGV binnen een termijn van 3 maanden op eigen kosten worden verwijderd of ontruimd (B)(op grond van Keur-art. 7 lid 2).

AGV/Waternet zal inventariseren welke objecten, beplanting en werken op en langs waterkeringen een onacceptabel gevaar opleveren voor de stabiliteit van de waterkering of een belemmering vormen voor het onderhoud. Deze objecten, beplanting en werken zullen dan na schriftelijke aanzegging door AGV binnen een bepaalde termijn moeten zijn verwijderd.

5.2 Graven & ontgravingen

Artikel 9 lid 1-a-b-c: Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen en de kernzone van beschermende gronden

a. Te graven of grond te verwijderen.

b. Werken aan te brengen, te hebben, of te verwijderen die op een diepte van meer dan 0,5 meter in de ondergrond verankerd of gelegen zijn.

c. Sub a en b zijn niet van toepassing op werken in wateren, niet op het slaan van palen tot een diepte van 0,75 meter, en niet op het vervangen van bestaande werken op dezelfde plaats en diepte.

Onder ontgraving wordt verstaan het verwijderen van grond onder het maaiveld, zonder dit direct terug te brengen. Bij permanente ontgraving wordt de ontgraven grond niet terug gebracht, bij tijdelijke ontgraving wel. Soms niet volledig omdat er een werk is/wordt gebouwd of aangelegd dat een deel van de ruimte van de ontgraving inneemt.

Graven en ontgravingen zijn niet alleen binnen de kernzone van waterkeringen maar ook binnen de beschermingszones verboden. Graven is vaak noodzakelijk voor het aanbrengen van werken zoals palen, hekken, steigers en bebouwing, in dat geval worden bij het beoordelen van de aanvraag voor een ontheffing niet alleen de effecten van het graven bekeken, maar ook die van nut en noodzaak van het betreffende werk en de effecten van de blijvende aanwezigheid van het werk op de stabiliteit van de waterkering (zie de paragrafen over de betreffende werken).

In de kernzone, de taluds en een strook met een breedte van 5 meter ter weerszijden van de binnen- en buitenteen van onverharde delen van waterkerende dijklichamen en beschermingszones wordt  geen ontheffing voor graven en ontgravingen gegeven, tenzij dit noodzakelijk is voor het aanbrengen, verwijderen of vervangen van werken en hier ontheffing voor is/wordt verleend (B).

Een negatieve invloed van graven buiten de 5-meter-zone is mogelijk wanneer de ondiepe ondergrond gevoelig is voor het ontstaan van zandmeevoerende wellen (piping). Grondroering kan bij hoog buitenwater van invloed zijn op (buitendijkse) verplaatsing van het intredepunt van het buitenwater, waarbij onder het intredepunt wordt verstaan het contactpunt van het buitenwater met watervoerende zandlagen onder de waterkering. In dat geval zal ook buiten de 5-meter zone geen ontheffing voor bepaalde graafwerkzaamheden worden gegeven of kunnen daaraan bepaalde voorwaarden worden gesteld. 

5.3 Grondwateroverspanning nabij waterkeringen

Polders als de Watergraafsmeer en de polder Groot-Mijdrecht zijn diepe droogmakerijen. Het waterpeil in de Watergraafsmeer ligt bijvoorbeeld tot vijfeneenhalve meter onder NAP. Door de lage ligging van deze polders kan grondwater naar de oppervlakte komen, het zogenoemde kwelwater.

Naast de kwel door grondwater kan het eerste watervoerende pakket ook een kwelstroom veroorzaken. Dit wordt een wel genoemd. Vaak is dit, vanuit de diepte komende water (eerste watervoerende pakket) enigszins zilt. De drijvende kracht achter deze kwelstroom is de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket (zie figuur 4).

Welvorming

Welvorming wordt gestimuleerd door scheuren of perforaties in de bovenste grondlaag, of te wel deklaag. Wanneer deze deklaag wordt aangetast door scheuren of perforaties, sluit deze de onderliggende waterhoudende laag minder goed af neemt de kans op het ontstaan van wellen toe. Enkele wellen in de beschermingszone van de waterkering zullen de stabiliteit van de waterkering niet of nauwelijks beïnvloeden. Dit heeft voornamelijk een nadelig effect op de oppervlaktewaterkwaliteit in de polder (een te hoog chloride gehalte). Als er steeds meer wellen ontstaan kan, door verweking, de stabiliteit van de waterkering wel nadelig worden beïnvloed.

(Zie bijlage figuren.pdf voor Figuur 4 Grondwateroverspanning in diepe polders)

Opbarsting

In andere gevallen kan er sprake zijn van opbarsting. Indien de deklaag dunner wordt, bijvoorbeeld door het afgraven van grond(geen tegendruk), kan opbarsting van de deklaag ontstaan. De deklaag bepaalt de weerstand tegen opbarsten. In de beschermingszones maar ook daarbuiten, kan dit zeer grote negatieve effecten hebben op de stabiliteit van de waterkering. Deze situaties kunnen ontstaan bij:

  • afgraven, bijvoorbeeld bij het graven van sloten of tunnels;

  • vervorming van de ondergrond door ophoging of bemaling in diepere grondlagen;

  • grondonderzoek;

  • het aanbrengen van verticale drainage onder ophogingen;

  • het verwijderen van bemalingen;

  • het trekken van heipalen en damwanden;

  • grondzetting in z’n algemeenheid.

De meeste wellen komen voor in het oppervlaktewater, vooral op plaatsen met zandbanen en aan de rand van de polder met de grootste stijghoogtedruk. Op deze locaties is het opbarstinggevaar van de deklaag het grootst en kunnen gemakkelijk wellen ontstaan.

Om de hiervoor omschreven redenen zijn werkzaamheden zoals dieper graven dan 0,75 meter of 2 meter in respectievelijk beschermings- en buitenbeschermingszones, en het plaatsen van verticale drainage, enz. in diepe polders in het beheergebied niet altijd toelaatbaar.

5.4 Voorwaarden ontheffingverlening ontgravingen

Bij een tijdelijke ontgraving zijn vaak aanvullende maatregelen nodig om de standzekerheid van de grond naast de ontgraving (waaronder mogelijk de waterkering) te waarborgen tot het moment, dat de ontgraving weer wordt aan- of opgevuld.

Aan de aan- of opvulling van de ontgraving worden eisen gesteld om ervoor te zorgen, dat de inklinking van de grond na aanvulling zo gering mogelijk is en de grond na aanvulling weer in voldoende mate kan bijdragen aan de stabiliteit van de naastgelegen grond en de waterkering.

Een tijdelijke ontgraving wordt beoordeeld op basis van het keurprofiel. Een tijdelijke ontgraving hangt echter vaak samen met het bouwen of aanleggen van werken inclusief kabels en leidingen of het verwijderen daarvan(hoofdstuk 10), of het verwijderen van bomen (hoofdstuk 11).

Het aanleggen, vervangen of verwijderen van werken, inclusief kabels en leidingen, en permanente ontgravingen, wordt beoordeeld op basis van het (ruimere) profiel van vrije ruimte (B).

Algemene voorwaarden ontheffingverlening: Ontgravingen (B):

  • Bij ontgravingen binnen het keurprofiel of ontgravingen dieper dan 2 meter dient middels grondonderzoek en stabiliteitsberekeningen te worden beoordeeld of tijdens en na uitvoering van de ontgraving wordt voldaan aan de minimaal benodigde stabiliteits- of schadefactor (inclusief toetsing op weerstand tegen zandmeevoerende wellen).

  • Indien hieraan niet wordt voldaan, dient:

    • ofwel de ontgraving te worden verplaatst naar een zodanige afstand van de waterkering dat hieraan wel wordt voldaan;

    • danwel zodanige (tijdelijke) maatregelen te worden genomen, dat de standzekerheid is gegarandeerd.

  • Daartoe noodzakelijke in de grond verankerde hulpconstructies, keer- of damwanden, mogen niet meer worden verwijderd wanneer verwijdering tot problemen kan leiden voor de stabiliteit van de waterkering [1]. 

  • Bij permanente ontgravingen en het aanbrengen, vervangen of verwijderen van werken vindt de beoordeling plaats op basis van het profiel van vrije ruimte; bij (andere) tijdelijke ontgravingen op basis van het keurprofiel.

  • Zonder voorafgaande toestemming van de vergunningverlener of handhaver geen gebruik van machines op onverharde delen van het talud of de kruin, en geen machines parkeren op onverharde waterkeringen tijdens en in de nabijheid van de ontgraving.

  • Uitkomende grond (tijdelijk) op het horizontale maaiveld naast de waterkering zetten en niet, ook niet tijdelijk, zonder toestemming van de vergunningverlener of handhaver op de kruin of het talud van de waterkering deponeren.

Voor een ontgraving die alleen plaats kan vinden met behulp van een constructie - zoals een keer- of damwand - die constructief onderdeel van de waterkering worden, wordt uit het oogpunt van beheer, onderhoud, vervanging, inspectie alleen ontheffing verleend wanneer (B):

  • sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang;

  • mogelijke alternatieven leiden tot aanzienlijk hogere maatschappelijke kosten (zie §4.3).

Voorwaarden ontheffingverlening: Ontgravingen met steunconstructies (B):

  • Steunconstructies dienen een ontwerplevensduur te hebben die minimaal gelijk is aan de waterkering waarvan ze onderdeel uitmaken.

  • De steunconstructies moeten voldoen aan de TAW-eisen voor waterkerende constructies.

  • De kosten van onderhoud, vervanging en verwijdering zijn voor rekening van de vergunninghouder.

  • Steunconstructies dienen aan of na het einde van de in de ontheffing vastgestelde ontwerplevensduur op verzoek en aanzegging van AGV, op kosten van de vergunninghouder te worden vervangen.

  • Beoordeling standzekerheid tijdens en na ontgraving en van het ontwerp van de steunconstructies dient plaats te vinden door een deskundige. Bij de beoordeling mag gebruik worden gemaakt van de positieve invloed van driedimensionale effecten op de stabiliteit.

  • De minimaal benodigde stabiliteitsfactor wordt op verzoek van de aanvrager door AGV verstrekt.

5.5 (Sleuf)Ontgraving loodrecht op lengterichting dijklichamen

Bij ontgraving loodrecht op de lengterichting van een dijklichaam, binnen de waterkering zelf en/of de beschermingszone, gaat het meestal om ontgravingen ten behoeve van de aanleg van kabels en leidingen, inlaten, of uitstroomconstructies van gemalen. Soms gaat het om aanleg van horizontale drainage of graven (of verlengen) van een sloot of watergang loodrecht op de lengterichting van een waterkering.

Voorwaarden ontheffingverlening: Ontgravingen loodrecht op lengterichting waterkerende dijklichamen (B):

  • Aanbrengen van kabels en leidingen wordt alleen toegestaan wanneer ontheffing kan worden gegeven voor de aanleg van de kabels of leidingen en onder de daarvoor geldende voorwaarden (zie hoofdstuk 10). 

  • Bij sleufdieptes van minder dan 1 meter en een sleufbreedte van minder dan 0,50 meter is geen nader stabiliteitsonderzoek nodig.

  • Sleufontgravingen in de kruin van waterkeringen dienen gefaseerd te worden uitgevoerd, zodat nooit de gehele kruin is doorgraven.

  • De sleuf dient over de gehele lengte aan het eind van elke werkdag te worden aangevuld en verdicht.

Voorwaarden ontheffingverlening: Graven (kopse) sloten (B):

  • Het graven van een sloot binnen het profiel van vrije ruimte is niet toegestaan;

  • daarbuiten dient voor sloten breder dan 5 meter (waterlijn) door een deskundige aangetoond te worden dat de weerstand tegen het ontstaan van zandmeevoerende wellen na aanleg voldoende is en de stabiliteit van de waterkering niet wordt aangetast.

5.6 (Sleuf)Ontgraving parallel aan lengterichting dijklichamen

Bij een ontgraving parallel aan de lengterichting van de waterkering gaat het meestal om tijdelijke sleufontgraving ten behoeve van de aanleg van kabels, leidingen of horizontale drainage of een permanente ontgraving voor de aanleg van een nieuwe watergang.

Sleufontgravingen in de lengterichting in de kruin van de waterkering moeten zoveel mogelijk worden vermeden. Soms zijn ze echter niet te voorkomen, bijvoorbeeld voor nutsvoorzieningen voor aanwonenden of voor straatverlichting. Voor straatverlichting bestaan overigens alternatieven, waarbij geen kabels in de waterkering nodig zijn.

Voor een parallelle sleufontgraving ter plaatse van buitenkruin, of buiten- of binnentalud van directe waterkeringen wordt geen ontheffing verleend (B).

Grondroering of graafwerkzaamheden zijn hier vanwege eisen met betrekking tot erosiebestendigheid en waterdichtheid zeer ongewenst. Graven in het talud geeft daarnaast een te groot risico op deformatie en instabiliteit van het gedeelte van het talud boven de ontgraving. 

Voorwaarden ontheffingverlening: (Tijdelijke) Sleufontgraving binnenkruin (B):

  • Materiaal dat voor aanvulling wordt gebruikt goed verdichten.

  • Materiaal gebruiken dat zo min mogelijk water doorlaat (klei).

  • De afwatering van hemelwater op de waterkering mag niet worden belemmerd.

  • De aangevulde sleuf moet direct na aanvulling worden ingezaaid, zodat een erosiebestendige en aaneengesloten grasmat ontstaat.

Bij dergelijke sleufontgravingen bestaat het gevaar voor verzadiging van de sleuf na aanvulling, zeker in het geval van een kleidijk. De sleuf bevat na aanvulling geroerde grond, waarin zich gemakkelijk hemelwater vanaf de kruin van de dijk kan verzamelen. Indien de sleuf met water verzadigd raakt, kan dit leiden tot een hoge grondwaterstand in het gedeelte van de dijk, waar de grondwaterstand gewoonlijk relatief laag is. Een hoge grondwaterstand in het binnendijkse deel van de waterkering kan (zeker in het geval van een betrekkelijk steil binnentalud) aanleiding zijn voor afschuiving van het binnentalud. Hiervan zijn diverse praktijkvoorbeelden bekend. Dit geldt ook voor waterkering met een overbreedte ten opzichte van het keurprofiel.

Voorwaarden ontheffingverlening: Sleufontgravingen naast teen dijklichaam (B):

  • Deskundig advies is vereist om aan te tonen dat de stabiliteit tijdens de ontgraving voldoende is gewaarborgd. (De minimaal benodigde stabiliteitsfactor wordt op verzoek van de aanvrager door AGV verstrekt).

  • Stabiliteitsberekeningen uitvoeren conform het TAW-Rapport Waterkerende Grondconstructies.

Bij tijdelijke sleufontgraving mag:

  • gebruik worden gemaakt van voorzieningen of hulpconstructies om de stabiliteit van de dijk tijdens ontgraving te garanderen. Deze constructies mogen niet in de grond worden verankerd.

  • gefaseerd ontgraven ten behoeve van de standzekerheid: de lengte waarover de sleuf maximaal open mag liggen moet middels een berekening nader worden bepaald. 

  • de sleuf moet aan het einde van iedere werkdag volledig zijn aangevuld en verdicht [2].

  • schade door ontgraving en nazetting over een termijn van twee jaar, dient volledig door en ten laste van de vergunninghouder te worden hersteld.

  • uitkomende grond (tijdelijk) naast de sleuf op het horizontale maaiveld naast de waterkering zetten en slechts na toestemming van AGV (tijdelijk) op de kruin of het talud van de waterkering deponeren.

  • indien voldoende ruimte aanwezig is tussen teen (of steunberm) en sleuf, kan de uitkomende grond hier tijdelijk worden neergelegd.

Voorwaarden ontheffingverlening: Permanente ontgraving parallel aan lengterichting waterkerend dijklichaam (sloot of watergang)(B):

  • Alleen toegestaan buiten het profiel van vrije ruimte. 

  • Grondonderzoek en grondmechanische berekeningen en advies moeten aantonen op welke afstand uit de waterkering de stabiliteit tijdens ontgraving  in de toekomst voldoende is gegarandeerd [3]. 

  • Onderzoek, berekeningen en advies laten uitvoeren door een deskundige.

Bij (deels) gelijktijdig graven van een nieuwe en dempen van een bestaande watergang kan de stabiliteit van het talud van de nieuwe watergang en de waterkering in gevaar komen. In dat geval kan AGV een grondkerende constructie langs de nieuwe watergang voorschrijven (ontheffingsvoorwaarden zie hoofdstuk 14).

5.7 Aanvulling na tijdelijke ontgraving

Bij tijdelijke ontgravingen in of nabij een waterkerend dijklichaam is goede verdichting bij aanvulling van groot belang, zodat de grond weer (nagenoeg) dezelfde grondmechanische kwaliteiten krijgt als voor de ontgraving. Afhankelijk van de locatie wordt vaak zand of klei gebruikt. Bij tijdelijke ontgravingen kan vrijwel altijd “in den droge” worden aangevuld.

Voorwaarden ontheffingverlening: Aanvulling na tijdelijke ontgraving (B):

met zand:

  • laagdikte per keer afhankelijk van een nader te maken berekening;

  • per aangebrachte laag met trilplaat of trilwals verdichten tot verdichtingsgraad voorgeschreven in Standaard RAW-bepalingen (CROW, 2005).

met klei:

  • laagsgewijs aanbrengen en verdichten met voertuig met rupsbanden (luchtbanden of bak hydraulische graafmachine geven te weinig verdichting).

  • laagdikte per keer niet meer dan 0,40 meter, bij sleufaanvulling niet meer dan 0,2 meter.

  • juiste vochtgehalte: eisen verwerking en verdichting zie: TAW- Rapport Eisen Klei voor Dijken en TAW-Leidraad Ontwerpen Rivierdijken.

  • na aanvulling maaiveld zo spoedig mogelijk frezen en inzaaien (voor erosiebestendige grasmat).

Klei is moeilijker te verdichten dan zand. Voor optimale verdichting is het vochtgehalte van groot belang. Te droge klei blijft na aanvulling bestaan uit harde brokken met veel holle ruimten en een slechte waterdichtheid. Te natte klei verdicht niet goed, omdat de klei makkelijk vervormt en zich zijdelings verplaatst. Na opdroging ontstaan veel krimpscheuren en daarmee een slechte waterdichtheid.

5.8 Ontgravingen dieper dan 2 meter

Keur-art. 9 lid 1-a: Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen en de kernzone van beschermende gronden: te graven of grond te verwijderen.

Keur-art. 9 lid 7-c: Het is verboden om binnen de buitenbeschermingszone van waterkeringen: Ontgravingen te verrichten of de grondwaterstand te verlagen tot op een diepte van meer dan 2 meter onder maaiveld.

Diepe ontgravingen kunnen ook buiten de beschermingszone de veiligheid en standzekerheid van de waterkering in gevaar brengen. Bijvoorbeeld bij bouwputten of de winning van delfstoffen zoals klei en zand. Daarom zijn ontgravingen die dieper gaan dan 2 meter ook tot op een bepaalde afstand buiten de beschermingszone, ofwel in de buitenbeschermingszone, verboden. De breedte van de buitenbeschermingszone is afhankelijk van het waterkeringtype. Standaardbreedtes zijn vastgelegd in de tabel die behoort bij artikel 2 lid 9 van de Keur (zie §0). In de legger kan echter een locatie-specifieke afwijkende breedte zijn vastgelegd.

Omvangrijke ontgravingen zijn met name risicovol in pakketten met zeer slappe grondlagen (b.v. dikke veenlagen) en/of zettingsvloeiing-gevoelige gebieden. Een gebied is zettingsvloeiing-gevoelig als zich in het grondpakket losgepakte zandlagen bevinden die onder invloed van de ontgraving over een relatief groot gebied in beweging kunnen komen en tot instabiliteit van de waterkering kunnen leiden.

Voorwaarden ontheffingverlening: Ontgravingen dieper dan 2 meter (B):

  • De aanvrager dient met berekeningen aan te tonen dat het ontgravingtalud stabiel is.

  • Indien geen keurprofiel aanwezig is waarmee de ontgraving getoetst kan worden, dient met berekeningen te worden aangetoond dat de stabiliteit van de waterkering gewaarborgd blijft. berekeningen moeten volgens de vigerende leidraden voor macrostabiliteit en piping en heave (zandmeevoerende wellen) worden uitgevoerd.

  • Alle berekeningen moeten worden uitgevoerd door een deskundige.

  • Bij de ontheffingsaanvraag dienen dwarsprofielen te worden opgenomen, waarin ook het dijkprofiel is weergegeven.

  • Bij de aanvraag dient ook aandacht te worden besteed aan de wijze van uitvoering. De wijze van uitvoering is van belang omdat de werkzaamheden door trillingen verzakkingen van de dijk kunnen veroorzaken.

5.9 Grondwerkzaamheden in gesloten seizoen

Keur-art. 9: Alle bepalingen waarbij gegraven moet worden in waterkerende dijklichamen.

Voor grondwerkzaamheden aan waterkerende dijklichamen in het zogenaamde "gesloten seizoen" van 1 oktober tot 1 april wordt alleen ontheffing verleend wanneer deze niet direct van invloed zijn op de stabiliteit van de waterkering of wanneer de kwaliteit van de werkzaamheden niet negatief kan worden beïnvloed door de weersomstandigheden (meer informatie zie Achtergrondnota).

Bijvoorbeeld het plaatsen en verwijderen van een directieverblijf , het inrichten van een werk- of opslagterrein, het plaatsen of verwijderen van hekwerken, verwijderen van bomen en struiken (uitgezonderd het uitgraven van stronken) e.d. Ook het plaatsen/aanbrengen van beschoeiing is in het gesloten seizoen acceptabel, mits dit niet gepaard gaat met ontgravingen die een gevaar voor de standzekerheid van de waterkering kunnen opleveren. De voorwaarden voor werkzaamheden in het gesloten seizoen hebben voornamelijk betrekking op grondwerk aan waterkeringen zelf en in de beschermingszone van directe waterkeringen. Deze mogen principe niet in het gesloten seizoen mogen worden uitgevoerd.

Voorwaarden ontheffingverlening:  Grondwerkzaamheden aan waterkerende dijklichamen in gesloten seizoen (B):

Voor grondwerkzaamheden in het gesloten seizoen kan ontheffing worden verleend, mits wordt aangetoond, dat (B):

  • De stabiliteit van de waterkering te alle tijden - in het bijzonder tijdens de uitvoering van de werkzaamheden - volledig is gegarandeerd en dat hiervoor eventueel (extra) maatregelen voor worden genomen.

  • Het werkzaamheden betreft, waarvan de kwaliteit niet direct wordt bepaald door of samenhangt met het gesloten seizoen (slechte weersomstandigheden, grote kans op onwerkbare perioden en hoge waterstanden).

  • Geen extra of buitengewone schade of overlast te verwachten is als gevolg van het werken in het gesloten seizoen.

[1] trillingen, grondontspanning, het mogelijk ontstaan van zandmeevoerende wellen) of andersoortige problemen kan veroorzaken (kwelstroom, wateroverlast, schade aan opstallen in de omgeving e.d.).

[2] Deze lengte is in het algemeen kleiner naarmate de afstand van de sleuf uit de teen van de waterkering kleiner is. Is deze afstand beperkt, dan mag bijvoorbeeld de sleuf over een lengte van maximaal 5 meter worden ontgraven. Is de afstand groter, dan kan dit 10 of 15 meter zijn.

[3] macro- en microstabiliteit weerstand tegen ontstaan zandmeevoerende wellen (piping). Indien relevant ook erosiebestendigheid van voor- of boezemland en weerstand tegen zettingsvloeiing. De minimaal benodigde stabiliteitsfactor (macrostabiliteit) kan per waterkering en waterkeringtype verschillen en wordt op verzoek door de AGV verstrekt

6 Grondwateronttrekking, ophoging en demping

6.1 Onttrekking van grondwater

Keur-art. 9 lid 2-i: Onverminderd het bepaalde in lid 1 is het verboden binnen de kernzone en de beschermingszones van waterkerende dijklichamen: (i) grondwater te onttrekken.

Keur-art. 9 lid 5-c: Het is verboden om binnen de buitenbeschermingszone van waterkeringen: (c) ontgravingen te verrichten of de grondwaterstand te verlagen tot op een diepte van meer dan 2 meter onder maaiveld.

Onttrekkingen van grondwater nabij waterkeringen kan diverse redenen hebben. Vaak voorkomend is grondwaterstandsverlaging ten behoeve van bouw- en ontgravingsputten en van bodemsaneringen. Bij grondwateronttrekking kan gebruik worden gemaakt van horizontale drainage of verticale drainage. Horizontale drainage wordt meestal uitgevoerd tot een diepte van circa 1 à 2 meter door een drain in de ontgravingsput te leggen. Voor verticale drainage worden meerdere diepere filters of deepwells in de grond geplaatst.

De verlaging van de grondwaterstand door het onttrekken van het grondwater heeft tot gevolg dat de waterspanningen in de dijk afnemen en de korrelspanningen toenemen waardoor zetting van de dijk kan optreden. Hierdoor kan voor de waterkering een hoogtetekort ontstaan. De stabiliteit van de waterkering is doorgaans niet in het geding. De grondwateronttrekking kan, wanneer het niet gaat om veendijken, ook een gunstig effect op de macrostabiliteit en voorkomt dat er een uittredepunt voor piping ontstaat. Het effect van verticale drainage is groter omdat het beïnvloedingsgebied van verticale onttrekkingsfilters groter is.

Voorwaarden ontheffingverlening: Onttrekking van grondwater (B):

  • Bij de ontheffingsaanvraag dwarsprofielen opnemen, inclusief dijkprofiel en aangebrachte drainage voorzieningen. Daarnaast moeten uitvoeringsperiode en -wijze zijn beschreven.

  • Door een deskundige dient te worden aangetoond wat het effect is op de grondwaterstand binnen het beïnvloedingsgebied van de drainage.

  • De grondwateronttrekking dient bij voorkeur bij lage buitenwaterstanden plaats te vinden zodat de benodigde drainage minimaal is.

  • Binnen de beschermingszone moeten verticale drainagebuizen direct na het stoppen van de wateronttrekking verwijderd worden waarna de gaten met zwelklei moeten worden afgedicht. Dit is nodig om te voorkomen dat er een ongewenst intrede- en uittredepunten ontstaan waardoor piping kan ontstaan.

In de ontheffing worden ook voorwaarden gesteld aan de lozing van onttrokken grondwater. Dit mag alleen plaatsvinden in oppervlaktewater (rivieren en sloten) om erosie van het dijkprofiel te voorkomen. Voor lozing is wel een melding of vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren noodzakelijk. Voor overige voorwaarden voor lozing van grondwater wordt verwezen naar de Beleidsnota Inrichting, Gebruik en Onderhoud.

6.2 Ophoging

Keur-art. 9 lid 2-m: Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkerende dijklichamen: (m) de (water)bodem op te hogen met meer dan 0,2 meter grond.

Voor ophogingen met een hoogte tot 0,2 meter hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. 

Door het optreden van zettingen is het noodzakelijk om dijklichamen op te hogen, deze ophogingen vallen onder het onderhoud van het dijklichaam en zijn niet ontheffingplichtig. Daarnaast kan ophogingen plaats vinden met een tijdelijke of permanent karakter voor bijvoorbeeld de aanleg van een weg of pad, af- en toeritten of tijdelijke gronddepots. Het aanbrengen van ophogingen op de kruin en bepaalde locaties van het talud of in de beschermingszones kan een nadelige invloed hebben op de stabiliteit van de waterkering. Door het gewicht dat wordt aangebracht kan zetting en instabiliteit van de waterkering plaatsvinden. Er kan echter ook sprake zijn van een positieve invloed wanneer de ophoging het dijkprofiel plaatselijk vergroot of juist de stabiliteit verhoogt.

Algemene voorwaarden ontheffingverlening: Ophogingen (B):

  • Bij de ontheffingsaanvraag dient een situatietekening te worden aangeleverd en een dwarsprofiel waarin de hoogtes van de ophoging en de waterkering zijn opgenomen.

  • De functie en het gebruik van de ophoging dient te worden beschreven.

  • Tevens dienen fysische en chemische gegevens van het op te hogen materiaal te worden aangeleverd zodat kan worden nagegaan dat de ophoging stabiel is;

  • Bij ophogingen op een slappe ondergrond, zoals bij veengronden, dient met stabiliteitsberekeningen te worden aangetoond dat de ophoging de stabiliteit van de waterkering niet aantast.

Voordat met ophogingswerkzaamheden op en tegen een waterkering begonnen wordt, dient het maaiveld zo te worden bewerkt, dat een goede aansluiting met de nieuwe grond wordt verkregen, met name op bestaande taluds.

Vegetatie, zoals een grasmat, dient eerst te worden verwijderd, of gemaaid en gefreesd. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden (B):

  • Bij taluds met een helling van 1 : 2,5 of flauwer, kan worden volstaan met kort maaien van de grasmat en vervolgens opruwen door middel van frezen.

  • Bij steilere taluds de gehele grasmat verwijderen. Bij zeer steile taluds kan het zelfs noodzakelijk zijn om inkassingen te maken, om te voorkomen dat een glijvlak ontstaat.

  • Bij aanvulling en ophoging onderwatertaluds en sloten of watergangen eerst de aanwezige vegetatie en de eventueel aanwezige bagger- of sliblaag verwijderen, zodat de aanvulling goed aansluit op de vaste bodem.

6.3 Demping of verondieping van wateren binnen beschermingszones

Keur-art. 9 lid 2-m: Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkerende dijklichamen de (water)bodem op te hogen met meer dan 0,2 meter grond.

Algemene regels voor demping van wateren zijn opgenomen in de beleidsnota Inrichting, Gebruik en Onderhoud. Daarnaast gelden de volgende aanvullende regels wanneer de demping plaats vindt binnen de beschermingszone van een waterkerend dijklichaam.

Aanvullende voorwaarden ontheffingverlening: Demping of verondieping van wateren binnen beschermingszones (B):

  • Voor het dempen eerst de baggerlaag verwijderen zodat het aanvulmateriaal aansluit op de vaste waterbodem.

  • Dempingsmateriaal behoeft goedkeuring door AGV, vanwege toekomstige verbeteringswerken of belemmeringen: aanvulling met zand of klei is niet bezwaarlijk.

  • Bij demping van een teen- of bermsloot kan het voor de afvoer van hemelwater vanaf de kruin, het talud en de (steun)berm van de waterkering en het naastgelegen perceel noodzakelijk zijn om een greppel of horizontale drainage aan te brengen.

  • De vergunninghouder is verantwoordelijk voor het onderhoud hiervan tenzij drainage alleen noodzakelijk is voor de standzekerheid van de waterkering.

  • De gevolgen van de demping voor het zettingsproces van de waterkering dienen op verzoek van AGV te worden bepaald (berekend) door een deskundige.

Indien de demping een relatief groot wateroppervlak nabij een waterkerend dijklichaam betreft, kan bij aanwezigheid van slappe en (sterk) samendrukbare grondlagen door spanningsspreiding in de ondergrond zetting van de waterkering optreden. AGV behoudt zich het recht voor om aanvullende eisen te stellen ter (financiële) compensatie van de zetting van de waterkering, die het gevolg is van de demping. De waterkering kan door de extra zetting namelijk eerder dan gepland aan groot onderhoud (op hoogte brengen) toe zijn. 

7 Beweiden, maaien en bemesting

Keur-art. 6 lid 5-e: De onderhoudsplichtigen voor gewoon onderhoud van waterkeringen dragen in ieder geval zorg voor: het door maaien of begrazing kort houden van de grasmat: waterkeringen die niet worden beweid dienen daartoe minimaal twee keer per jaar, maar niet vóór 15 juni en niet na 15 oktober, te worden gemaaid en het maaisel dient binnen 8 dagen te worden verwijderd.

In het AGV-gebied hebben veel "groene" waterkeringen een grasmat op de taluds en vaak ook op de kruin. Deze grasmat speelt een belangrijke rol in de erosiebestendigheid. Een goede erosiebestendigheid is van groot belang. Aan de hoogwaterzijde en op de kruin vanwege mogelijke golfbelasting  en voor het binnentalud ter voorkoming van uitspoeling bij overloop en/of overslag en bij extreme neerslag. De mate waarin erosie kan optreden hangt ook af van de steilheid van het talud, het dijkmateriaal op de taluds, en de kruin.

Om een erosiebestendige grasmat te verkrijgen is goed onderhoud van de grasmat van belang. Een hoge erosiebestendigheid van de grasmat wordt bereikt bij een (gras)soortenrijke grasmat en een gevarieerde doorworteling van de toplaag van de waterkering. Een goede en gevarieerde doorworteling werkt als een grondwapening, die de gronddeeltjes bij (golf)belasting goed bij elkaar houdt.

Uit onderzoek is gebleken dat de meest soortenrijke en erosiebestendige grasmat wordt verkregen door enkele malen per jaar te hooien en beperkt (periodiek) te beweiden met uitsluitend schapen. Het is belangrijk om het maaisel binnen 8 dagen af te voeren. Wanneer het maaisel niet tijdig wordt afgevoerd sterft de grasbegroeiing namelijk door verstikking.

Deze verplichtingen zijn daarom middels Keur-artikel 6 lid 5-e opgelegd.

7.1 Beweiding

Keur-art. 9 lid 4: Onverminderd het bepaalde in lid 1, 2 en 3 is het verboden om op primaire en secundaire waterkerende dijklichamen:

a.  Dieren te weiden, te houden, of te laten lopen, in de periode van 15 oktober tot 15 april.

b. De ter bescherming van de waterkering aanwezige grasmat, beplanting of andersoortige (oever)bescherming te beschadigen.

Keur-art. 8 lid 2: Het Dagelijks Bestuur kan gerechtigden van percelen op waterkeringen die worden gebruikt voor het houden van dieren beperkingen opleggen ten aanzien van type en aantallen dieren en de wijze van beweiding.

Naarmate meer beweiding plaatsvindt wordt de grassoortenrijkdom minder en de kwaliteit van de doorworteling slechter. Op intensief beweide waterkeringen is zowel de erosiebestendigheid als de doorworteling van de toplaag matig tot slecht. Er kunnen ook open plekken in de grasmat ontstaan en vertrapping van de grasmat optreden. Dit geldt met name bij beweiding door groot vee zoals paarden en runderen. De schade is groter naarmate het talud steiler is. AGV/Waternet kan daarom op grond van Keur-art. 8 lid 2 gerechtigden van percelen op waterkeringen beperkingen opleggen wat betreft beweiding, zoals het type en het aantal stuks vee.

Beperkingen aan de wijze van beweiding zullen alleen worden opgelegd wanneer het hoogheemraadschap constateert dat de waterkering, de grasmat of oevervegetatie lijkt te zijn of te worden beschadigd door beweiding (B).

Indien zich langs de buitenzijde van een directe waterkering een natuurlijke oeververdediging langs de (tussen)boezem bevindt zoals rietbegroeiing kan Waternet de gebruiker verplichten een afrastering aan te brengen om de oeverbescherming te beschermen tegen vertrapping en vraat door dieren. De afscherming of afrastering mag de bereikbaarheid van de kruin van de waterkering niet belemmeren (B).

7.2 Bemesting van waterkeringen

Keur-art. 9 lid 4-c: Onverminderd het bepaalde in lid 1, 2 en 3 is het verboden om op primaire en secundaire waterkerende dijklichamen: (c) Meststoffen te brengen of te gebruiken op de kruin, op het buitentalud en, voorzover de kruin smaller is dan 4 meter, op steile binnentaluds.

Een hoge erosiebestendigheid van de grasmat wordt bereikt bij een grote soortenrijkdom (zie §7.1). Hiervoor is een voedselarme bodem nodig. Bemesting van de bodem zorgt voor voedselrijke grond en is daarom op grond van het bepaalde in de Keur niet toegestaan.

Omdat een goede erosiebestendigheid van de kruin en de taluds belangrijk is, wordt geen ontheffing gegeven voor bemesting (B).

Een belangrijke rol speelt ook dat in voedselrijke grond - zeker boven het grondwaterniveau - veel wormen en als gevolg daarvan veel mollen voorkomen. Mollen brengen door hun mollengangen schade toe aan de waterkering. Door de mollengangen kan bij hoge waterstanden een waterstroom door de waterkering ontstaan, die gronddeeltjes meespoelt en tot ernstige schade kan leiden, zeker als in de kering ook andere dierlijke graverij voorkomt  (bijvoorbeeld door muskusratten). Mollen tasten door hun molshopen ook de grasmat aan, hetgeen de erosiebestendigheid vermindert. Om waterkeringen zo onaantrekkelijk mogelijk te maken voor mollen, is het dus eveneens van belang om dijklichamen zo min mogelijk te bemesten.

8 Ontheffingen voor bodemonderzoek

Er vindt regelmatig bodemonderzoek in en/of nabij waterkeringen plaats. Het gaat om grondonderzoek in de vorm van sonderingen, (verticale) boringen en proefheiingen of seismisch onderzoek, waarbij springladingen of andere trillingsbronnen worden gebruikt.

Voor meer informatie over bodemonderzoek en de mogelijke gevolgen daarvan voor waterkeringen wordt verwezen naar de Achtergrondnota.

Algemene voorwaarden: Bodemonderzoek (B):

  • Voor uitvoering eerst aan de hand van grondwaterkaarten (waarop vermeld te verwachten stijghoogten in watervoerende lagen) nagaan of er problemen kunnen worden verwacht als gevolg van potentiaalverschillen.

  • Wanneer er een mogelijke verbinding kan ontstaan tussen het buitenwater en het watervoerend pakket onder de afsluitende laag, is het uitvoeren van grondonderzoek verboden bij een hogere buitenwaterstand dan normaal.

  • Boorgaten in slechtdoorlatende grondlagen moeten direct na het onderzoek waterdicht worden opgevuld en afgesloten. Bij aanvulling is goed toezicht op de uitvoering noodzakelijk.

  • Voor het dichten van boor- en sondeergaten wordt verwezen naar de TAW-leidraad bij bodemonderzoek in en nabij waterkeringen.

  • Spuitboringen zijn niet toegestaan.

8.1 Exploratieboringen

Keur-art. 9 lid 6: Het is verboden om exploratieboringen (ten behoeve van het opsporen van delfstoffen) uit te voeren of gebruik te maken van explosieven of andere trillingsbronnen t.b.v. seismisch onderzoek binnen een afstand van:

• 500 meter vanuit de teen van primaire en directe secundaire waterkerende dijklichamen;

• 300 meter vanuit de teen van indirect secundaire waterkerende dijklichamen.

Bij exploratieboringen worden één of meerdere gaten diep in de grond gemaakt om grondmonsters te nemen. Het grootste gevaar is vloeistof of gas vanuit een diepere grondlaag met kracht via het boorgat omhoog komt. Dit wordt een “blow-out” genoemd. Dit kan ook gebeuren in afgewerkte putten. Als gevolg van een “blow-out” kunnen evenwichtsverstoringen in de grond ontstaan, waardoor schade aan waterkeringen kan optreden en slecht doorlatende grondlagen in de nabijheid van waterkeringen kunnen worden verstoord of vernield. Daarnaast kunnen verontreinigingen optreden waardoor de grasmat op de waterkering kan worden aangetast Infiltratie van olie in de grond kan ook een sterke afname van de sterkte (schuifweerstand) van de grond veroorzaken met als mogelijk gevolg instabiliteit van de waterkering.

Om voornoemde redenen wordt  géén ontheffing verleend voor exploratieboringen binnen een afstand van (B):

  • 500 m uit de teen van primaire en directe secundaire waterkerende dijklichamen

  • 300 meter uit de teen van indirecte secundaire waterkerende dijklichamen (inclusief zomerkaden).

Indien een exploratieboring binnen de genoemde afstanden van een waterkering toch noodzakelijk wordt geacht, zal nader onderzoek, uitgevoerd door een deskundige, moeten aantonen dat dit geen gevaar voor de waterkering oplevert (B).

Schade aan waterkeringen als gevolg van exploratieboringen dient door de houder van de ontheffing zo spoedig mogelijk te worden hersteld (B).

8.2 Seismisch onderzoek

Seismisch bodemonderzoek wordt voornamelijk toegepast voor de opsporing van de delfstoffen aardolie en aardgas. Meestal wordt hiertoe een spring- of puntlading op tientallen meters diepte tot ontploffing gebracht. Behalve explosieven worden voor het opwekken van trillingen ook andere trillingsbronnen gebruikt. De bekendste zijn de “airgun” en vibratoren.

Trillingen, schokgolven en eventueel kratervorming kunnen nadelige gevolgen hebben voor de stabiliteit van waterkeringen.

Kratervorming gaat gepaard met het ontstaan van een grote zone waarin de grond een plastische vervorming ondergaat. Er kunnen tevens waterafsluitende grondlagen worden verstoord of doorbroken, met als mogelijk gevolg instabiliteit en het ontstaan van zandmeevoerende wellen.

Daarnaast kan bij het gebruik van explosieven, maar ook bij niet explosief opgewekte trillingen, de draagkracht van de grond verminderen. Hierdoor neemt de sterkte (schuifweerstand) van de grond af, waardoor instabiliteit kan optreden. Bovendien kunnen trillingen zettingen veroorzaken door verdichting van de grond.

Vanwege de mogelijke gevolgen van het gebruik van explosieven en andere trillingsbronnen voor de stabiliteit van waterkeringen, wordt geen ontheffing verleend voor het gebruik hiervan binnen een afstand van (B):

  • 100 meter uit de teen van primaire en directe secundaire waterkerende dijklichamen;

  • 50 meter uit de teen van indirecte secundaire en van tertiaire waterkerende dijklichamen (polderkaden).

In de zone van 100 tot 300 meter uit de teen van primaire en directe secundaire waterkeringen. en van 50 tot 150 meter uit de teen van indirecte secundaire waterkeringen en polderkaden kan in gebieden met een "sterke" ondergrond, buiten het gesloten seizoen en buiten perioden van hoger water dan normaal, ontheffing worden verleend voor het gebruik van de volgende onderzoeksmethoden (B):

  • springstoffen: tot maximaal 1 kg TNT equivalent;

  • airgun: tot een totale inhoud van de cilinders van 15 liter en een druk van 150 bar;

  • vibratoren: tot een 10 s “sweep” met een massa van 1000 kg.

In zettingsvloeiing-gevoelige gebieden (waar losgepakte zandlagen voorkomen) en in gebieden met dikke pakketten zeer slappe lagen (veenlagen met een dikte van meer dan 5 meter) is nader onderzoek vereist door geotechnisch specialisten met aantoonbare kennis op dit gebied (B).

In de periode van 1 oktober tot 1 april, en bij waterstanden van meer dan 20 cm boven het streefpeil, is geen seismisch onderzoek in de nabijheid van directe waterkeringen toegestaan (B).

Schade aan waterkeringen ten gevolge van seismisch onderzoek dient door de houder van de ontheffing zo spoedig mogelijk te worden hersteld (B).

8.3 Boringen en sonderingen - algemene voorwaarden

Keur-art. 9 lid 1-e: Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen en de kernzone van beschermende gronden: Boringen en sonderingen uit te voeren zonder dit vooraf te melden bij het hoogheemraadschap.

Het is verplicht om boringen en sonderingen minimaal 6 weken van te voren te melden bij het hoogheemraadschap middels een (via Internet) op te vragen formulier.

Voor het uitvoeren van boringen en sonderingen, en het plaatsen van waterspanningsmeters gelden de volgende voorwaarden (B):

  • voertuigen op een waterkering met een kruinbreedte van meer dan 4,0 m mogen niet zwaarder zijn dan 20 ton;

  • voertuigen op een onverharde waterkering met een kruinbreedte van meer dan 3,0 m mogen niet zwaarder zijn dan 12 ton, is de kruinbreedte minder dan 3,0 m dan mogen deze voertuigen niet zwaarder zijn dan 2 ton;

  • verankering van de sondeer- en boorstelling is niet toegestaan;

  • wanneer moet worden voorgegraven dient de terug te brengen grond goed verdicht te worden;

  • de boor- en sondeergaten dienen met zwelklei te worden afgedicht;

  • waterspanningsmeters en peilbuizen moeten goed afgewerkt (b.v. onder maaiveld) en gemarkeerd worden zodat geen schade aan maaimachines en dergelijk kan ontstaan;

  • schade (b.v. aan grasland) is voor rekening van de uitvoerder van het grondonderzoek;

  • de peilbuizen en waterspanningsmeters dienen na de meetperiode te worden verwijderd evenals uitzetpiketten e.d.;

  • ten tijde van een verhoogde (tussen)boezemwaterstand van streefpeil + 0,20 m mogen alleen handboringen en handsonderingen worden uitgevoerd;

  • een belangrijk criterium is als de grondwaterdruk in een watervoerende laag in de ondergrond hoger is (> 0.50 m) dan de hoogte van het aanwezige maaiveld. Indien dit criterium aan de orde is dan is een keurontheffing noodzakelijk.

9 Beoordelen overige activiteiten

9.1 Schepen, drijvende voorwerpen of inrichtingen

Keur-art. 9, lid 2-a: Het is verboden om binnen de kernzone en de beschermingzones van waterkerende dijklichamen: (a) Schepen en drijvende voorwerpen of inrichtingen langs niet beschoeide oevers van waterkeringen af te meren.

Schepen en andere drijvende voorwerpen zoals woonboten kunnen tijdelijk of permanent in een dijklichaam worden verankerd door palen of pinnen die met een touw of kabel aan het schip of voorwerp worden bevestigd. Bij golfbewegingen zal het schip aan de bevestiging trekken. Het is daarom erg belangrijk dat de paal voldoende stevig in de ondergrond is verankerd dat deze niet losgetrokken kan worden. Dan kan namelijk de stabiliteit van de waterkering in gevaar komen omdat er ofwel een mogelijk intreepunt voor piping ontstaat, dan wel het dijktalud of de dijkbekleding beschadigd raken.

Voor tijdelijke aanmeervoorzieningen wordt geen toestemming verleend, er dient zo veel mogelijk gebruik gemaakt te worden van de bestaandevoorzieningen (B).

Algemene voorwaarden: Ontheffingverlening afmeervoorzieningen (B):

  • Bij de ontheffingsaanvraag dient de noodzaak van de afmeervoorziening op de betreffende locatie te worden onderbouwd;

  • Middels een situatietekening en een dwarsprofiel dient te worden aangetoond dat de voorziening niet binnen het profiel van vrije ruimte voor toekomstige dijkversterking  is gelegen.

  • Indien de voorzieningen zijn gelegen in de beschermingszone of kernzone, dient met berekeningen te worden aangetoond dat ze geen negatieve invloed hebben op de stabiliteit van de waterkering.

9.2 Voorwerpen, materialen of stoffen deponeren

Keur-art. 9 lid 2-b-d: Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkerende dijklichamen:(b) voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan; (d) zich van afval te ontdoen.

Het deponeren van voorwerpen, materialen of stoffen en afval is ruim geformuleerd. Het kan onder meer gaan om uiteenlopende zaken als de al dan niet tijdelijke opslag van mest, grond, bouwstoffen, maar ook om wrakken, (oud) ijzer en hout, boomresten en andere voorwerpen.

Er wordt geen ontheffing verleend voor het al dan niet tijdelijk opslaan of deponeren van voorwerpen, materialen, stoffen of afval, tenzij de aanvrager van een ontheffing op voor AGV bevredigende wijze kan aantonen dat de opslag of het deponeren nodig is voor werken ter plaatse en opslag elders niet mogelijk is (B).

De reden voor dit verbod is dat gewicht op de waterkering en in de beschermingszones kan leiden tot zetting of instabiliteit van de waterkering. Daarnaast kan de grasmat, en de erosiebestendigheid van de waterkering, door de opslag of het deponeren van afval, voorwerpen, materialen en stoffen worden aangetast.

9.3 Het maken van open vuur

Keur-art. 9 lid 2-c: Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkerende dijklichamen: open vuur te maken.

Door het maken van open vuur kan schade optreden aan de grasmat en de oeververdediging, die beide van belang zijn voor de erosiebestendigheid van de waterkering. Wellicht minder bekend, maar niet minder belangrijk is, dat veen zeer brandbaar is, zeker in tijden van droogte.

Open vuren in de nabijheid van tussenboezemwaterkeringen (veendijken) door veenbrand, kunnen met name in perioden van droogte, grote schade en gevaar opleveren.

Er wordt geen ontheffing verleend voor het maken van open vuur binnen de kernzone, op taluds en steunbermen en tot 10 meter uit de teen van waterkerende dijklichamen (B).

Bij tussenboezemwaterkeringen wordt vanwege de brandbare veenondergrond, ook geen ontheffing verleend in de rest van de beschermingszones (B).

9.4 Plaatsen van tenten, caravans, woonwagens e.d.

Keur-art. 9 lid 2-e: Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkerende dijklichamen: tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen.

Het plaatsen van tenten, caravans, woonwagens e.d. is op de waterkering (kruin, taluds en steunbermen) niet toegestaan. Door plaatsen van tenten, caravans, woonwagens e.d. wordt de grasmat op de waterkering aangetast en verstikt en kan door vertrapping en wielsporen schade aan taluds optreden. Genoemde activiteiten gaan veelal ook gepaard met ongewenste nevenactiviteiten, zoals het ingraven en aanleggen van nutsvoorzieningen, de aanleg van tuintjes enz.

Voor het plaatsen van tenten, caravans, woonwagens en dergelijke binnen de kernzone en binnen de beschermingszones tot een afstand van 5 meter uit de teen van de waterkering wordt  géén ontheffing verleend (B).

Ook op locaties, waar (tijdelijke) plaatsing van tenten, caravans e.d. problemen voor de veiligheid (bijvoorbeeld in het voorland van primaire waterkeringen) en bereikbaarheid van de waterkering kunnen opleveren wordt geen ontheffing verleend.

Voor plaatsing van verrijdbare objecten als caravans en woonwagens binnen de beschermingszones op een afstand van minimaal 5 meter uit de teen, kan ontheffing worden verleend wanneer het terrein hiervoor geschikt is gemaakt door dit te voorzien van verwijderbare elementenverharding (straatstenen, tegels, maar geen asfaltverharding) (B).

Verwijdering van tenten, caravans en woonwagens e.d voor de uitvoering van waterstaatkundige taken dient op eerste aanzegging van het waterschap plaats te vinden (B).

9.5 Evenementen

Keur-art. 9 lid 2-f: Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkerende dijklichamen: evenementen te organiseren.

Het begrip evenement is niet van toepassing op activiteiten die gerekend kunnen worden tot het normale gebruik van voorzieningen op waterkeringen, zoals een fietstocht op een rijweg op de kruin of een steunberm, een wandeltocht op een wandelpad op de waterkering, vissen op vissteigers langs de waterkering en dergelijke. Zolang het evenement zich beperkt tot het deel van de waterkering of de beschermingszone, waar het nevengebruik is toegestaan en hiervoor voorzieningen aanwezig zijn, is geen ontheffing nodig.

Ontheffing voor overige evenementen kan alleen worden verkregen indien de aanvrager op voor AGV bevredigende wijze kan aantonen, dat deze niet zullen leiden tot mogelijke schade aan de waterkering (bijvoorbeeld schade aan de grasmat, schade aan de oeververdediging of oeverbegroeiing)(B).

In het kader van evenementen mogen op of in de waterkering geen (tijdelijke) objecten worden aangebracht, zoals palen, hekwerken en dergelijke (B).

Vooral bij directe waterkeringen is extra aandacht nodig voor evenementen, die buiten de waterkering plaatsvinden, maar die door toeschouwers (bij voorkeur) vanaf de waterkering worden gadegeslagen, bijvoorbeeld evenementen op het (boezem)water.

Schade aan de waterkering moet door en ten laste van de initiatiefnemer of organisator c.q. vergunninghouder zo spoedig mogelijk na afloop van het evenement worden hersteld (B).

9.6 Explosiegevaarlijk materiaal

Keur-art. 9 lid 2-j: Onverminderd het bepaalde in lid 1 is het verboden binnen de kernzone en de beschermingszones van waterkerende lichamen explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.

Keur-art. 9 lid 6-b: Het is verboden binnen de buitenbeschermingszone van waterkeringen explosiegevaarlijk materiaal en explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben, te wijzigen of te vernieuwen indien de verstoringszone hiervan reikt tot binnen de beschermingszone.

Bij het optreden van een explosie kan beschadiging van het waterkerend dijklichaam optreden maar ook door de trillingen kunnen negatieve effecten op de stabiliteit van de dijk optreden.

Het is daarom te alle tijden verboden om explosiegevaarlijk materiaal (zoals vuurwerk) te gebruiken binnen de kern- en beschermingszones van waterkerende dijklichamen en tot op een afstand van 100 meter vanuit de begrenzing van de kernzone indien de verstoringzone reikt tot binnen de beschermingzone. Dit zelfde geldt voor explosiegevaarlijke inrichtingen (zoals vuurwerkhandels en tankdepots). Buiten het gebied dat 100 meter vanaf de kernzone ligt is het toegestaan om explosiegevaarlijk materiaal en inrichtingen te hebben.

Er wordt geen ontheffing verleend voor het hebben van explosiegevaarlijk materiaal en inrichtingen binnen de kernzone en beschermingszones van waterkerende dijklichamen (B).

Bij het voornemen om explosiegevaarlijk materiaal of een explosiegevaarlijke inrichting te hebben buiten de beschermingszone maar binnen 100 meter van de kernzone dient door een deskundige te worden aangetoond dat de verstoringszone niet reikt tot binnen de beschermingszone.

9.7 Werkzaamheden die trillingen kunnen veroorzaken

Keur-art. 9, lid 2-k: Onverminderd het bepaalde in lid 1 is het verboden binnen de kernzone en de beschermingszones van waterkerende dijklichamen heiwerk en dergelijke te verrichten.

Keur-art. 9, lid 6-d Het is verboden om binnen de buitenbeschermingszone van waterkeringen: (d) Heiwerk te verrichten.

Er zijn een groot aantal werkzaamheden waarbij trillingen kunnen worden veroorzaakt zoals het verrichten van heiwerk en het slaan van damwanden, het uitvoeren van seismisch onderzoek en het uitvoeren van exploratieboringen. Voor seismisch onderzoek en exploratieboringen wordt verwezen naar hoofdstuk 8.

Trillingen kunnen tot een vermindering van de draagkracht van de grond en daarmee instabiliteit van de waterkering leiden. Ook kan zetting worden veroorzaakt met verdichting van de grond als gevolg. Een neveneffect is dat waterscheidende lagen kunnen worden geperforeerd waardoor eveneens de stabiliteit van de waterkering kan worden aangetast. Verder kan kwel ontstaan of verergeren en kunnen zandmeevoerende wellen achter de waterkering ontstaan indien de afsluitende laag daar niet of onvoldoende aanwezig is (bijvoorbeeld bij de aanwezigheid van een sloot).

Voor heiwerk bestaan geen TAW-richtlijnen. Uit een korte verkennende literatuurstudie blijkt dat er geen goede grenzen zijn te noemen. Daarom is heien zonder ontheffing ook in de buitenbeschermingszones verboden. Daarbinnen moet altijd met berekeningen worden aangetoond dat de trillingen door heiwerk geen schade aan de waterkering veroorzaakt.

Voorwaarden ontheffingverlening: Veroorzaken trillingen (B):

Aangetoond moet worden dat:

  • de werkzaamheden absoluut noodzakelijk zijn en niet op een andere wijze of andere plaats uitgevoerd kunnen worden.

  • dat de stabiliteit van de waterkering niet in gevaar komt met inachtname van toepassing van bepaalde funderingstechnieken, door middel van een overzichttekening, dwarsprofielen en stabiliteitsberekeningen uitgevoerd door een deskundige.

  • Indien van toepassing dient ook een beschrijving en berekening van de vervangende waterkeringen (zoals damwanden en L-muren) te worden opgenomen in de ontheffingsaanvraag.

  • Het is niet toegestaan om palen met vergrote paalvoet te gebruiken omdat hiermee een grotere kans bestaat op het ontstaan van holle ruimten tussen de verschillende grondlagen. Alleen geprefabiceerde palen mogen worden toegepast.

10 Kabels en leidingen

Keur-art. 9 lid 1-d: Onverminderd het bepaalde in lid 1 is het verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen en de kernzone van beschermende gronden kabels, mantelbuizen, draden of leidingen aan te leggen, te hebben, te vernieuwen of op te ruimten.

Keur-art. 9 lid 5-a: Het is verboden binnen een afstand van 100 meter vanuit de begrenzing van de kernzone van primaire en secundaire waterkerende dijklichamen, drukleidingen te leggen, te hebben te wijzigen en te vernieuwen, indien de verstoringszone van deze drukleidingen (volgens NEN3651) of een deel hiervan reikt tot binnen de beschermingszone.

De veelal lange aaneengesloten vrije waterkeringgronden zijn aantrekkelijk voor de aanleg van nutsvoorzieningen. Ook de aanwezigheid van bebouwing of woonschepen langs de waterkering is een reden om kabels en leidingen aan te brengen. Het leggen van kabels en leidingen kan een negatief effect hebben op het waterkerend vermogen van een waterkering.

Invloed kabels en leidingen op de stabiliteit van de waterkering

Kabels en leidingen kunnen de stabiliteit van de waterkering op de volgende manieren beïnvloeden:

  • Door explosie van gasleiding of breuk van (hoge)(druk)vloeistofleidingen kan een erosiekrater of een verwekingszone ontstaan met nadelige gevolgen voor de stabiliteit en de erosiebestendigheid.

  • Langs leidingen die slecht doorlatende lagen doorsnijden kan piping ontstaan. Dit kan ook ontstaan door zettingsverschillen bij de aansluiting van leidingen op gebouwen. Ook kan achterloopsheid ontstaan.

  • Langs kabels en leidingen kan lokaal instabiliteit ontstaan bij openstaande sleuven of slecht verdichte sleuven. 

  • Sleuven van kruisende kabels en leidingen onder de maatgevende hoogwaterstand zijn veelal extra erosiegevoelig Elke ontgraving kan, in potentie, beschouwd worden als een ‘zwakke’ plek.

AGV is daarom terughoudend ten aanzien van toestaan van kabels en leidingen binnen de kern- en beschermingszones van waterkeringen. De waterkerende functie en veiligheid dienen zo goed mogelijk gewaarborgd te blijven. Het beleid is gebaseerd op een risicobenadering: hoe hoger het risico hoe strikter de voorwaarden. Door technische maatregelen kan het risico vaak tot een acceptabel niveau worden teruggebracht. Centraal in het beleid staat echter de regel nee, tenzij: alleen in de waterkering of de beschermingszone als het echt niet anders kan (B).

10.1 Beoordelingscriteria

De streefbeelden voor kabels en leidingen zijn vertaald in de volgende beoordelingscriteria:

Beoordelingscriteria

A

Ligging

binnen of buiten de (keur) zones

t.o.v. profiel van vrije ruimte

B

Controle op veiligheid

erosiebestendigheid

piping en onder- en achterloopsheid

corrosie

kans op mechanische beschadiging

C

Beheer en Onderhoud

aanvullende liggingseisen

Leiding kenmerken

D

Bijkomende aspecten

Hoog (tussen) Boezempeil

Eisen tijdens de uitvoering

Nadeel compensatie

De gevolgschade die optreedt door het falen (breuk, lekkage of explosie) van een pijpleiding of kabel is ook afhankelijk van het type waterkering, de ligging van het achterland en de ligging van de leiding ten opzichte van de waterkering. Wanneer een primaire waterkering of secundaire waterkering langs een diepe of dicht bebouwde polder faalt is de gevolgschade veel groter dan bij het falen van een waterkering langs een onbebouwde of ondiepe polder. Hoogteligging van het achterliggende land en bebouwingsdichtheid zijn dus mede bepalend voor de gevolgschade.

Als kabels en leidingen inclusief  erosiekraters buiten de buitenbeschermingszone worden gelegd is hiervoor geen vergunning nodig in het kader van het waterkeringenbeheer door het hoogheemraadschap.

Buitenbeschermingszone

In de buitenbeschermingszone wordt de aanleg van kabels en leidingen toegestaan. In de buitenbeschermingszone geldt een verstoringszone voor leidingen (erosiekrater). Binnen deze zone kunnen grondverstoringen optreden als gevolg van breuk, lekkage of explosie. Binnen deze verstoringszone moeten hoge drukleidingen (> 10 bar) en leidingen met een grote diameter (> 0,3 m) voldoen aan de betreffende NEN-normen voor leidingen binnen de waterkering.

Beschermingszone

Binnen de beschermingszone wordt de aanleg van kabels en leidingen onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Hoge drukleidingen en leidingen met een grote diameter moeten daarbij voldoen aan de betreffende NEN-normen voor leidingen binnen de waterkering.

Profiel van vrije ruimte

Kabels en leidingen mogen niet binnen het profiel van vrije ruimte worden aangebracht. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk. In stabiliteitsbermen kunnen op een bepaalde afstand uit de teenlijnen wel kabels en leidingen worden toegestaan binnen het profiel van vrije ruimte. Voor de kruin geldt dat functie/locatiegebonden kabels en leidingen kunnen worden toegestaan (keurontheffingsplicht), zoals een kabel voor de openbare verlichting en kabels en leidingen voor huisaansluitingen bij bebouwing op de waterkering.

Maatgevend hoogwater

Beneden maatgevend hoogwater mogen in het buitentalud geen kabels en leidingen worden aangebracht.

Aanvullende liggingseisen

Kabels en leidingen worden onzichtbaar voor latere inspectie in de waterkeringen gelegd. Daarom worden hier nadere eisen aangesteld om onzichtbare schade aan de waterkering te voorkomen. Eisen kunnen worden gesteld aan:

  • de diepteligging;

  • de onderlinge afstand;

  • het toepassing van kwelschermen of erosieschermen;

  • het uitvoeren van kruisingen haaks op de waterkering;

  • materiaalgebruik en beschermingsmiddelen.

Deze eisen zijn afhankelijk van verschillende Leidingkenmerken, namelijk:

  • de ligging in de waterkering;

  • het getransporteerde medium;

  • de druk in de leiding;

  • de diameter van de leiding.

De gevolgen van het falen van een leiding zijn niet voor elke leiding even groot. Deze zijn afhankelijk van de druk in de leiding, het getransporteerde medium, materiaal, en de diameter van de leiding. Wanneer een hoge druk gasleiding ter hoogte van een waterkering explodeert, ontstaat een grote krater in de waterkering. Faalt een mantelbuis van bijvoorbeeld een telefoonkabel, dan zijn de gevolgen minder groot. Ook de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit van een lekkage in een olieleiding heeft zijn veel groter dan die van een lek in een waterleiding.

Lagedruk -leidingen hebben een druk van minder dan 10 bar. Bij een diameter van minder dan 80 mm en een druk van minder dan 3 bar kan geen explosie of erosiekrater ontstaan. Wel moet sterk rekening worden gehouden met verwekingszones bij vloeistoftransporterende leidingen.

Leidingen dienen te worden voorzien van een afsluiter zodat de effecten van een eventuele breuk van de leiding tegengegaan kan worden. Als de vloeistof in een leiding slechts een kant op kan stromen dan is het voldoende om een bovenstroomse afsluiter aan te brengen.

B. Controle op veiligheid

Hiervoor moet, voor zover van toepassing, worden voldaan aan de geldende wetten en regels zoals de Wet op de Waterkering, de TAW-leidraden,  de NEN-normen, de richtlijnen (NPR) en andere leidraden die van toepassing zijn op de Wet op de Waterkering.

C. Beheer en onderhoud

De betreffende eigenaren en/of beheerders van de kabels en leidingen zijn verantwoordelijk voor het in goede staat houden daarvan. De primaire waterkeringen worden daar door het Hoogheemraadschap minimaal elke 5 jaar op beoordeeld in het kader van de wettelijk verplichte toetsing van de waterkering op veiligheid. Indien gevraagd dient de betreffende eigenaar en/of beheerder hiervoor de benodigde informatie aan te leveren en/of daarvoor onderzoeken te doen.

Indien voor het beheer en onderhoud van de kabel of leiding graafwerkzaamheden uitgevoerd moeten worden dan mag dat de veiligheid van de waterkering niet aantasten.

Buiten gebruik geraakte leidingen moeten door de vergunninghouder worden verwijderd, tenzij het verwijderen meer schade oplevert dan het volzetten van de leiding.

D. Bijkomende aspecten

Hoog (tussen)boezempeil

In geval er een verhoogd (tussen)boezempeil (streefpeil + 0,20 m of meer) aanwezig is zijn in principe geen graafwerkzaamheden in de beschermingszone toegestaan. Uitzondering betreft het acuut opheffen van storingen of kabel- of leidingbreuken. De werkzaamheden moeten in dat geval na melding binnen één dag worden afgerond.

Eisen tijdens de uitvoering

Zowel bij (gestuurde) boringen, persingen als bij open ontgravingen moet de stabiliteit tijdens de uitvoering gewaarborgd zijn. Hiervoor zijn in bepaalde gevallen aanvullende veiligheidsmaatregelen noodzakelijk. De aanleg van kabels en leidingen vindt plaats door open (sleuf)ontgraving of een sleufloze methode zoals een (horizontaal gestuurde) boring of persing.

Sleufloze methodes hebben meestal de voorkeur omdat deze zeer precies kunnen worden uitgevoerd zonder de grond te roeren. Met een horizontaal gestuurde boring kan een waterkering(en) en watergang op grote diepte gekruist worden. Daardoor vindt geen verstoring van het grondlichaam van de waterkering plaats. De grote diepteligging kan wel tot gevolg hebben dat een waterafsluitende laag wordt doorboord waardoor een kwelstroom langs de leiding kan ontstaan. Bij sleufontgravingen ligt de leiding veel minder diep en wordt de grond vooral aan het oppervlak verstoord.

In het grondlichaam van een waterkering zelf is echter normaal gesproken slechts het leggen van een kabel of leiding middels een open ontgraving toegestaan vanwege de mogelijke aanwezigheid van puin en ander materiaal in "oude" waterkeringen. Dit tenzij bekend is of aangetoond kan worden dat binnen het betreffende tracé van de waterkering geen puin of ander oneigenlijk materiaal aanwezig is.

Het gebruik van mantelbuizen moet zo veel mogelijk worden vermeden. Situaties ofwel horizontaal gestuurde boringen waarbij een mantelbuis wel moet/mag worden toegepast zijn:

  • vervoer door de leiding van milieu verontreinigende stoffen in grondwaterbeschermingsgebieden en als het Pleistocene zand of een verbinding met het Pleistoceen zand tot dichter dan 2 meter wordt benaderd;

  • een kruising van vloeistofleidingen met boezemkaden, afhankelijk van de diameter en de druk in de leiding.

  • leidingen waar corrosieve stoffen door worden gevoerd;

  • het leggen van een bundel kabels.

Nadeelcompensatie

Het is wenselijk om kabels en leidingen zoveel mogelijk een ongestoorde ligging te kunnen garanderen. Zo’n ongestoorde liggingsduur is mogelijk door bij aanleg al rekening te houden met de te verwachten benodigde ophogingprofielen (profiel van vrije ruimte). Dat is ook het uitgangspunt voor vergunningverlening. Kabels en leidingen die in de buitenbeschermingszone of buiten de kern- en beschermingszones worden gelegd voldoen daaraan. Voor nieuw aan te leggen kabels of leidingen buiten het profiel van vrije ruimte is in principe een ongestoorde ligging van minimaal 20 jaar gegarandeerd. Binnen het profiel van vrije ruimte is een ongestoorde ligging tot de volgende ophogings- en versterkingsronde gegarandeerd. Dat kan een periode zijn van minder dan 20 jaar.

10.2 Algemene voorwaarden leggen kabels en leidingen

Algemene voorwaarden ontheffingverlening: Leggen kabels en leidingen in waterkeringen en langs waterkerende dijklichamen (B):

  • AGV maakt een afweging tussen het maatschappelijk belang en het waterkeringsbelang. De aanvrager dient daarom te motiveren waarom de aanleg van de kabel en/of leiding in de kernzone van een waterkering of de beschermingszone van een waterkerend dijklichaam noodzakelijk is. Het aanbrengen van:

    • een inlaat of drainageleiding is alleen toegestaan wanneer de noodzaak ervan in een ontheffing voor een afwijking van het peilbesluit is vastgelegd.

    • één of enkele kabels of leidingen loodrecht op de lengterichting ten behoeve van een huisaansluiting wordt/worden toegestaan.

    • kabelbundels en doorgaande (interlokale) leidingen in waterkeringen worden niet toegestaan.

  • Parallelle kabels en leidingen mogen niet in het talud van een waterkerend dijklichaam worden aangelegd en parallelle leidingen ook niet binnen de veiligheidszone (NEN);

  • Leidingen dienen te voldoen aan de NEN-normen. 

  • De verstoringszone mag niet in de beschermingszone van de dijk komen te liggen.

  • Bij de ontheffingsaanvraag dient door berekening van de verstoringszone aangetoond te worden dat de stabiliteit van de waterkering geen gevaar loopt.

  • Kruisingen van een waterkerend dijklichaam moeten loodrecht op de lengterichting worden uitgevoerd.

  • Bij sleufontgraving zijn tevens de voorwaarden hiervoor en van aanvulling en verdichting van belang. Deze zijn vermeld in hoofdstuk 5 (en met name §5.5, §5.6 en §5.7).

Bij de ontheffingsaanvraag dienen indien de vergunningverlener dit wenst de volgende gegevens en berekeningen te worden overlegd (B):

  • dwarsprofielen met geometrie dijkprofiel, grondwaterstanden en de ligging van de geplande en reeds aanwezige kabels en leidingen;

  • leidingenberekeningen volgens de vigerende normen;

  • de wijze van uitvoering en fasering van de werkzaamheden;

  • de noodzaak van een vervangende waterkering of andere voorziening (bijvoorbeeld kleikist om een kwelweg te voorkomen);

  • berekeningen dienen te worden uitgevoerd door een deskundige.

Aanvullende voorwaarden: Parallelle kabels en leidingen binnen profiel vrije ruimte (B):

Alleen indien geen alternatieven voorhanden zijn is het toegestaan om parallelle kabels en leidingen binnen de kernzone (kruin) en het profiel van vrije ruimte van een waterkerend dijklichaam aan te brengen. Mits buiten de taluds. In dat geval gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

  • Er dienen kwelberekeningen en stabiliteitsberekeningen te worden uitgevoerd.

  • De aanleg dient plaats te vinden middels een open ontgraving. Horizontale boringen of persingen of vergelijkbare werkzaamheden zijn niet toegestaan (uitleg zie AN).

  • Kabels en leidingen mogen met de onderkant niet dieper liggen dan 1 meter.

Bij (periodieke) ophoging of reconstructie van de waterkering is de vergunninghouder verplicht op zijn kosten de leiding op te halen, te vervangen of te verwijderen, ook wanneer de levensduur van de kabel of leiding nog niet is overschreden.

10.3 Richtlijnen kabels en leidingen

Algemeen

  • Geen leidingen in de kernzone van een waterkering, tenzij het om een haakse kruising gaat.

  • De kruising van de leiding met de waterkering dient te voldoen aan de voorschriften en richtlijnen van de geldende NEN-normen.

  • Kruisingen van leidingen met waterkerende dijlichamen moeten zoveel mogelijk worden geconcentreerd met inachtneming van de veiligheidsafstanden onderling. Dit houdt in dat voor nutsvoorzieningen voor buitendijkse terreinen één plaats wordt aangewezen waar deze de waterkering kruisen.

  • Kruisen van waterkerende dijklichamen  geschiedt éénmalig.

  • Alle leidingen moeten worden voorzien van afsluiters of een drukmeetsysteem dat in geval van leiding breuk de pomp onmiddellijk stilzet.

  • Geen leidingen in de langsrichting van waterkerende dijklichamen, tenzij voldoende ver van de kernzone.

  • Voor een drukleiding dient een erosiekraterberekening te worden gemaakt volgens NEN 3651. De optredende erosiekrater dient buiten de beschermingszone te vallen.

  • Na het beëindigen van het gebruik van een leiding dient deze uit de waterkering te worden verwijderd of te worden volgezet volgens het procédé van de firma Dijkhoff met het vullingproduct “Dammer”. Dammer wordt niet zo hard als beton en is daarom voor leidingen in slappe klei of veen een prima product.

  • Kruisende drukloze rioolbuizen moeten te allen tijde van een afsluiter worden voorzien.

  • Kruisingen met onverharde waterkerende dijklichamen dienen in open ontgraving te geschieden, in geen geval mag de mantelbuis door persing of boring de waterkering kruisen. Tenzij aangetoond wordt dat er geen puin of andere boring- of persings-belemmerende factoren aanwezig zijn in de grond.

Richtlijnen voor Boring/persing onder waterkerende dijklichamen

  • De kabel / leiding dient tenminste 10 meter onder de kruin te liggen.

  • De bovenkant van de leiding dient ter plaatse van de waterkering tenminste 2 meter beneden de bovenkant van het vaste (pleistocene zand te liggen). Wanneer dit niet het geval is dan moet er in de vergunning worden opgenomen dat het risico, als gevolg van ophoging van de waterkering, voor rekening komt van de houder van de keurontheffing.

  • Onder de waterkering en binnen de stabiliteitszone van de waterkering moet de leiding horizontaal liggen.

  • Het in- en uittredepunt van de boring moet tenminste buiten de veiligheidszone van de waterkering liggen.

  • Er mag geen boorspoeling in het oppervlaktewater terechtkomen.

  • Binnen vier weken na voltooiing van de boring dienen in drievoud revisietekeningen te worden overlegd waarop diepteligging en bochtstralen zijn aangegeven.

  • De mantelbuis dient na het invoeren van de kabel aan de uiteinden te worden voorzien van een waterdichte afsluiting. Indien nodig kan de leiding worden vol gevloeid met een daartoe geëigend middel.

Richtlijnen voor sleufontgraving (open ontgraving) in waterkerende dijklichamen

  • De sleuf in de waterkering mag geen grotere afmetingen hebben dan voor het leggen van de kabel / leiding strikt noodzakelijk is.

  • Sleuf ontgravingen in de langsrichting van de waterkering dienen in segmenten te worden uitgevoerd. De lengte van deze segmenten is maximaal 10 meter tenzij de lengte van de te leggen leidingdelen een grotere sleuflengte noodzakelijke maken.

  • De sleuf of open ontgraving dient aan het eind van de dag te worden verdicht.

  • Te leggen leidingen die een primaire waterkering kruisen moeten boven de maatgevende waterstand worden gelegd. Bij binnendijken wordt de leiding indien mogelijk boven het normpeil gelegd.

  • Aan de boezemzijde van de kering dient een kleikist te worden geplaatst met een afmeting van tenminste 1 x 1 x 1m voorzien van een kwelscherm.

10.4 Vervangen en verwijderen kabels en leidingen

Kabels en leidingen dienen op eerste aanzegging van AGV te worden verwijderd wanneer dit voor onderhouds- of verbeteringswerken aan een waterkerend dijklichaam door AGV noodzakelijk wordt geacht (B). Voor een mogelijke financiële tegemoetkoming wordt verwezen naar de Regeling Nadeelcompensatie van AGV (B).

Bij vervanging van een bestaande leiding is de vergunninghouder verplicht de bestaande leiding op zijn kosten te verwijderen, en de oorspronkelijke toestand van de waterkering te herstellen. Ook wanneer de nieuwe leiding niet wordt gelegd op de plaats of in de directe nabijheid van de bestaande leiding (B).

De mogelijke ligging van de vervangende kabel of  leiding wordt getoetst aan de op dat moment geldende bepalingen en beleidsregels voor het leggen van kabels en leidingen (B).

Leidingbeheerders willen vaak een bestaande leiding die zijn functie verliest laten liggen. Uitgangspunt van AGV is dat elk waterkeringvreemd object, en zeker objecten die niet meer worden beheerd, bijdragen aan de faalkans van de waterkering. Het aantal waterkeringvreemde objecten in waterkeringen moet daarom zoveel mogelijk worden beperkt.

Wanneer het om een diep liggende kabel of leiding van beperkte afmetingen gaat met een geringe bijdrage aan de faalkans van de waterkering, kan AGV toestaan dat de kabel of leiding blijft liggen. De leiding dient in dat geval opgevuld te worden met volumevast en duurzaam vulmateriaal en waterdicht af te worden afgesloten (B).

Soms doen zich namelijk situaties voor, dat door jarenlange zakking een leiding in de dijk zo diep is komen te liggen, dat voor het verwijderen ervan een grote ontgraving nodig is. Soms moet daarvoor zelfs een groot deel van de waterkering worden ontgraven, wat grote risico’s kan opleveren.

10.5 Overgangsbeleid kabels en leidingen zonder ontheffing

Keur-artikel 29 lid 3: De ligging en de aard van kabels en leidingen die vóór 1 november 2005 zonder ontheffing in of onder waterkeringen en/of de beschermingszones daarvan zijn gelegd dient vóór 1 januari 2007 bij het hoogheemraadschap te worden gemeld.

De ligging van kabels en leidingen die zonder ontheffing in een waterkering of de beschermingszone daarvan zijn gelegd dienen vóór 1 januari 2007 alsnog door de rechthebbende te worden gemeld bij AGV.

Wanneer AGV constateert dat een kabel of leiding die zonder ontheffing is gelegd een gevaar oplevert of kan opleveren voor het functioneren van de waterkering  dan dient deze door de eigenaar direct na aanzegging door het Dagelijks Bestuur van AGV te worden verwijderd (B).

Voor alle overige kabels of leidingen geldt dat deze mogen blijven liggen totdat bijzonder onderhoud (ophoging, versterking, herstel) noodzakelijk is.

Als het onderhoud het verwijderen van de kabel of leiding noodzakelijk maakt dient deze op kosten van de eigenaar na aanzegging van het hoogheemraadschap binnen 3 maanden te zijn verwijderd (B).

Nadat de werkzaamheden zijn uitgevoerd dient de eigenaar van de kabel of leiding desgewenst ontheffing aan te vragen voor het (opnieuw) leggen van de betreffende of andere kabels of leidingen. Of ontheffing kan worden gegeven wordt beoordeeld op grond van het dan geldende beleid (B).

10.6 Kabels en leidingen onder wateren

Keur-artikel 14 lid 3: Het is verboden in, boven of onder primaire, secundaire en tertiaire wateren en de vrijwaringszones daarvan:

e. Kabels, buizen en leidingen aan te brengen, te hebben of gedeeltelijk of geheel te vernieuwen

f. sub e is niet van toepassing op het aanbrengen van kabels en leidingen door gestuurde boring op een diepte van meer dan 3 meter onder de onderhoudsdiepte van het water.

g.  Onverminderd het bepaalde in sub f is sub e niet van toepassing op het aanbrengen anders dan door gestuurde boring en op het hebben, of geheel en gedeeltelijk vernieuwen van kabels, buizen en leidingen op:

• hetzij een diepte van 1,5 meter onder de onderhoudsdiepte van primaire wateren;

• hetzij een diepte 1 meter onder de onderhoudsdiepte van de middenstrook van secundaire en tertiaire wateren.

Lid 4-j: Onverminderd het bepaalde in lid 3-f en 3-g is het verboden om kabels, buizen en leidingen aan te brengen onder primaire wateren zonder dit vooraf te melden bij het hoogheemraadschap.

Deze regels zijn ook van toepassing op beschermende gronden langs boezemwateren (landinwaarts tot 3 meter uit de kademuur) en worden tevens gehanteerd voor beschermende gronden langs secundaire en tertiaire wateren (landinwaarts tot 3 meter uit de beschoeiing).

Daar waar een kabel of leiding tevens een waterkering kruist of binnen de beschermingszone daarvan gelegen is gelden aanvullende strengere regels. Beleidsregels voor kabels en leidingen onder en langs waterkeringen zijn opgenomen in de beleidsnota Keurontheffingen Waterkeringen.

Gerechtigden van kabels en leidingen zijn verplicht om zeker te stellen dat deze zich op een diepte van minimaal 1,5 respectievelijk 1 meter onder de onderhoudsdiepte van primaire en secundaire wateren blijven bevinden. Wanneer bij reguliere onderhoudswerkzaamheden zoals maaien, baggeren en schonen, schade ontstaat aan een kabel of leiding die zich niet op de toegestane diepte bevindt is de gerechtigde hiervoor zelf aansprakelijk (B).

Het komt regelmatig voor dat schade aan kabels en leidingen ontstaat omdat deze zich niet op de minimale diepte bevinden. Soms liggen de kabels zelfs aan of dichtbij het waterbodemoppervlak. Het is onmogelijk dat bij regulier onderhoud waarbij nooit verder gebaggerd wordt dan de onderhoudsdiepte schade ontstaat aan een kabel of leiding wanneer deze zich op de minimaal verplichte aanlegdiepte bevindt.

AGV legt de verantwoordelijkheid voor eventuele schade bij regulier onderhoud dan ook bij de gerechtigde van de betreffende kabel of leiding. Een kabel of leiding kan zich wanneer deze op de minimaal voorgeschreven diepte onder de vaste bodem is gelegd namelijk onder normale omstandigheden niet in het onderhoudsprofiel bevinden.

11 Bomen en struiken

Keur-art. 9 lid 5: Het is verboden om binnen de kernzone van waterkeringen en binnen een afstand van 5 meter uit de teen van waterkerende dijklichamen opgaande houtbeplanting te planten, te hebben of te rooien.

Keur-art. 9 lid 2-l: Het is verboden om binnen de kernzone en de beschermingszones van waterkerende dijklichamen op een hoogte lager dan 4 meter boven de bovenzijde van het dijklichaam takken te laten hangen.

Beplanting van bomen en struiken op waterkeringen kan een nadelige invloed hebben op het waterkerende vermogen van de waterkering. Een aantal factoren is hierbij van belang:

  • het ontstaan van gaten in het kadelichaam door het omwaaien van bomen;

  • het ontstaan van holle ruimtes door het afsterven van wortels;

  • het verweken van de bodem door beweging van de stam.

Ook kan aantasting van de waterkering plaats vinden doordat dieren onder de begroeiing beschutting zoeken. Nader onderzoek dient te worden uitgevoerd voor beoordeling van de stabiliteit. Een uitzondering hierop vormt een kade met een zeer ruim profiel, omdat het hierbij minder waarschijnlijk is dat bovengenoemde effecten kunnen voorkomen. Voor het beoordelen van bomen op een waterkering zijn de volgende aspecten van belang:

Boomsoort, vitaliteit en oorsprong

De belangrijkste aspecten zijn hierbij het wortelpatroon en de gevoeligheid van het aanpassingsvermogen van de boomsoort voor veranderingen in het leefmilieu zoals strooizout, grondwaterstand, bodemtype. Zo zal een diepworteldende boom bij hoge windbelasting eerder afbreken terwijl een ondiep wortelende boom om kunnen waaien. Voor de stabiliteit van de boom is het van belang dat er geen wortelrot optreedt. Daarnaast is het uiteraard van belang dat de boom een goede vitaliteit heeft, een vitale boom is immers beter bestand tegen invloeden van buitenaf.

De oorsprong van een boom is een belangrijke factor voor de groei en de vitaliteit hiervan. Een boom die ter plaatse is opgegroeid heeft zich aangepast aan het milieu (wind, grondwaterstand, bodemtype) en zal hierdoor beter kunnen aarden. Een boom afkomstig van een kwekerij zal direct na aanplant minder vitaal worden.

Locatie op of nabij de waterkering

De omvang van de waterkering is van belang om vast te stellen of  de boom een risico oplevert. Indien de kruin breder is dan 4 meter, dan hoeft begroeiing op de binnenkruin buiten het keurprofiel geen probleem te zijn. Op het talud en de zone direct naast de teen van de waterkering zal de schade bij windworp een risico op verminderde stabiliteit en verminderde kwelweglengte veroorzaken. Daarom zijn bomen hier, in ieder geval op het buitentalud en op steile binnentaluds, niet gewenst.

Bij flauwe binnentaluds, flauwer dan 1 : 8 bij veendijken of flauwer dan 1 : 4 bij overige dijklichamen kan ontheffing worden verleend voor de plaatsing van knotwilgen en struiken, voorzover deze tenminste meer dan 1 meter buiten het profiel van vrije ruimte worden geplaatst en geen problemen opleveren voor kabels en leidingen en het onderhoud (B).

Ook op de binnenkruin kan voor het plaatsen van knotwilgen en bepaalde soorten bomen ontheffing worden verleend wanneer deze op een afstand van minimaal 1 meter landinwaarts uit het profiel van vrije ruimte geplaatst worden en geen problemen opleveren voor kabels en leidingen en het onderhoud (B).

Gevolgen voor beheer en onderhoud

De aanwezigheid van opgaande begroeiing op de waterkering hindert het beheer en onderhoud. Bij het uitvoeren van ontgravingswerkzaamheden kan het wortelstelsel van bomen en struiken worden aangetast. Daarnaast kan opgaande begroeiing leiden tot intensiever onderhoud.

In extreme situaties dient een grotere waakzaamheid te worden betracht, beide effecten leiden tot hogere kosten.

Bomen of struiken

Struiken hebben een geringere bewortelingsdiepte dan bomen en veroorzaken hierdoor geringere schade aan de waterkering. Voor de beoordeling van lagere begroeiing dient wel te worden gekeken naar de gevolgen voor beheer en onderhoud. Een voordeel van lage begroeiing is dat deze eenvoudiger kan worden verwijderd en vervangen.

11.1 Bestaande struiken en bomen

Ook voor bestaande struiken en bomen waarvan de indruk bestaat dat deze een onaanvaardbaar risico voor de stabiliteit kunnen opleveren dient dit te worden getoetst. Bij de toetsing worden tevens de gevolgen voor beheer en onderhoud in ogenschouw genomen.

Uit de toetsing op veiligheid kan blijken dat bomen verwijderd zouden moeten worden. Bomen kunnen echter van landschappelijke, natuur- en/of cultuurhistorische waarde zijn. In dat geval dient een afweging gemaakt te worden tussen “boom laten staan” en extra inspanningen en extra kosten beheer en onderhoud, of “boom verwijderen”.

Bestaande beplanting wordt in principe gehandhaafd tenzij de veiligheid in geding is of de waterkering versterkt moet worden (B).

Voor de toetsing van de stabiliteit, beheer en onderhoud, beleid, en afwegingsmethodiek wordt verwezen naar de volgende rapporten van STOWA/Geodelft (2000):

  • Handreiking bomen op en nabij primaire waterkeringen. Rapport CO-381190/37.

  • Handreiking bomen op en nabij boezemkades. Rapport CO-381190/38.

  • Bomen op en nabij waterkeringen, Achtergronddocument. Rapport CO-381190/39 04.

Hierna volgt een korte uiteenzetting van de afwegingsmethodiek die in de Handreiking bomen op en nabij primaire waterkeringen wordt beschreven.

De veiligheid van de waterkering is geen afwegingscriterium maar een harde eis. Afweging vindt plaats door de meerwaarde van de beplanting af te zetten tegen de nadelen uit oogpunt van beheer en onderhoud en beleid. Met deze methodiek wordt een cijfer verkregen van 1 tot 10.

Aan beide afwegingscriteria (LNC-waarden en beheer, onderhoud en beleid) wordt een waarderingscijfer van 0 tot 10 toegekend. De waarden voor een boom zijn afhankelijk van de ‘boom zelf’, ‘de boom op zijn plek’ en ‘de boom in zijn omgeving’.

Tevens worden gewichten toegekend. Voorgesteld wordt  hierbij onderscheid te maken tussen bestaande en nieuwe beplanting, categorie waterkering (primaire of regionale waterkeringen), landelijk en stedelijk gebied. Bij een hoge eindwaardering kan gekozen worden voor het handhaven van de boom.

Bij beheer en onderhoud en beleid wordt gekeken naar de plaats van de beplanting vanwege toegankelijkheid, toekomstige dijkversterkingen, kabels en leidingen, drainages, wegen en fietspaden, de kosten voor beheer en onderhoud en eventuele mogelijke constructieve maatregelen.

Bij de veiligheidsbeoordeling van bestaande bomen en struiken op of nabij de waterkering dienen de volgende aspecten te worden meegenomen:

  • het dwarsprofiel van de dijk: de kruinhoogte en breedte, de taluds, de opbouw van de dijk (zand/klei), de ondergrond en de grondwaterstand;

  • de gezondheid van de beplanting en de soort, de afmeting van de kruin en het wortelgestel, het onderhoud en de geschiktheid van de planting op het bodemtype;

  • de locatie van de beplanting in het dwarsprofiel;

  • kans op omvallen van de boom.

De beplanting dient te worden beoordeeld op de stabiliteit van het binnen- en buitentalud en het optreden van erosie en piping. Er bestaan verschillen bij het beoordelen van bomen op boezemkaden en primaire keringen. Zo is de hydraulische belasting anders. Bij boezemkaden is altijd een hogere waterstand aanwezig. De afmetingen van boezemkades zijn doorgaans geringer dan de afmetingen van primaire keringen, hierdoor zal de schade door ontworteling groter zijn. Daarentegen zijn de gevolgen van een inundatie bij boezemkaden meestal minder dan bij primaire keringen.

In onderstaande tabel, afkomstig uit de handreikingen bomen op en nabij primaire waterkeringen en boezemkades van STOWA/Geodelft is grijs gearceerd op welke faalmechanismen bij een bepaalde locatie van de boom dient te worden gecontroleerd.

Zie bijlage figuren.pdf voor tabel11.1

In de toetsing moet worden nagegaan of de boom kan omwaaien en of de ontgrondingskuil het keurprofiel van de waterkering doorsnijdt. Is dit het geval dan heeft de boom een onaanvaardbare negatieve invloed op macrostabiliteit en piping.

Indien een bestaande boom als minder stabiel wordt beoordeeld kan deze met enkele maatregelen worden gehandhaafd:

  • door het beperken van de kroonomvang en de kroonhoogte wordt de windgevoeligheid verminderd;

  • door een verbetering van de standplaatsomstandigheden kan een betere doorworteling worden bereikt en hiermee een verbeterde verankering in het profiel;

  • een boom kan worden ontgraven en op een beter geschikte plaats worden herplaatst; 

  • met constructieve maatregelen kan de stabiliteit van de boom worden verbeterd.

Bomen die onaanvaardbare risico's voor de stabiliteit van de waterkering veroorzaken omdat ze bij omvallen een deel van het keurprofiel kunnen "meenemen" dienen te worden verwijderd. De eigenaar/beheerder van de boom of de gemeente of het stadsdeel kan, wanneer deze verwijdering om landschappelijke of andere redenen niet wenselijk acht, desgewenst op eigen kosten aanvullende waterkerende voorzieningen aan laten brengen (B).

Indien op de waterkering een dode of ernstig zieke boom aanwezig is dient deze te worden verwijderd uit oogpunt van veiligheid maar ook om verspreiding van ziekten te voorkomen (B).

Bomen kan men afzagen of volledig verwijderen. Afzagen en laten zitten van de wortelkluit heeft vaak de voorkeur omdat dan niet in het dijklichaam hoeft te worden gegraven. Bovendien bevatten rottende wortels nog enige stevigheid. Per boom wordt afgewogen of deze door ontgraving of afzagen dient te worden verwijderd.

11.2 Nieuwe struiken en bomen

Er wordt geen ontheffing verleend voor het planten van bomen of opgaande struiken binnen het keurprofiel, het profiel van vrije ruimte, en op buitentaluds van directe primaire en secundaire waterkerende dijklichamen (B).

Dit is dus alleen dat deel van een waterkering dat theoretisch gezien nodig is of in de toekomst zal zijn om de kerende werking te garanderen. Op keringen met een kruin die veel breder is dan 3 meter en/of waarop wegen liggen kunnen op de binnenkruin en het binnentalud (landzijde) en doorgaans ook de beschermingszone binnendijks, wel bomen en struiken worden toegelaten. Dit omdat deze bij ontworteling niet de “kern” van de waterkering ofwel het keurprofiel, aantasten. Het aanbrengen van opgaande houtbeplanting (struiken en bomen) op een smalle waterkering en op het buitentalud levert teveel risico's op voor de stabiliteit daarvan. Niet alleen door de ontworteling zelf maar ook door de mogelijke uitspoeling van het gat dat achterblijft nadat de boom of struik is ontworteld.

Overige voorwaarden ontheffingverlening: Planten nieuwe bomen en struiken (B):

  • Beplanting op de kruin, op flauwe binnentaluds en binnen de beschermingszone, kan alleen worden toegestaan wanneer de ontgrondingskuil gelegen is buiten het profiel van vrije ruimte.

  • Bij de aanvraag zijn situatietekeningen, dwarsprofielen en stabiliteitsberekeningen noodzakelijk.

  • In deze tekeningen moet ook de ligging van aanwezige kabels en leidingen zijn opgenomen omdat het onderhoud aan kabels en leidingen beschadigingen in het wortelstelsel in bomen en struiken kan veroorzaken. 

  • Door stabiliteitsberekeningen dient aangetoond te worden dat de stabiliteit van de waterkering niet in gevaar komt.

  • De berekeningen dienen te worden uitgevoerd door een deskundige. Voor de uitvoering van de berekeningen wordt verwezen naar de rapporten van de TAW.

12 Verkeersvoorzieningen

12.1 Wegen en paden

Keur-art. 9, lid 1-b-c: Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen en de kernzone van beschermende gronden:

b.  werken aan te brengen, te hebben,  of te verwijderen, die op een diepte van meer dan 0,5 meter in de ondergrond verankerd of gelegen zijn.

c. Sub a en b zijn niet van toepassing op werken in wateren, niet op het slaan van palen tot een diepte van 0,75 meter; en niet op het vervangen van bestaande werken op dezelfde plaats en diepte.

Keur-art. 9, lid 3-c: Onverminderd het bepaalde in lid 1 en 2 is het verboden om op onverharde delen van de kruin, op onverharde steile taluds van waterkerende dijklichamen, en op onverharde flauwe taluds wanneer de kruinbreedte minder dan 4 meter is:

a. Te spitten, te ploegen of te graven of op andere wijze de grond te roeren.

b. met paarden, ruituigen of voertuigen te rijden,of vee te drijven.

Voor de bereikbaarheid van de waterkering en voor het ontsluiten van bebouwde gebieden zijn wegen en bijbehorende op- en afritten aangelegd. Door de weg of het wegmeubilair kan de stabiliteit van de waterkering worden aangetast. Een van de effecten die kan optreden is een toename van de doorlatendheid van de afsluitende laag op het buitentalud van de waterkering. De meeste waterkeringen zijn voorzien van een afsluitende laag op het buitentalud die de stand van het grondwater in de waterkering laag houdt. Als deze doorlatende laag wordt doorsneden dan zal de grondwaterstand in de waterkering toenemen wat kan leiden tot instabiliteit van de kering.

Daarnaast kan de gevoeligheid van erosie van de kruin en het binnentalud door het gebruik van wegen en paden toenemen. Bijvoorbeeld door het optreden van spoorvorming bij onverharde wegen of de diepte van de fundering van wegen, verslechtering van de grasmat langs de weg door bijvoorbeeld uitwijkend verkeer, parkeren en het strooien van zout. Ook de kruinhoogte kan hierdoor afnemen.

Ook verkeersbelasting kan direct op het dijklichaam of door trillingen schade veroorzaken. Dit is met name het geval bij langdurige of zware verkeersbelasting.

Voorwaarden ontheffingverlening: Aanleggen, vervangen, verbreden wegen (B):

De aanvrager dient door een deskundige aan te laten tonen/berekenen:

  • Bij een nieuwe weg of het wijzigen van het verkeerstype de verwachte verkeersbelasting. Een maximale last van 13 kN/m2 over een breedte van 2,5 meter is toegestaan.

  • Met een overzichttekening en dwarsprofielen: of de weg of het wegmeubilair binnen het keurprofiel van de dijk komt te liggen en of de weg door de verkeersbelasting en inklinking niet binnen 50 jaar binnen het keurprofiel komt te liggen. Is dit niet het geval dan hoeven geen stabiliteitsberekeningen te worden uitgevoerd.

Bij wegen binnen het keurprofiel:

  • Dat de doorlatendheid van de waterkering niet wordt vergroot, of dat door de verkeersbelasting de stabiliteit wordt aangetast en/of erosiegevaar ontstaat.

  • Bij het uitvoeren van de berekeningen dient gebruik te worden gemaakt van hoofdstuk 2.A uit bijlage 2 van de Handreiking Constructief ontwerpen van het TAW uit 1994.

  • Bij toenemende verkeersbelasting dient met controleberekeningen te worden aangetoond dat de stabiliteit niet in gevaar wordt gebracht.

  • Naast het weglichaam dienen bermen te worden aangebracht van klei, die aansluiten op het binnen- en buitentalud.

  • De kleilaag dient minimaal één meter dik te zijn en dient te worden doorgetrokken tot aan de bovenkant van de verharding.

  • Open verharding is niet toegestaan.

  • De gevolgen voor beheer en onderhoud aan de waterkering door de aanleg van de weg dienen in beeld te worden gebracht: de kering dient voldoende opgehoogd te worden/zijn om de verwachte berekende zetting over een periode van 50 jaar te kunnen doorstaan.

  • ndien ophoging of versterking na 50 jaar of eerder indien de berekeningen niet correct blijken te zijn geweest, noodzakelijk is dient de wegbeheerder op eigen kosten het wegdek en het straatmeubilair te verwijderen en na de ophoging het wegdek en straatmeubilair weer terug te plaatsen.

Bij bestaande wegen is de bestaande situatie het uitgangspunt en zal bij herstel- of ophogingswerkzaamheden een “maatwerk”-oplossing worden gezocht. Dit zou kunnen betekenen éénrichtingverkeer of uitwijkhavens om inhalen mogelijk te maken. Het kan ook betekenen dat de waterkering wordt verbreed. In nieuwe situaties zal bij keringen met een (te) smalle kruin een te smalle weg niet worden toegestaan tenzij hier een passende en voor beide partijen bevredigende oplossing voor gevonden wordt, bijvoorbeeld verbreding op kosten van de wegbeheerder.

Wanneer de weg of het wegmeubilair binnen het keurprofiel valt moet rekening worden gehouden met de doorlatendheid van de afsluitende laag op het buitentalud, de aantasting van de stabiliteit door verkeersbelasting en het gevaar voor erosie. Water kan dan namelijk in het dijklichaam sijpelen en daardoor de stabiliteit in gevaar brengen.

Bij het beheer van de weg dient erop te worden gelet dat bij het ‘uitrijden van de berm’ tijdens regenval geen water op de kleilaag blijft staan. Immers bij vorst kan dit schade aan de weg veroorzaken. Voor wegmeubilair geldt ook dat doorlatendheid van de afsluitende laag dient te worden tegengegaan. Onder het wegmeubilair zal daarom een kleilaag aanwezig moeten zijn met een minimale dikte van 1 meter.

Als de wegbermen afdoende zijn afgewerkt zal erosie en kwel van water niet voorkomen. Het is daarom van belang dat voorkomen wordt dat de wegbermen worden beschadigd. Door de wegen zo breed mogelijk te maken dat uitwijken in de berm, bij het passeren van tegenliggers, niet noodzakelijk is, kan beschadiging van de wegberm worden voorkomen. In RONA staan richtlijnen opgenomen voor wegbreedtes.

12.2 Bruggen, tunnels en aquaducten

Keur-art. 9, lid 1-b-c: Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen en de kernzone van beschermende gronden:

b. werken aan te brengen, te hebben, of te verwijderen, die op een diepte van meer dan 0,5 meter in de ondergrond verankerd of gelegen zijn.

c. Sub a en b zijn niet van toepassing op werken in wateren, niet op het slaan van palen tot een diepte van 0,75 meter; en niet op het vervangen van bestaande werken op dezelfde plaats en diepte.

Kruisende kunstwerken

Bruggen en tunnels over en onder wateren kruisen ook de eventuele daarlangs gelegen waterkeringen. In- en uitritten komen vaak onder de dijk te liggen. De romp van een aquaduct kan tevens waterkering zijn.

Bij deze kunstwerken komt het landhoofd of de pijlers (bij een brug) en de fundering daarvan vaak in de beschermingszone van een waterkering te liggen. Daardoor kan zetting van de ondergrond ontstaan, met name bij slappe ondergronden. Verder kunnen waterafsluitende lagen geperforeerd worden waardoor piping kan ontstaan en kan algeheel stabiliteitsverlies van de waterkering plaatsvinden door (verkeers)belastingen.

Een brug op palen kan piping tot gevolg hebben doordat ruimte onder de fundering ontstaat. Een fundering op staal draagt de belasting direct af naar de ondergrond, dit kan grotere zetting of een verandering van de stabiliteit tot gevolg hebben

Bij de aanleg van een tunnel wordt een doorgang gecreëerd door de dijk. Bij instorting van de tunnel kan het water door de tunnelbak heen stromen wat tot overstromingen kan leiden. Ook voor aquaducten bestaat een kans op overstromingsgevaar indien de constructie bezwijkt.

Parallelle kunstwerken

Het kan ook voorkomen dat de dijk zelf niet wordt gekruisd, maar dat de werken naast een waterkering worden aangelegd. Bij een tunnel en aquaduct kan afgraving stabiliteitverlies van de dijk veroorzaken. Bij een brug werkt de belasting op zich gunstig voor de stabiliteit, maar kan de fundering in de ondergrond een negatieve invloed hebben op de waterspanningen. Tevens kan perforatie plaatsvinden van de afsluitende kleilaag, waardoor piping kan optreden.

De aanleg van een brug, tunnel of aquaduct of een vergroting of uitbreiding daarvan brengt dus vaak grote risico's voor de waterkering met zich mee. Vaak is sprake van een reconstructie van het dijklichaam.

Bij de ontheffingsaanvraag voor een brug, tunnel of aquaduct dient te worden voldaan aan de vigerende normen voor het ontwerp van een waterkerend lichaam en dienen alle gegevens ten behoeve van de beoordeling van §4.1 door en op kosten van de initiatiefnemer te worden onderzocht en geleverd. Het ontwerp en de berekeningen dienen te worden uitgevoerd door een deskundige (B).

12.3 Dijk- en hectometerpalen en verkeersboden

Op veel waterkeringen ligt een rijweg of een fietspad. Daarom zijn verkeersborden en wegmarkering. De voorzieningen dienen te worden beperkt tot datgene wat werkelijk noodzakelijk is, bijvoorbeeld twee verkeersborden aan één paal in plaats van aan twee palen.

Voorwaarden plaatsing: Dijk- en hectometerpalen en verkeersborden (B):

  • De palen moeten vanaf de kruin van de waterkering goed herkenbaar en bereikbaar zijn.

  • De palen moeten zo mogelijk op de binnenkruin worden geplaatst.

  • De palen mogen de bereikbaarheid van de kruin niet belemmeren.

  • Ze moeten zodanig in het dijklichaam zijn aangebracht, dat handmatige moedwillige verwijdering of vervorming (nagenoeg) onmogelijk is.

  • Uitkomende grond rondom de palen moet laagsgewijs wordt aangebracht en goed wordt verdicht.

  • Rondom de palen moet de grasmat worden hersteld.

  • Bij het verwijderen van palen moeten de gaten worden opgevuld met zwelklei.

Plaatsing op de buitenkruin is niet gewenst omdat de palen een mogelijk aangrijpingspunt voor erosie door golfaanval kunnen zijn. Ook kan bij moedwillige beschadiging, vervorming of verwijdering een gat in de waterkering ontstaan

Plaatsing op de buitenkruin is acceptabel wanneer de kruinhoogte aanzienlijk hoger is dan het hoogste punt tot waar de golfoploop kan reiken en de zettingsgevoeligheid van de waterkering nihil of gering is.

12.4 Snelheidsremmende verkeersvoorzieningen

Snelheidsremmende voorzieningen in de vorm van lokale hoogteverschillen bestaan in het algemeen uit verkeersdrempels of plateaus. Door het hoogteverschil kunnen stootbelastingen optreden, zeker bij zwaar vrachtverkeer, en bij hoge snelheden. Stootbelastingen kunnen leiden tot lokale zettingsverschillen, scheurvorming en andere deformaties in de waterkering, in het bijzonder bij een slappe en samendrukbare ondergrond van klei- en veenlagen.

In het laatste geval kan door de geringe waterdoorlatendheid ook wateroverspanning in het dijklichaam en de ondergrond ontstaan. Hierdoor kan de stabiliteit van de waterkering negatief worden beïnvloed. Met name bij directe waterkeringen met een beperkte breedte kan dit ernstige gevolgen hebben. Tegen het aanbrengen van wegdekmarkeringen als verkeersremmende maatregel bestaan geen waterkeringstechnische bezwaren.

Voorwaarden ontheffingverlening: Verkeersdrempels en -plateaus (B):

• Eerst onderzoek naar goede alternatieven om de snelheid te verminderen.

• Door grondonderzoek en grondmechanische berekeningen moet worden aangetoond, dat de stootbelastingen niet leiden tot onevenredige zettingen en schade aan de waterkering.

• Dit onderzoek dient door een  deskundige te worden uitgevoerd.

• Het materiaalgebruik moet zorgvuldig worden beoordeeld: de waterdichtheid van de waterkering moet gewaarborgd blijven.

• De klei-aanvulling moet met name aan de hoogwaterzijde van de verkeersdrempel voldoende dik en erosiebestendig zijn.

• De aansluiting op het bestaande dijksmateriaal moet goed zijn en de klei moet goed worden verdicht en ingezaaid.

Voorwaarden ontheffingverlening: Lokale obstakels of vernauwingen (B):

• Bij voorkeur gebruiken van verplaatsbare obstakels in de vorm van bijvoorbeeld bloembakken, of verhogingen in de weg, waarover (gewoonlijk) niet wordt gereden, bijvoorbeeld  begrensd door trottoir- of opsluitbanden.

• (Grote) Betonblokken kunnen lokaal tot extra zakking leiden en zijn om die reden bij zettingsgevoelige waterkeringen niet gewenst.

• In de waterkering verankerde of ingegraven constructies worden niet toegestaan.

Bij deze voorzieningen zijn er geen bezwaren om na uitvoering van verbeterings- of versterkingswerkzaamheden aan de waterkering de voorzieningen weer terug te brengen.

Dynamische snelheidsremmers waarbij een constructie uit het wegdek omhoog komt zijn op waterkeringen niet toegestaan (B).

Doordat in de waterkering een waterkeringvreemde constructie moet worden aangelegd (ingegraven) ontstaat er een holle ruimte in de waterkering. Bij sommige dynamische verkeersdrempels ontstaan bovendien stootbelastingen. Voorts moeten bij dergelijke voorzieningen ook kabels in de waterkering worden aangelegd (t.b.v. de constructies zelf, maar veelal ook voor verkeerslichten en straatverlichting), hetgeen in de kruin van een waterkering ongewenst is.   

Overige voorwaarden aanbrengen Snelheidsremmende voorzieningen (B):

  • de snelheidsremmende voorzieningen dienen in goede staat te worden onderhouden door de vergunninghouder.

  • bij verbeterings- of versterkingswerkzaamheden aan de waterkering is de vergunninghouder verplicht om op zijn kosten de snelheidsremmende voorzieningen tijdig te verwijderen.

Tussen AGV en de vergunninghouder kan worden afgesproken, dat het verwijderen van de snelheidsremmende voorzieningen door AGV wordt verzorgd. De kosten hiervan blijven echter voor rekening van de vergunninghouder.

Na verbeterings- of versterkingswerken aan de waterkering dient opnieuw te worden onderzocht of plaatsing (nog) wenselijk of noodzakelijk is en wat de effecten en voorwaarden zijn in de nieuwe situatie.

13 Waterkerende kunstwerken & inlaten

Waterkerende kunstwerken zijn constructies die deel uitmaken van de waterkering maar waarin beweegbare onderdelen (afsluitmiddelen) zijn opgenomen. Ze bevinden zich op de kruising van een waterkering met een water-, verkeers- of spoorweg, tram- of metrolijn. Bij waterkerende kunstwerken wordt onderscheid gemaakt in kunstwerken die gewoonlijk:

  • gesloten zijn en uitsluitend worden geopend, indien er doorgang moet worden gegeven. Voorbeelden: schutsluis, uitwateringssluis, inlaatsluis, gemaal.

  • geopend zijn en alleen worden gesloten, indien dit voor bescherming tegen overstroming bij hoge (buiten)waterstanden noodzakelijk is. Voorbeelden: keersluis, afsluitbare duiker, coupure, afsluitmiddelen in tunnels.

Afsluitmiddelen, zoals sluizen, schuiven en terugslagkleppen, zijn meer aan slijtage onderhevig dan waterkeringen zonder beweegbare delen. Ze moeten periodiek worden geïnspecteerd, beproefd en onderhouden en vragen veel aandacht en zorg. Bovendien moeten ze vaker, doorgaans aan het eind van de ontwerplevensduur, worden vervangen. De ontwerplevensduur van de beweegbare delen is meestal korter dan die van het waterkerende kunstwerk zelf.

Vanwege de beweegbare onderdelen heeft een waterkerend kunstwerk vrijwel altijd een hogere faalkans dan een 'normale' waterkering. Zeker wanneer sluiting van beweegbare delen afhankelijk is van menselijk handelen. Het aantal waterkerende kunstwerken in een dijk- of kadering dient dan ook zoveel mogelijk te worden beperkt omdat ze vanwege hun relatief hoge faalkans, vaak de zwakke schakel in een dijk- of kadering vormen.

Een waterkerend kunstwerk heeft niet alleen gevolgen voor het beheer (onderhoud, inspectie e.d.) maar ook voor de calamiteitenbestrijding.

  • grondig onderzoek is vereist naar de faalkans van het kunstwerk, en de invloed daarvan op de overstromingskans van het betreffende dijk- of kaderinggebied.

  • bij een afweging van alternatieven dienen ook de meerkosten van (toekomstig) beheer en onderhoud van de waterkering door het aanbrengen van de kunstwerken meegenomen te worden.

13.1 Sluizen en gemalen

Keur-art. 9, lid 1-b-c: Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen en de kernzone van beschermende gronden:

b. werken aan te brengen, te hebben, of te verwijderen, die op een diepte van meer dan 0,5 meter in de ondergrond verankerd of gelegen zijn.

c. Sub a en b zijn niet van toepassing op werken in wateren, niet op het slaan van palen tot een diepte van 0,75 meter; en niet op het vervangen van bestaande werken op dezelfde plaats en diepte.

Sluizen worden aangebracht wanneer er een niveauverschil is tussen twee wateren. Het zijn kunstwerken die tevens een waterkerende functie hebben. Een sluis heeft vaak ook een functie voor het doorlaten van schepen. In het beheergebied komen de volgende typen sluizen voor:

  • Spuisluis: Een spuisluis wordt aangelegd om binnenwater te spuien (onder vrij verval) en het buitenwater te keren. Met een spuisluis kan ook het waterpeil van binnenwateren van een stad worden geregeld.

  • Inlaatsluis: Een inlaatsluis wordt aangelegd om water in te laten, met een inlaatsluis kan bijvoorbeeld een tekort aan water in een zoetwaterkanaal worden opgevangen.

  • Keersluis: Een keersluis is een sluis die vrijwel altijd open staat en alleen in noodsituaties wordt afgesloten. Voorbeelden waarbij deze wordt afgesloten zijn bijvoorbeeld extreem lage waterstanden of calamiteiten.

  • Schutsluis: Een schutsluis is een sluis die wordt aangelegd om schepen van het ene waterniveau naar het andere te brengen. Aan de ene kant sluit de sluis aan op een hoger waterniveau (het bovenhoofd) en aan de andere kant op het lagere waterniveau (het benedenhoofd). De deuren wordt geopend waarna het schip de sluis in kan varen, vervolgens wordt het waterpeil verhoogd of verlaagd naar het aangrenzende peil. Wanneer het waterpeil in de sluis op deze hoogte is gekomen worden de deuren geopend en kan het schip de sluis uitvaren.

Gemalen hebben de functie om water door middel van pompen op een hoger niveau te brengen. Bij dijken komen gemalen voor in combinatie met een uitwateringsluis of –duiker door de dijk. Het gemaal ligt binnendijks en vrijwel altijd in de beschermingszone. Het gemaal bestaat uit een maalhuis waarin de pompen staan opgesteld en kokers voor de aan- en afvoer van water. Het maalhuis met fundering is gelegen/verankerd in de ondergrond en kan binnen het beoordelingsprofiel vallen.

Het gemaal en de uitwateringsluis of –duiker zijn voorzien van keermiddelen die bij hoogwater worden gebruikt.

De draaiende delen van sluizen en gemalen worden intensief gebruikt. Voor de veiligheid van de waterkering en de schepen is het daarom belangrijk dat de waterkerende voorziening duurzaam is en regelmatig wordt onderhouden.

Voorwaarden ontheffingverlening: Sluizen en gemalen (B):

Gezien de grote risico’s die deze kunstwerken met zich meebrengen dient speciale aandacht te worden gegeven aan de ontheffingsaanvraag. Bij de aanleg en uitbreiding van dergelijke kunstwerken is in feite sprake van een reconstructie van de waterkering.

  • het ontwerp dient te voldoen aan de vigerende normen en TAW-leidraden voor het ontwerp van een waterkerend lichaam en in het bijzonder de Leidraad Kunstwerken;

  • met berekeningen en grondonderzoek dient te worden aangetoond dat het kunstwerk voldoende sterk, stabiel en duurzaam is;

  • het ontwerp en de berekeningen dienen te worden uitgevoerd door een deskundige;

  • de gevolgen voor het beheer en onderhoud van de waterkerende elementen en de financiering hiervan dienen te zijn omschreven.

13.2 Bijzondere waterkerende constructies

Keur-art. 9, lid 1-b-c: Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen en de kernzone van beschermende gronden:

b. werken aan te brengen, te hebben, of te verwijderen, die op een diepte van meer dan 0,5 meter in de ondergrond verankerd of gelegen zijn.

c. Sub a en b zijn niet van toepassing op werken in wateren, niet op het slaan van palen tot een diepte van 0,75 meter; en niet op het vervangen van bestaande werken op dezelfde plaats en diepte.

Voor de aanleg en aanpassing van de waterkering kan gebruik worden gemaakt van bijzonder waterkerende constructies. Bijzonder waterkerende constructies worden aangebracht tot in de ondergrond. Deze constructies worden vaak aangebracht als vanwege de bescherming van bepaalde waarden (LNC-waarden) een conventionele dijk(versterking) niet mogelijk/gewenst is.

Hoewel deze constructies in principe bedoeld zijn om de waterkering te versterken, kunnen ze indien niet goed ontworpen of uitgevoerd zijn het waterkerend vermogen van de waterkering nadelig beïnvloeden door zetting (hoogtetekort), perforeren van afsluitende lagen (piping) etc..

Hierna is een aantal bijzonder waterkerende constructies toegelicht:

Kistdammen en diepwanden: Een kistdam bestaat in het algemeen uit twee damwanden verbonden door één of meerdere ankers waarbij de tussenruimte wordt opgevuld met / bestaat uit stijf materiaal (zand, grind). Diepwanden bestaan uit in de grond gevormde betonnen elementen (met of zonder wapening) die door meerdere elementen in elkaars verlengde te plaatsen een doorgaande (onverankerde) wand vormen. 

Keermuren en -wanden, kademuren, damwanden en beschoeiing: Deze constructies worden aangelegd om een niveauverschil in het maaiveld op te vangen. Het grondniveau aan de ene kant van de constructie is hoger dan aan de andere kant, het betreft daarom een éénzijdige kering. De (horizontale) gronddruk zorgt voor krachten tegen de keerwand. Een keermuur, ook wel gewichtsmuur genoemd, is opgebouwd uit beton of steen. Een keerwand, ook wel L-wand genoemd, bestaat uit een verticale betonnen wand in combinatie met een (betonnen) voetplaat waardoor gewicht wordt gemobiliseerd om tegenwicht te bieden tegen de horizontale gronddruk.

Een kademuur is een benaming voor verschillende soorten kadeconstructies zoals damwanden, combiwanden, gewichtsmuren, L-wanden (gefundeerd op palen of op staal). Damwanden kunnen worden gemaakt van staal, beton of hout. Beschoeiing kan bestaan uit hout, steen kunststof of een combinatie hiervan.

Damwanden kunnen naast grondkering ook gebruikt worden als:

  • Kwelscherm: Een kwelscherm wordt in het watervoerend (zand)pakket onder de dijk aangebracht om te voorkomen dat piping (zandmeevoerende wellen) ontstaat.

  • Stabiliteitscherm: Een stabiliteitscherm wordt onder de binnenteen van de dijk aangebracht als er geen ruimte is om een stabiliteitberm aan te brengen.

  • Erosiescherm: Een erosiescherm wordt onder de kruin van de dijk aangebracht in geval het buitentalud van de dijk door erosie kan bezwijken.

Voor het aanleggen van damwanden en de effecten daarvan wordt verwezen naar §9.7: Werkzaamheden die trillingen kunnen veroorzaken.

Voorwaarden ontheffingverlening: Bijzondere waterkerende constructies (B):

  • de noodzaak van de constructie voor de stabiliteit van de waterkering dient te worden aangetoond;

  • met een situatietekening en dwarsprofielen dient de ligging ten opzichte van de waterkering zichtbaar te worden gemaakt;

  • met berekeningen dient te worden aangetoond dat de stabiliteit van de waterkering niet in gevaar wordt gebracht;

  • de berekeningen dienen te worden uitgevoerd door een deskundige;

  • het ontwerp dient te worden uitgevoerd conform de vigerende TAW-leidraden en handreikingen en in het bijzonder de geotechnische norm (NEN-6740-serie) en de CUR-Handboeken (CUR162 Construeren met grond, en 166 Damwandconstructies) en het Technisch Rapport Waterkerende Grondconstructies.

  • het ontwerp van diepwanden en kistdammen dient te worden uitgevoerd conform het Technisch Rapport Kistdammen en Diepwanden in Waterkeringen (TAW, 2004).

13.3 Kunstwerken met afsluitmiddelen

Keur-art. 9, lid 1-b-c: Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen en de kernzone van beschermende gronden:

b. werken aan te brengen, te hebben, of te verwijderen, die op een diepte van meer dan 0,5 meter in de ondergrond verankerd of gelegen zijn.

c. Sub a en b zijn niet van toepassing op werken in wateren, niet op het slaan van palen tot een diepte van 0,75 meter; en niet op het vervangen van bestaande werken op dezelfde plaats en diepte.

Afsluitbare duikers: Duikers dienen om water van de ene naar de ander kant van de waterkering te voeren. Duikers worden voorzien van een afsluiting zodat deze bij calamiteiten kunnen worden dichtgezet. Voorbeelden van afsluitmiddelen bij duikers zijn (zelfwerkende) puntdeuren en bediende schuiven.

Coupures: Een coupure is een plaatselijke doorgraving of verlaging van een dijk of

een kade. Een coupure kan worden aangelegd om een doorgang door een dijklichaam te creëren. Bij hoogwater dient de coupure met bijvoorbeeld schotbalken te worden afgesloten.

Afsluitmiddelen in tunnels: Een tunnel onder de waterkering dient te worden voorzien van een afsluiting, zodat bij hoogwater of een calamiteit de tunnel kan worden afgesloten en de veiligheid van de waterkering kan worden gewaarborgd. Voorbeelden van afsluitingen zijn (bedienbare) schuiven ter plaatse van de waterkering. Voor de aanleg van tunnels wordt verwezen naar §12.2.

Voorwaarden ontheffingverlening: Kunstwerken met afsluitmiddelen (B):

  • met een beheerplan dient te worden aangetoond hoe het beheer en onderhoud van de afsluitmiddelen plaatsvindt en dat het gebruik is gegarandeerd;

  • met een overzichttekening en dwarsprofielen dient te worden aangetoond dat de stabiliteit van de waterkering niet wordt aangetast;

  • met berekeningen (en tekeningen) dient te worden aangetoond dat:

    • de stabiliteit van de waterkering niet in gevaar wordt gebracht;

    • de constructie voldoende sterk en duurzaam is uitgevoerd.

  • de berekeningen dienen te worden uitgevoerd door een deskundige.

13.4 Inlaten

Een inlaat is een buisleiding door een waterkering voor het inlaten van oppervlaktewater met een hoger peil (buitendijks) naar een polder met een lager waterpeil (binnendijks). Ze worden gebruikt voor het op peil houden van het polderwaterniveau in droge perioden en/of doorspoelen c.q. verversen van polderwater. Inlaten worden ook gebruikt om de waterstand binnen hoogwatervoorzieningen rondom bebouwing in polders op peil te houden om het droog vallen van kwetsbare funderingen te voorkomen.

In principe brengt elke inlaat een risico voor de waterkering met zich mee doordat deze een (kleine) bijdrage levert aan de totale faalkans van de waterkering.

AGV streeft er naar om het aantal inlaten door waterkeringen zo beperkt mogelijk te houden, en hiermee de faalkans van waterkeringen zoveel mogelijk te beperken.

Inlaten zijn uitsluitend toegestaan wanneer deze naar het oordeel van AGV noodzakelijk zijn (B):

  • om het polderpeil op het gewenste niveau te kunnen houden;

  • voor voldoende doorstroming c.q. verversing van polderwater;

  • voor de aanvoer van water om hoogwatervoorzieningen rondom bebouwing op peil te houden.

Inlaten voor andere doeleinden (b.v. voor veedrenking, t.b.v. particuliere vijvers die geen verbinding hebben met het polderwatersysteem, voor industriële doeleinden e.d.) worden  niet toegestaan (B).

Voorwaarden ontheffingverlening: Aanbrengen inlaten (B):

  • Het ontwerp van de inlaat moet worden goedgekeurd door AGV;

  • Inlaten (buisleidingen) moeten voldoen aan de NEN-normen. Dit moet door middel van berekeningen worden aangetoond. Bij waterkeringen met een verkeersweg, dient rekening te worden gehouden met de verkeersbelasting;

  • Inlaten dienen te bestaan uit duurzame materialen en aan de hoogwaterzijde zijn voorzien van een duurzaam en deugdelijk afsluitmiddel, dat te allen tijde goed bereikbaar en door 1 persoon te bedienen en af te sluiten is;

  • Ter voorkoming van kwel langs de inlaat, dient deze aan de hoogwaterzijde te zijn voorzien van een kwelscherm en een kleikist, waarvan de afmetingen worden aangegeven door AGV;

  • De aanleg van inlaten dient middels een open ontgraving en gefaseerd plaats te vinden, zodat nooit de gehele waterkering is doorgraven. Ontgravingen voor de aanleg van inlaten moeten aan het eind van elke werkdag worden aangevuld (zie verder §5.5).

  • Indien AGV dit noodzakelijk geacht, moet aan de hoogwaterzijde een voorziening in de vorm van een tijdelijk (waterdicht) scherm worden aangebracht.

  • Ontgravingen voor de aanleg van een inlaat dienen te worden aangevuld met voldoende waterdicht materiaal. Dit kan betekenen, dat wanneer het uitkomende materiaal niet geschikt is voor aanvulling, een ander (meer waterdicht) materiaal als klei moet worden aangebracht. De aanvulling dient laagsgewijs plaats te vinden in lagen van maximaal 0,4 meter, waarbij tevens laagsgewijs dient te worden verdicht.

  • Boringen en persingen in/door directe waterkeringen voor de aanleg van een inlaat zijn niet toegestaan.

  • Indien AGV dit noodzakelijk acht, moet een inlaat worden voorzien van aanvullende voorzieningen (b.v. een debietmeter of een automatische afsluiter met binnendijks vlottersysteem)

13.5 Waterkering als constructie met andere functie

Er is een toenemende behoefte aan meervoudig ruimtegebruik, met name in stedelijk gebied. AGV wordt vaak verzocht om een waterkering te integreren in een constructie of bouwwerk, met primair een ander doel dan water keren, bijvoorbeeld omvangrijke bebouwing of kunstwerken zoals tunnels. Het integreren van de waterkering in deze constructies spaart ruimte en is voor de initiatiefnemer daardoor vaak financieel aantrekkelijk. Technisch gezien zijn er vaak meerdere mogelijkheden om de plannen te realiseren en tegelijkertijd de waterkering te respecteren. Een mogelijkheid is het verleggen van de waterkering naar een andere locatie. Een waterkering neemt echter, zeker als het een grondlichaam (inclusief beschermingszones) betreft, veel ruimte in beslag.

Constructies voor ondergrondse infrastructuur zijn in het ontwerp technisch gezien weliswaar in staat om de waterkerende functie te vervullen en gedurende de ontwerplevensduur voldoende veiligheid te bieden maar zijn niet of slecht te beheren en inspecteren. De levensduur en daarmee de duurzaamheid is doorgaans beperkt en slechts met grote en zeer kostbare ingrepen te handhaven, bijvoorbeeld bij vervanging van het geheel of onderdelen ervan. Bovendien is er vaak een verhoogde kans op falen van de waterkering door het risico op fouten als kortsluitingen van kelders, rioleringen, leidingen en dergelijke, zeker als het een grote lengte betreft.

Voorwaarden ontheffingverlening:Waterkering als constructie met andere functie (B):

  • De waterkering dient te allen tijde (gedurende de gehele ontwerplevensduur) volledig te voldoen aan de veiligheidseisen, die aan de waterkering worden gesteld;

  • Het moet gaan om een zwaarwegend maatschappelijk belang en een aanzienlijke besparing van maatschappelijke kosten (zie §4.3);

  • Het moet gaan om een aanzienlijke aaneengesloten lengte (100 meter of meer);

  • De bezwaren vanuit beheer, onderhoud, duurzaamheid, inspectie en vervanging moeten in voldoende mate worden gecompenseerd. De mate van compensatie behoeft de goedkeuring van AGV.

  • In een beheerplan moet het onderhoud en calamiteitenbestrijding en periodieke inspectie (bijvoorbeeld 1 x per jaar) door de eigenaar/beheerder van het bouwwerk samen met AGV, geregeld zijn.

  • Voor deze periodieke inspectie moeten zodanige voorwaarden worden gecreëerd, dat deze veilig kan plaatsvinden. Indien AGV dit noodzakelijk acht, moeten voorzieningen worden aangebracht, die van belang zijn voor een goede inspectie;

  • De constructie dient zo nodig als waterkering te zijn overgedimensioneerd, en (mede daardoor) een ontwerplevensduur van tenminste 100 jaar te hebben: dit dient middels berekeningen te worden aangetoond;

  • De waterkering dient waar mogelijk aan de buitenzijde van de constructie of het bouwwerk te worden gerealiseerd, en zo mogelijk aan beide zijden bereikbaar te zijn voor inspectie.

  • Het onderhoud van de waterkering dient op aanwijzing van AGV op kosten van de gerechtigde te worden uitgevoerd.

  • Indien tijdens de periodieke inspectie gebreken worden geconstateerd, dienen deze binnen een overeen te komen termijn te worden verholpen c.q. gerepareerd, waarna middels een vervolginspectie een controle door AGV plaatsvindt.

Overdimensionering leidt niet per sé tot extra kosten. De dimensionering die nodig is voor de primaire functie is vaak ruimer dan die nodig is voor de functie waterkering. Bijvoorbeeld: een gewapende tunnelwand (beton) die voor zijn functie 1 meter dik moet zijn maar als waterkering slechts een  0,5 meter. 

14 Overige (bouw)werken

Keur-art. 9 lid 1-b-c: Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen en de kernzone van beschermende gronden:

b  Werken aan te brengen, te hebben, of te verwijderen, die op een diepte van meer dan 0,5 meter in de ondergrond verankerd of gelegen zijn. 

c. Sub a en b zijn niet van toepassing op werken in wateren, niet op het slaan van palen tot een diepte van 0,75 meter; en niet op het vervangen van bestaande werken op dezelfde plaats en diepte.

Keur-art. 9 lid 2-b: Onverminderd het bepaalde in lid 1 is het verboden binnen de kernzone en de beschermingszones van waterkerende dijlichamen voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan.

Keur-art. 9 lid 3-a: Onverminderd het bepaalde in lid 1 en 2 is het verboden op de kruin en op onverharde steile taluds van waterkerende dijklichamen: en op onverharde flauwe taluds wanneer de kruinbreedte minder dan 4 meter is: (a)Te spitten, te ploegen of te graven of op andere wijze de grond te roeren.

14.1 Algemene voorwaarden

Voor het plaatsen van overige werken binnen de kernzone (of het profiel van vrije ruimte) van waterkeringen wordt  alleen ontheffing verleend wanneer deze (B):

  • ofwel voor algemeen of openbaar gebruik zijn en plaatsing buiten de kernzone niet mogelijk is of dit leidt tot hoge maatschappelijke kosten;

  • dan wel de objecten noodzakelijk zijn voor een toegestane vorm van (mede)gebruik of om een woning, woonschip of het water te bereiken.

(Bouw)Werken zijn in de grond verankerd of bevestigd. Het kan gaan om straatmeubilair inclusief taludtrappen, afrasteringen, schuttingen, palen al dan niet met borden, en tenslotte langs de oevers van waterkeringen ook om steigers en beschoeiing.

Het gaat in het algemeen om werken, die gedeeltelijk in het grondlichaam van de waterkering worden aangebracht of verankerd, maar die relatief eenvoudig en tegen beperkte kosten kunnen worden verwijderd, opgehaald of verplaatst.

De aanleg kan echter een negatief effect hebben op de stabiliteit van de waterkering wanneer ze binnen het keurprofiel zijn gelegen. De afsluitende laag van de waterkering kan doorboord worden waardoor water in het dijklichaam kan sijpelen. Als ze niet diep genoeg in de grond zijn aangebracht kunnen ze bijvoorbeeld bij sterke wind omvallen waardoor erosie kan plaatsvinden. Daarnaast kunnen zij een aangrijpingspunt voor erosie zijn bij bijvoorbeeld golfaanval of overloop. Ook kunnen zij een belemmering vormen voor het beheer en onderhoud van de waterkering.

Wanneer er een gevaar is voor omvallen of omwaaien of het werk een aangrijppunt kan vormen voor erosie door golfaanval of overloop, is plaatsing op het buitentalud van de waterkering niet toegestaan. Ook plaatsing op het binnentalud is om deze redenen, maar ook vanwege slechte toegankelijkheid en bereikbaarheid voor aanleg en onderhoud ongewenst (B).

Uitzondering hierop vormt (onder voorwaarden) een taludtrap.

Algemene voorwaarden ontheffingverlening:Plaatsen overige werken:

Bij de ontheffingsaanvraag dient met een overzichtstekening en dwarsprofiel te worden aangetoond dat de werken buiten het profiel van vrije ruimte van de waterkering komen te liggen (B). Als dit het geval is kan in principe ontheffing worden verleend onder de volgende aanvullende voorwaarden:

  • plaatsing binnen de kernzone is alleen toegestaan wanneer (B):

    • dit noodzakelijk is voor een toegestane vorm van (mede)gebruik van de waterkering of voor het bereiken van een woning, woonschip of het water (vaartuig);

    • plaatsing elders niet mogelijk is.

  • De kruin van de waterkering dient bereikbaar te blijven voor onderhoudsmaterieel en bij een (dreigende) calamiteit (B): 

    • op de kruin dient daartoe een strook van minimaal 3 meter breed vanaf de buitenkruin vrij te worden gehouden van objecten;

    • bij een kruinbreedte kleiner dan 3 meter worden op de kruin geen objecten toegestaan.

  • Plaatsing waar mogelijk aan de binnendijkse zijde van de kruin en niet op steile taluds (R).

  • Na het aanbrengen van de objecten dient de dijkbekleding (kleilaag) en de grasmat in de oorspronkelijke staat te worden hersteld (voorwaarden zie § 5.7)(B).

  • Bij werkzaamheden aan de waterkering (onderhoud, reconstructie, dijkversterking) dienen de objecten op aanzegging van AGV, door en op kosten van de vergunninghouder, voor de duur van de werkzaamheden te worden verwijderd (B).

Indien de werken binnen het profiel van vrije ruimte komen te liggen (B):

  • dient met berekeningen te worden aangetoond dat deze geen negatieve invloed hebben op de stabiliteit van de waterkering en dat ze stabiel zijn;

  • berekeningen dienen te worden uitgevoerd door een deskundige;

  • Is een beheer- en onderhoudsplan verplicht.

Over verwijderen en herplaatsen van objecten kunnen afspraken tussen AGV en de vergunninghouder worden gemaakt. Deze werkzaamheden kunnen indien gewenst gelijktijdig met het werk aan de waterkering door AGV, op kosten van de vergunninghouder, worden uitgevoerd. In de navolgende paragrafen is ingegaan op aanvullende voorwaarden voor ontheffingverlening voor het aanbrengen van enkele typen veel voorkomende werken.

14.2 Straatmeubilair

Aanvullende voorwaarden : Plaatsen straatverlichting:

  • Alleen indien plaatsing op de waterkering voor de verkeersveiligheid noodzakelijk is (B).

  • Plaatsing aan de binnendijkse zijde van de weg of het fietspad (B).

  • Stroomvoorziening met zo min mogelijk kabels in de waterkering: bij voorkeur met eigen energievoorziening zoals zonnepanelen (R).

Aanvullende voorwaarden : Plaatsen Afvalvoorzieningen:

  • Voor het plaatsen van vuilnisbakken, bij bijvoorbeeld bankjes of langs de oever van het water kan bij flauwe taludhellingen en voorzover voldaan wordt aan de algemene voorwaarden voor het plaatsen van objecten, ontheffing worden verleend (R).

  • Voor het plaatsen van (tijdelijke losse) vuilcontainers op steile onverharde taluds en op 'groene' waterkeringen wordt geen ontheffing verleend vanwege de kans op schade aan het taluds en de grasmat (B).

  • Ondergrondse afvalinzamelsystemen en -voorzieningen zijn binnen het profiel van vrije ruimte van waterkeringen niet toegestaan (B).

Aanvullende voorwaarden : Plaatsen borden en palen met informatie (B):

  • Er wordt  geen ontheffing verleend voor het plaatsen van palen of andere objecten voor reclamedoeleinden binnen het keurprofiel.

  • Plaatsing van informatieborden voor algemeen gebruik door overheden, natuurbeheerders en recreatieschappen wordt alleen toegestaan wanneer plaatsing buiten de keurprofiel niet mogelijk of niet effectief is.

  • De borden of palen dienen op kosten van de gerechtigde te worden verwijderd en/of verplaatst wanneer dit noodzakelijk is voor ophogings-, versterkings- of herstelwerkzaamheden aan de waterkering. 

  • Bij verwijdering van de borden op palen dienen de gaten te worden opgevuld met zwelklei.

Aanvullende voorwaarden: Plaatsen taludtrappen (B)

  • een taludtrap mag uitsluitend bestaan uit losse elementen van beperkte omvang en niet uit grote geprefabriceerde elementen, waaronder holle ruimte kan ontstaan.

  • de elementen moeten direct op het dijksmateriaal worden aangebracht en mogen niet door middel van een constructie in het dijklichaam worden gefundeerd.

  • horizontale elementen dienen aan de zijkanten te worden begrensd door elementen parallel aan het talud van de waterkering en er moet een goede aansluiting zijn tussen de taludtrap en deze elementen (kleibekleding, grasmat).

  • er mogen geen openingen in de constructie van de taludtrap, en de aansluiting op de weg- of padverharding op de kruin en naast de teen van de waterkering aanwezig zijn.

  • alle elementen moeten nauw op elkaar aansluiten en de taludtrap moet als geheel in een goede staat worden onderhouden.

  • bij een buitendijkse taludtrap kan AGV extra voorzieningen, zoals grasbetonstenen naast de taludtrap, voorschrijven om de erosiebestendigheid te waarborgen (R).

Een taludtrap is een mogelijk aangrijppunt voor erosie, zeker wanneer deze een leuning heeft. Bij leuningen blijkt ook vaak aan de andere zijde van de leuning te worden gelopen, waardoor de grasmat wordt beschadigd. Waar mogelijk moet de aanleg van taludtrappen worden vermeden. Dit geldt nog sterker voor taludtrappen aan de buitendijkse zijde. 

14.3 Afrasteringen, schuttingen, beschoeiing, steigers

Aanvullende voorwaarden: Plaatsen afrasteringen (B)

  • De afrastering dient te bestaan uit een hekwerk van (perkoen)palen met planken en/of gaas, eventueel voorzien van prikkeldraad.

  • bij en na het aanbrengen van afrastering dient de kruin (in lengterichting) goed bereikbaar te zij en te blijven voor onderhoud en inspectie en bij (dreigende) calamiteiten.

  • Een afrastering loodrecht op de lengterichting van de waterkering, dient op de kruin te zijn voorzien van een hekwerk, dat snel en gemakkelijk geopend en gesloten kan worden, zodat de kruin goed bereikbaar is voor materieel.

  • De breedte van de doorgang dient tenminste 3 meter te zijn bij een kruin van 3 meter of breder. Bij een smallere kruin kan worden volstaan met een doorgang ter breedte van de aanwezige kruin.

Gerechtigden van percelen, die worden gebruikt voor het houden van vee, kunnen op grond van artikel 8 lid 1 verplicht worden om daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen en te onderhouden.

Aanvullende voorwaarden: Plaatsen schuttingen (B)

  • De (fundering van de) schutting mag het keurprofiel niet doorsnijden.

  • Bij en na het aanbrengen van de schutting dient de kruin (in lengterichting) goed bereikbaar te zijn en te blijven voor onderhoud en inspectie en bij (dreigende) calamiteiten.

  • Een schutting loodrecht op de lengterichting van de waterkering, dient op de kruin te zijn voorzien van een hekwerk, dat snel en gemakkelijk geopend en gesloten kan worden, zodat de kruin goed bereikbaar is voor materieel.

  • De breedte van de doorgang dient tenminste 3 meter te zijn bij een kruin van 3 meter of breder. Bij een smallere kruin kan worden volstaan met een doorgang ter breedte van de aanwezige kruin.

Keur-artikel 14 lid 2-f: Het is verboden om in primaire, secundaire en tertiaire wateren: beschoeiing aan te brengen, te vervangen, of te hebben zonder dit vooraf te melden bij het hoogheemraadschap.

Aanvullende voorwaarden: Plaatsen beschoeiing en steigers (B)

  • De opbouw en constructie van beschoeiing behoeft de goedkeuring van AGV. De opbouw en constructie van steigers dient te voldoen aan de bouwtekeningen (A, B of C) in bijlage 1 van de Keur.

  • De voorkeur gaat uit naar een onverankerde of drijvende constructie: verankerde constructies zijn alleen toegestaan wanneer een onverankerde niet voldoet.

  • Beschoeiing en steigers moeten worden onderhouden door en ten laste van de ontheffinghouder.

  • De ontheffinghouder dient aan het einde van of na de in de ontheffing vastgelegde ontwerplevensduur op aanzegging van AGV zorg te dragen voor vervanging van de beschoeiing en/of de steiger.

14.4 Tanks en drukvaten

Keur-art. 9 lid 3-d: Het is verboden om op onverharde delen van de kruin en op onverharde steile taluds van waterkerende dijklichamen, en op onverharde flauwe taluds wanneer de kruinbreedte minder dan 4 meter is: (d) Tanks en drukvaten of andere vergelijkbare werken met een druk van meer dan 10 bar aan te leggen, op te richten, of te hebben, wanneer deze niet van onderen beschermd zijn door een betonplaat met een dikte van minimaal 5 centimeter.

Keur-art. 9 lid 6-a-b: Het is verboden binnen de buitenbeschermingszone van waterkeringen: (a) drukleidingen te leggen, te hebben te wijzigen en te vernieuwen, indien de verstoringszone van deze drukleidingen (volgens NEN3651) of een deel hiervan reikt tot binnen de beschermingszone, (b) lid a is tevens van toepassing op drukvaten en tanks in de bodem en op, explosiegevaarlijk materiaal en explosiegevaarlijke inrichtingen.

Het grootste gevaar van tanks en drukvaten is de kans op explosies. Bovengrondse explosies van tanks en drukvaten zijn voor de stabiliteit van de waterkering niet direct gevaarlijk. De instabiliteit ontstaat vooral als er explosies ontstaan in het grondlichaam van de waterkering. Dat kan als een ingegraven tank explodeert. In de praktijk is gebleken dat extreem grote ontgrondingen kunnen ontstaan nadat er lekkage was opgetreden. Bij de aanleg en het gebruik van drukvaten en tanks is daarom niet alleen de ligging van belang maar ook de verstoringszone. Dit is de zone waarbinnen invloed van lekkende of exploderende drukvat of tank merkbaar is. Het aanbrengen van drukvaten en tanks in de bodem leidt daarnaast tot een verstoring in de ondergrond en onvoldoende mogelijkheden voor inspectie. Bovengronds gebruik van drukvaten en tanks kan leiden tot lekkage of beschadiging van de afsluitende laag.

Om voornoemde redenen wordt alleen om uitzonderlijke redenen een ontheffing verleend voor het ondergronds aanbrengen, hebben of houden van tanks en drukvaten binnen de kernzone en (buiten)beschermingszones van waterkeringen (B).

Voorwaarden ontheffingverlening: Tanks en drukvaten ondergronds (B):

Voor plaatsing ondergronds gelden de volgende voorwaarden:

  • De aanvrager dient te motiveren waarom aanleg ondergronds binnen de kern- of beschermingszone noodzakelijk is en waarom dit niet bovengronds kan. 

  • Tanks en drukvaten dienen te voldoen aan de vigerende normen. Dit moet worden aangetoond met relevante certificaten.

  • Berekeningen door een deskundige dienen aan te tonen dat de verstoringszone niet reikt tot binnen de kern- of beschermingszone van de waterkering.

  • Voor de benodigde leidingen (huisaansluiting) blijven de geldende normen voor kabels en leidingen van toepassing.

  • Aangetoond moet worden dat de stabiliteit van de waterkering niet wordt aangetast.

  • Onder de tanks dient een voorziening aanwezig te zijn om lekkage in de ondergrond tegen te houden. Ook deze voorziening dient te voldoen aan de hiervoor geldende normen.

Voorwaarden ontheffingverlening:Tanks en drukvaten bovengronds (B):

Voor plaatsing bovengronds gelden de volgende voorwaarden:

  • De tank plus toebehoren mag niet (deels) ingegraven worden in een talud, voor het maken van een plateau mag het talud alleen maar aangevuld worden.

  • Aangetoond moet worden dat de stabiliteit van de waterkering niet wordt aangetast door het gewicht van de totale constructie.

  • oor de benodigde leidingen (huisaansluiting) blijven de geldende normen voor kabels en leidingen van toepassing

  • Tanks en drukvaten dienen te voldoen aan de vigerende normen. Dit moet worden aangetoond met relevante certificaten.

  • Onder de tanks dient een voorziening aanwezig te zijn om lekkage in de ondergrond tegen te houden. Ook deze voorziening dient te voldoen aan de hiervoor geldende normen. Als minimum dient deze constructie te bestaan uit een betonplaat van 5 cm dikte.

  • De aanwezigheid van de tank mag de mogelijkheid tot inspectie van de waterkering niet belemmeren.

Overgangsbeleid:Bestaande tanks en drukvaten:

Tanks en drukvaten met een druk van 10 bar die geheel of gedeeltelijk zijn ingegraven dienen vóór 1 januari 2009 te zijn verwijderd of bovengronds te zijn geplaatst (B).

Tegen bestaande bovengrondse tanks en drukvaten aangebrachte grondtaluds dienen eveneens vóór 1 januari 2009 te zijn verwijderd (B).

14.5 Grotere bouwwerken

Keur-art. 9 lid 1-a-b-c: Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen en de kernzone van beschermende gronden:

a. Dieper dan 0,5 meter te graven of grond te verwijderen.

b  Werken aan te brengen, te hebben, of te verwijderen die op een diepte van meer dan 0,5 meter in de ondergrond verankerd of gelegen zijn.

c. Sub a en b zijn niet van toepassing op werken in wateren, niet op het slaan van palen ten behoeve van afrasteringen, en niet op het vervangen van bestaande werken op dezelfde plaats en diepte.

Onder grotere bouwwerken worden woonhuizen, boerderijen, bedrijfspanden en grote schuren (groter dan 10 m2) verstaan. Indien het bouwwerk is gelegen binnen het profiel van vrije ruimte dan is (of zal er) sprake (zijn) van een directe invloed op de stabiliteit van de waterkering door bovenbelasting. Zowel in verticale richting (eigen gewicht) als in horizontale richting (windbelasting).

Een belangrijke rol speelt de fundering van het bouwwerk. Fundering op palen kan piping tot gevolg hebben wanneer ruimte onder de fundering ontstaat. Een fundering op staal draagt de belasting direct af naar de ondergrond, dit kan leiden tot een grotere zetting of een aantasting van de stabiliteit.

Verder kan de doorlatendheid van de waterkering toenemen doordat water langs de bebouwing sijpelt, belangrijk is dat de afdichtende bekleding tot aan de bebouwing intact blijft.

Bebouwing kan ook verzakken, waardoor het risico op piping wordt vergroot. Wanneer de bekleding van de dijk wordt doorbroken neemt tevens de kans op erosie toe.

Bebouwing dichtbij de waterkering kan ook de inspectie en het onderhoud bemoeilijken. Rondom bebouwing worden meestal ook kabels, leidingen en beplanting aangelegd. Bij ophoog- en verbeteringswerken aan de waterkering kan schade ontstaan aan de bebouwing.

Voor nieuwbouw wordt alleen ontheffing verleend buiten het profiel van vrije ruimte en op voorwaarde dat aangetoond wordt dat stabiliteit van de waterkering gewaarborgd blijft (B).

Voor uitbreiding van bestaande bebouwing die binnen het profiel van vrije ruimte gelegen is, geldt:

  • Wanneer niet gegraven hoeft te worden of geen fundering hoeft te worden aangelegd is geen ontheffing voor de uitbreiding noodzakelijk.

  • Voor uitbreiding binnen de beschermingszone wordt alleen ontheffing gegeven wanneer het profiel van vrije ruimte niet (verder) wordt aangetast of ophoging en versterking niet onmogelijk of duurder wordt gemaakt, tenzij eventuele meerkosten voor ophoging en versterking die door de nieuwe bebouwing kunnen ontstaan bij de ontheffingaanvraag worden gecompenseerd.

Bij uitbreiding van bestaande bebouwing die verankerd of gefundeerd moet worden  in de ondergrond of bestaan altijd risico's voor de stabiliteit van de waterkering.

Er kan wel ontheffing worden verleend voor uitbreiding van bebouwing in de beschermingszone en soms zelfs de kernzone wanneer dit het keurprofiel niet aantast en ophoging en versterking niet onmogelijk of duurder maakt. Uiteraard mag de wijze van aanleg ook géén risico's opleveren voor de stabiliteit van de waterkering. Dit kan betekenen dat de gewenste uitbreiding toch niet mogelijk is. Of alleen mogelijk is aan de kant van de bebouwing die het verst ligt van de waterkering, of alleen met - kostbare- aanvullende maatregelen.

Uitbreiding van bestaande bebouwing in de beschermingszone waarbij geen fundering wordt aangelegd is niet ontheffingplichtig.

Overige voorwaarden ontheffingverlening:Nieuwbouw en uitbreiding bestaande bebouwing (B):

  • Aangetoond dient te worden dat het bouwwerk of de uitbreiding daarvan stabiel en standzeker is.

  • Met overzichtstekeningen en dwarsprofielen dient te worden aangegeven of de bebouwing (inclusief fundering) binnen het profiel van vrije ruimte komt te liggen. Indien dit niet het geval is bestaat er geen gevaar voor instabiliteit voor de waterkering

  • Indien het bouwwerk deels binnen het profiel van vrije ruimte komt te liggen dient te worden aangetoond dat de stabiliteit van de waterkering hierdoor niet wordt aangetast en dat ophoging en versterking van de waterkering hierdoor niet onmogelijk of duurder wordt.

  • De onderbouwing dient door een deskundige middels stabiliteitsberekeningen te worden uitgevoerd.

  • Voor de onderbouwing van de standzekerheid en stabiliteit van het bouwwerk dient gebruik te worden gemaakt van de Technische Grondslagen Bouw (TGB, 1990) en het Voorschrift Toetsen op Veiliging (VTV, 2004).

14.6 Windmolens

Keur-art. 9 lid 1-b: Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen en de kernzone van beschermende gronden werken aan te brengen, te hebben, of te verwijderen die op een diepte van meer dan 0,5 meter in de ondergrond verankerd of gelegen zijn.

Windmolens zijn werken die speciale aandacht vragen vanwege de krachten die worden uitgeoefend op de dijk. Er is niet alleen sprake van horizontale belasting door het gewicht van de windmolen, maar ook door het opvangen van de wind. Bovendien worden aan de omgeving van de windmolens eisen gesteld vanwege de draaiende wieken. Dit kan gevolgen hebben voor het beheer en onderhoud van de waterkering.

Bij het ontwerp van windmolens geldt namelijk als uitgangspunt dat de bescherming van de omgeving en de vrije windvang dient te worden gewaarborgd. De omgeving van de windmolens dient daarom vrij te worden gehouden van bebouwingen en beplanting.

Een ontheffing voor de bouw van een windmolen op de kruin of binnen de beschermingzone van een waterkering zal alleen worden verleend wanneer sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang (B).

Voorwaarden ontheffingverlening: Plaatsing windmolens (B):

  • Met een overzichtstekening en dwarsprofielen dient te worden aangetoond dat de windmolen (inclusief fundering) buiten het profiel van vrije ruimte is gelegen. Indien dit niet het geval wordt geen ontheffing verleend voor plaatsing.

  • Verder dient te worden aangetoond dat door de aanleg de stabiliteit van de waterkering niet wordt aangetast. De berekeningen dienen te worden uitgevoerd bij verschillende windsnelheden.

    • Stabiliteitsberekeningen dienen te worden uitgevoerd door een deskundige:

    • Voor de onderbouwing van de standzekerheid en stabiliteit van het bouwwerk dient gebruik te worden gemaakt van de Technische Grondslagen Bouw (TGB, 1990);

  • Voor het toetsen van de stabiliteit van de waterkering van het TAW-Voorschrift Toetsen op Veiligheid (VTV, 2004).

Bij het beoordelen van de ontheffingsaanvraag wordt nagegaan of de aanleg van de windmolen beheer en onderhoud van de waterkering, nu en in de toekomst, niet in de weg staat en of de windmolen de stabiliteit van de waterkering kan aantasten.

Bijlage 1 Keur-artikelen waterkeringen plus aanvullende begrippen

Stabiliteit:macrostabiliteit: de stabiliteit van de gehele waterkering, en microstabiliteit de stabiliteit van het talud of een deel daarvan, inclusief de weerstand tegen het ontstaan van zandmeevoerende wellen (piping). In voorkomende gevallen kan ook erosiebestendigheid (van het voor- of boezemland) en weerstand tegen zettingsvloeiing een rol spelen.

Keur - Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Beschermende gronden (plassengebieden): gronden die achterliggend land beschermen tegen afkalving door golfslag.

Beschermende gronden (laag gelegen gebieden): gronden die achterliggende lager dan het boezempeil gelegen delen van het land, zoals zogenaamde polderrioleringsgebieden, beschermen tegen indringing van boezemwater.

Beschermingszones: gronden aan weerszijden van de kernzone van waterkeringen waarbinnen ingrepen en activiteiten verboden zijn die de waterstaatkundige werking van waterkeringen kunnen schaden of die het onderhoud, inclusief in de toekomst benodigde ophoging en versterking, kunnen belemmeren.

Boezemland: land gelegen tussen boezemwater en boezemwaterkeringen.

Boezemwater: wateren met een hoger waterpeil dan in de omliggende polders en droogmakerijen, daarvan gescheiden door (boezem)waterkeringen (dijken).

Buitenbeschermingszone: gronden die grenzen aan de buitenzijde van de beschermingszone van waterkeringen en bij de Compartimentering Boezemwater Amsterdam direct aan de kernzone, waarbinnen ingrijpende activiteiten die de stabiliteit van de waterkering kunnen schaden verboden zijn.

Buitengewoon onderhoud: onderhoudswerkzaamheden van constructieve aard, zoals vervanging en reconstructie en voor waterkeringen ophoging en herstel van door verzakking ontstane scheuren en gaten.

Directe waterkering: een waterkering die directe bescherming biedt tegen overstroming door aangrenzend water zonder voorliggende waterkering.

Evenementen: activiteiten die niet behoren tot het normale of reguliere gebruik van wateren, oevers en waterkeringen.

Gestuurde boring: het met behulp van een boorinrichting zonder graven (sleufloos) ondergronds gestuurd aanbrengen van (een) kabel(s) of leiding(en).

Graven: Grondverzet beneden het aanwezige maaiveld.

Grondroering: het bewerken van de bovenlaag van de grond met een spade, ploeg of (ander landbouw)werktuig zonder dat er grond wordt verwijderd of afgevoerd.

Indirecte waterkering: een waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming nadat een voorliggende (directe) waterkering is bezweken.

Insteek: de snijlijn tussen het schuine talud van een oever met het maaiveld of het talud van een waterkering met de kruin (de min of meer vlakke bovenzijde).

Kerende hoogte (H) van een waterkering: het verschil in waterpeil aan beide zijden van de waterkering.

Kernzone: het aan het grondoppervlak begrensde deel van een waterkering waarbinnen de strengste verboden gelden.

Keurprofiel: het binnen een grondlichaam gedefinieerde minimaal vereiste theoretische profiel van een waterkering dat nodig is voor de vereiste bescherming tegen water van buiten.

Kruin: de min of meer vlakke bovenzijde van een waterkerend dijklichaam.

Legger: openbaar register, waarin ligging, richting, vorm, afmetingen en onderhoudsplichtigen van wateren, waterkeringen en andere waterstaatkundige werken staan aangegeven, alsmede de begrenzingen van kern- en (buiten)beschermingszones, keurprofiel en profiel van vrije ruimte van waterkeringen en de vrijwaringszones van wateren.

Maatgevend boezempeil: hoogwaterstand van te keren water in extreme situaties die dient als basis voor het bepalen van de benodigde dijkhoogte.

Oevertalud (boven en/of onder water): de helling tussen maaiveld en waterbodem, met een onderscheid in het oevertalud boven en onder water, respectievelijk vanaf de insteek (het snijvlak van maaiveld en talud) tot het wateroppervlak en vanaf het wateroppervlak tot het min of meer vlakke deel van de waterbodem.

Onderhoud (algemeen): het in stand houden van wateren en waterkeringen in overeenstemming met de oorspronkelijke of in de legger bepaalde richting, vorm, afmeting en constructie en het vrijhouden daarvan van vuil en overmatige plantengroei. Zie ook buitengewoon en gewoon onderhoud.

Primaire waterkeringen: waterkeringen die beveiliging bieden tegen overstroming door buitenwater in de zin van de Wet op de Waterkering.

Profiel van vrije ruimte: de (in de ondergrond) rond het keurprofiel gereserveerde (naar verwachting benodigde) ruimte voor in de toekomst benodigde versterking en ophoging.

Secundaire waterkeringen: waterkeringen van regionaal belang.

Stedelijk gebied: dicht bebouwd gebied.

Talud (waterkerende dijklichamen): hellend oppervlak tussen de kruin, de (min of meer) horizontale bovenzijde, en de teen van het dijklichaam.

In de bepalingen van de Keur met betrekking tot waterkeringen is een onderscheid gemaakt in flauwe en steile taluds. Bij veendijken ligt de grens tussen flauw en steil bij een taludhelling van 1 : 8, bij overige waterkeringen bij een taludhelling van 1 :4. 

Teen: de lijn die overeenkomt met de snijlijn van het waterkeringtalud met het horizontaal gelegen maaiveld dan wel met de bodem van het aangrenzende water. In gevallen waarin een(steun)berm deel uitmaakt van de waterkering wordt onder teen verstaan: de teen van de (steun)berm.

Tertiaire waterkeringen: waterkeringen van lokaal belang die niet gerekend worden tot de primaire of secundaire (regionale) waterkeringen.

Verholen (waterkeringen): een waterkering is verholen wanneer deze niet duidelijk herkenbaar is als dijklichaam maar onderdeel is van een hoger gelegen gebied of zone. Een waterkering kan ook deels, bijvoorbeeld aan één kant verholen zijn.

Waterkerend dijklichaam: grondlichaam in de vorm van een dijk met een kruin, schuine taluds en een binnen- en buitenteen met als functie bescherming van lager gelegen gebied tegen (hoog) water buiten dit gebied.

Waterkering: een werk of een (deel van een) grondlichaam dat lager gelegen gebied beschermt tegen (hoog) water van buiten.

Werken: alle door menselijk toedoen ontstane of gemaakte objecten, constructies of inrichtingen, die met de ondergrond verbonden zijn, inclusief palen, hekken, bouwwerken, en restanten daarvan.

Artikel 2 Ligging en afmetingen van .... kernzones en beschermingszones

1. De ligging en afmetingen van ..... kernzones, (buiten)beschermingszones, keurprofiel en profiel van vrije ruimte, zijn vastgelegd in de legger.

2. Voorzover de ligging en afmetingen van ..... kernzones, (buiten)beschermingszones, keurprofiel en profiel van vrije ruimte, niet in de legger zijn vastgelegd gelden de begrenzingen van lid 3 t/m 8.

3 en 4: gaan over wateren

5. De kernzone van waterkerende dijklichamen wordt begrensd door de binnen- en de buitenteen van de waterkering.

6. De kernzone heeft een breedte van:

  • a.

    5 meter bij verholen gelegen primaire waterkeringen.

  • b.

    3 meter bij verholen gelegen secundaire waterkeringen. 

  • c.

    3 meter bij beschermende gronden die bescherming bieden tegen indringing van boezemwater.

  • d.

    10 meter bij beschermende gronden die bescherming bieden tegen afkalving door golfslag.

7.

  • a.

    De beschermings- en buitenbeschermingszones van waterkeringen hebben de in navolgende tabel gestelde breedte of worden berekend op basis van de kerende hoogte (H) van de waterkering zoals in de tabel is aangegeven. 

  • b.

    De breedte van de beschermingszones wordt gerekend vanuit de buitengrenzen van de kernzone. 

  • c.

    De breedte van de buitenbeschermingszones wordt gerekend vanuit de buitengrenzen van de beschermingszones. 

Tabel

Beschermings-

zone

binnendijks

Beschermings-

zone

buitendijks

Buitenbescher-mings­zone

Primair -

dijklichaam

15 x H,

minimaal 25 meter

50 meter buiten stedelijk gebied

25 meter in stedelijk gebied

75 meter

Direct secundair - dijklichaam

8 x H,

minimaal 10 meter

20 meter*

50 meter

Indirect secundair -

dijklichaam

(compartimentering, zomerkade)

10 x H,

minimaal 10 meter

10 x H,

minimaal 10 meter

25 meter

Tertiair -

dijklichaam

5 meter

5 meter

10 meter

Compartimentering boezemwater

Amsterdam

6 meter

6 meter

geen

buitenbescher-mingszone

Overige verholen waterkeringen

3 x H (klei) 

4 x H (zand)

6 x H (veen)

3 x H (klei)

4 x H (zand)

6 x H (veen)

geen

buitenbescher-mingszone

*)  of tot de waterkant aan de overzijde van aangrenzend water wanneer dat minder dan 20 meter is; en met uitzondering van de Oostkanaaldijk langs het Amsterdam-Rijnkanaal: 50 meter. 

8. Het keurprofiel en profiel van vrije ruimte hebben: 

  • a.

    een kruinbreedte van 3 meter.

  • b.

    een hellinghoek van het talud van 1 : 3 in een ondergrond die overwegend uit klei bestaat.

  • c.

    een hellinghoek van het talud van 1 : 4 in een ondergrond die overwegend uit zand bestaat.

  • d.

    een hellinghoek van het talud van 1 : 6 in een ondergrond die overwegend uit veen bestaat.

Waterkeringen & beschermende gronden

GEBODSBEPALINGEN

Artikel 6 Onderhoudsplichtigen

1. Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger daartoe zijn aangewezen, tenzij anders is bepaald.

2. Voor zover niet in de legger of op andere wijze een onderhoudsplichtige is aangewezen, geldt het bepaalde in lid 3 en 4.

3. Het buitengewoon onderhoud van waterkeringen berust bij het hoogheemraadschap tenzij anders is bepaald.

4. Het gewoon onderhoud van waterkeringen berust bij de gerechtigde van de waterkering. 

5. De onderhoudsplichtigen voor gewoon onderhoud van waterkeringen dragen in ieder geval zorg voor:

  • a.

    het voorkomen van schade aan de waterkering door dieren, met uitzondering van muskusratten, onverminderd het bepaalde in de Flora en Faunawet.

  • b.

    het vrijhouden van de waterkering van vuil, voorwerpen en materialen.

  • c.

    het herstellen van beschadigingen die zijn veroorzaakt door menselijk gebruik, vee, wild en dergelijke.

  • d.

    het voortdurend vrijhouden van de grasmat van voor de erosiebestendigheid schadelijke vegetatie.

  • e.

    het door maaien of begrazing kort houden van de grasmat: waterkeringen die niet worden beweid dienen daartoe minimaal twee keer per jaar, maar niet vóór 15 juni en niet na 15 oktober, te worden gemaaid en het maaisel dient binnen 8 dagen te worden verwijderd.

  • f.

    het instandhouden van begroeiing, inclusief oeverbegroeiing langs de waterkering die tot verdediging van de waterkering dient.

  • g.

    het zodanig onderhouden van dijklichamen dat inspectie op scheuren, verzakkingen en andere wijzigingen ten aanzien van de staat waarin het dijklichaam zich bevindt mogelijk is en blijft.

  • h.

    het melden aan het hoogheemraadschap van (dreiging van) aanzienlijke beschadigingen.

  • i.

    het in stand houden van de aanwezige oeverbescherming.

6. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht de in de legger of middels overgangsbepalingen van artikel 29 vastgelegde richting, vorm, afmeting en constructie van waterkeringen en hun beschermingszones in stand te houden..

7. De onderhoudsplichtigen van primaire en secundaire waterkeringen zijn verplicht het hoogheemraadschap vooraf schriftelijk op de hoogte te stellen van voorgenomen onderhoudswerkzaamheden aan waterkeringen van constructieve aard.

Artikel 7  Werken

1. De onderhoudsplichtigen van werken die een waterkerende functie hebben, en van middelen die bestemd zijn voor de afsluiting van onderbrekingen in waterkeringen, dienen deze in goede staat en waterkerend te houden en op eerste aanzegging van het Dagelijks Bestuur te openen of te sluiten en te kunnen tonen.

2. De gerechtigden van werken en beplanting die zich bevinden binnen de kernzone of vrijwaringszone van waterkeringen zijn verplicht deze op eerste aanschrijving van het hoogheemraadschap te verwijderen of te verplaatsen indien dit noodzakelijk is voor gewoon of buitengewoon onderhoud van waterkeringen.

Artikel 8  Afrasteringen en beweiding

1. Het Dagelijks Bestuur kan gerechtigden van percelen op of nabij waterkeringen, die worden gebruikt voor het houden van dieren, verplichten afrasteringen aan te brengen.

2. Het Dagelijks Bestuur kan gerechtigden van (percelen op) waterkeringen die worden gebruikt voor het houden van vee beperkingen opleggen ten aanzien van type en aantallen vee en de wijze van beweiding.

3. Het Dagelijks Bestuur kan nadere regels stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijze van plaatsing. Voordat afrasteringen worden aangebracht dient het hoogheemraadschap schriftelijk te hebben ingestemd met de wijze van samenstelling en aanbrenging van de afrastering.

4. Door het hoogheemraadschap geplaatste afrasteringen mogen alleen met schriftelijke toestemming van het Dagelijks Bestuur van het hoogheemraadschap worden verwijderd.

VERBODSBEPALINGEN

Artikel 9  Ingrepen en activiteiten

1. Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen en de kernzone van beschermende gronden:

  • a.

    Te graven of grond te verwijderen.

  • b.

    Werken aan te brengen, te hebben, of te verwijderen, die op een diepte van meer dan 0,5 meter in de ondergrond verankerd of gelegen zijn.

  • c.

    Sub a en b zijn niet van toepassing op werken in wateren, niet op het slaan van palen tot een diepte van 0,75 meter; en niet op het vervangen van bestaande werken op dezelfde plaats en diepte.

  • d.

     Kabels, mantelbuizen, draden of leidingen aan te leggen, te hebben, te vernieuwen of op te ruimen.

  • e.

    Boringen en sonderingen uit te voeren zonder dit vooraf te melden bij het hoogheemraadschap.

2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 is het verboden binnen de kernzone en de beschermingzones van waterkerende dijklichamen:

  • a.

    Schepen en drijvende voorwerpen of inrichtingen langs niet beschoeide oevers van waterkeringen af te meren.

  • b.

    Voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan.

  • c.

    Open vuur te maken.

  • d.

    Zich van afval te ontdoen.

  • e.

    Tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen.

  • f.

    Evenementen te organiseren.

  • g.

    Zich op te houden indien publiekelijk is aangegeven dat dit is verboden; met uitzondering van gerechtigden.

  • h.

    Delfstoffen, specie en dergelijke te winnen.

  • i.

    Grondwater te onttrekken.

  • j.

    Explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.

  • k.

    Heiwerk en dergelijke te verrichten.

  • l.

    Op een hoogte lager dan 4 meter boven de bovenzijde van de waterkering takken te laten hangen.

  • m.

    De bodem op te hogen met meer dan 0,2 meter.

3. Onverminderd het bepaalde in lid 1 en 2 is het verboden om op onverharde delen van de kruin en op onverharde steile taluds van waterkerende dijklichamen, en op onverharde flauwe taluds wanneer de kruinbreedte minder dan 4 meter is:

  • a.

    Te spitten, te ploegen of te graven of op andere wijze de grond te roeren.

  • b.

    Met paarden, rijtuigen of voertuigen te rijden, of vee te drijven.

  • c.

    Voorwerpen te slepen.

  • d.

    Tanks en drukvaten of andere vergelijkbare werken met een druk van meer dan 10 bar aan te leggen, op te richten, of te hebben, wanneer deze niet van onderen beschermd zijn door een betonplaat met een dikte van minimaal 5 centimeter.

4. Onverminderd het bepaalde in lid 1, 2 en 3 is het verboden om op primaire en secundaire waterkerende dijklichamen:

  • a.

    Dieren te weiden, te houden, of te laten lopen, in de periode van 15 oktober tot 15 april.

  • b.

    De ter bescherming van de waterkering aanwezige grasmat, beplanting of andersoortige (oever)bescherming te beschadigen.

  • c.

    Meststoffen te brengen of te gebruiken op de kruin, op het buitentalud en, voorzover de kruin smaller is dan 4 meter, op steile binnentaluds.

5. Onverminderd het bepaalde in lid 1, 2, 3 en 4 is het verboden om binnen de kernzone van waterkeringen en binnen een afstand van 5 meter vanuit de teen van waterkerende dijklichamen, opgaande houtbeplanting te planten, te hebben, of te rooien.

6. Het is verboden om binnen de buitenbeschermingszone van waterkeringen:

  • a.

    Drukleidingen te leggen, te hebben, te wijzigen en te vernieuwen, indien de verstoringszone van deze drukleidingen (volgens NEN 3651) of een deel hiervan reikt tot binnen de beschermingszone. 

  • b.

    lid a is tevens van toepassing op drukvaten in de bodem, en op explosiegevaarlijk materiaal en explosiegevaarlijke inrichtingen.

  • c.

    Ontgravingen te verrichten of de grondwaterstand te verlagen tot op een diepte van meer dan 2 meter onder maaiveld.

  • d.

    Heiwerk te verrichten.

7. Het is verboden om exploratieboringen (ten behoeve van het opsporen van delfstoffen) uit te voeren en gebruik te maken van explosieven en andere trillingsbronnen ten behoeve van seismisch onderzoek, binnen een afstand van:

  • a.

    500 meter vanuit de teen van primaire en directe secundaire waterkerende dijklichamen;

  • b.

    300 meter vanuit de teen van indirecte secundaire waterkerende dijklichamen.

8. Het is anderen dan het hoogheemraadschap verboden om in de periode van 1 oktober tot 1 april buitengewoon onderhoud te plegen aan direct kerende waterkeringen.

9. De in lid 1 sub a, b en d, in lid 3 sub a, b en c, en lid 4 sub b, genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van onderhoud en herstel zoals bedoeld in artikel 6.

figuren.pdf (98 Kb)