Regeling vervallen per 01-12-2011

Vaarwater op Orde

Geldend van 01-05-2006 t/m 30-11-2011

Intitulé

Vaarwater op Orde

Samenvatting

De oorspronkelijk versie van deze beleidsnota is vastgesteld op december 2001 en bijgesteld in 2003 en 2005. De nota geeft regels voor gebruik en inrichting van water en oevers van vaarwegen in het beheergebied van hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV).

De nota is aanvullend op de beleidsnota Inrichting, Gebruik en Onderhoud (van wateren, oevers, boezemland en buitendijks gebied). De nota richt zich vooral op regels voor gebruik van vaarwegen door vaartuigen en woonschepen en de inrichting van de oevers van vaarwegen met afmeervoorzieningen zoals steigers en meerpalen.

Vaarwegen zijn volgens de wet wateren die openbaar toegankelijk zijn voor vaartuigen.

De regels gelden daarmee in principe ook voor vaarwegen die alleen toegankelijk zijn voor kano’s, roeiboten, zeilplanken of andere vaartuigen zonder motor. Het gaat in deze nota echter vooral om de vaarwegen en vaarwateren (plassen) die openbaar toegankelijk zijn voor motorvaartuigen. De vaarweg­verkeers­regelgeving van rijk en provincies is namelijk vooral voor deze vaarwegen relevant. Ook voor vaarwateren (plassen) waar het varen met motorvaartuigen niet is toegestaan is de vaarwegverkeersregelgeving belangrijk vanwege het varen met zeilschepen, plankzeilers en de mogelijke gevaren daarvan voor duikers en zwemmers.

In de nota zijn onder meer voorwaarden aangegeven waaronder het is toegestaan om langs bepaalde oeverzones af te meren (ligplaats te nemen) en afmeervoorzieningen aan te leggen. Daarnaast zijn regels gegeven voor ‘ontheffingen’ in oeverzones waar afmeren en het aanbrengen van voorzieningen normaal gesproken verboden is. Ontheffingverlening is een juridische vorm van vergunning­verlening.

Daarnaast zijn in de nota aanvullende milieuvoorwaarden gegeven voor het gebruik van bouw- en andere materialen op schepen, woonboten en in werken boven, op en in het water en langs de oevers. De nota heeft wat dat betreft vooral raakvlakken met de belangen en wensen van aanwonenden langs het water, van woonschipbewoners en van de recreatie- en beroepsvaart.

Regels voor zowel water- als vaarwegbeheer

De nota takt deels aan op de algemene verboden en geboden in de Keur van AGV.  Met name op regels die betrekking hebben op water- en waterkeringbeheer. De nota geeft echter ook verdere invulling aan regels die niet in de Keur maar in scheepvaart­verkeers­wetgeving, ‑verordeningen en -besluiten zijn vastgelegd, ofwel regels specifiek voor ‘vaarwegbeheer’.

AGV heeft zelf een aantal zogenaamde ‘Verkeersbesluiten Vaarwegen - AGV’ vastgesteld met regels voor het varen met motorvaartuigen waarop eveneens ‘ontheffing’ kan worden verleend.

Regels voor varen

In de nota zijn in het kader van het specifieke ‘vaarwegbeheer’ per vaarweg maximaal toegestane vaartuigafmetingen plus minimaal vereiste vaargeuldiepte en vrij te houden vaarstrook, de voor veilig en vlot  scheepvaartverkeer benodigde vaarwaterbreedte, uitgewerkt. Deze regels waren (deels) als regelgeving verankerd in ‘Verkeersbesluit Vaarwegen AGV - 3’ en zijn/worden begin 2006 aangepast naar aanleiding van de wijzigingen in Vaarwater op Orde (tabel 1: p. 30) en opgenomen in een nieuw (herzien) Verkeersbesluit Vaarwegen AGV – 1.

Oeverzonerings- en Keurkaarten Vaarwegen

Er gelden duidelijke regels voor het permanent afmeren van recreatievaartuigen en het aanbrengen van steigers en andere afmeervoorzieningen. De regels verschillen afhankelijk van het type oever. Daarom zijn voor de belangrijkste vaarwegen, waar AGV niet alleen water- maar ook vaarwegbeheerder is, Oeverzonerings­kaarten opgesteld. Afmeren en het aanbrengen van afmeervoorzieningen is normaal gesproken verboden in en langs:

  • groene oeverzones ofwel natuurlijke dan wel natuurvriendelijk ingerichte of in te richten oevers vanwege de schade aan natuurwaarden en de ecologische kwaliteit van oever en water;

  • rode oeverzones om nautische redenen: de vaarweg is te smal te bochtig of te onoverzichtelijk.

  • lichtgroene oeverzones om het landschap te beschermen maar ook de ecologische rol van de oever als verblijf en verbindingszone voor de trek van dieren en planten van het ene naar het andere leefgebied.

Deze oeverzones zijn tezamen in één kleur aangegeven op de van de Oeverzoneringskaarten Vaarwegen afgeleide Keurkaarten Vaarwegen. Deze laatste zijn gekoppeld aan verbodsartikel 14 lid 7 van de Keur, dat handelt over voorzieningen in vaarwegen waar AGV bevoegd gezag vaarwegbeheer is; en daarnaast ook aan het Verkeersbesluit Vaarwegen AGV - 1 over afmeren in vaarwegen en vaarwateren waar AGV bevoegd gezag vaarwegbeheer is.

Dit alles laat onverlet dat de betreffende gemeente, stadsdeel of provincie (nog) strengere regels kan stellen aan afmeren en steigers, bijvoorbeeld ter bescherming van cultuurhistorische, landschappelijke, natuur- of andere waarden of belangen.

Een gemeente of stadsdeel kan in overleg met AGV ook ruimere of anderszins afwijkende afmetingen voor steigers of vaartuigen in eigen regelgeving of beleid of in een overeenkomst met AGV vaststellen. Hierbij geldt wel als randvoorwaarde dat dit nooit mag leiden tot onoverkomelijke nautische of waterstaatkundige bezwaren.

In dat geval is wel een ontheffing van AGV noodzakelijk of er moet een afspraak gemaakt zijn/worden dat de gemeente gemandateerd is om mede namens AGV in deze gevallen ontheffing te verlenen.

1 Inleiding

Deze beleidsnota bevat richtlijnen en beleidsregels voor de toepassing van wet- en regelgeving waarvan de uitvoering door de provincies is opgedragen aan het hoogheemraad­schap Amstel, Gooi en Vecht, hierna te noemen AGV. Het gaat om regels voor de inrichting en het gebruik van water en oevers van vaarwegen en vaarwateren in het beheergebied van het hoogheem­raad­­schap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Vaarwegen zijn volgens de wet wateren die openbaar toegankelijk zijn voor vaartuigen. Vaarwateren zijn plassen en andere “niet-lijnvormige” wateren waar op gevaren mag worden.

De regels van het vaarwegbeheer zijn bedoeld om  een veilig en vlot (onbelemmerd verloop) van het scheepvaartverkeer mogelijk te maken. Dit betekent dat de regels met name relevant zijn voor vaarwegen en vaarwateren die opengesteld zijn voor het gebruik van motorvaartuigen. De regels gelden echter ook voor vaarwateren die alleen toegankelijk zijn voor kano’s, roeiboten, zeilplanken of andere vaartuigen zonder motor.

Het beheergebied van AGV omvat een groot deel van de gemeente Amsterdam, Amstelland, de Vechtstreek en het Gooi (zie kaart 1). De in deze beleidsnota gebruikte begrippen zijn grotendeels omschreven en verklaard in artikel 1 van de Keur. Begrippen die niet voorkomen in de Keur zijn verklaard in hoofdstuk 8.

1.1 Juridisch kader

AGV zal de in deze nota opgenomen richtlijnen en beleidsregels hanteren als voorwaarden voor het verlenen van ontheffingen en vergunningen, voor algemene verbodsregels die zijn opgenomen in de Keur van AGV, in scheepvaartverkeers­regelgeving en in regelgeving ter bescherming van de waterkwaliteit. 

Het gaat om regelgeving waarvan de uitvoering door provincies aan AGV is opgedragen in het kader van water-, waterkering- en vaarwegbeheer binnen een bepaald gebied, het beheergebied.

Regelgeving voor de scheepvaart is vastgelegd in landelijke Scheepvaart­verkeers­wetgeving, in Provinciale Scheepvaartwegen­verorde­ningen, en in Verkeersbesluiten Vaarwegen van AGV zelf.

Specifieke regelgeving voor het water- en waterkeringbeheer in het beheergebied is vastgelegd in een 'eigen' verordening van AGV, de Keur. De Keur is geënt op regelgeving uit de Waterschapswet, de Wet op de Waterhuishouding en de interprovinciale Verordening Waterhuishouding Amstel, Gooi en Vecht.

Daarnaast verleent AGV vergunningen voor lozingen en het gebruik van (bouw)stoffen op basis van de regelgeving van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo), en de daaraan gekoppelde Algemene Maatregelen van Bestuur zoals de zogenaamde ‘Lozingenbesluiten’ en het Bouwstoffenbesluit.

1.2 Wat zijn vaarwegen?

Volgens het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) is een vaarweg: ‘elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water’. Onder schepen worden alle vaartuigen verstaan inclusief vaartuigen zonder waterverplaatsing en watervliegtuigen, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als middel van vervoer te water (BPR: art. 1.01-a). Dus ook kano’s sloepen, vlotten, zeilplanken etc.

Voor de belangrijkste vaarwegen in het beheergebied van AGV, die openbaar toegankelijk zijn voor motorvaartuigen, zijn wat betreft inrichting en gebruik, nadere regels gesteld in provinciale Scheepvaartwegenverordeningen en in (andere) verordeningen en besluiten van de provincies en van andere vaarwegbeheerders, waaronder AGV zelf.

Deze vaarwegen zijn aangegeven in het Verkeersbesluit Vaarwegen AGV – 2 [8]) en op kaart 1. Het betreft vrijwel alle boezem­wateren in het beheergebied van AGV en een aantal vaarten (hoofdwatergangen) in de gemeente de Ronde Venen.

Ook op de Spiegel- en Blijkpolderplas, de Wijde Blik en op de Loosdrechtse en Vinkeveense Plassen, zogenaamde 'vaarwateren', is het varen met motorvaartuigen toegestaan (zie kaart 1). Op de overige wateren in het beheergebied van AGV geldt een algemeen vaarverbod voor het varen met motorvaartuigen (Verkeersbesluit Vaarwegen AGV - 2).

Voor de vaarwegen en plassen die openbaar toegankelijk zijn voor motorvaartuigen en waar AGV vaarwegbeheerder is, en voor de Amstel, zijn zogenaamde Oeverzoneringskaarten Vaarwegen opgesteld. Voor ieder van deze vaarwegen zijn de belangrijkste kenmerkende gegevens, plus het type schepen (maximale afmetingen) waarvoor de vaarweg bevaarbaar dient te zijn, en het daarbij behorende gewenste profiel voor bevaarbaarheid, opgenomen in de notitie Karakteristieken Vaarwegen.

De karakteristieken zijn samengevat in tabel 1 en 2 (pagina 38 en 40). De vaarwegen en vaarwateren (plassen), inclusief die waar andere overheden vaarweg­beheerder zijn, zijn tevens aangegeven op kaart 1.

1.3 Waarom deze nota?

Gemeenten zijn, onder regie van de provincies (Milieubeleidsplan, Streekplan), verantwoorde­lijk voor het milieubeheer en de ruimtelijke ordening van water en land. Gemeenten kunnen daartoe in bestemmings­plannen, Algemene Plaatselijke (APV), Milieu-, Bouw- en andere verordeningen, regels voor de toegestane wijze van inrichting en gebruik van water en oevers vastleggen, zowel van openbaar gebied als van particuliere eigendommen. Gemeenten dienen daarbij rekening te houden met de randvoorwaarden die daartoe door de provincies en de water(kering)- en vaarwegbeheerders vanuit hun taken gesteld zijn of worden.

Provincies, water- en vaarwegbeheerders kunnen ook zelf regels vastleggen in verordeningen en besluiten. De verdeling van verantwoordelijkheden over verschillende overheden is gebaseerd op 'sectorale' regelgeving in de vorm van afzonderlijke wetten en verordeningen voor waterkwantiteits- en waterkeringenbeheer, voor waterkwaliteitsbeheer, voor vaarwegbeheer, voor milieubeheer, voor de ruimtelijke ordening van land en water inclusief de bescherming van natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

De belangrijkste doelen van waterkwaliteits­beheer, namelijk een goede ecologische toestand ofwel kwaliteit en het duurzaam gebruik, van water, oevers en waterbodem (watersysteem), zijn de laatste decennia in waterhuishoudings­plannen van rijk en provincies vastgelegd.

Deze doelen zijn inmiddels ook in de Kaderrichtlijn Water van de Europese Unie vastgelegd, maar tot op heden nauwelijks herkenbaar terug te vinden in de bestaande Nederlandse wetten en verordeningen. 

De Nederlandse wetgeving en verordeningen zijn daarnaast versnipperd. Ook de deeltaken voor het dagelijks beheer van water, oevers en van de ruimtelijke ordening daarvan, zijn versnipperd over verschillende  overheden, en daarbinnen weer over verschillende diensten en afdelingen. Dit alles staat eenduidige en voor bewoners en gebruikers duidelijke regelgeving en consequente handhaving van gebruik en inrichting van water en oevers in de weg.

De meeste bestaande bestemmingsplannen van gemeenten en stadsdelen richten zich slechts in beperkte mate op regels voor inrichting en gebruik van de oevers en wateren op hun grondgebied. Een belangrijke oorzaak hiervan is dat veel gemeenten en stadsdelen denken dat inrichting en gebruik van oevers en water afdoende zijn geregeld, of geregeld kunnen worden, door de water- en vaarweg­beheerders [33][37]. Dat was en is vaak niet zo. 'Versteigering' en ongewenste vormen van gebruik van oevers en water zijn daardoor sterk toegenomen.

1.4 Doel van de nota

Het doel van de nota is kort samengevat:

  • Duurzaam gebruik van vaarwegen in het beheersgebied van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.

  • Een daarbij passende wijze van inrichting, op basis van een zorgvuldige afweging van belangen.

Met als randvoorwaarden het zoveel mogelijk:

  • bevaarbaar houden van vaarwegen voor motorvaartuigen met bepaalde maximale afmetingen;

  • bevorderen van veilig en vlot scheepvaartverkeer;

  • voorkomen van schade aan oevers, waterkeringen en de waterhuishouding, inclusief de ecologische toestand (kwaliteit);

  • voorkomen van schade aan landschappelijke, cultuurhistorische, natuur- en (overige) belevingswaarden van water en oevers;

  • garanderen van de toegankelijkheid voor algemeen en recreatief gebruik van die delen van water en oevers die formeel openbaar toegankelijk zijn.

Bij het formuleren van de beleidsregels in deze nota zijn de belangen van beroeps- en recreatievaart, van andere recreanten, bewoners en overige gebruikers en van openbare toegankelijkheid van water en oevers, zo goed mogelijk tegen elkaar afgewogen.

Daarbij is rekening gehouden met de (mogelijke) schade aan de ecologische kwaliteit en, waar mogelijk, met natuur-, landschappelijke, cultuurhistorische en overige belevings­waarden van het water, de oeverzones en de omgeving.

De nota gaat uitdrukkelijk niet alleen over vaarwegbeheer maar over ‘integraal' beheer van vaarwegen, ofwel houdt niet alleen rekening met de eisen vanwege het vaarwegverkeer, maar ook met de eisen en randvoor­waarden die vanuit de waterhuishouding gesteld worden. Inclusief de bescherming van de ecologische toestand en daarmee ook groene oevers en natte natuurwaarden.

Daarnaast is zowel voor integraal vaarweg- als waterbeheer van belang dat ook zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met overige natuurwaarden en met landschappelijke en cultuurhistorische  waarden en met andere belangen zoals die van bewoners langs en gebruikers van het water.

Het beleid voor vaarwegen waar AGV door de provincies is aangewezen als bevoegd gezag vaarwegbeheer is geformuleerd op basis van de verantwoorde­lijk­heden van AGV als integraal vaarweg- en waterbeheerder met een 'brede' kijk. 

Het beleid voor vaarwegen waar AGV géén bevoegd gezag vaarwegbeheer is, is alleen gebaseerd op de bevoegdheden van AGV als integraal waterbeheerder.

Indien de in deze nota geformuleerde beleidsregels voor vaarwegverkeer niet voorzien in bepaalde situaties of omstandigheden volgt AGV, op vaarwegen waar zij bevoegd gezag vaarwegbeheer is, in principe de richtlijnen van de Commissie VaarwegBeheer­ders (CVB) [26], voorzover deze betrekking hebben op de betreffende situatie.

1.5 Resultaat van de nota

Deze beleidsnota geeft een aanzet tot eensluidende regelgeving op en langs het water binnen het beheergebied van AGV, tevens het beheergebied van 25 gemeenten, 3 provincies en 15 stadsdelen in Amsterdam. Om zoveel mogelijk handen op elkaar te krijgen is uitvoerig overleg gevoerd met de meeste gemeenten en provincies in het gebied. Ieder van de betrokken overheden en diensten wordt gevraagd om nu en in de toekomst ook via eigen regelgeving, verordeningen en beleid en plannen, zoveel mogelijk aan te sluiten op/bij het in deze nota geformuleerde beleid. De provincies bijvoorbeeld bij aanpassing van hun Scheepvaartverkeers-, Woonschepen- en Landschapsverordeningen. De gemeenten in bestemmingsplannen en Algemene Plaatselijke en Milieu-, Bouw- en andere verordeningen. De andere vaarwegbeheerders bij aanpassing van de eigen verordeningen.

AGV staat open voor afspraken met gemeenten, provincies en recreatieschappen, over afstemming en eventueel mandatering van vergunningverlening en handhaving voor werken in het water en ligplaats nemen met schepen of woonschepen vanuit de één-loket-gedachte.

1.6 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 handelt over beheer en beheerders van vaarwegen. In hoofdstuk 3 is uitgelegd welke regelgeving voor bijvoorbeeld ligplaats nemen en steigers en andere werken in het water van toepassing is of kan zijn op de verschillende vaarwegen binnen het beheergebied van AGV. In hoofdstuk 4 zijn de regels die AGV hanteert voor ligplaats nemen, ofwel afmeren behandeld.

In §4.2 zijn de begrippen rode en groene oeverzone toegelicht. Vervolgens zijn de regels uitgewerkt die AGV stelt in alle vaarwegen, ook waar AGV géén vaarwegbeheerder is (§4.3) en daarna aanvullend voor de vaarwegen waar AGV naast water- ook vaarwegbeheerder is (§4.4).  De regels gelden niet alleen voor recreatieschepen maar grotendeels ook voor beroepsvaart, voor woonschepen en voor zogenaamde drijvende voorwerpen en inrichtingen, waartoe ook bepaalde type woonschepen worden gerekend. In hoofdstuk 5 zijn aanvullende regels voor woonschepen behandeld.

Hoofdstuk 6 geeft de belangrijkste regels voor het aanbrengen van steigers en andere werken in het water. Ook hier eerst voor alle vaarwegen (§6.1) en daarna aanvullend voor de vaarwegen waar AGV naast water- ook vaarwegbeheerder is (§6.2).

Hoofdstuk 7 handelt over regels voor scheepvaart op vaarwegen waar AGV vaarwegbeheerder is. Het gaat om maximale afmetingen van vaartuigen per vaarweg (§7.1); de gewenste onderhoudsprofielen per vaarweg (§7.2); en de voorwaarden waaronder men ontheffing kan krijgen op verboden voor varen met al dan niet elektrisch aangedreven motorvaartuigen (§7.3). De regels voor evenementen (§7.4) en het voorkomen van verontreiniging door scheepvaart zijn behandeld in §7.4. In §7.6 tenslotte zijn de gedifferentieerde beperkingen in afmetingen voor vaartuigen op de Vecht besproken en de voorwaarden die gelden voor het verkrijgen en/of behouden van een ontheffing voor deze maximale afmetingen.

De begrippen die in deze nota zijn gebruikt zijn uitgelegd in hoofdstuk 8. Dit met uitzondering van de meeste begrippen waarvan de definities opgenomen zijn in artikel 1 van de Keur van AGV. Hoofdstuk 9 geeft een overzicht van wetten, regelgeving, beleidsnota's en informatie met betrekking tot vaarwegen en het beheer daarvan. In bijlage 1 zijn bouwtekeningen opgenomen van steigers die in bepaalde situaties zijn toegestaan.

In de overige bijlagen is extra informatie gegeven over wet en regelgeving en beleid, aanvullende technische gegevens en over verontreiniging en andere beheeraspecten van vaarwegen.

2 Beheer van vaarwegen

2.1 Vaarwegbeheer

Vaarwegbeheerders hebben volgens de Scheepvaartverkeerswet (art. 3 lid 1) de taak om, onder meer door middel van regelgeving:

  • scheepvaartwegen in stand te houden en de bruikbaarheid daarvan te waarborgen

  • de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer te verzekeren;

  • schade door het scheepvaartverkeer aan waterhuishouding, oevers en waterkeringen of werken in en over vaarwegen te voorkomen of te beperken.

en daarbij waar mogelijk (art. 3 lid 2): voorkomen en beperken van:

  • hinder of gevaar door het scheepvaartverkeer voor personen die zich anders dan op een schip te water bevinden;

  • schade door het scheepvaartverkeer aan de landschappelijke of natuurwetenschappelijke waarden van een gebied waarin de scheepvaartwegen zijn gelegen.

Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de betreffende regels, verboden en geboden wordt verwezen naar de betreffende wetten, verordeningen en besluiten.

Met name de Scheepvaartverkeerswet (SVV) [2], het Binnenvaartpolitie­reglement (BPR) [1], het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer (BABS) [3], de Scheepvaartwegen­verorde­ning­en van de provincies (SVP)[17][20] en besluiten en verordeningen van vaarwegbeheerders [7][11[21].

De verantwoordelijkheden voor beheer en onderhoud van vaarwegen zijn soms verdeeld over verschillende beheersinstanties waarbij een onderscheid is gemaakt in nautisch en technisch vaarwegbeheer. Onder technisch vaarwegbeheer wordt daarbij de onderhoudstaak verstaan.

Het nautisch vaarwegbeheer (bevoegd gezag) omvat alle andere hiervoor genoemde taken behalve het onderhoud. De onderhoudstaak bestaat uit het handhaven van het profiel van de vaargeul (breedte, diepte, door baggeren) en het vrijhouden van de vaargeul van obstakels (voorwerpen en vuil verwijderen).

Verder is een onderscheid te maken in vaarwegen, die lijnvorming zijn, en in vaarwateren,  ofwel plassengebieden en bredere wateren waarin vaargeulen voor schepen met een grotere diepgang kunnen zijn aangebracht. De term vaarwater is in het BPR gedefinieerd als "het gedeelte van een vaarweg dat feitelijk door de scheepvaart kan worden gebruikt".

In deze nota wordt de term vaarstrook ofwel vaarwaterbreedte gehanteerd voor dat deel van een vaarweg of die delen van een vaarwater (plas) die in ieder geval vrijgehouden dienen te worden van obstakels ten behoeve van een ongehinderd (veilig en vlot) scheepvaartverkeer. Om het vastlopen van schepen en opwerveling van slib zoveel mogelijk te voorkomen zijn onder de vaarstrook vaargeulen gedefinieerd die op een door de provincies vast te stellen minimale diepte dienen te worden gehouden. De breedte van de vaargeul en vaarstrook kan in een vaarweg variëren afhankelijk van de lokale breedte, bochtigheid en andere eigenschappen van de vaarweg. 

2.2 Vaarwegbeheerders

AGV is nautisch (bevoegd gezag) en technisch vaarwegbeheerder van een groot deel van de wateren in haar beheergebied met uitzondering van: de meeste wateren in Amsterdam; de Vinkeveense en Loosdrechtse Plassen en omliggende vaarten; de Amstel; en het Hilversums Kanaal.

Binnen de gemeentegrenzen van Amsterdam is AGV alleen vaarwegbeheerder van de Weespertrekvaart, de Gaasp en alle wateren in (stadsdeel) Amsterdam Zuid-Oost. De gemeente Amsterdam is zelf vaarwegbeheerder van de meeste overige wateren binnen de gemeentegrenzen. In het havengebied van het IJ en het Noordzeekanaal heeft de gemeente de uitvoering van deze bevoegdheid gemandateerd aan het Centraal Nautisch Beheer. De nautische sector van het Gemeentelijk Havenbedrijf (GHB)(de Havenmeester) voert deze taken uit. Voor de overige (binnen)wateren heeft de gemeente de uitvoering van het vaarwegbeheer opgedragen aan de Dienst Binnenwaterbeheer Amsterdam (BBA). Het technisch vaarwegbeheer of 'bakbeheer', ofwel het op voldoende diepte houden van de vaarwegen voor motorvaartuigen, en het vrijhouden van vuil daarvan, heeft de gemeente opgedragen aan Waternet.

De provincie Noord-Holland is nautisch (bevoegd gezag) en technisch vaarwegbeheerder van de Amstel tot aan de Omval in Amsterdam en van het Noord-Hollands Kanaal en de Ringvaart Haarlemmermeer. De gemeente Hilversum van het Hilversums kanaal en de gemeente Breukelen van de Danne (Kerkvaart) in Breukelen. De provincie Utrecht is bevoegd gezag in het oostelijk deel van de Nieuwe Wetering tussen ARK en Vecht. Het Plassenschap Loosdrecht e.o. (en omstreken) is namens B&W van de gemeente Wijdemeren, nautisch (bevoegd gezag) en technisch vaarwegbeheerder van de Loosdrechtse Plassen. Het Recreatieschap Vinkeveense Plassen is namens B&W van de Gemeente De Ronde Venen nautisch vaarwegbeheerder van de Vinkeveense Plassen. AGV is echter verantwoordelijk voor het onderhoud, ofwel het technisch vaarwegbeheer, van de verbindingsvaarten in en naar de Vinkeveense plassen (Geuzensloot, Heulsloot, Ringvaart, Gemeenlandsvaart) (zie kaart 1).

2.3 Integraal water- en vaarwegbeheer

AGV is niet alleen vaarwegbeheerder maar ook integraal waterbeheerder van alle wateren, inclusief alle vaarwegen en vaarwateren, in haar beheergebied. Integraal waterbeheer omvat in grote lijnen de zorg  voor de aan- en afvoer van water, voor de bescherming tegen water (veiligheid: overstromingen en wateroverlast) onder meer door het beheer van waterkeringen, en voor een goede fysisch-chemische kwaliteit en ecologische toestand van water, oevers en waterbodem.

Een goede ecologische toestand, ofwel kwaliteit, betekent dat water, oevers en waterbodem voldoende leef-, broed-, paai-, rust- en trekmogelijkheden bieden aan de daar van nature thuis horende planten en dieren. Het water dient ook zoveel mogelijk geschikt te zijn voor gebruik door mensen en als drinkplaats voor vee. Dit betekent niet alleen een zo goed mogelijke water- en waterbodemkwaliteit maar ook een passende inrichting en zo natuur­vriendelijk mogelijke wijze van onderhoud van water, oevers en waterbodem. Samen bepalend voor de ecologische toestand of kwaliteit.

2.4 Beheer van water als openbare ruimte

De provincies en gemeenten hebben een belangrijke taak in het beheer van alle wateren, inclusief de vaarwegen, als (openbare) ruimte in het kader van de ruimtelijke ordening inclusief de bescherming van het milieu en natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

De gemeenten zijn daarnaast verantwoordelijk voor het handhaven van de openbare orde (beperken overlast etc.). Provincies en gemeenten kunnen de bestemming van oeverzones en water, ofwel de gewenste wijze van inrichting en gebruik daarvan, vastleggen in respectievelijk Streek- en Bestemmingsplannen. In een Algemene Plaatselijke Verordening en in milieu-, bouw- en andere verordeningen kunnen gemeenten ook aanvullende regels vaststellen voor gebruik en inrichting van water en oevers. Sommige gemeenten hebben het gewenste gebruik van water en oevers nauwkeurig vastgelegd, terwijl andere gemeenten hier in hun bestemmings­plannen weinig aandacht aan hebben besteed [37].

Provincies kunnen beperkende voorwaarden stellen in verordeningen ter bescherming van het milieu en van natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden (zie ook hoofdstuk 1).

De Provincie Utrecht heeft dit in 2002 gedaan via een grondige aanpassing van de Landschaps­verordening waarin integraal ook het woonschepen-, steiger- en vaartuigenbeleid is opgenomen. De provincie Noord-Holland beperkt zich tot regels voor woonschepen die niet bestemd zijn door gemeenten. De provincie Zuid-Holland stelt alleen voor de Kromme Mijdrecht verdere beperkingen in de Verordening Bescherming Landschap en Natuur Zuid-Holland (VBLN) en de Verordening Watergebieden en Pleziervaart Zuid-Holland (VWP).

In bestemmingsplannen kunnen bepaalde locaties worden bestemd als ligplaats voor woonschepen of als (openbare) afmeervoorziening (aanlegplaats) voor vaartuigen, met als randvoorwaarden dat dit geen bezwaren oplevert van/voor:

  • de eigenaar van de vaarweg en/of de oever (privaatrechtelijk);

  • de bevaarbaarheid (vaarwegbeheerder: AGV of andere overheid);

  • de waterhuishouding inclusief het ecologisch functioneren van water en oevers (waterbeheerder: AGV);

  • het functioneren van de waterkering (water(kering)beheerder: meestal AGV);

  • natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden (provincies).

Voor de laatste vier punten dienen vaak publiekrechtelijke ontheffingen of vergunning­en te worden verleend door de betreffende beheerder (overheid). Gemeenten hanteren in het kader van bestemmingsplannen een stelsel van aanleg- en/of bouwvergunningen.

AGV is (economisch) eigenaar van Vecht, Gaasp, Smalweesp, en delen van Kromme Mijdrecht, Angstel en andere vaarwegen; en ook van een deel van de oeverzones en waterkeringen (dijken). Als eigenaar kan AGV ook privaatrechtelijke eisen en voorwaarden stellen aan het gebruik van water en oevers door en voor afmeervoor­zieningen, vaartuigen, woonschepen en andere objecten. Het privaatrecht mag door AGV en door andere overheden echter niet gebruikt worden om publiekrechtelijk (eigen) beleid of hogere regelgeving te doorkruisen.

2.5 Overige functies van vaarwegen

Boezemwater

De meeste vaarwegen voor motorvaartuigen zijn tevens boezemwater. Dit betekent dat ze een essentiële functie hebben in de regionale wateraan- en afvoer. Boezemwateren hebben een hoger waterpeil dan dat van hun omgeving, doorgaans polders en droogmakerijen (droog­gelegde plassen en meren). Het overtollige water uit de polders en droogmakerijen wordt uitgemalen (weggepompt) naar de boezemwateren en vervolgens afgevoerd richting Amsterdam-Rijnkanaal en vervolgens via het Noordzeekanaal naar de Noordzee en in bijzondere omstandigheden naar het IJmeer (Markermeer). In droge tijden wordt via de boezem water aangevoerd voor de water­voorziening van polders en droogmakerijen. De droge oeverzones van de meeste boezemwateren functioneren tevens als waterkering (dijk) ter bescherming van de achterliggende gebieden tegen overstroming van de boezemwateren.

Groene oeverzones

Groene oeverzones zijn gedefinieerd als min of meer natte en 'natuurlijke' dan wel natuur­vriendelijk ingerichte oeverzones. Het gaat daarbij om rietkragen en andere dicht met oever- en moerasplanten begroeide oeverzones (zoals bies, gele lis, lisdodde, kattestaart) met een oppervlak van één vierkante meter of meer. Deze oeverzones hebben een hoge natuurwaarde en spelen een belangrijke rol in het ecologisch functioneren van zowel de oeverzone als het water. Zij vormen een schuil-, leef- en voortplantings­gebied voor zowel dieren die in het water als langs de oevers en op het land leven (vissen, watervogels, zoogdieren, kikkers, salamanders, vlinders, libellen en andere insecten). Een groot deel van de oevers van de door AGV beheerde vaarwegen heeft tevens een belangrijke rol als ecologische verbindingszone, ofwel voor de trek (migratie) van water- en oevergebonden dieren tussen natuur- en andere leefgebieden.

Recreatieve, landschappelijke en belevingswaarden

De wijze van inrichting en gebruik van vaarwegen bepaalt ook deels de landschappelijke kwaliteit en belevings­waarde voor bewoners en recreanten van de vaarwegen zelf en van het omliggende gebied. De meeste vaarwegen en vooral ook de daarlangs gelegen oeverzones worden namelijk niet alleen gebruikt door beroeps- en/of (gemotoriseerde) recreatie­vaart maar ook door sport- en beroepsvissers, roeiers, kanoërs, fietsers en wandelaars.

3 Relatie met regelgeving andere overheden

Beleidsregels waarbij is aangegeven dat ze alleen van toepassing zijn op wateren waar AGV vaarwegbeheerder is, zijn niet van toepassing op wateren waar andere overheden vaarwegbeheerder zijn. Ofwel niet op de meeste wateren in Amsterdam en niet op de Amstel, het Hilversums Kanaal en de Loosdrechtse en Vinkeveense Plassen

Voor wateren waar andere overheden vaarwegbeheerder zijn gelden wel de regelgeving van de Keur en de Wvo en de daaraan gerelateerde beleidsregels, maar niet de vaarwegverkeers­regelgeving van AGV. Op deze wateren geldt naast de Keur en de Wvo de regelgeving van:

(1) de vaarwegbeheerders (zie ook §2.2):

  • in Amsterdam, met uitzondering van stadsdeel Zuid-Oost (onder meer Gaasp en Gaasperplas), en de Weespertrekvaart, de regels zoals die door de gemeente zijn gesteld in de Verordening op de Haven en het Binnenwater (vergunningen Dienst Binnenwater­beheer of de Havendienst);

  • in en rond de Loosdrechtse Plassen de regels die door het Plassenschap Loosdrecht e.o. (namens B&W gemeente Wijdemeren) zijn vastgelegd in een verordening en informatiebladen [11][12][13];

  • in en rond de Vinkeveense Plassen de regels die door het Recreatieschap Vinkeveense Plassen (namens B&W gemeente De Ronde Venen) zijn vastgelegd in een verordening [21].

  • in de Amstel dient voor werken die meer dan 2 meter uit de kant het water in reiken en voor ligplaats nemen een ontheffing bij de provincie Noord-Holland te worden aangevraagd (op grond van de Scheepvaartwegen­verordening (SV) Noord-Holland.

  • in het Hilversums Kanaal dient voor werken die meer dan 2 meter uit de kant het water in reiken en voor ligplaats nemen op plaatsen waar dit de scheepvaart kan hinderen een ontheffing bij de gemeente Hilversum te worden aangevraagd (eveneens op grond van de SV Noord-Holland).

  • in de delen van de Kromme Mijdrecht die in de provincie Zuid-Holland zijn gelegen is AGV weliswaar bevoegd gezag vaarwegbeheer, maar dient voor werken in het water en langs de oevers op grond van de Vaarwegenverordening Zuid-Holland ontheffing door de provincie te worden verleend.

Op de meeste vaarwegen waar AGV vaarwegbeheerder is zijn de Scheepvaartwegen­verordeningen van de betreffende provincie(s) deels of geheel van toepassing. Voor bepaalde ingrepen die hiervoor niet genoemd zijn kan op grond van de verordening (ook) een ontheffing van de provincie (afdeling vaarwegbeheer) noodzakelijk zijn.

Verder geldt op alle wateren de regelgeving van:

(2)      Gemeenten en stadsdelen:

Gemeenten en stadsdelen kunnen extra eisen stellen aan ligplaats nemen en werken in het water en langs oevers in bestemmingsplannen en gemeentelijke verordeningen op grond van hun ruimtelijke ordeningsbevoegdheid, inclusief de bescherming van natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de bescherming van de openbare orde en andere algemene belangen. Vaak is in dat kader een bouw- of aanlegvergunning vereist voor werken in of langs het water. De stadsdelen in Amsterdam zijn (daarnaast) bevoegd om vergunningen voor woonschepen en werken in het water af te geven op grond van de Verordening op de Haven en het Binnenwater (en tevens om hiertoe nadere regels voor bijvoorbeeld afmetingen en welstand te stellen).

(3)      Provincies:

Naast de Scheepvaartwegenverordeningen van de provincies is ook de navolgende provinciale regelgeving van belang:

In gemeenten in Noord-Holland die de woonschepen in hun gebied nog niet hebben bestemd in bestemmingsplannen is de regelgeving van de Landschapsverordening van de Provincie Noord-Holland van kracht. Dit is het geval in Ouderamstel (Ronde Hoep West), Hilversum (Gooische Vaart) en in Weesp (Vecht).

In het landelijk gebied buiten de bebouwde kom (volgens artikel 17 van de Wegenwet, niet volgens de 50 km borden) van de provincie Utrecht, voorzover gelegen buiten de Vinkeveense en Loosdrechtse Plassen, zijn ook extra beperkende regels van kracht die door de provincie Utrecht zijn vastgelegd in Hoofdstuk III van de Verordening Bescherming Natuur en Landschap (zie [19][28]). Voor woonschepen gelden deze regels ook binnen de bebouwde kom van de gemeenten, maar niet in de bebouwde kom van Utrecht en De Ronde Venen.

De regels van de provincie zijn grotendeels strenger dan de regels uit de Keur en het vaarwegbeheer. Het aanvragen van een ontheffing bij de provincie (serviceloket Groene Regelgeving: 030 2582382) is in het genoemde gebied altijd noodzakelijk.

In het korte (oostelijke) stuk van de Nieuwe Wetering tussen Vecht en Amster­dam-­Rijnkanaal is de provincie Utrecht bevoegd gezag vaarwegbeheer. Hier is ook een vergunning van de afdeling vaarwegbeheer van de provincie noodzakelijk.

Voor ingrepen langs het Zuid-Hollandse deel van de Kromme Mijdrecht (zuidelijk deel en deel westoever) is zowel een ontheffing op basis van de Scheepvaartwegenverordening als op basis van de landschapsverordeningen van de provincie Zuid-Holland noodzakelijk.

Wanneer de betreffende vaarwegbeheerder, provincie of een gemeente strengere regels heeft gesteld dan AGV aan inrichting en gebruik van afmeervoorzieningen en ligplaatsen voor woonschepen en vaartuigen, in bestemmingsplannen, verordeningen, of besluiten, dan zijn deze strengere regels bepalend voor wat uiteindelijk mogelijk is.

Van een ontheffing van AGV kan pas gebruik worden gemaakt nadat alle noodzakelijke ontheffingen van andere overheden eveneens verkregen zijn.

Soms stellen gemeenten minder strenge regels dan AGV. In dat geval gelden de regels voor afmeer­voorzieningen zoals die door de gemeente zijn vastge­legd. Randvoorwaarde blijft dat dit nooit mag leiden tot onoverkome­lijke nautische of waterstaatkundige bezwaren. In dat geval is ook een ontheffing van AGV noodzakelijk.

4 Regels voor ligplaats nemen

4.1 Algemeen

Voor ligplaats nemen, inclusief ankeren en meren, met een schip, een woonschip een drijvende inrichting of een drijvend voorwerp op vaarwegen kan, daar waar AGV geen vaarwegbeheerder is, een ontheffing of vergunning van de vaarwegbeheerder noodzakelijk zijn. Daarnaast dient men in bepaalde gevallen ook in het bezit te zijn van een ontheffing op de Keur van AGV.

Op wateren waar AGV zowel water- als nautisch (bevoegd gezag) vaarwegbeheerder is moet voldaan zijn aan zowel de regels die AGV heeft gesteld in de Keur (als waterbeheerder); als aan de regels de AGV heeft gesteld als vaarwegbeheerder in de Keur en in Verkeersbesluiten Vaarwegen. In veel gevallen is dan geen ontheffing van AGV meer noodzakelijk. Wanneer een ontheffing van AGV noodzakelijk is gaat het om een gecombineerde ontheffing op de Keur en nautische ontheffing.

Voor het tijdelijk ligplaats nemen op plaatsen die middels bebording zijn aangegeven, de zogenaamde openbare aanlegplaatsen gelden andere regels. Op deze plaatsen is het iedereen geoorloofd om voor een korte periode, doorgaans 3 x 24 uur, ligplaats te nemen.

Er zijn ook oevers en plaatsen in wateren waar ligplaats nemen (ankeren of meren) altijd verboden is, ofwel waar geen ontheffing wordt verleend voor ligplaats nemen of voor het aanbrengen van afmeer- en andere voorzieningen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de vaarstrook, ofwel de benodigde vaarwaterbreedte voor een veilig en vlot verloop van het scheepvaart­verkeer; en voor engtes en bochten en andere delen van vaarwegen die smal of onoverzichtelijk zijn. De oeverzones waar dit het geval is zijn aangegeven als rode oeverzones op de aan deze beleidsnota gekoppelde Oeverzoneringskaarten Vaarwegen. Voor ligplaats nemen worden hier geen ontheffingen verleend (zie §4.2).

Daarnaast worden geen ontheffingen verleend voor ligplaats nemen en voor het aanbrengen van afmeervoorzieningen voor particulier gebruik in en langs zogenaamde groene en lichtgroene oeverzones. Deze zijn voor de vaarwegen waar AGV vaarwegbeheerder is eveneens aangegeven op voornoemde kaarten.

De (kleur)typen rode, groene en lichtgroene zones zijn, als oevers waarlangs het verboden is om af te meren en afmeervoorzieningen in het water aan te brengen, in één kleur aangegeven op de Keurkaarten Vaarwegen (zie verder eveneens §4.2).

Op de Oeverzoneringskaarten Vaarwegen is naast de rode, groene en lichtgroene oeverzones, die bepalend zijn voor de verboden en voor ontheffingverlening op basis van de Keur en vaarwegverkeers­regelgeving door AGV, ook een karakterisering gegeven van de overige oever(zone)s. Op de kaarten is in het kader van de beleidsnota Verbeteren Recreatief Gebruik eveneens aangegeven waar onder meer jachthavens en recreatieve (oever)­voorzieningen aanwezig of gewenst zijn, inclusief openbare aanlegplaatsen voor het tijdelijk afmeren van recreatievaartuigen.

4.2 Rode, groene en lichtgroene oeverzones: verbod op werken en afmeren

Rode en donker- en lichtgroene oeverzones op de Oeverzoneringskaarten Vaarwegen zijn op de Keurkaarten Vaarwegen tezamen aangegeven als zones waar een Keur-verbod geldt voor het aanbrengen van werken in het. Op grond van het in 2006 aangepaste Verkeersbesluit Vaarwegen AGV - 1 (VV-1: zie bijlage 6) mogen in deze zones ook geen drijvende voorwerpen, vaartuigen en woonschepen worden afgemeerd of verankerd. Afmeren of ankeren is ook niet toegestaan op een afstand van meer dan 6 meter uit de kant van vaarwegen en ook niet in de vaarstrook van vaarwegen (zie bijlage 6).

De op de Oeverzoneringskaarten Vaarwegen aangegeven groene oeverzones zijn eveneens groene oeverzones conform de definitie van de Keur. Groene oeverzones zijn oeverzones waaraan AGV een 'natte' natuurfunctie heeft toegekend. Dit zijn zones met een (potentieel) hoge natuur- en doorgaans ook een hoge landschappelijke waarde. Het gaat om rietkragen en/of met oever- en moerasplanten begroeide oeverzones met een oppervlak van meer dan 1 vierkante meter, inclusief natuurvriendelijk ingerichte of in te richten (donkergroen-lichtgroen gearceerde) zones. Zij spelen een belangrijke rol in het bereiken van een goede ecologische toestand voor wateren. Niet alleen vanwege hun rol als leef- paai-, schuil- en broedgebied; maar ook als trekroute voor planten en dieren langs de oevers (ecologische verbindingszones).

De donkergroen-lichtgroen gearceerde oeverzones hebben een potentieel hoge natuurwaarde. Dit betekent dat er hier en daar oeverplanten en riet groeien en dat in de toekomst natuurvriendelijke inrichting gewenst of gepland is, wat de natuurwaarde sterk zal verhogen. Langs beide type groene oevers  wordt geen ontheffing verleend

Lichtgroene oeverzones:zijn oeverzones met een hoge landschappelijke waarde. Daarnaast spelen zij doorgaans een belangrijke rol als verblijf en trekroute voor planten en dieren om van het ene naar het andere leefgebied te komen (ecologische verbindingszones). Binnen deze zones is aan (delen van) percelen met woonbebouwing of woonschepen de status "bruine" zone gegeven zodat het langs deze percelen (voor aanwonenden) toegestaan is om een afmeervoorziening aan te brengen en/of af te meren.

Rode oeverzones: zijn oeverzones waar geen ontheffing wordt verleend voor aanbrengen van oevervoorzieningen in het water en voor ligplaats nemen vanwege mogelijke hinder of gevaar voor de scheepvaart (te smal, te bochtig, te onoverzichtelijk etc.).

Randvoorwaarde blijft, ook in niet-rode zones, dat het aanleggen van het betreffende vaartuig geen nautische bezwaren oplevert. Dit betekent onder meer dat de vaarstrook of vaarwaterbreedte, het deel van de vaarweg dat vrijgehouden moet worden voor veilig en ongehinderd scheepvaartverkeer (zie tabel 1 op pagina 38), niet gedeeltelijk of geheel mag worden geblokkeerd.

In geval van twijfel dient men het ligplaats nemen te melden bij de afdeling Vergunningverlening van Waternet zodat een medewerker van deze afdeling na kan gaan of het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk is.

Gemeenten kunnen desgewenst strengere eisen stellen aan ligplaats nemen en afmeer­voorzieningen via een bestemmingsplan of APV. In dat geval is het tevens aan de gemeente om in dat kader handhavend op te treden.

AGV zal de aanleg van natuurvriendelijke oevers en het herstel van groene oeverzones stimuleren, met name in ecologische verbindingszones. Samen met de gemeenten en de provincies zal worden nagegaan waar aanleg of herstel van dergelijke zones gewenst is.

Langs de Vecht zijn al op veel plaatsen dergelijke natuurvriendelijke vooroeverzones aangelegd. Waar nodig zullen groene oeverzones door extra voorzieningen worden beschermd. Bijvoorbeeld door het aanbrengen van technische voorzieningen zoals drijfbalken, boeien of palenrijen (vooroevers). Hiermee wordt de oevervegetatie beschermd tegen golfslag en invaren.

4.3 Ligplaats nemen in wateren waar AGV alleen waterbeheerder is

In wateren waar AGV géén bevoegd gezag vaarwegbeheer is hoeft alleen ontheffing voor ligplaats nemen (meren, ankeren) van schepen, woonschepen, en andere drijvende voorwerpen en inrichtingen te worden aangevraagd wanneer de verboden van Keur-artikel 14 lid 2 en lid 5 van toepassing zijn. Ligplaats nemen mag niet leiden tot belemmering van de waterbeheersing, de doorstroming, of het onderhoud, of tot andere vormen van schade aan waterkeringen, de waterhuishouding of de oevers, inclusief de ecologische toestand en daarmee de (natte) natuurwaarden van water en oevers.

Het gaat om de volgende regels uit de Keur:

Keur-art. 9 lid 2-a : Het is verboden om binnen de kernzone en de beschermingzones van waterkerende dijklichamen: (a) Schepen en drijvende voorwerpen of inrichtingen tegen niet beschoeide oevers af te meren.

Keur-artikel 14 lid 2-a-c : Het is verboden in primaire , secundaire en tertiaire wateren:

a   Schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen onbeheerd te laten drijven, of in gedeeltelijk of geheel gezonken toestand te laten liggen.

c   Ligplaats te nemen, te meren of te ankeren, met een (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting

-    op een plaats in de watergang waar de afstand tussen onderkant van het (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting en de aanleg- of onderhoudsdiepte van de ligplaats, minder dan 0,6 meter bedraagt.

-    op zodanige wijze dat de onbelemmerde doorvaart in de middenstrook, die zich uitstrekt tot 2,5 meter aan weerszijden van de as van de watergang, niet gehinderd wordt.

Keur-artikel 14 lid 5: Onverminderd het bepaalde in lid 2 is het tevens verboden om ligplaats te nemen met een schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting, of werken te maken, te hebben of te wijzigen:

a.  in of langs groene oeverzones;

b.  in het oostelijk deel van de Nieuwe Vaart, het Lozingskanaal, de Nieuwe Keizers-, Heren- en Achtergracht, de Plantage Muidergracht, de Onbekende Gracht, de doorgang tussen Entrepotdok en Nieuwe Vaart, en de Singelgracht voorzover gelegen tussen Amstel en Lozingskanaal in Amsterdam.

c.  verder dan 2 meter uit de waterkant van het Entrepotdok, de Nieuwe Prinsengracht en het westelijk deel van de Nieuwe Vaart in Amsterdam.

d. Sub b en c zijn niet van toepassing op recreatievaartuigen met een lengte van minder dan 6 meter.

Keur-artikel 19    lid 1-a: Het is verboden om binnen een afstand van 50 meter van de remmingswerken of andere aanlegvoorzieningen van een sluis of brug of de in- en uitstroomopening van een bemalingsinrichting een vaartuig aan te leggen of tijdens bediening van de brug of sluis tijdelijk ligplaats in te nemen.

Ligplaats nemen, in wateren waar AGV géén vaarwegbeheerder is, is zonder ontheffing toegestaan wanneer dit buiten de verboden uit de Keur valt. In alle andere gevallen dient ontheffing op de/het betreffende artikel(en) uit de Keur te worden aangevraagd bij AGV.

Beleidsregel 4‑1

Op de verboden van artikel 14 lid 2-a-c-d en 5-a en artikel 19 lid 1-a wordt géén ontheffing verleend. Tenzij het gaat om afmeren langs afmeervoorzieningen die in het verleden of bij het inrichten van natuurvriendelijke oevers, in groene oeverzones zijn aangebracht.

De eigenaar van een woonschip of andere drijvende inrichting kan wel ontheffing aanvragen op: het verbod om te graven in primaire wateren (Keur-artikel 14 lid 1-c), om vervolgens op eigen kosten de ligplaats dieper uit te graven dan het oorspronkelijke profiel of de in een legger vastgestelde onderhoudsdiepte. Hiervoor gelden wel een aantal stringente voorwaarden (zie verder §5.3).

Het vrijhouden van de middenstrook van het water over een breedte van minimaal 5 meter is noodzakelijk om het water toegankelijk te houden voor onderhoud met behulp van vaartuigen. Hiermee is ook de toegankelijkheid over het water gegarandeerd voor de bestrijding van calamiteiten, onder meer voor het opruimen van stoffen die het water kunnen verontreinigen, bijvoorbeeld bij illegale lozingen, ongelukken waarbij vervuilende stoffen vrijkomen of de instroom van vervuild bluswater.

Keur artikel 14 lid 5-b-c: Het is verboden om ligplaats te nemen met een schip, drijvende inrichting of drijvend voorwerp  of werken te maken, te hebben of te wijzigen;

b.  in het oostelijk deel van de Nieuwe Vaart, het Lozingskanaal, de Nieuwe Keizers-, Heren- en Achtergracht, de Plantage Muidergracht, de doorgang tussen Entrepotdok en Nieuwe Vaart, de Onbekende Gracht en de Singelgracht voorzover gelegen tussen Amstel en Lozingskanaal in Amsterdam.

c.  verder dan 2 meter uit de waterkant van het Entrepotdok, de Nieuwe Prinsengracht en het westelijk deel van de Nieuwe Vaart in Amsterdam.

d. Sub b en c zijn niet van toepassing op recreatievaartuigen met een lengte van minder dan 6 meter.

Keur artikel 29 lid 2: Voor werken, woonschepen en drijvende inrichtingen in, boven of onder wateren en/of de vrijwaringszones daarvan die aantoonbaar vóór 1 januari 2002 zijn aangebracht of afgemeerd op de betreffende locatie, in strijd met het bepaalde in deze Keur, wordt geacht ontheffing te zijn verleend.

Beleidsregel 4‑2 

In de in Keur-artikel 14 lid 5 sub b genoemde wateren en de in sub c genoemde zones worden geen ontheffingen gegeven voor nieuwe werken en woonschepen en ook niet voor vervanging of verbouwing van bestaande werken en woonschepen die tot een grotere waterverplaatsing of een grotere weerstand tegen doorstroming leiden.

De situatie op 1 januari 2002 wordt conform Keur-art. 29 lid 2 als uitgangspunt genomen.

Het is wel toegestaan om kleine recreatievaartuigen (korter dan 6 meter) af te meren.

De genoemde wateren hebben namelijk een zeer belangrijke afvoerfunctie in tijden van veel waterbezwaar (hevige en/of langdurige neerslag). Op dat moment moet er via Amsterdam en gemaal Zeeburg zoveel mogelijk water in zo kort mogelijke tijd uit de achterliggende Amstelland-boezem richting het IJmeer kunnen worden weggemalen.

Het is wel mogelijk om binnen het gebied woonboten en werken te verplaatsen. Uitgangspunt daarbij is dat het eindresultaat van verplaatsing en het opheffen van oude en realiseren van nieuwe ligplaatsen en werken moet leiden tot méér doorstromingscapaciteit voor het gebied als geheel.

4.4 Ligplaats nemen in wateren waar AGV ook vaarwegbeheerder is

AGV is naast waterbeheerder ook vaarwegbeheerder van de meeste vaarwegen buiten Amsterdam, de Amstel en het Hilversums Kanaal, en buiten de Loosdrechtse en Vinkeveense Plassen (zie §2.2 en kaart 1). Voor deze vaarwegen zijn deels ook regels en verboden vastgelegd in Provinciale Scheepvaartwegen­verordeningen, echter niet voor ligplaats nemen. In het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) zijn de volgende regels opgenomen met betrekking tot ligplaats nemen, ankeren en meren in vaarwegen:

BPR art 7 lid 2, 3 en 4: Een schip, een drijvend voorwerp en een drijvende inrichting mogen geen ligplaats nemen (lid 2)/ankeren (lid 3)/meren (lid 4): a: op een gedeelte van de vaarweg waar bij algemene regeling (bijvoorbeeld een vaarwegverkeersbesluit of de Keur van AGV) dan wel krachtens een bekend­making met dezelfde strekking als een verkeersteken ligplaats nemen/ankeren/meren is verboden.

In wateren waar AGV vaarwegbeheerder is, was door AGV in het kader van deze artikelen uit het BPR een algemeen ligplaatsverbod afgekondigd middels het Verkeersbesluit Vaarwegen AGV – 1 (zie bijlage 6). Dit verkeersbesluit is in 2006 aangepast en het verbod is daarbij beperkt tot ligplaats nemen in de vrij te houden vaarstrook van vaarwegen, verder dan 6 meter uit de waterkant, en langs de zones die zijn aangegeven op de bij de Keur behorende Keurkaarten Vaarwegen (zie §4.2). Voor openbare aanlegplaatsen gelden specifieke regels die door bebording zijn aangegeven.

Vaarwegverkeersbesluit Vaarwegen AGV – 1: artikel 3: Het is verboden zonder ontheffing van het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht ligplaats te nemen, te meren of te ankeren met een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting:

a.   binnen de in de tabel in artikel 2 (zie tabel 1 op p. 38) aangegeven vaarstrook of een gedeelte daarvan;

b.   meer dan 6 meter uit de waterkant van vaarwegen en vaarwateren;

c.    langs de op de bij het verkeersbesluit behorende kaart aangegeven rode zones (zie §4.2).

Beleidsregel 4-3

Ontheffing op de verboden van Verkeersbesluit Vaarwegen AGV - 1 wordt niet verleend, wanneer sprake is van ligplaats nemen, meren of ankeren:

  • a.

    binnen de in het Verkeersbesluit per vaarweg vastgestelde vaarstrook (zie tabel 1: p. 38);

  • b.

    binnen de op de bij het Verkeersbesluit behorende kaart aangegeven oeverzones waar het verboden is om af te meren;

  • c.

    langs openbare aanlegplaatsen (afmeervoorziening), bestemd voor het tijdelijk afmeren van recreatievaartuigen.

  • d.

    wanneer er al een vaartuig is afgemeerd langs het betreffende oeverperceel of woonschip.

Daarnaast geldt het volgende aanvullende Keur-verbod voor het afmeren van drijvende voorwerpen en inrichtingen, bijvoorbeeld steigers en vlonders, langs de zones waar afmeren volgens het Verkeersbesluit niet verboden is:

Keur-Artikel 14 lid 6: Onverminderd het bepaalde in artikel 14, lid 2, sub c, is het verboden om in vaarwegen en vaarwateren, waar het hoogheemraadschap is aangewezen als bevoegd gezag vaarwegbeheer, ligplaats te nemen, af te meren of te ankeren:

a.  Met een drijvend voorwerp of drijvende inrichting, niet zijnde een woonschip, met afmetingen groter dan 6 meter bij 1,2 meter.

b.  Met meer dan één vaartuig, drijvend voorwerp of drijvende inrichting, niet zijnde een woonschip, voor of langs een oeverperceel of voor of langs woonschip.

Beleidsregel 4-4

Ontheffing op de Keur-verboden van artikel 14 lid 6 wordt niet verleend voor drijvende voorwerpen en inrichtingen voor particulier gebruik, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.

Particulieren kunnen dus maximaal één vlonder, drijvende steiger of ander drijvend voorwerp of inrichting afmeren langs een woonschip of per oeverperceel.

Als er meerdere woonschepen langs één oeverperceel gelegen zijn is het toegestaan om per woonschip maximaal één vaartuig plus één drijvend voorwerp, bijvoorbeeld een onderhouds­vlonder of terras, af te meren. Het voorwerp of de inrichting mag niet groter zijn dan 6 bij 1,2 meter. Uiteraard moet daarbij ook voldaan worden aan de overige regels van de Keur en het Verkeersbesluit Vaarwegen AGV – 1.

Deze beperkingen zijn gesteld om het aantal permanente ligplaatsen en objecten zoals steigers en vlonders, langs vaarwegen en met name langs oeverzones die openbaar toegankelijk zijn, zo beperkt mogelijk te houden. De beperkingen zijn, met name in landelijk gebied, ook van belang voor het beperken van schade aan de ecologische toestand inclusief natte natuurwaarden (groene oevers). De beperkingen resulteren ook in minder grote barrières in de langs veel vaarwegen lopende ecologische verbindingszones. Voor woonschepen is alleen een maximale diepgang vastgesteld (zie §5.3). De andere afmetingen zijn namelijk al uitputtend geregeld in regelgeving en beleid van provincies en gemeenten. Ook voor woon­schepen geldt dat deze niet binnen de vaarstrook en langs rode oeverzones mogen liggen (zie verder hoofdstuk 5).

Beleidsregel 4-5

Openbare aanlegplaatsen (afmeervoorzieningen) voor het tijdelijk ligplaats nemen met recreatieschepen zijn door bebording aangegeven. Tenzij anders aangegeven (bijvoorbeeld 1 x  24 uur) is het niet toegestaan om langer dan 3 dagen (3 x 24 uur) langs deze aanlegplaatsen af te meren. Het is niet toegestaan om na het verlaten van de ligplaats binnen 3 x 24 uur weer terug te keren op dezelfde aanlegplaats.

Alle vaarwegen zijn tevens primaire wateren.

5 Aanvullende regels voor woonschepen

Op alle wateren gelden voor woonschepen de algemene regels voor ligplaats nemen van §4.3. Tussen de onderkant van het woonschip en de onderhoudsdiepte van de ligplaats moet in ieder geval een ruimte overblijven van minimaal 0,60 meter. Verder dient de middenstrook van het water over een breedte van minimaal 5 meter vrij gehouden te worden.

In vaarwegen waar AGV bevoegd gezag vaarwegbeheer is mag het woonschip zich conform het aangepaste Verkeersbesluit Vaarwegen AGV - 1 ook niet geheel of gedeeltelijk binnen de vaarstrook bevinden en ook niet binnen de op de bij het Verkeersbesluit behorende kaarten aangegeven verbodszones voor afmeren (zie ook §4.2 en §4.4).

Wanneer aan deze voorwaarden voldaan is hoeft geen ontheffing voor ligplaats nemen met een woonschip te worden aangevraagd, tenzij sprake is van een groene oeverzone of een naastgelegen waterkering (zie §5.1), of van een van de wateren in Amsterdam waarvan het gehele of een deel van het profiel vrijgehouden moet worden van obstakels voor afvoer van water in extreme situaties (zie §4.3).

Randvoorwaarde blijft dat de locatie, en de lengte en breedte van het woonschip niet mogen leiden tot waterstaatkundige en nautische bezwaren of tot schade aan het oeverprofiel. Dit kan betekenen dat de maximaal toegestane lengte, breedte en diepgang minder kunnen zijn dan de door een provincie en/of gemeente toegestane maximale afmetingen.

5.1 Woonschepen langs groene oeverzones en waterkeringen

Keur-art. 9 lid 2-a: Het is verboden om binnen de kernzone en de beschermingzones van waterkerende dijklichamen: (a) Schepen en drijvende voorwerpen of inrichtingen tegen niet beschoeide oevers af te meren.

Keur-art. 14 lid 5-a: Het is verboden om ligplaats te nemen met een schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting, of werken te maken, te hebben of te wijzigen: (a) in of langs groene oeverzones.

Er mag geen onherstelbare schade aan de ecologische toestand van water en oevers en geen schade aan waterkeringen worden aangebracht. Het creëren of bestemmen van woonschepenlocaties in groene oeverzones is daarom in principe ongewenst. Tenzij het gaat om verplaatsing van bestaande woonschepen in de Vecht waarvan de opheffing van de als knelpunt aangemerkte ligplaats een meerwaarde voor natuur, landschap en/of cultuurhistorie oplevert ten opzichte van de vervangende nieuwe ligplaats.

Voor het ligplaats nemen in groene oeverzones is een ontheffing noodzakelijk op grond van artikel 14 van de Keur. Voor het afmeren van een woonschip langs een waterkerend dijklichaam is een ontheffing nodig wanneer de oever niet afdoende is beschoeid of het woonschip dieper dan 0,5 meter wordt verankerd in de oever. Voor het versterken van oeverbeschoeiing langs waterkerende dijklichamen moet ook een ontheffing worden aangevraagd wanneer deze wordt verankerd op een diepte van meer dan 0,75 meter (Keur-art. 9 lid 1-b).

Beleidsregel 5-1

Voor het verkrijgen van een ontheffing voor ligplaats nemen met een woonschip in of langs een groene oeverzone en/of een waterkerend dijklichaam gelden, naast de algemene regels voor ligplaats nemen uit §4.3 en §4.4 de volgende voorwaarden:

1.  In groene oeverzones dient tussen woonschip en waterkant een ruimte van minimaal 2 meter breedte te worden vrijgelaten voor de groei van water en oeverplanten en voor onderhouds­werkzaamheden (voor ontheffing op Keur art. 14  lid 5-a).

2.  Per woonschip zijn twee loopplanken naar de oever toegestaan met elk een maximale breedte van 2 meter (conform Keur-art. 14 lid 2-g).

3.  Langs waterkerende dijklichamen mag het afmeren van het woonschip, de afmeervoorzieningen en het daartoe waar nodig aanbrengen van beschoeiing niet leiden tot schade aan (de stabiliteit van) de waterkering (conform Keur-art. 9 lid 1-a-b en lid 2-a).

Voor woonschepen langs groene oeverzones van vaarwegen geldt dat om het woonschip te kunnen bereiken de afstand tussen de boot en oever door maximaal twee loopplanken mag worden overbrugd. Deze loopplanken dienen zo smal mogelijk te zijn om beschaduwing van het water te vermijden, om opstapeling van drijfvuil te voorkomen, en om onderhoud van oever en water te vergemakkelijken. De loopplanken dienen op maximaal twee palen te rusten maar moeten direct verwijderbaar zijn voor onderhoud. Ze mogen dus niet verankerd zijn of vastzitten in/op de oever of op de palen.

Het in groene oeverzones vrij houden van een zone van minimaal 2 meter tussen woonschip en oever vergemakkelijkt het onderhoud van de oever(vegetatie). Het geeft ook meer mogelijkheden voor de groei van oever-, moeras en waterplanten en versterkt daarmee de natte natuurwaarde, de  ecologische kwaliteit van het water en de oeverzone. Het versterkt tevens de belangrijke rol van deze oevers als ecologische verbindingszones voor de trek van dieren.

Verplaatsing of verwijdering van een woonschip kan noodzakelijk zijn voor inspectie of onderhoud van de oever c.q. de waterkering. Wanneer het woonschip gelegen is langs de kernzone van een waterkering dient er ook voldoende ruimte tussen het woonschip en de waterkering vrij te blijven of vrijgemaakt te kunnen worden voor inspectie en onderhoud van de waterkering en van de beschoeiing van de oever. Het woonschip mag ook niet op zodanige wijze in de waterbodem of de oever verankerd zijn (dieper dan 0,5 meter) dat hierdoor schade kan ontstaan aan de stabiliteit of de kerende werking van de waterkering.

5.2 Overgangsregeling bestaande voorzieningen bij woonschepen

Indien een voorziening bij een woonschip aantoonbaar vóór 1 januari 2002 is aangelegd en deze geen onoverkome­lijke waterhuishoudkundige of nautische bezwaren oplevert wordt geacht ontheffing te zijn verleend (conform Keur-artikel 29 lid 2).

Bij verbouwing of vervanging dienen de (afmetingen van deze) voorzieningen ofwel exact hetzelfde te blijven, dan wel te voldoen aan de eisen van de Keur-verboden en de in deze beleidsnota gestelde voorwaarden. Voor afwijkende afmetingen wordt geen ontheffing verleend.

Voor voorzieningen die na 1 januari 2002 zijn aangelegd en waar geen ontheffing voor is verleend dient alsnog een ontheffing te worden aangevraagd. De voorzieningen dienen te voldoen aan de op grond van de Keur-verboden en deze beleidsnota gestelde voorwaarden.

In vaarwegen waar AGV tevens bevoegd gezag vaarwegbeheer is het op grond van Keur-verboden niet toegestaan om meer dan één steiger of meer dan twee loopplanken, en daarnaast meer dan één drijvend voorwerp of inrichting zoals een terras of een onderhoudsvlot langs een woonschip af te meren of te ankeren (zie §4.4 en §6.2).

5.3 Maximale diepgang woonschepen 

Keur-artikel 14 lid 2-c : Het is verboden in primaire , secundaire en tertiaire wateren: (c) ligplaats te nemen te meren of te ankeren, met een (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting: op een plaats in de watergang waar de afstand tussen onderkant van het (woon)schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting en de aanleg- of onderhoudsdiepte van de ligplaats, minder dan 0,6 meter bedraagt.

Uitgangspunt is dat een woonschip te allen tijde in drijvende staat verkeert. Dit impliceert dat in verband met fluctuatie van de waterstand er een speling van minimaal 60 centimeter ten opzichte van het onderhoudsprofiel van de ligplaats moet zijn bij het streefpeil.

In situaties waar de onderhoudsdiepte van de ligplaats dit toelaat is een grotere diepgang bij vervanging van een woonschip toegestaan. Dit voorzover de vrijblijvende ruimte tussen de onderhoudsdiepte en de onderkant van het woonschip minimaal 60cm blijft en het bestaande oevertalud een grotere diepgang mogelijk maakt. Het is niet toegestaan, ook niet bij vervanging van een woonschip, om het oevertalud verder af te graven dan wel de ligplaats verder uit te diepen zonder ontheffing van AGV.

De gerechtigde van een woonschip kan wel een ontheffing aanvragen om de ligplaats verder uit te diepen. Dit zal hij dan moeten doen op eigen kosten. Voorwaarde voor ontheffingverlening is onder meer dat de stabiliteit van de oever of een eventueel daarnaast gelegen waterkering niet in gevaar komt en dat de samenstelling van de ondergrond een verdere uitdieping mogelijk maakt. Wanneer de ondergrond bijvoorbeeld uit veen- of loopzand bestaat is verdere uitdieping vaak niet mogelijk dan wel ongewenst. Als ontheffing mogelijk is kan de aanvrager tevens in de ontheffing worden verplicht om op eigen kosten afdoende oeverbeschoeiing aan te brengen of de aanwezige oeverbeschoeiing te versterken of te vervangen wanneer dit noodzakelijk is om de stabiliteit van oever en/of waterkering te garanderen.

Beleidsregel 5-2

Een woonschip mag in ieder geval nooit een grotere diepgang hebben dan de minimale diepte van de vaargeul omdat in geval van calamiteiten de mogelijkheid van verplaatsing moet blijven bestaan.

Verder dient het onderwatertalud (helling) bij voorkeur niet steiler te zijn dan 1 : 2, zowel voor de stabiliteit van de oever, het voorkomen van snel dichtslibben van de vaargeul als om de groei van water-, oever- en moerasplanten te stimuleren. Dit alles betekent dat de diepgang van woonschepen zo gering mogelijk moet zijn om een geleidelijke overgang van oever naar vaargeul mogelijk te maken.

De gebruiker van de ligplaats is verplicht om de ligplaats te onderhouden. Tenzij de eigenaar van de oever of de ondergrond van het water deze taak op zich genomen heeft. Het gaat bij het onderhoud onder meer om het verwijderen van vuil van de ligplaats en het op de oorspronkelijke (aanleg)diepte of de vastgestelde onderhoudsdiepte houden daarvan.

De eigenaar of bewoner van een woonschip is verplicht om zijn vaartuig te verplaatsen wanneer dit noodzakelijk is om onderhoudswerkzaamheden door AGV, zoals het herstel van een oever of oeverbeschoeiing, of de waterkering, mogelijk te maken. Voor meer details over onderhoudsverplichtingen wordt verwezen naar de Keur van AGV artikel 10, 11 en 12.

5.4 Milieuregels voor (woon)schepen

Overige regels voor woonschepen en voor gebruik van materialen in werken op, boven, in en langs het water:

  • Er dient een voorziening voor de opvang van huishoudelijk afvalwater aanwezig te zijn en voorzieningen om het vuile water af te voeren (weg te pompen) naar de riolering of een opvang- en of verwerkingsvoorziening op de oever (Wvo: Lozingenbesluit Huishoudelijk afvalwater).

  • Dakbedekkingsmaterialen van steenkoolteer of zink dienen wanneer zij aan vervanging toe zijn, te worden vervangen door bitumen (aardolieteer), EPDM-folie, kunststof, leisteen of andere niet uitlogende materialen (Wvo).

  • In de oeverzone voorzover die langs of op waterkeringen (dijken) is gelegen mogen geen gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen en ook geen gastanks zijn aangebracht ook mogen in of op waterkeringen geen andere constructies worden aangebracht of vergravingen worden gepleegd die de waterkerende functie kunnen schaden (Keur: art. 9).

Bij werkzaamheden en onderhoud aan, en verbouwing van, woonschepen of daaraan gerelateerde oeverwerken zoals steigers en beschoeiing is het gebruik van materialen en middelen die schade kunnen veroorzaken aan de water(bodem)kwaliteit en de ecologische toestand, niet toegestaan. Het gaat daarbij onder meer om:

het gebruik van materialen waarin uitloogbare giftige (lijst-I- of -II-)stoffen zijn verwerkt, zoals (steenkool)teerhoudende dakmaterialen en coatings, gewolmaniseerd en gecreosoteerd hout, zink of verzinkt materiaal, koper, tin- en koperhoudende antifoulings (Wvo).

Verder is het verboden om:

materiaal dat vrijkomt bij afbranden en schuren van verflagen niet op te vangen;

chemische bestrijdings- of schoonmaakmiddelen te gebruiken (ook niet in de oever zone en bij voorkeur niet in de tuin);

afval- verf of olieresten over boord te zetten.

Deze regels vinden hun grond in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo), inclusief Algemene Maatregelen van Bestuur (Lozingenbesluiten, Bouwstoffenbesluit)  en zijn deels ook vastgelegd in een beleidsnota van AGV en bijbehorende brochure [23]. Wanneer er tegenspraak is tussen de voorgaande regels en een wettekst dan prevaleert de wettekst.

inclusief omloopranden, aangebouwde terrassen en afgemeerde vaar- en drijftuigen etc.

Alle vaarwegen zijn tevens primaire wateren.

6 Regels voor werken in wateren

Onder werken worden alle door menselijk toedoen ontstane of gemaakte objecten, constructies of inrichtingen verstaan, inclusief palen, hekken, bouwwerken, en restanten daarvan, die verbonden zijn met, of verankerd zijn in, de ondergrond. Voor vaarwegen gaat het daarbij onder meer om bruggen, sluizen en steigers, maar ook om andere afmeervoor­zieningen zoals meer­palen en om oeverbeschoeiing. Voor het aanbrengen van werken in wateren en langs de oevers daarvan is in veel gevallen het aanvragen van meerdere vergunningen en ontheffingen verplicht. In veel gevallen zowel bij de provincie, de gemeente, als bij de vaarweg- en de waterbeheerder.

6.1 Werken in wateren waar AGV alleen waterbeheerder is

In de Keur van AGV zijn in artikel 9 en artikel 14 verbodsbepalingen opgenomen voor werken, waaronder afmeervoorzieningen, in en langs het water en langs waterkeringen.De Keur geldt voor alle wateren waar AGV waterbeheerder is. Wanneer aan de in de Keur gestelde voorwaarden is voldaan hoeft geen ontheffing op de Keur te worden aangevraagd.

In het werk mogen echter geen materialen worden gebruikt die water- of waterbodem­verontreiniging kunnen veroorzaken. Voor het gebruik van dergelijke materialen wordt geen vergunning  verleend op basis van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). Voor bouwstoffen die in het water of langs de oevers daarvan worden gebruikt gelden de regels van het Bouwstoffenbesluit voor gebruik van stoffen in wateren.

Voor het aanbrengen van oevervoorzieningen is meestal ook een ontheffing van de vaarweg­beheerder noodzakelijk en vaak ook een van de gemeente of het stadsdeel. In het landelijk gebied van de provincie Utrecht (met uitzondering van de Loosdrechtse en Vinkeveense plassengebieden) en van de provincie Zuid-Holland is ook een ontheffing van de provincie noodzakelijk (zie hoofdstuk 3).

Op grond van Keur-artikel 9 lid 1-b en lid 6 is het aanbrengen van werken langs waterkeringen in ieder geval verboden wanneer deze dieper worden verankerd dan 0,5 meter in de bodem:

Art. 9 lid 1-b : Het is verboden om binnen de kernzone en beschermingszones van waterkeringen: werken aan te brengen, te hebben, of te verwijderen die op een diepte van meer dan 0,5 meter in de ondergrond verankerd of gelegen zijn.

Keur-artikel 14 omvatten diverse verboden die relevant zijn voor werken in wateren:

Artikel 14 lid 1-b: Het is verboden primaire , secundaire en tertiaire wateren: geheel of gedeeltelijk te dempen.

Artikel 14 lid 2-d-e: Het is verboden in primaire, secundaire en tertiaire wateren:

d. Loopplanken aan te brengen met een aaneengesloten breedte van meer dan twee meter en die steunen op meer dan twee palen.

e. Een werk te maken, te hebben of te wijzigen, tenzij:

-    het werk voldoet aan de afmeting en constructie van de in bijlage 1 genoemde typen en buiten de middenstrook, die zich uitstrekt tot 2,5 meter aan weerszijden van de as van de watergang, ligt, of

-    het werk minder dan 1,2 meter uit de oever steekt en op maximaal 2 palen rust en buiten de middenstrook, die zich uitstrekt tot 2,5 meter aan weerszijden van de as van de watergang, ligt.

f.   beschoeiing aan te brengen, te vervangen, of te hebben zonder dit vooraf te melden bij het hoogheemraadschap.

Keur artikel 14 lid 5: Onverminderd het bepaalde in lid 2 is het tevens verboden om ligplaats te nemen met een schip, drijvende inrichting of drijvend voorwerp of werken te maken, te hebben of te wijzigen:

a. in of langs groene oeverzones;

b. in het oostelijk deel van de Nieuwe Vaart, het Lozingskanaal, de Nieuwe Keizers-, Heren- en Achtergracht, de Plantage Muidergracht, de doorgang tussen Entrepotdok en Nieuwe Vaart, de Onbekende Gracht, en de Singelgracht  voorzover gelegen tussen Amstel en Lozingskanaal in Amsterdam.

c. verder dan 2 meter uit de waterkant van het Entrepotdok, de Nieuwe Keizersgracht, de Nieuwe Prinsengracht en het westelijk deel van de Nieuwe Vaart in Amsterdam.

Beleidsregel 6‑1

Er wordt geen ontheffing verleend voor werken voor particulier gebruik in groene oeverzones (art. 14 lid 5-1) en ook niet voor werken die niet voldoen aan de beperkingen van art. 14 lid 2. Voor werken in de wateren van Amsterdam waar aanvullende restricties gelden conform art. 14 lid 5 sub b en c, mag het aanbrengen of vervangen van werken niet leiden tot minder doorstromingscapaciteit van het betreffende gebied (zie verder §4.3).

Tevens dient er voldoende afstand tussen afzonderlijke steigers (minimaal 10 meter) en tussen steiger en oever te worden aangehouden voor de toegankelijkheid met onderhoudsmaterieel.

De breedte van een werk mag niet meer zijn dan 1,2 meter omdat de ruimte onder de werken bereikbaar moet zijn en blijven voor maai-, bagger en ander onderhoud. Daarnaast moet de ruimte onder de werken en de oever(beschoeiing) ook vrij blijven voor inspectie en onderhoud. Er is een uitzondering gemaakt voor werken van maximaal 1,2 meter breed die uit de waterkant het water in reiken, voorzover deze rondom bereikbaar zijn voor onderhoud.

Een uitzondering op de maximale breedte is gemaakt voor maximaal 2 loopplanken om bijvoorbeeld woonboten te bereiken. Deze moeten wel direct verwijderd kunnen worden om onderhoud van de waterbodem of de oever mogelijk te maken. Dergelijke loopplanken mogen maximaal 2 meter breed zijn en op niet meer dan 2 palen in het water rusten.

Overige werken mogen ook niet op meer dan 2 palen in het water rusten omdat dit anders wordt beschouwd als demping en omdat de onderkant van de werken en de oever dan moeilijker bereikbaar worden voor (bagger)onderhoud.

De steigers van type A, B en C uit bijlage 1 voldoen aan de criteria van Keur-artikel 14. Dit betekent dat voor het aanbrengen van deze steigertypen geen ontheffing noodzakelijk is voorzover tenminste geen sprake is van het overtreden van andere verboden uit de Keur, zoals het blokkeren van de middenstrook van het water en het verbod op demping.

Bij het aanbrengen van werken is ook het gebruik van materialen en middelen die schade kunnen veroorzaken aan de water- en oeverkwaliteit en de ecologische toestand, niet toegestaan. Dit betekent onder meer dat:

  • materialen geen uitloogbare gevaarlijke en prioritaire stoffen mogen bevatten (bijvoorbeeld gewolmaniseeerd hout, gecreosoteerd hout, steenkoolteer of verzinkte steigerdelen (zie ook §5.4)(Wvo: ook Nota inzake beleid verduurzaamde oevervoorzieningen: AB 98/04)

  • bouwstoffen (bijvoorbeeld grond, puin of granulaat e.d.) dienen te voldoen aan de eisen van het bouwstoffenbesluit. Dit betekent dat de toegepaste bouwstof gecertificeerd moet zijn en dat de toepassing minimaal 2 werkdagen voorafgaand aan het gebruik wordt gemeld aan het bevoegd gezag (Bouwstoffenbesluit).             

6.2 Werken in wateren waar AGV ook bevoegd gezag vaarwegbeheer is

Voor wateren waar AGV ook bevoegd gezag vaarwegbeheer is dient niet alleen aan de voorwaarden uit de Keur, de Wv0 en de daaraan gekoppelde beleidsregels van §6.1 te worden voldaan, maar daarnaast ook aan de eisen van de vaarwegverkeersregelgeving en daaraan gekoppelde beleidsregels die in de onderhavige paragraaf behandeld zijn. AGV verleend voor de wateren waar zij ook vaarwegbeheerder is een gecombineerde Keur & nautische ontheffing.

Het is niet toegestaan om afmeervoorzieningen en andere werken in vaarwegen aan te brengen op plaatsen waar de gehele breedte van de vaarweg in beginsel nodig is voor een veilig en doelmatig (ongehinderd) gebruik door de scheepvaart (conform  de Scheepvaartverkeerswet)

Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995: *

Artikel 7-b : Het is verboden (in vaarwegen waarop de verordening van toepassing is):

b: enig oeverwerk langs een scheepvaartweg te maken.

Artikel 8-b:  De verboden uit artikel 7 zijn (onder meer) niet van toepassing op:

b: het maken van werken op en langs de oever van een scheepvaartweg welke niet meer dan twee meter buiten die oever in de scheepvaartweg reiken en ten aanzien waarvan door de beheerder van de scheepvaartweg, de oever en het oeverwerk schriftelijk is verklaard dat:

·       de instandhouding van de scheepvaartweg, de oever en het oeverwerk niet in gevaar komt;

·       de scheepvaart niet wordt gehinderd, en:

·       de ter plaatse aanwezige landschappelijke, ecologische en andere natuurwetenschappelijke waarden niet geschaad worden.

*)  Deze verordening geldt voor Amstel, Bullewijk, Gaasp, Holendrecht (deels), (Oude) Waver (deels), Muider-, Naarder- en Weespertrekvaart, ’s-Gravelandse Vaart, Hilversums Kanaal, Smalweesp en Vecht (noordhollands deel).

Scheepvaartwegenverordening provincie Utrecht, 1992:

Artikel 14-c, d :  Het is verboden (om in het  oostelijk deel van de Nieuwe Wetering, de Danne (Kerkvaart) in Breukelen, en het Utrechtse deel van de Vecht):

c.       werken boven, op, in of onder een scheepvaartweg of binnen drie meter, horizontaal gemeten vanuit de lijn van de waterkant te maken, aan te brengen, te hebben, te veranderen of te verwijderen;

d.       een ligplaats of enige andere voorziening, bestemd voor het meren van schepen te maken, te hebben of te veranderen.

Vaarwegenverordening Zuid-Holland, 1987: *

Artikel 3.2.2 lid 1 a-b : Het is een ieder verboden:

a.  een oevervoorziening te plaatsen aan de waterzijde van de bestaande oever;

b   in, over of onder een vaarweg …etc.  werken te maken, aan te brengen, te hebben, te herstellen of te vernieuwen.

*) Deze verordening geldt alleen voor het deel van de Kromme Mijdrecht dat gelegen is in de provincie Zuid-Holland. Ontheffing op dit verbod dient aangevraagd te worden bij Gedeputeerde Staten van de Provincie Zuid-Holland.

Aanvullend op de regels uit de wet en de provinciale verordeningen heeft AGV de volgende regel in de Keur opgenomen:

Keur-artikel 14 lid 7: Het is verboden om in vaarwegen en vaarwateren, waar het hoogheemraadschap is aangewezen als bevoegd gezag vaarwegbeheer:

a.  In afwijking van artikel 14, lid 2, sub e, werken te hebben, te maken of te wijzigen in de op de Keurkaarten Vaarwegen aangegeven rode zones.

b.    In afwijking van artikel 14, lid 2, sub e, in niet-rode zones werken te hebben, te maken of te wijzigen die meer dan 2 meter uit de waterkant steken en van andere afmetingen en constructie zijn dan de in bijlage 1 genoemde typen.

c.  Onverminderd het bepaalde in artikel 14 lid 2 sub e, meer dan één werk te maken, te hebben, of te wijzigen, per oeverperceel of per woonschip in niet-rode zones.

Dit betekent dat het zonder ontheffing is toegestaan om tot 2 meter uit de kant langs zogenaamde ‘bruine oeverzones’ (zie §4.2) afmeervoorzieningen aan te brengen die voldoen aan de afmetingen die in art. 14 lid 2 gesteld (zie §6.1 en beleidsregel 6-1) en die tezamen per oeverperceel of woonschip niet meer dan 7,2 vierkante meter wateroppervlak afdekken. Kortweg gezegd, één bescheiden drijvende of niet-drijvende steiger op maximaal 2 palen van maximaal 1,2 meter breed (en 6 meter lang) of een steiger conform de bouwtekeningen van bijlage 1, of 2 losliggende plankieren van ieder maximaal 2 meter breed om een woonschip te bereiken. Daarnaast of in plaats daarvan zijn ook maximaal 2 afmeerpalen toegestaan tot maximaal 2 meter uit de kant.

Beleidsregel 6-2

Er wordt geen ontheffing verleend voor afmeervoorzieningen voor particulier gebruik die niet voldoen aan de regels van artikel 14 lid 2 en 6 van de Keur (zie hiervoor en beleidsregel 6-1), tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijkende afmetingen of een afwijkende constructie noodzakelijk maken.

Er wordt ook geen ontheffing verleend voor het aanbrengen van afmeer­voorzieningen in ‘verboden’ oeverzones zoals die zijn aangegeven op de Keurkaarten Vaarwegen. Dit zijn de rode, (donker)groene en lichtgroene zones van de Oeverzoneringskaarten Vaarwegen.

Beleidsregel 6‑3       

Extra regels voor ontheffingverlening voor particulieren in bijzondere situaties:

Bij vervanging van een bestaande steiger in een groene oeverzone wordt alleen ontheffing verleend voor de aanleg van een 'open' steiger van type C.

Daar waar sprake is van meerdere woningen op één perceel is het in principe mogelijk dat grotere afmetingen en een afwijkende vorm worden toegestaan.

Bij aanleg van een natuurvriende­lijke vooroever kan, onder voorwaarde van schriftelijke toestemming van de betreffende gemeente en de organisatie of overheid onder wiens verantwoordelijk­heid de vooroever wordt aangelegd, ontheffing voor de aanleg van een steiger van type C worden verleend (tot aan de rand van de vooroever).

Er mag bij de aanleg van werken geen blijvende schade worden toegebracht aan ter plekke aanwezige rietkragen of andere met oever- en moerasplanten begroeide oeverzones.

Overgangsregeling:

1.  Werken die aantoonbaar vóór 1 januari 2002 zijn aangelegd en waarvoor op grond van het ontheffingenbeleid ontheffing kan worden verleend, worden geacht tot stand te zijn gebracht met ontheffing (conform Keur-artikel 29 lid 2).

2.  Bij verbouwing of vervanging dienen de (afmetingen van de) werken ofwel exact hetzelfde te blijven, dan wel te voldoen aan de eisen van de Keur-verboden en de in deze beleidsnota gestelde voorwaarden. Voor afwijkende afmetingen wordt geen ontheffing verleend.

3.  Voor werken die na 1 januari 2002 zonder ontheffing zijn aangelegd en die niet voldoen aan de regels en voorwaarden uit de Keur of de vaarwegverkeersregelgeving, dient alsnog ontheffing te worden aangevraagd.

4.  Ontheffing voor werken die niet aantoonbaar vóór 1 januari 2002 zijn aangelegd, wordt alleen verleend wanneer voldaan is aan de in de voorgaande beleidsregels vastgestelde randvoorwaarden (B*).

AGV verzoekt de aanvragers van een ontheffing om waar mogelijk duurzaam geproduceerd hout of gerecycled plastic in steigers, beschoeiingen en andere constructies te gebruiken.

Beleidsregel 6-4

Beleidsregel 6-2 is niet van toepassing op jachthavens, niet op openbare aanlegplaatsen c.q. afmeervoorzieningen (oranje zones) en niet op de 'bruine zones' in en langs de Spiegel- en Blijkpolderplas. Daarvoor gelden de regels zoals die zijn vastgelegd in bestemmingsplannen en voorzover relevant in specifieke (huur)­overeen­komsten en/of ontheffingen met/van AGV (B*).

In die gevallen waarin een gemeente in zijn bestemmingsplan wenst af te wijken van de hiervoor genoemde regels zal de gemeente in overleg met AGV na moeten gaan of dit niet leidt tot ongewenste nautische, waterhuis­houdkundige of ecologische effecten (B*). In dat geval dient de aanvrager van een gemeentelijke vergunning ook een ontheffing bij AGV aan te vragen, tenzij de betreffende gemeente gemandateerd is om de ontheffing mede namens AGV te verlenen.

Morivering

Aan de uitgebreide regels voor werken ligt een principiële stellingname ten grondslag. Namelijk het zoveel mogelijk open houden (zicht, beleving, landschap) van vaarwegen en de openbare toegankelijk­heid en het algemeen gebruik van water en oevers zoveel mogelijk garanderen.

De regels voorkomen ook vergaande 'versteigering' van de oevers van de vaarwegen en een vergaande aantasting en vernietiging van de nog bestaande ‘natuurlijke’ met oever- en moerasplanten begroeide oeverzones. Deze groene oeverzones spelen een belangrijke rol in de natuurwaarde en het ecologisch functioneren van water en oevers en in de rol van oevers als ecologische verbindingszone. Ze zijn daarmee ook mede bepalend voor de ecologische toestand en het halen van de ecologische doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water.

Deze regels dragen er tevens zorg voor dat er zo weinig mogelijk steigers en andere afmeervoorzieningen worden aangelegd in en langs groene oeverzones, met name in landelijk gebied. Bij vervanging van een steiger in een groene zone dient voldoende open ruimte tussen steiger en waterkant over te blijven voor de groei van oever-, moeras- en waterplanten. De exacte vormgeving van een afmeervoorziening is afhankelijk van plaatselijke omstandigheden en gerelateerd aan met name de vorm van de oever.

Alle vaarwegen voor motorvaartuigen vallen onder de categorie primaire wateren.

7 Scheepvaart algemeen

Voor alle vaarwegen die openbaar toegankelijk zijn voor motorvaartuigen, en waar AGV vaarwegbeheerder is, zijn maximaal toegestane vaartuigafmetingen vastgesteld in het Verkeersbesluit Vaarwegen AGV - 1. Voor iedere vaarweg is in dit Verkeers- besluit tevens een minimaal vrij te houden vaarstrookbreedte (vaarwaterbreedte) voor veilig en ongehinderd scheepvaartverkeer ­vastgesteld (zie tabel 1).

In dit hoofdstuk is aangegeven wat de redenen waren om maximale vaartuig-afmetingen vast te stellen. Op basis van de maximale vaartuigafmetingen zijn in dit hoofdstuk maximale vaargeulbreedtes en -dieptes berekend die uitgangpunt zijn voor het vaststellen van integrale profielen voor de vaarwegen in leggers bij de Keur.

De recreatieve scheepvaart is de laatste decennia sterk toegenomen. Ook het aantal grotere recreatieschepen neemt toe. Veel vaarwegen in Amstelland en de Vechtstreek zijn echter smal en relatief ondiep. In die gevallen kunnen grotere schepen, met name wanneer deze (te) hard varen grote schade aanbrengen aan de oevers, veel opwerveling van slib veroorzaken en in de ergste gevallen zichzelf vastzuigen in de bagger. Overigens kunnen ook kleinere schepen die hard varen veel schade aan oevers en overlast voor gebruikers en bewoners op en langs het water veroorzaken door grote hekgolven. Een beroeps- of partyschip dat secuur en langzaam vaart zal minder schade veroorzaken dan een kleiner schip dat zich met een ongeoor­loofde snelheid over het wateren beweegt. Helaas is snel varen moeilijk te handhaven omdat de dader op heterdaad moet worden betrapt.

7.1 Maximale afmetingen vaartuigen

Gezien de potentieel grotere schade die grotere schepen kunnen veroorzaken aan de oevers, de bodem en het ecologisch functioneren zijn, voor de vaarwegen waar AGV bevoegd gezag is, zijn in Verkeersbesluit Vaarwegen AGV - 1 maximaal toegestane afmetingen voor motorvaartuigen vastgelegd (zie tabel 1 en bijlage 6).Daar waar de huidige karakteristieken en afmetingen van de vaarweg dit toelaten zijn daarbij de richtlijnen van de Beleidsvisie Recreatietoervaart Nederland 2000 gevolgd. Voor de beroepsvaart zijn de maximale afmetingen gerelateerd aan de betreffende beroeps­vaartklasse die aan een aantal vaarwegen is toegekend. Een verdere verklaring van maximaal toegestane vaartuigafmetingen per vaarweg en van andere gegevens, inclusief de door AGV voorgestelde vaargeuldiepte en -breedte, is te vinden in bijlage 4. In de notitie Karakteristieken Vaarwegen zijn per vaarweg in meer detail deze en overige karakteristieken van de vaarwegen beschreven.

Binnenvaartpolitiereglement  (BPR) Artikel 1.06

Een schip, of een samenstel, mag niet deelnemen aan de scheepvaart, indien de lengte, de breedte, de hoogte boven water, de diepgang, de manoeuvreerbaarheid en de snelheid van dit schip of dit samenstel niet verenigbaar zijn met de karakteristiek en met de afmetingen van de vaarweg en van de kunstwerken.

Op basis van artikel 11 van de van Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995 kan AGV voor de vaarwegen uit de verordening waarvoor het nautisch beheer is opgedragen aan AGV:

  • nadere regels vaststellen met betrekking tot soort en type van de schepen, alsmede de afmetingen en de bestuurbaarheid.

De Scheepvaartwegenverordeningen van de provincie Utrecht en Zuid-Holland geven geen nadere regels. De verordening van Utrecht geeft wel procedurele regels voor een besluit tot vermindering van de capaciteit van een scheepvaartweg (artikel 9: lid 1 en 4).

Tabel 1 Maximale vaartuigafmetingen en minimale vaarstrookbreedte (vaarwater¬breedte) voor vaarwegen die openbaar toegankelijk zijn voor motorvaartuigen en waar AGV bevoegd gezag is (vastgesteld in Verkeersbesluit Vaarwegen AGV – 1: zie bijlage 6)

Naam vaarweg

Minimaal vrij te houden vaarstrook (m)

Maximale diepgang (m) vaartuigen

Maximale lengte (m) vaartuigen

Maximale breedte (m) vaartuigen *

 1 a.  Angstel (noordelijk deel)

12

1,10

12

3,2

 1 b.  Angstel (zuidelijk deel)

17

1,50

28

5,5

 2 a.  Bijleveld (noordelijk deel)

16

1,40

14

3,6

 2 b.  Bijleveld (zuidelijk deel)

12

1,10

12

3,2

 3.     Bullewijk

17

1,50

15

4,5

 5.     Diem (ten westen van Amsterdam-Rijnkanaal)

-

0,90

12

3,2

 6.     Gaasp

21

2,10

52

7,5

 7.     Geer

16

1,40

14

3,6

 8 a.  Gein

12

1,10

12

3,2

 8 b.  Nauwe Gein

Gehele breedte

0,80

12

3,2

 10.   Geuzensloot-buiten (oostelijk deel)

17

1,50

28

5,5

 11.   ’s-Gravelandse Vaart (Vecht - Hilv.Kanaal)

15

1,10

12

4,0

 12.   Groote Heicop

16

1,40

14

3,6

 13 a. Heinoomsvaart (overig noordelijk deel)

12

1,10

12

3,2

 13 b. Heinoomsvaart (zuidwestelijk)

16

1,40

14

3,6

 15.   Holendrecht

15

1,10

12

4,0

 16.   Karnemelksloot

15

1,10

12

4,0

 17.   Kerkvaart (polder Groot Mijdrecht)

12

1,10

12

3,2

 18.   Kromme Mijdrecht

21

2,10

52

6,6

 20.   Muidertrekvaart

15

1,10

12

4,0

 21.   Naarder Vestinggrachten

15

1,10

12

4,0

 22.   Naardertrekvaart

15

1,10

12

4,0

 23.   Nieuwe Wetering – westelijk deel

17

1,50

28

5,5

 24.   Oude Waver

12

1,10

12

3,2

 25.   Ringvaart Groot Mijdrecht

12

1,10

12

3,2

 26.   Smalweesp

21

2,10

52

7,5

 27 a. Vecht (Muiden – Sluis ’t Hemeltje)

21

2,10

52

7,5

 27 b. Vecht (’t Hemeltje – Mijndense Sluis)

17

1,90

25

5,5

 27 c. Vecht (Mijndense Sluis – Weerdsluis)

17

1,50

25

5,5

 27 d. Vecht (’t Hemeltje – Weerdsluis)

17

1,30

39

6,6

 28.    Waver

15

1,30

14

3,6

 29.    Weespertrekvaart

21

2,10

52

7,5

 30.    Winkel  (tussen Waver en Proosdijersluis)

15

1,30

14

3,6

*)  AGV hanteert een iets ruimere maximale breedte voor vaartuigen dan de Commissie Vaarwegbeheerders

De navolgende beleidsregel is een nadere uitwerking van BPR artikel 1.06 voor de vaarwegen waarvan AGV vaarwegbeheerder en bevoegd gezag is. De beleidsregel is voor de vaarwegen waarop de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland van toepassing is, tevens een nadere uitwerking van artikel 11 uit deze verordening.

Beleidsregel 7-1        Maximale vaartuigafmetingen

AGV hanteert de richtlijnen van de Commissie vaarwegbeheerders (CVB) voor recreatievaart­klassen en maatgevende vaartuig­afmetingen als richtlijn voor het vaststellen van maximaal toegestane afmetingen van vaartuigen, de vrij te houden vaarstrookbreedte (vaarwaterbreedte) en de gewenste vaargeuldiepte (op grond van Binnenvaartpolitiereglement artikel 1.06; Scheepvaartwegen­verordening Noord-Holland artikel 11).

Met deze beleidsregel als handvat zijn in Verkeersbesluit Vaarwegen AGV - 1 maximale vaartuigafmetingen en minimaal vrij te houden vaarstrookbreedtes (vaarwaterbreedtes) vastgesteld die tevens zijn weergegeven in tabel 1. De aan de maximale vaartuigafmetingen gerelateerde en door AGV gewenste vaargeul- en baggerdieptes zijn weergegeven in tabel 2.

De maximaal toegestane afmetingen van beroepsvaartuigen zijn gerelateerd aan de beroepsvaartklasse die aan de betreffende vaarweg is toegekend. Voor de Amstel, Kromme Mijdrecht, Weespertrekvaart, Gaasp en Smalweesp is dit (CEMT) beroepsvaartklasse II met voor iedere vaarweg bijzondere bepalingen. Aan een groot deel van de overige vaarwegen waar het openbaar gebruik van motorvaartuigen is toegestaan is beroepsvaartklasse O toegekend.

Voor de vaarwegen waar AGV nautisch bevoegd gezag vaarwegbeheer is, mag AGV maximale vaartuigafmetingen vaststellen op basis van de karakteristieken en beperkingen van de betreffende vaarweg. AGV heeft in dat kader maximale vaartuigafmetingen vastgesteld in Verkeersbesluit Vaarwegen AGV – 1  (zie bijlage 6).

De drempel in de toegang tot de Kromme Mijdrecht vanuit de Amstel en de huidige karakteristieken en afmetingen van de Kromme Mijdrecht staan geen grotere diepgang toe dan 2,10 meter. Om die reden is de maximaal toegestane diepgang van schepen op deze vaarweg teruggebracht tot 2,10 meter.

Voor de meeste vaarwegen voldoet de maximaal toegestane diepgang aan de door de SRN in de Beleidsvisie Recreatietoervaart 2000 aangegeven gewenste diepgang per vaarweg.

Dit is echter niet het geval voor de Winkel, de ’s-Gravelandse Vaart, de Muider- en Naardertrekvaart en het traject van de Vecht tussen het Hilversums Kanaal en de Drecht (Mijndense Sluis). Het vaststellen van een grotere maximale diepgang is vanwege de huidige karakteristieken en afmetingen van deze vaarwegen echter niet mogelijk. Voor al deze vaarwegen geldt dat een ruimer vaarwegprofiel niet mogelijk is zonder daarbij hoge kosten te maken voor extra uitdiepen, constructie van harde of versterken van bestaande beschoeiing (waterkering en oeververdediging). Daarnaast kan verruiming van het profiel en het aanbrengen van afdoende oeverbeschoeiing de natuur- en landschappelijke waarden van met name de Winkel aantasten.

Aangezien de Winkel de enige toegangsweg vanuit het noorden tot de Vinkeveense Plassen vormt is hier een grotere diepgang toegestaan dan waterhuishoudkundig gewenst.

Voor het gedeelte van de Vecht tussen 't-Hemeltje (Hilversums Kanaal) en de Mijndense Sluis (Drecht: Loosdrechtse Plassen) is door AGV in Verkeersbesluit Vaarwegen AGV – 1 (bijlage 6) een maximale diepgang van 1,90 meter vastgelegd. Deze diepgang is bedoeld voor zeilvaartuigen met een diepere kiel, zodat deze de Loosdrechtse Plassen kunnen bereiken. De diepgang van het traject van de Vecht van de Mijndense Sluis tot de Weerdsluis in Utrecht is teruggebracht naar maximaal 1,5 meter.

Inmiddels is door voortschrijdend inzicht duidelijk geworden dat op een aantal vaarwegen de maximale breedte van vaartuigen beter kan worden teruggebracht van 4 of 3,6 naar 3,2 meter. Dit omdat het gaat om relatief smalle vaarwegen waar een smallere breedte van vaartuigen, zeker in relatie tot de al beperkte toegestane lengte van 12 meter, beter in overeenstemming is met de karakteristieken van deze vaarwegen. Dit betekent tevens dat de breedte van de vrij te houden vaarstrook op deze vaarwegen kan worden teruggebracht van 15 naar 12 meter.

De richtlijnen van de SRN van 1997 zijn opgesteld op basis van studies van de Commissie Vaarweg­beheerders (CVB). De CVB heeft recreatievaartklassen gedefinieerd, die grotendeels vergelijkbaar zijn met die van de SRN. De CVB heeft daarbij tevens adviezen gegeven over zowel de maatgevende scheepsafmetingen als de bijbehorende gewenste afmetingen van de vaargeul en vaarstrook.

Tabel 2 Minimale diepte en maximale breedte van de vaargeul in vaarwegen die openbaar toegankelijk zijn voor motorvaartuigen (te verwerken in integraal keurprofiel in de legger bij de Keur)

Vaarwater

Maximale vaargeul breedte (m)

Huidige vaargeul diepte* (m)

Minimale vaargeul diepte (m)

Onderhouds Diepte (m)

 1 a.  Angstel (noordelijk deel)

10

1,10

1,40

1,70

1 b.  Angstel (zuidelijk deel)

14

1,60

1,80

2,10

2 a.  Bijleveld (noordelijk deel)

12

1,40

1,70

2,00

2 b.  Bijleveld (zuidelijk deel)

10

-

1,30**

1,50**

3.     Bullewijk

14

1,30

1,80

2,10

4.     Danne (Kerkvaart in Breukelen)

2,80

0,70

1,80

2,10

6.     Gaasp

14

2,20

2,50

2,80

7.     Geer

12

1,40

1,30**

1,50**

8 a.  Gein

10

1,10

1,40

1,70

8 b.  Nauwe Gein

10

1,10

1,10

1,40

9.     Gemeenlandsvaart (Vinkev. Plass. - RV)

10

4,00

2,50

2,80

10 a. Geuzensloot-buiten (oostelijk deel)

14

1,6 - 2,8

1,80

2,10

10 b. Geuzensloot-binnen (westelijk deel)  RV

10

1,9 - 3,0

1,40#

1,70#

11.    's-Gravelandse Vaart :

11 a.  noord (Vecht: Uitermeer - Noordersluis)

10

1,20

1,30**

1,50**

11 b.  midden (Noorder- tot Zuidersluis

10

1,80 - 2,00

1,40

1,65

12.  Groote Heicop

12

1,40

1,70

2,00

13 a. Heinoomsvaart (overig)(noordelijk)

10

1,20

1,30**

1,50**

13 b. Heinoomsvaart  (zuidwestelijk)

12

1,90

1,70

2,00

14.  Heulsloot (Vinkeveen: RV)

10

1,50

1,40

1,70

15.  Holendrecht

10

1,30

1,40

1,70

 16.  Karnemelksloot**

10

1,00

1,30**

1,50**

17.  Kerkvaart (polder Groot Mijdrecht)

10

1,20

1,30**

1,50**

18.  Kromme Mijdrecht

14

1,90

2,90

3,20

19.  Middenwetering (Vinkeveense Plassen)

10

3,00

2,50

2,80

 20.  Muidertrekvaart**

10

1,40

1,30**

1,50**

21.  Naarder Vestinggrachten

10

1,20?

1,40

1,70

 22.  Naardertrekvaart**

10

1,50?

1,30**

1,50**

23.  Nieuwe Wetering (west en oost)

14

1,60

1,80

2,10

24.  Oude Waver

10

1,20

1,30**

1,50**

25.  Ringvaart Groot Mijdrecht

10

1,00

1,30**

1,50**

26.  Smalweesp

14

-

2,50

2,80

27 a.  Vecht (Muiden - Sluis 't Hemeltje)

14

2,3 - 2,50

2,50

2,80

27 b.  Vecht ('t Hemeltje - Mijndense Sluis)

14

2,10

2,10

2,40

27 c.  Vecht (Mijndense Sluis - Weerdsluis)

14

2,10 - 2,30

1,80

2,10

28.  Waver

10

1,30

1,60

1,90

29.  Weespertrekvaart

14

2,20 - 2,70

2,50

2,80

30.  Winkel **

12

1,50

1,30**

1,50

*)   Gemiddelde diepte zoals aangegeven op ANWB Waterkaart Vechtplassen 2001-2002.

**) De minimale vaargeuldiepte en baggeronderhoudsdiepte zijn niet optimaal maar grotere dieptes zijn niet mogelijk omdat dan de stabiliteit van de oevers en keringen langs de betreffende vaarwegen in gevaar komt. Dit betekent dat deze vaarwegen ook vaker gebaggerd zullen moeten worden (eens in de 10 tot 20 jaar). In de Diem (6) is geen vaargeul aanwezig.

#)  De maximaal noodzakelijke diepgang is hier 1,10 m omdat dit ook op de Ringvaart Groot Mijdrecht de maximale diepgang is. Dit betekent een minimale vaargeuldiepte van 1,40 m.

RV) De Gemeente de Ronde Venen (RV) is hier bevoegd gezag voor het vaarwegbeheer en het vaststellen van maximale vaartuigafmetingen. AGV heeft de onderhoudsplicht voor het op diepte houden van deze vaarwegen.

De CVB heeft ook maatgevende scheepsafmetingen voor de 'bruine vloot' (BV) vastgesteld. De richtlijnen van de CVB zijn gebruikt om de maximale breedte en lengte van vaartuigen, de gewenste breedte en diepte van de vaargeul, en de vrij te houden vaarstrook, vast te stellen (zie tabel 1 en 2 en bijlage 5).

7.2 Onderhoudsprofielen vaarwegen

Op basis van de gewenste breedte en diepte van de vaargeul en de benodigde afvoercapaciteit van de betreffende vaarwegen zijn in tabel 2 uitgangspunten geformuleerd op basis waarvan integrale onderhoudsprofielen voor vaarwegen zullen worden uitgewerkt en opgenomen in de legger bij de Keur van AGV.

Een deel van de vaarwegen is op dit moment nog niet op de vereiste diepte. Dit veroorzaakt veel opwerveling van slib en daarmee ernstige schade aan het ecologisch functioneren van de betreffende wateren. Het is daarom zaak dat deze wateren zo spoedig mogelijk op de vereiste diepte gebracht worden. Dit zowel om voldoende waterafvoer en voldoende diepte voor de scheepvaart te kunnen garanderen als om verdere schade aan het ecologisch functioneren te voorkomen.

7.3 Ontheffingen op vaarverboden

Beleidsregel 7-2        Ontheffing op Verkeersbesluit Vaarwegen AGV - 2 (VV-2)(DB 98/28-2))

AGV kan ontheffing verlenen voor het varen met motorvaartuigen op wateren waar het gebruik van motorvaartuigen niet is toegestaan, om de volgende redenen:

1.      Voor aanwonenden aan wateren die in directe verbinding staan met vaarwegen die toegankelijk zijn voor motorvaartuigen;

2.      Het onderhoud of het bereiken van eigendommen binnen deze gebieden.

3.      Excursies in natuurgebieden met een educatief karakter en onder deskundige begeleiding;

4.      Visstandonderzoek;

5.      Periodiek onderhoud van oevers, water en waterbodem.

Randvoorwaarde voor lid 1 en 2 is dat niet gevaren wordt of hoeft te worden door wateren waaraan de hoofdfunctie natuur is toegekend of door recreatieplassen, of delen daarvan, waar het varen met motorvaartuigen niet is toegestaan.

Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is zonder een motorvaartuig het eigendom te bereiken dient een ontheffing op het vaarverbod in het betreffende natuurgebied of recreatieplas te worden aangevraagd.

Beleidsregel 7-3        Ontheffing voor varen met elektrische vaartuigen

Een aanvraag voor een ontheffing voor het varen met elektrisch aangedreven vaartuigen in (delen van) natuurgebieden wordt alleen in behandeling genomen indien deze vergezeld gaat van een schriftelijk verklaring van de (natuur)terreinbeheerder waarin deze verklaart hiertegen geen bezwaar te hebben. De eventueel door de (natuur)terreinbeheerder gestelde voorwaarden of beperkingen kunnen worden opgenomen in de ontheffing.

Het met motorvaartuigen bevaren van wateren in natuurgebieden kan schade veroorzaken aan de natuurwaarden van water en van oevers en daarmee tevens de ecologische toestand.

In natuurgebieden ligt de nadruk nog sterker dan elders op een goede ecologische toestand.

Dit betekent dat het bevaren met motorvaartuigen van wateren in natuurgebieden zoveel mogelijk wordt tegengegaan.

Het gebruik van elektrisch aangedreven vaartuigen is alleen toegestaan wanneer de betreffende (natuur)terreinbeheerder daar uitdrukkelijk toestemming voor verleent.

Ook ontheffing voor elektrisch  aangedreven vaartuigen kan namelijk leiden tot meer verstoring van (broedende) vogels en andere dieren in de natuurgebieden, omdat daardoor meer vaartuigen dieper de natuurgebieden zullen binnendringen.

7.4 Evenementen

Keur: artikel 14 lid 8-f: Het is verboden om in of onder primaire, secundaire en tertiaire wateren en de vrijwaringszones daarvan: Evenementen plaats te laten vinden.

Beleidsregel 7-4

AGV verleent alleen vergunning (ontheffing) voor evenementen op wateren en waterkeringen wanneer deze slechts zeer beperkte (mogelijke) schade opleveren aan de ecologische toestand en daarmee ook de natte natuurwaarden van wateren, oevers en waterkeringen.

In geen geval mag er tijdens evenementen met motorvaartuigen harder worden gevaren dan de ter plekke geldende maximale vaarsnelheid. Ook is een grotere lengte of diepgang dan die geldt voor de betreffende vaarweg, niet toegestaan.

Hard varen veroorzaakt schade aan (groene) oevers door golfslag en veroorzaakt aanmerkelijk meer opwerveling van slib dan langzaam varen. Dit betekent dat harder varen dan de maximaal toegestane snelheid gepaard gaat met meer schade aan de ecologische toestand van water en oevers. Dit is ook duidelijk gebleken uit het onderzoek dat AGV heeft uit laten voeren naar de effecten van de afmetingen van schepen en de vaarsnelheid op golfslag en opwerveling van slib in de Vecht [35]. Ook grotere afmetingen van schepen leiden tot meer waterverplaatsing en daarmee meer potentiële schade aan oevers en meer opwerveling van slib.

Dit laatste geldt met name op lijnvormige vaarwegen en op ondiepe plassen. Op diepere plassen, zoals de Spiegel- en Blijkpolderplas, kan in bepaalde gevallen wellicht ontheffing worden gegeven zolang het evenement geen schade aan groene oevers veroorzaakt en niet leidt tot meer opwerveling van slib dan onder normale omstandigheden.

7.5 Verontreiniging door scheepvaart

Verontreiniging van het water en schade aan de ecologische kwaliteit door varende schepen dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. In dat kader zijn een aantal regels van kracht op basis van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Met name verboden betreffende:

  • het gebruik van uitlogende aangroeiwerende middelen (antifouling);

  • het overboord zetten van afval en afvalwater.

Mede in dat kader worden gebruikers van vaartuigen verzocht om zoveel mogelijk:

  • gebruik te maken van alternatieve aangroeiwerende middelen of een borstelbaan;

  • vuilwatertanks in te (laten) bouwen in hun schip en de inhoud af te geven bij milieuservicepunten;

  • morsen bij het tanken te voorkomen;

  • voorkomen van lozing van water-verontreinigende materialen en middelen bij het schoonmaken van, of werkzaamheden aan, het schip;

  • alternatieve milieuvriendelijke smeermiddelen en brandstoffen te gebruiken;

Daarnaast is het vooral van belang dat vaartuigen niet in riet of andere groene oevers afmeren en niet harder varen dan de maximaal toegestane vaarsnelheid!

7.6 Scheepvaartafmetingen op de Vecht

De functies van de Vecht en de overige belangen bij gebruik en inrichting zijn sterk veranderd in de afgelopen decennia. De nadruk is de laatste decennia meer en meer komen te liggen op het gebruik van de Vecht door recreatievaartuigen, op het ecologisch gezond functioneren en daarmee 'schoon' maken van de Vecht, op de landschappelijke, cultuurhistorische en natuur­waarden van water en oevers, en op het belang van de Vecht als ecologische verbindingszone voor planten en dieren tussen de moerasgebieden in de Vechtstreek, en die langs het IJmeer en de Randmeren. De intentie tot het beschermen van de genoemde waarden en belangen is dan ook vastgelegd in het Restauratieplan Vecht.

In het verleden is aan de Vecht beroepsscheepvaartklasse II met bijzondere bepalingen toegekend. Het huidige belang van het zuidelijke deel van de Vecht als scheepvaartroute voor dit type beroepsvaartschepen (aken) is nu echter vrijwel nihil. Mede gezien de beschikbaarheid van het parallel aan de Vecht lopende Amsterdam-Rijnkanaal.

Ook in de 'Beheersfilosofie' van Rijkswaterstaat [22], onderdeel van de overdracht­overeen­komst van het beheer van de Vecht en andere vaarwegen aan het voormalige Hoogheemraadschap Amstel en Vecht, wordt gewezen op de veranderde rol van de Vecht. Rijkswaterstaat was daarom voornemens om de maximale scheepvaartafmetingen op de Vecht terug te brengen en af te stemmen op de wensen (en vaartuigafmetingen) van de recreatietoervaart.  

AGV heeft op basis van de 'beheersfilosofie' van Rijkswaterstaat in 1998 in een Verkeersbesluit de maximale diepgang op het zuidelijke deel van de  Vecht teruggebracht tot respectievelijk 1,90 meter tussen Hilversums Kanaal en Mijndense Sluis (Vreeland), en tot 1,50 meter op het verdere traject tot Utrecht (Weerdsluis). AGV heeft toen echter verzuimd om tegelijkertijd ook de maximaal toegestane lengte en breedte van schepen aan te passen aan de maximale afmetingen van de bijbehorende recreatievaartuigen.

In de afgelopen decennia is het aantal zogenaamde 'partyschepen' en de beroepschartervaart voor het vervoer van passagiers met recreatieve doeleinden op de Vecht, net als elders in het land en net als het aantal particuliere recreatievaartuigen, sterk toegenomen.

Sommige grotere partyschepen draaien op plaatsen in de zuidelijke Vecht die niet breed genoeg zijn wat leidt tot schade aan de oevers en opwerveling van veel slib. De oorspronkelijke beroepsvaart vervoerde goederen zoals grind en zand waarna de schepen doorvoeren zonder te draaien richting Amsterdam-Rijnkanaal.

De waterverplaatsing van schepen met een bepaalde vorm en afmetingen en de schroefwerking kan tot veel opwerveling van slib en tot vertroebeling van het water leiden. Door het terugbrengen van maximale afmetingen van schepen op het zuidelijk deel van de Vecht zal de aantasting van de natuurwaarden en het ecologisch functioneren verminderen.

Met name door vermindering van schade aan de oevers door golfslag en door het draaien van grote schepen, en het verminderen van de opwerveling van bodemmateriaal door de diepgang  en de schroefwerking.

In 2001 heeft AGV een onderzoek uit laten voeren naar welk soort schepen het meeste schade aan oevers en het meeste opwerveling van bodemmateriaal veroorzaakt [35].

Op basis van de resultaten van dit onderzoek is een keus gemaakt voor het beperken van de maximale lengte en breedte van vaartuigen als de beste hanteerbare technische criteria (beperkingen) om schade door scheepvaart aan oevers en het ecologisch functioneren te minimaliseren. De bijgestelde maximale afmetingen zijn nu opgenomen in Verkeersbesluit Vaarwegen AGV – 1 (zie bijlage 6).

De maximale lengte en breedte voor schepen met een diepgang van 1,3 tot 1,5 meter zijn terug­gebracht tot respectievelijk 25 en 5,5 meter.

De maximale lengte en breedte van schepen die geladen met passagiers of vracht een diepgang hebben van minder dan 1,3 meter zijn teruggebracht tot respectievelijk 39 en 6,6 meter.

De maximale diepgang voor het traject van het Hilversums Kanaal tot de Mijndense sluis  is gehandhaafd op 1,9 meter en voor het traject van de Mijndense Sluis tot de Weerdsluis op 1,5 meter.

7.7 Ontheffingen maximale afmetingen Vecht

Beleidsregel 7-5        Ontheffingen Scheepvaartafmetingen op de Vecht

  • Reeds op grond van het beleid van de nota Vaarwater op Orde verleende ontheffingen voor het varen met specifieke schepen met een grotere lengte en/of breedte dan op de Vecht is toegestaan zijn tot uiterlijk 1 januari 2020 geldig.

  • Bij vervanging van een schip met ontheffing dient het nieuwe schip te voldoen aan de hiervoor genoemde maximale afmetingen.

  • Er worden geen nieuwe ontheffingen meer verleend aan vaartuigen die niet voldoen aan de maximale afmetingen.

  • Het draaien/zwaaien van vaartuigen is alleen toegestaan op plaatsen waar dit mogelijk is zonder schade toe te brengen aan de oevers.

De maximaal toegestane lengte en breedte van schepen is iets ruimer gesteld dan de aanbevelingen uit het onderzoek dat AGV heeft laten uitvoeren. Ze zijn gebaseerd op de richtlijnen van het CVB voor schepen van de kleine Bruine Vloot (BV1).

Hiermee wordt voorkomen dat teveel beroepsvaartuigen die nu regelmatig met passagiers op de Vecht varen de toegang tot het zuidelijk deel van de Vecht op termijn ontzegd moet worden.

De ontheffing is zowel gebonden aan de betreffende reder als aan het betreffende vaartuig. Bij verkoop van het bedrijf inclusief vaartuig aan een nieuwe eigenaar kan de ontheffing één maal worden overgedragen. Bij vervanging van alleen het vaartuig kan de ontheffing niet worden overgedragen op de nieuwe eigenaar van het oude vaartuig. Het oude vaartuig mag dan niet meer op het zuidelijk deel van de Vecht varen.

De reder die in het bezit is van een ontheffing mag, in het geval zijn eigen schip niet beschikbaar is door bijvoorbeeld verhuur aan derden, een ander schip inzetten dat in ieder geval niet langer en breder mag zijn en niet meer diepgang mag hebben dan het schip waarvoor ontheffing is verleend.

Incidentele ontheffingen op de toegestane maximale afmetingen per vaarweg kunnen te allen tijde worden aangevraagd. Hierbij wordt nagegaan of er zwaarwegende redenen zijn om ontheffing te verlenen. Met ontheffing op de maximaal toegestane diepgang  zal zeer terughoudend worden omgegaan. 

8 Begrippen

Aanlegplaats       of Afmeervoorziening: Een plaats gelegen in een vaarweg, bedoeld voor het ligplaats nemen met schepen c.q. recreatievaartuigen, niet zijnde woonschepen, voor een bepaalde periode.

Bestemmingsplan Gemeentelijk plan voor de ruimtelijke ordening, waarin de bestemming, ofwel de toegestane wijze van gebruik (en inrichting), van land (en water) wettelijk bindend zijn of kunnen worden vastgelegd.

BPR                      Binnenvaart Politie Reglement, met bepalingen ter voorkoming van aanvaring of aandrijving op vaarwegen.

BRTN                   Beleidsvisie Recreatietoervaart Nederland uitgebracht door de SRN, Stichting Recreatietoervaart Nederland in 1997 en in 2000.

CVB                      Commissie Vaarwegbeheerders

Ecologische         Een meer of minder brede zone die (planten en) dieren de

verbindingszonemogelijkheid biedt om zich tussen natuur- en groengebieden te verplaatsen.

Keur                     Verordening van een waterschap, waarin een stelsel van verbods- en gebodsbepalingen is opgenomen ter bescherming en instandhouding van de waterhuishouding en waterstaatswerken.

Milieuvriende-     Materialen die geen schade toebrengen aan het milieu (lucht, water

lijke materialen  bodem) door uitloging, verdamping of het oplossen van voor het milieu schadelijke (doorgaans giftige) stoffen die in dat materiaal aanwezig zijn.

Natuurvriende-   Oever, doorgaans met een flauw aflopende of ondiepe

lijke oever           oeverzone, die zodanig is ingericht dat er veel oever- enmoerasplanten kunnen groeien, zoals riet, bies, gele lis, lisdodde, kattestaart.

Nautisch              De zorg voor een vlotte en veilige afwikkeling van de scheepvaart door

vaarwegbeheer onder meer bewegwijzering en handhaving van (vaar)regels. Het beheer van bruggen en sluizen kan zowel de verantwoordelijkheid zijn van de nautisch beheerder als van de wegbeheerder (Rijkswaterstaat, provincies, gemeenten).

Recreatievaartuig Een niet voor permanente bewoning dienend vaartuig voor recreatief gebruik waarin tijdens zomermaanden (soms) geslapen wordt.

RPV                      RestauratiePlan Vecht.

Schip                   Elk vaartuig met inbegrip van vaartuigen zonder waterverplaatsing en watervliegtuigen, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als middel van vervoer over water.

SRN                     Stichting Recreatietoervaart Nederland.

Steigers               Een constructie boven het water, meestal langs een oever, die dient voor het afmeren van schepen of woonschepen.

Technisch            Ofwel 'bakbeheer': het op de vereiste diepte en breedte houden van de

vaarwegbeheer vaargeul (baggeren) ten behoeve van de scheepvaart, het beschermen van de oevers tegen golfafslag door de scheepvaart (onderhoud 'harde' oevervoorzieningen) en het verwijderen van obstakels in de vaargeul .

Vaargeul              Het deel van het profiel van een vaarweg dat op voldoende diepte dient te worden gehouden om het gewenste vaarwegverkeer met motorvaartuigen mogelijk te maken.

Vaarstrook          Ook vaarwaterbreedte genoemd. Dat deel van de vaarweg dat op de waterspiegel vrijgehouden moet worden om veilig en vlot scheepvaart­verkeer mogelijk te maken. Aangegeven per vaarweg in tabel 1 (pagina 26).

Vaartuig              Drijvend voorwerp of drijvende inrichting, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer over water.

Vaarweg              Voor het openbaar verkeer met motorvaartuigen openstaande lijnvormige wateren, ofwel rivieren, kanalen en vaarten.

Vaarwater           Meren, plassen en overige niet lijnvormige wateren waarop het varen met een motorvaartuig is toegestaan.

Vaarwegprofiel   Breedte en diepte van de vaargeul plus de vormgeving (talud) van de rest van de vaarweg (oeverzone). Voor de vaarwegen die openbaar toegankelijk zijn voor motorvaartuigen zijn door AGV maximale vaargeulbreedtes en vaargeuldieptes voorgesteld. Op basis hiervan en van de benodigde waterafvoercapaciteit worden integrale keurprofielen berekend. Deze keurprofielen worden uiteindelijk vastgelegd in de legger bij de Keur.

Waterkering       Een werk of een (deel van een) grondlichaam dat lager gelegen gebied beschermt tegen (hoog) water van buiten.

Waterlijn                De snijlijn van het watervlak ter hoogte van het peil met de aangrenzende gronden.

Werken               Alle door menselijk toedoen ontstane of gemaakte objecten, constructies of inrichtingen, inclusief palen, hekken, bouwwerken, en restanten daarvan.

Woonschip          Een drijvende inrichting of vaartuig bestemd en/of in gebruik om op te wonen.

WM                      Wet Milieubeheer.

Wvo                    Wet verontreiniging oppervlaktewater.

9 Referenties

Wetten

[1]     BPR - Binnenvaartpolitiereglement. Staatsblad 1983: 682. Bepalingen ter voorkoming van aanvaring of aandrijving op openbare wateren (mede) bestemt voor de scheepvaart.

[2]     SV - Scheepvaartverkeerswet. Staatsblad 1988: 352. Algemene regelgeving met betrekking tot het scheepvaartverkeer op binnenwateren.

[3]     BABS - Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer. Staatsblad 1993: 677. Uitvoeringsvoorschriften bij de Scheepvaartverkeerswet.

[4]     Waterschapswet. Staatsblad 1991: 379.

[5]     Wvo - Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Staatsblad 1992: 628, Herplaatsing van Stsbl 1969: 536

[6]     Ontwerp-Scheepsafvalstoffenbesluit. SB Staatscourant 04-12-’98, nr. 233.

Overige regelgeving besluiten en verordeningen

[7]     AGV, 2006. Verkeersbesluit Vaarwegen AGV 1: Omvattende afmeerverboden en maximale vaartuigafmetingen en minimale vaarstrookbreedte (vaarwaterbreedte) voor vaarwegen toegankelijk voor motorvaartuigen.

[8]     AGV, 1998. Verkeersbesluit Vaarwegen AGV 2: Algemeen verbod voor gebruik van motorvaartuigen op andere wateren dan de daartoe aangewezen vaarwegen en wateren, plus maximaal toegestane vaarsnelheden.

[9]     AGV, 2006. Keur AGV.

[10]   HAV, 1998. Keur van het hoogheemraadschap Amstel en Vecht.

[11]   Plassenschap Loosdrecht en omstreken, 1977. Verordening Bescherming Plassengebied.

[12]   Plassenschap Loosdrecht en omstreken, 1994. Informatieblad: Woonschepen: Wat mag ik wel en wat mag ik niet?.

[13]   Plassenschap Loosdrecht en omstreken, 1995. Informatieblad: Regels voor het innemen van ligplaats met vaartuigen.

[14] Provincie Noord-Holland, 1981. Woonschepenverordening Noord-Holland.

[15]   Provincie Noord-Holland, 1995. Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland.

[16]   Provincie Noord-Holland, 1996. Besluit nr. 96-901603, tot het van toepassing verklaren van de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland 1995 op de Vecht …. de Weespertrekvaart, de Gaasp en de Smalweesp, etc. etc.

[17]   Provincie Utrecht, 1992. Scheepvaartwegenverordening provincie Utrecht.

[18]   Provincie Utrecht, 1997. Blad 32: Besluit van GS van Utrecht van 10 juni 1997 tot het vaststellen van de onderhoudsafmetingen van het gedeelte van de Vecht gelegen in de provincie Utrecht, de Nieuwe Wetering en de Kerkvaart.

[19]   Provincie Utrecht, 2002. Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996, zoals gewijzigd bij besluit van 7 oktober 2002. Provinciaal blad nr. 34.

[20]   Provincie Zuid Holland, 1987. Vaarwegenverordening Zuid-Holland.

[21]   Recreatieschap Vinkeveense Plassen, 1990. Verordening tot behartiging van de belangen van de recreatie en de natuur- en landschapsbescherming in het gebied van het recreatieschap Vinkeveense Plassen.

[22]   Rijkswaterstaat directies Utrecht en Noord-Holland, 1996. Overeenkomst tussen het Rijk en het hoogheemraadschap Amstel & Vecht tot regeling van de overdracht van beheer en onderhoud van waterstaatswerken van het Rijk aan het hoogheemraadschap Amstel & Vecht. UTA 3961.

Beleidsnota's

[23]   AGV, 1998. Nota inzake beleid verduurzaamde oevervoorzieningen.

[24]   AGV, 1999. Baggerbeleidsplan AGV, plus Achtergrondrapport. 

[25]   AGV, 2005. Waterbeheersplan AGV 2005-2009.

[26]   AGV, 2006. Beleidsnota Inrichting, Gebruik en Onderhoud.

[27]   CVB – Commissie Vaarwegbeheerders, 1996. Richtlijnen vaarwegen. Rijkswaterstaat, Adviesdienst Verkeer en Vervoer.

[28]   Provincie Utrecht - Dienst Ruimte en Groen, 2002. Notitie Woonschepenbeleid 2002-2012.

[29]   Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1989. NW3 - Derde Nota Waterhuishouding – Water voor nu en later. Regeringsbeslissing.

[30]   Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1999. NW4 - Vierde Nota Waterhuishouding – Water kader. Regeringsbeslissing.

[31]   Rooy, P. van & K. van der Lugt, 1996. Restauratieplan Vecht 1996 – 2015. Gezamenlijke uitgave en intentieverklaring van de hoogheemraadschappen Amstel en Vecht en de Stichtse Rijnlanden, de provincies Noord-Holland en Utrecht, Rijkswaterstaat directies Noord-Holland en Utrecht en het RIZA, het Zuiveringschap Amstel- en Gooiland en de gemeenten Breukelen, Loenen, Maarssen, Muiden, Nederhorst den Berg, Utrecht en Weesp.

[32]   Stichting Recreatietoervaart Nederland, 1997 & 2000. Beleidsvisie RecreatieToervaart in Nederland (BRTN).

Overig

[33]   Arcadis & KNWV, 2001. Varen tussen Loosdrechtse Plassen en Gooimeer – Startnotitie.

[34]   Accanto, 2000. Vecht partij voor parties? – Verslag werkconferentie 16 februari 2000. In opdracht van Restauratieplan Vecht.

[35]   Boogaard, A. & D.G. Meijer, 2001. Onderzoek ten behoeve van eisen maatvoering, vorm en uitrusting van beroepsvaartuigen op de Vecht. Verslag bureaustudie en prototypeproeven. Meander Advies B.V. Opdrachtgever: DWR. Pr. nr. 10026.1/p010.

[36]   Cornax, Y., 2001. Watersport de Venen – Visie en actieplan. Concept. VanderTuuk. In opdracht van: Stichting Ontwikkeling “De Venen”. 

[37]   Oranjewoud, 2000. Regelgeving en Handhaving Vecht – Eindrapport. In opdracht van Werkgroep Vaarwegen - Restauratieplan Vecht.

Bijlage 1 Bouwtekeningen van steigers

(zie bijlage Bouwtekeningen van steigers.pdf voor Bijlage 1 Bouwtekeningen van steigers)

Bijlage 2 Begrenzing bevoegdheden en regelgeving

In de consultatierondes die vooraf zijn gegaan aan het opstellen van de oorspronkelijke beleidsnota Vaarwater op Orde is naar voren gekomen dat er veel onduidelijkheden bestaan over de begrenzing van de bevoegdheden van verschillende overheden en organisaties. Dit betreft met name de bevoegdheden van provincies, gemeenten, en water(kering)- en vaarwegbeheerders.

Deze onduidelijkheden worden deels veroorzaakt door de huidige sectorale wetgeving en de sectorale verdeling van verantwoordelijkheden tussen verschillende overheden en binnen die overheden weer over verschillende sectoren, diensten, en afdelingen.  De afstemming van regelgeving, handhaving, werkzaamheden en de onderlinge communicatie tussen verschillende overheden en diensten is niet altijd optimaal.

Overlap van bevoegdheden

Wat de inrichting en het gebruik van water en oevers betreft hebben gemeenten en water- en vaarwegbeheerders bevoegdheden die niet geheel van elkaar te scheiden zijn. Zij kunnen ieder vanuit hun eigen taak regels vaststellen voor dezelfde vormen van gebruik en inrichting. De provincies kunnen via provinciale verordeningen randvoorwaarden en regels stellen waarbinnen de regelgeving van water- en vaarwegbeheerders en gemeenten zich kan en mag bewegen. Verder kunnen provincies hun goedkeuring onthouden aan bestemmingsplannen en bepaalde beleidsplannen van water- en vaarwegbeheerders.

Er is sprake van overlap van bevoegdheden. Dit maakt een goede afstemming noodzakelijk, zodat het beleid van 'de overheid' voor de burger eenduidig is en deze weet waar hij aan toe is. Afstemming wordt ook steeds belangrijker door de toenemende claims die op elk stukje (openbare) ruimte en daarmee ook ieder stukje water worden gelegd.

Bestemmingsplan

Het meest krachtige instrument voor regelgeving met betrekking tot de toegestane wijze van inrichting en gebruik van water en oevers is het bestemmingsplan van gemeenten. Gemeenten kunnen in het bestemmingsplan, vanuit hun bevoegdheid betreffende de ruimtelijke ordening, heel specifiek locaties aangegeven waarbinnen bepaalde vormen van gebruik zijn toegestaan en randvoorwaarden aangeven voor onder meer het toegestane type en de afmetingen van steigers, bouwwerken, en afgemeerde woonschepen, vaartuigen en drijvende inrichtingen en voorwerpen.

Regelgeving water-, waterkering- en vaarwegbeheerders

Ook de water(kering)- en vaarwegbeheerders zijn bevoegd tot het vaststellen van regelgeving in verordeningen (waaronder de Keur) en besluiten over vormen van gebruik van water en in mindere mate de oevers. Zij kunnen eveneens maximale afmetingen vaststellen voor steigers, woonschepen, vaartuigen en drijvende inrichtingen en voorwerpen. Niet alleen vanuit een nautische of kwantiteitstaak, maar ook vanuit hun verantwoordelijkheid voor het ecologisch functioneren van watersystemen.

De vaarwegbeheerder zal bepaalde vormen van gebruik en afmetingen niet toestaan wanneer dit negatieve effecten heeft op de bevaarbaarheid, de veiligheid inclusief de overzichtelijkheid (van/voor het scheepvaartverkeer). Bijvoorbeeld geen steigers en niet afmeren langs en in smalle of bochtige delen van wateren. De water- en waterkeringbeheerder zal bepaalde vormen van gebruik en afmetingen niet toestaan wanneer hierdoor de wateraan- of afvoer wordt belemmerd, dit schade kan opleveren aan het functioneren van waterkeringen, en/of wanneer schade kan optreden aan de oever of de ecologische kwaliteit van water en/of oevers. De waterbeheerder zal hierbij tevens de natte natuur­waarden, met name zones met riet- en natuurlijke oevers met veel water, oever en moerasplanten, zoveel mogelijk beschermen. Natuurlijke oevers dragen namelijk aanzienlijk bij aan de ecologische kwaliteit van zowel de oever als het water.

Langs wateren die door de provincies zijn aangewezen als ecologische verbindingszones dient de waterbeheerder ook te voorkomen dat de oeverzone minder geschikt wordt voor de migratie van dieren, ofwel dat door gebruik of inrichting nieuwe barrières voor migratie worden opgeworpen. Daarnaast dienen water- en vaarwegbeheerder in hun regelgeving en beheer ook rekening te houden met de belangen van en mogelijke schade aan landschappelijke, cultuurhistorische en overige (niet natte) natuurwaarden. In dat kader kunnen vanuit de 'brede' kijk ook verdergaande eisen aan afmetingen, vorm en type van werken in het water (steigers) en af te meren vaartuigen en drijvende inrichtingen gesteld worden.

Discussie over bevoegdheden

De discussie over bevoegdheden ontstaat vooral wanneer de waterbeheerder zijn bevoegdheden inzet ter becsherming van belangen die niet specifiek aan water zijn gerelateerd, zoals (niet natte) natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Dit laat onverlet dat provincies in landschaps- en andere verordeningen en gemeenten in bestemmings­plannen en verordeningen verdergaande regels kunnen stellen, bijvoorbeeld aan het afmeren van vaartuigen en vlonders en afmetingen, vorm en type van steigers, en woonschepen. Gemeenten kunnen ook de aanleg van particuliere afmeervoorzieningen of het afmeren langs bepaalde oevers geheel verbieden.

Projectorganisatie RPV : Restauratieplan Vecht

Het RPV is een gezamenlijke projectorganisatie van Rijkswaterstaat, de Provincies Noord-Holland en Utrecht, de zeven Vecht-gemeenten, het hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden en AGV, die in 1996 is opgericht om een aantal maatregelen uit te voeren die in het Restauratieplan Vecht (het ‘gele boek’) zijn geformuleerd.

In bredere zin houdt de projectorganisatie RPV zich bezig met het formuleren en uitvoeren van maatregelen om de ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve en natuurwaarden van en langs de Vecht te verbeteren en te herstellen.

De projectorganisatie RPV is niet bevoegd tot het vaststellen van regel­geving voor de Vecht. Dat is een exclusieve bevoegdheid van ieder van de deelnemende overheden op basis van de aan de betreffende overheid toegekende wettelijke taken.

De partijen hebben wel een intentieverklaring RPV ondertekend waarin zij toezeggen de doelstellingen van RPV een wettelijke basis te geven in regelgeving. De deelnemende partijen hebben tevens afgesproken elkaar er op aan te spreken als in ontwikkeling zijnde regelgeving niet aansluit op de doelstellingen van RPV.

Bijlage 3 Wet- en regelgeving & beleid

Algemeen nautisch

De Scheepvaartverkeerswet is de basis van alle verkeersregels voor de scheep­vaart. Op basis van de wet kunnen nadere regels gesteld worden in Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB’s). Zoals het Binnenvaartpolitie­reglement (BPR) en het 'Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer' (BABS).

Nadere regels voor instandhouding en gebruik van de belangrijkste vaarwegen voor motorvaartuigen buiten de bebouwde kom van Amsterdam, zijn vastgelegd in Provinciale Scheepvaartwegenverordeningen. Amsterdam heeft een eigen verordening voor de vaarwegen in de gemeente, de Verordening op de Haven en het Binnenwater. De uitvoering hiervan is opgedragen aan de Dienst Binnenwaterbeheer en het Gemeentelijk Havenbedrijf.

De uitvoering van de provinciale Scheepvaartwegenverordeningen is voor een groot deel van de vaarwegen door de provincies opgedragen aan AGV. Als nautisch beheerder van deze vaarwegen is AGV bevoegd om aanvullend op de verordeningen zelf Verkeersbesluiten Vaarwegen vast te stellen.

AGV heeft daarnaast vanwege de haar opgedragen taken op basis van de Waterschapswet [4] een verordenende bevoegdheid tot het vaststellen van besluiten en verordeningen met regels voor de waterhuishouding in ruime zin. Een voorbeeld hiervan is de Keur. Binnen het kader van wet- en regelgeving is ruimte om een ontheffingenbeleid te voeren. Criteria voor het beleid van AGV voor ontheffingen en vergunningen op basis van zowel de rol als water- en van die als vaarwegbeheerder zijn in de Vaarwater op Orde nader uitgewerkt en zijn waar nodig ook vastgelegd of verankerd in Verkeersbesluiten en in de Keur.

Ligplaatsen voor woonschepen.

Aleen woonschepen die niet in gemeentelijke bestemmingsplannen zijn opgenomen vallen in de provincie Noord-Holland onder de provinciale Woonschepen­verordening. In Utrecht blijft ook na opname in een bestemmingsplan de Verordening Bescherming Natuur en Landschap (hoofdstuk III) van kracht voor woonschepen buiten de bebouwde kom van De Ronde Venen en Utrecht en buiten de Vinkeveense en Loosdrechtse Plassen. De provincie heeft aanvullend beleid vastgesteld in de Notitie Woonschepenbeleid 2002-2012.

Bestemmingsplannen en gemeentelijke verordeningen

In bestemmingsplannen en verordeningen van gemeenten kunnen ook regels zijn vastgelegd voor gebruik en inrichting van water en oevers. De manier waarop en de mate van detaillering van de uitwerking verschilt aanzienlijk van gemeente tot gemeente. Sommige gemeenten hebben zeer gedetailleerde regels voor locaties en maatvoering van bijvoorbeeld steigers, woonschepen en recreatievaartuigen. Andere gemeenten hebben hier niets of weinig over vastgelegd in bestemmings­plannen of verordeningen. Het bestemmingsplan is wel de meest geëigende weg om de bestemming van water en oevers en de aan het gebruik verbonden voorwaarden per locatie nauwkeurig en juridisch bindend vast te leggen.

Verordening Bescherming Natuur en Landschap Provincie Utrecht (VNL):

Hoofdstuk III: Woonschepen, vaartuigen en drijvende voorwerpen

Deze verordening ter bescherming van natuur en landschap vormt de basis van het woonschepenbeleid van de provincie dat verder is uitgewerkt in de Notitie Woonschepenbeleid 2002-2012. In de verordening zijn niet alleen beperkingen gesteld aan woonschepen, maar ook aan steigers en af te meren schepen en drijvende voorwerpen en inrichtingen. De beperkingen zijn bedoeld om de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden van de wateren, oevers en hun omgeving te beschermen.

Verordening Watergebieden en Pleziervaart Zuid-Holland (VWP)

In deze verordening zijn beperkingen gesteld aan onder meer afmeren en afmeervoorzieningen langs (delen van) het Zuid-Hollandse deel van de Kromme Mijdrecht en het achtergelegen gebied.

Overig relevant beleid

In het Convenant Beleidsvisie Recreatietoervaart Nederland [32] zijn afspraken tussen rijk en provincies (IPO) vastgelegd die onder meer hebben geresulteerd in Meerjarenuitvoerings­programma’s (MUP). Deze MUP’s zijn uitgebracht door de Stichting Recreatietoervaart Nederland (SRN) en richten zich op verbetering van het landelijk toervaartnet en de door het rijk daaraan gekoppelde verplichtingen.

In het kader van de Vierde nota voor de Ruimtelijke Ordening is door rijk en provincies samengewerkt aan een ruimtelijke visie voor het Groene Hart.  Onderdeel van deze visie zijn 14 stimuleringsprojecten. Een daarvan is het 'Blauwe Netwerk' met als doel ontwikkelen van een samenhangend netwerk van vaarwegen voor de recreatietoervaart in het Groene Hart, met aansluiting op het stedelijk gebied van de Randstad en op de doorgaande verbinding tussen Zeeuwse Delta en IJsselmeer/Friese meren.

Streekplannen

Ruimtelijk beleid voor vaarwegen is beperkt uitgewerkt in Streekplannen. Het streekplan Utrecht 2005-2015 spreekt over waar mogelijk meewerken aan opheffen van barrières in routestructuren van het recreatietoervaartnet BRTN 2000. Het streekplan Noord-Holland Zuid spreekt van bij voorrang werken aan de verbetering van vaarwegen van het basisnet beroepsvaart. Het Actieplan Binnenvaart Noord-Holland 2000-2003 is richtinggevend. Toeristisch beleid is vastgelegd in het Toeristisch Actieplan Gooi en Vechtstreek.

Restauratieplan Vecht [31]

In de Vecht is het accent van gebruik de afgelopen decennia verschoven van beroeps- naar recreatievaart. Het gebruik door partyschepen vertoont een opgaande lijn. Circa 400 woonschepen hebben langs de oevers ligplaats genomen. Omdat het ecologisch functioneren en de natuurwaarden van de oevers van de Vecht onder druk staan is het Restauratieplan Vecht opgesteld (zie ook bijlage 2). AGV is belast met de coördinatie van de uitvoering van het Restauratieplan Vecht.

Bijlage 4 Technische gegevens vaarwegen voor motorvaartuigen

Alle belangrijke vaarwegen, ofwel de vaarwegen die openbaar toegankelijk zijn voor motorvaartuigen zijn genummerd en aangeduid op kaart 1.

AGV is nautisch (bevoegd gezag) en technisch (onderhoud vaargeul) vaarwegbeheerder van de meeste vaarwegen buiten Amsterdam, maar ook van de wateren in Stadsdeel Zuid-Oost, de Gaasp en de Weespertrekvaart.

De gemeente Breukelen is bevoegd gezag van de Kerkvaart ofwel de Danne in de bebouwde kom van Breukelen. De provincie Utrecht van het oostelijk deel van de Nieuwe Wetering dat de Vecht verbindt met het Amsterdam-Rijnkanaal.

Het Plassenschap Loosdrecht e.o. is nautisch en technisch vaarwegbeheerder van de Loosdrechtse Plassen en omgeving (namens gemeente Wijdemeren) en het Recreatieschap Vinkeveense Plassen is nautisch beheerder van de Vinkeveense plassen, inclusief de Heulsloot en de Geuzensloot-binnen (namens gemeente De Ronde Venen).

AGV is technisch vaarweg­beheerder (bakbeheer: baggeren) van de vaarten (Gemeenlandsvaart, Middenwetering, Geuzensloot-binnen en Heulsloot) in en langs de Vinkeveense Plassen.

De voorgestelde minimale diepte en baggerdiepte zijn berekend ten opzichte van het laagste waterpeil in de vaarweg voorzover dat vaker dan 2% van de tijd bereikt wordt. Voor de boezemwateren in Amstelland en voor de Vecht is dit – 0,50 m NAP (streefpeil – 0,40 m NAP) voor de 's-Gravelandse boezem is dit –0,35 m NAP.

Het onderwatertalud van vaarwegen mag, voorzover de oevers niet beschermd zijn door damwanden en de vaargeul niet de gehele breedte van de vaarweg bestrijkt, niet steiler zijn dan 1 : 2 om de stabiliteit van de oevers te garanderen en het inzakken en terugvloeien van bagger vanuit het onderwatertalud naar de vaargeul zoveel mogelijk te voorkomen.

De maximaal toegestane afmetingen van schepen op de vaarwegen en de voorgestelde onderhoudsprofielen van de vaargeul (baggeren) zijn gerelateerd aan de toegekende vaarwegklasse voor beroeps- en/of recreatievaart. Voor de Amstel, Kromme Mijdrecht, Weespertrekvaart, Gaasp en Smalweesp is daarbij de toegekende beroepsvaarwegklasse bepalend, namelijk klasse II met bijzondere bepalingen, ofwel een maximale lengte van 52 m, breedte van 7,5 m, en een diepgang van 2,1 m. Dit is langer en breder dan de standaardafmetingen van klasse II, maar minder diepgang. Aan de overige vaarwegen is beroepsvaartklasse O toegekend.

De vaarwegbeheerder mag, wanneer deze bevoegd gezag is, toegestane maximale afmetingen vaststellen op basis van de karakte­ristieken en beperkingen van de betreffende vaarweg en de daarin aanwezige kunstwerken. De vaarwegbeheerder kan in dat kader ook het gebruik van een vaarweg door motorvaartuigen verbieden. AGV heeft in Verkeersbesluit Vaarwegen AGV-1 beperkingen aan de maximale afmetingen van vaartuigen gesteld op vaarwegen waar AGV bevoegd gezag is.

AGV heeft daarbij voor de klasse O vaarwegen, na afweging tegen andere belangen, zoveel mogelijk de maximale diepgang van de in de Beleidsvisie RecreatieToervaart Nederland (BRTN) 1997 [32] gewenste klasse gehanteerd.  AGV heeft als richtlijn voor vast- of voor te stellen vaartuigafmetingen (lengte en breedte),  vaarstrook- en vaargeulbreedte (‘krap profiel’) de richtlijnen gehanteerd die zijn uitgewerkt in de Richtlijnen Vaarwegen van de Commissie Vaarwegbeheerders (CVB) [26]. 

AGV heeft op basis van de CVB-richtlijnen per vaarweg een minimaal vrij te houden vaarstrook vastgesteld. Tevens zijn maximale vaargeulbreedtes en minimale vaargeuldieptes berekend.

Deze zullen worden gehanteerd voor het vaststellen van integrale profielen voor boezemwateren en hoofdwateren in de legger bij de nieuwe integrale Keur van AGV [9]. De integrale keur heeft dezelfde inspraakprocedure en hetzelfde bestuurlijke traject gevolgd als de Nota Vaarwater.

De aan de keur te koppelen legger met onderhoudprofielen en -verplichtingen per watergang wordt de komende jaren afzonderlijk uitgewerkt en vastgesteld.

In de BRTN 2000 heeft de SRN (Stichting Recreatietoervaart Nederland)  de gewenste diepgang van vaartuigen voor de klasse BM verhoogd van 1,40  naar 1,50 meter. Verder is voor een aantal vaarwegen in het beheersgebied van AGV een grotere diepgang voorgesteld dan gewenst vanuit andere belangen. 

De Winkel is bijvoorbeeld, gezien zijn huidige vorm en breedte eigenlijk niet geschikt om met grotere vaartuigen, met een diepgang van meer dan 1,10 meter, te varen. De daartoe benodigde aanpassing van de vaarweg (verbreding en/of damwanden) zal leiden tot een grote aantasting van de huidige hoge natuur- en landschappelijke waarden van deze rivier. Aangezien de Winkel een belangrijke verbinding is voor recreatievaart richting Vinkeveense Plassen is een maximale diepgang van 1,30 meter voor/vastgesteld, een diepgang die net zo groot is als de minimale vaargeuldiepte (baggerdiepte 1,50 meter).

Voor andere vaarwegen is  de doorgang voor vaartuigen met een diepgang van meer dan 1,10 m niet mogelijk zonder vergaande dure ingrepen om de stabiliteit van de oevers en waterkeringen en soms zelfs de bodem, te garanderen. Het is om dezelfde reden niet mogelijk om veel vaarwegen dieper te baggeren dan 1,50 m. Voor deze vaarwegen is daarom alleen een sub-optimale waterdiepte van 1,30 m mogelijk. Het blijft uitdrukkelijk niet toegestaan om hier met vaartuigen met een grotere diepgang dan 1,10 m te varen (zie tabel 2 op pagina 40).

De mogelijkheden voor, de wenselijkheid van, en zo ja, de wijze van financiering van een verregaande aanpassing van deze vaarwegen zullen de komende jaren voornamelijk worden onderzocht in het kader van de projecten ‘Watersport de Venen’  [36] en ‘Varen tussen Loosdrechtse Plassen en Gooimeer’ [33].

Voor de Vecht stelt de SRN voor om op het traject van 't Hemeltje (Hilversums Kanaal) tot de Mijndense Sluis (Drecht) de maximale diepgang te verhogen van 1,90 meter naar 2,10 meter. Dit voorstel is gezien het relatief smalle profiel van de vaarweg en de daaruit volgende hogere baggerkosten vooralsnog niet overgenomen. De voorstellen van BRTN 2000 zijn zoveel mogelijk verwerkt in de maximale vaartuig­afmetingen en vaargeul­profielen voor de vaarwegen van AGV.

Vaarweg-klassen en richtlijnen voor vaartuigafmetingen, vaargeuldiepte en breedte en vrij te houden vaarwegstrook

CEMT-klasse: Klasse-indeling voor beroepsvaart zoals vastgesteld in Europese regelgeving en vastgelegd in de Wegwijzer voor de Binnenscheepvaart. De specifieke maximale afmetingen per vaarweg zijn vastgelegd en -gesteld in bijlage 13 van het Binnenvaartpolitiereglement.

Tabel 1 BRTN-klasse: Klasse-indeling toervaart volgens Beleidsvisie RecreatieToervaart in Nederland in respectievelijk 1997 en 2000

Zeil/Motorbootroutes

Motorbootroutes

Water type

Code

Categorie

diepgang

1997  2000

Code

Categorie

1997

Diepgang

2000

Diepgang

Verbindingswater tussen:

Grootvaarwatergebie­den onderling en met grote p & m

AZM

1,90  2,10

AM

1,50

1,50

P & m onderling en tussen grote vaarwegen en kleine p & m

BZM

1,90  1,90

BM

1,40

1,50

Ontsluitingswateren die Nederland buiten de vaargebieden openleggen voor de toervaart

CM

1,40

Idem, maar met doorvaartbeperkingen

DM

1,10

Z= zeilvaartuig, M = motorvaartuig, p&m = plassen en merengebieden

Tabel 2 Klasse CVB (Commissie Vaarwegbeheerders) en BRTN, plus richtlijnen CVB voor bijbehorende vaartuigafmetingen, de breedte van de minimaal (krap profiel) en bij voorkeur (normaal profiel) van de vrij te houden vaarstrook; en de gewenste minimale brug

Vaargeul

Vaarstrook breedte

Brughoogte

CVB

BRTN

Diepgang

breedte

lengte

minimale diepte***

breedte

minimaal

bij voorkeur

minimaal

M1

--

0,90

3,50

10,0

1,20

8

14

21

1,25-1,50*

M2

DM

1,10

3,75

12,0

1,35

10

15

23

2,40

M3

CM

1,40

4,00

14,0

1,70

12

16

23

2,75

M4A/BM

1,50

4,25

15,0

1,80

14

17

25

3,40-2,75**

ZM4

BZM

1,90

4,25

15,0

2,10

14

17

25

30

AZM

2,10

--

--

2,30

14

17

25

30

BV1

1,20

5,50

25,0

1,55

17

15

18

*)    minimaal 1,25 m maar bij voorkeur 1,50 m

**)  AM: 3,40 m; BM: 2,75 m

***) De aanleg of onderhoudsdiepte dient 0,30 m dieper  te zijn dan de minimale diepte.

Toetsingscriteria (richtlijnen) voor vaarwegen

Doorvaartbreedte bij vernieuwing bruggen (BRTN 2000):

  • categorie A en B:  8,50 meter (brugmaat)

  • categorie C en D: 7,00 meter (brugmaat)

Brughoogte op AM en BM routes bij voorkeur 5 meter

Het onderwatertalud van vaarwegen mag, voorzover de oevers niet beschermd zijn door damwanden of afdoende beschoeiing; en de vaargeul niet de gehele breedte van de vaarweg bestrijkt: niet steiler zijn dan 1 : 2.

Bijlage 5 Verontreiniging van vaarwegen

Verontreiniging

De fysisch-chemische kwaliteit van water en waterbodem van vaarwegen is afhankelijk van veel factoren. In deze bijlage is vooral ingegaan op verontreinigingen die het gevolg zijn van het gebruik van de vaarwegen door vaartuigen, woonschepen en het aanleggen van werken (beschoeiing, steigers, meerpalen etc.) in het water en langs de oevers, met name:

  • lozing van afvalwater uit (woon)schepen;

  • verontreiniging van water door de scheepvaart;

  • (diffuse) verontreiniging door uitloging van in werken, woonschepen en schepen gebruikte (bouw)materialen.

Lozingen van afvalwater uit schepen

In een aantal vaarwegen liggen woonschepen die ongezuiverd huishoudelijk afvalwater lozen. Deze lozingen moeten volgens het Lozingenbesluit huishoudelijk afvalwater van de WvO (Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren) vóór 1 januari 2006 zijn gesaneerd.  Ook vanuit de zogenaamde 'zorgplicht' van gemeenten moet volgens de Wet Milieubeheer het afvalwater van woonschepen op doelmatige wijze worden ingezameld en getransporteerd (meestal via riolering). Op veel plaatsen waar woonschepen liggen moet echter nog riolering worden aangelegd of moet nog een keuze worden gemaakt tussen riolering of IBA’s (Installaties voor de Individuele Behandeling van Afvalwater). Gemeente en AGV zullen voor deze locaties plannen maken voor de wijze en het tijdstip waarop de sanering van huishoudelijke lozingen zal worden aangepakt.

Inmiddels zijn er verspreid over Nederland ruim 250 punten waar de waterrecreant afvalwater kan afgeven, een aantal dat in de toekomst nog aanzienlijk zal toenemen na het van kracht worden van het Besluit jachthavens (2004). Dat besluit verplicht iedere jachthaven met meer dan 50 ligplaatsen (waaronder niet begrepen ligplaatsen uitsluitend bestemd voor open boten) tot het hebben van een voorziening voor de opvang van huishoudelijk afvalwater.

Hoewel het lozen van toiletwater vanuit de pleziervaart landelijk gezien een relatief kleine bron is voor vervuiling van het oppervlaktewater, is het wel belangrijk als besmettingsbron voor zwemmers en staat hierdoor een veilig zwemwater conform de normen van de nieuwe EU zwemwaterrichtlijn in de weg. Daarnaast vraagt de Kaderrichtlijn Water om het realiseren van gezonde ecosystemen. De bijdrage van de recreatievaart op veelal kwetsbare wateren kan dit streven lokaal in de weg staan.

Vanaf 2009 zal een verbod voor lozingen van toiletwater ingaan voor zowel bestaande als nieuwe vaartuigen. Deze overgangstermijn is nodig om booteigenaren de tijd te geven om een vuilwatertank in te laten bouwen of het onderwatertoilet te vervangen door een mobiel (chemisch) toilet. Het verbod is opgenomen in het Besluit Lozingen van afvalwater uit huishoudens dat op 25 januari 2005 als ontwerp is gepubliceerd. De verwachting is dat dit besluit, met eventuele aanpassingen naar aanleiding van de inspraak, in het najaar van 2005 als AmvB zal worden vastgesteld. Voor andere (bedrijfsmatige) categorieën (recreatieve) schepen, zoals chartervaart, bruine vloot, rondvaart- en partyboten zal, afhankelijk van de juridische mogelijkheden in een later stadium een verbod van kracht worden.

Via het Scheepsafvalstoffenbesluit en een wijziging van de Wvo, is het 'Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in Rijn- en binnenvaart' geïmplementeerd in de Nederlandse wet- en regelgeving. Er geldt een algemeen lozingsverbod voor het lozen van huishoudelijk afvalwater van:

  • a.

    hotelschepen met meer dan 50 slaapplaatsen (vanaf 2005);

  • b.

    andere passagiersschepen voor het vervoer van meer dan 50 passagiers (vanaf 2010).

Verontreiniging door de scheepvaart

De scheepvaart vormt een bron van waterverontreiniging. Door het gebruik van aangroeiwerende middelen op de scheepshuid van commerciële scheepvaart komen koper-, tin- of PAK-verbindingen (teer) in water en waterbodem terecht. Het gebruik van scheepsmotoren veroorzaakt verontreiniging met onder meer olie en PAK-verbindingen.

Landelijk en op provinciaal niveau lopen acties om deze zogenaamde diffuse bronnen van verontreiniging in overleg met beroeps- en recreatievaartorganisaties en de producenten van onderhoudsproducten en coatings terug te dringen.

De toepassing van zinkanodes onder de waterlijn van schepen ter voorkoming van roestvorming, veroorzaakt verontreiniging van water en waterbodem met zink.

Diffuse belasting door toegepaste materialen

Oeverbeschoeiingen en geleidings- of remmingwerken vormen, wanneer hierin ter verlenging van de levensduur creosootolie, wolmanzouten of zink zijn verwerkt, een permanente vervuilingsbron doordat deze giftige stoffen langzaam uit het materiaal uitlogen (weglekken).

AGV staat het gebruik van op deze wijze verduurzaamde materialen op plaatsen waar deze in contact met water (kunnen) komen daarom niet toe (zie [23])

Aanbevelingen:

  • alternatieve aangroeiwering;

  • stimuleren voldoende (goed ingerichte) brandstofpunten langs het  water (om gesleep en gemors met jerrycans te voorkomen);

  • stimuleren ontwikkeling en gebruik alternatieve milieuvriendelijke  smeermiddelen en brandstoffen.

Bijlage 6 Verkeersbesluit Vaarwegen AGV – 1

Het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht;

Overwegende:

  • Dat per 31 december 1996 het nautisch beheer van de Vecht, de Weespertrekvaart, de Gaasp, de Smalweesp, de Nieuwe Wetering en de Kerkvaart door het Rijk en de Provincies Noord-Holland en Utrecht is overgedragen aan het toenmalige Hoogheemraadschap Amstel en Vecht;

  • Dat per 1 januari 1997 het nautisch beheer van bovengenoemde scheepvaartwegen is overgegaan naar het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht;

  • Dat tengevolge van bedoelde overdracht de bepaling uit Hoofdstuk 9 van het Binnenvaartpolitie­regelement (BPR) op de scheepvaartwegen de Vecht, de Weespertrekvaart, de Gaasp en de Smalweesp met ingang van 1 januari 1997 van rechtswege niet langer van toepassing zijn;

  • Dat met ingang van 1 januari 1997 de Scheepvaartwegenverordening van Noord-Holland 1995, de Vaarwegenverordening Zuid-Holland, respectievelijk de Scheepvaartwegenverordening provincie Utrecht 1992 van toepassing zijn verklaard op bovengenoemde scheepvaartwegen, voor zover gelegen binnen de provincie Noord-Holland, respectievelijk de provincie Utrecht;

  • Dat beide verordeningen niet voorzien in een bepaling, overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.02 BPR, inzake de maximale afmetingen, waaraan een schip of samenstel zich moet houden voor wat betreft de genoemde scheepvaartwegen;

  • Dat beide verordeningen niet voorzien in een verbod, overeenkomstig het bepaalde in artikel 9.03 BPR om ligplaats in te nemen (ankeren en meren);

  • Dat artikel 7.02 BPR het nemen van ligplaats alleen verbiedt op gedeelten van vaarwegen waar bij algemene regeling dan wel krachtens een bekendmaking met dezelfde strekking als een verkeersteken ligplaats nemen verboden is;

  • Dat het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht voornemens is voor gedeelten van de vaarwegen, waarvoor het bevoegd gezag is, een algemene regeling te treffen;

  • Dat het voor de vaarwegen waar wij beheerder van zijn noodzakelijk is om toegestane afmetingen vast te leggen. Immers ook hier gelden beperkingen zodat niet alle schepen kunnen worden toegestaan op deze vaarwegen;

  • Dat artikel 1.06 Binnenvaartpolitie (BPR) aangeeft dat een schip, of een samenstel, niet mag deelnemen aan de scheepvaart, indien de lengte, de breedte, de hoogte boven water, de diepgang, de manoeuvreerbaarheid en de snelheid van dit schip of dit samenstel niet verenigbaar zijn met de karakteristiek en met de afmetingen van de vaarweg en van de kunstwerken;

  • Dat in verband met de herziening van de beleidsnota Vaarwater op Orde de afmetingen van schepen op een aantal vaarwegen zijn aangepast;

  • Dat het in het belang van:

    • a.

      het verzekeren van een veilig en vlot verloop van het scheepvaartverkeer;

    • b.

      het in stand houden van genoemde scheepvaartwegen;

    • c.

      het voorkomen of beperken van schade door de scheepvaart aan oevers en waterkeringen en het voorkomen van schade aan landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden,

  • het noodzakelijk is om de voorheen vastgestelde afmetingen voor een aantel vaarwegen aan te passen; en dat het in het kader van de eenduidigheid van belang is om alle afmetingen overzichtelijk weer te geven;

  • het gewenst is om het voorheen geldende algemene verbod voor het innemen van ligplaats te beperken tot meer specifieke locaties en zones.

  • gelet op de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement en het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer;

BESLUIT:

Artikel 1 Verkeersbesluit Vaarwegen AGV 1 (DB 97/49) en Verkeersbesluit Vaarwegen 3 (DB 02/002), laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 april 2002 (DB 02/166), in te trekken.

Artikel 2 Het is verboden zonder ontheffing van het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht af te wijken van de in de onderstaande tabel aangegeven maximale vaartuigafmetingen.

Maximale vaartuigafmetingen en minimale vaarstrookbreedte (vaarwaterbreedte)

Naam vaarweg

Minimaal Vrij te houden vaarstrook (m)

Maximale diepgang vaartuigen (m)

Maximale lengte vaartuigen (m)

Maximale breedte vaartuigen (m)*

1. Angstel (noordelijk deel)

12

1,10

12

3,2

2. Angstel (zuidelijk deel)

17

1,50

28

5,5

3. Bijleveld (noordelijk deel)

16

1,40

14

3,6

4. Bijleveld (zuidelijk deel)

12

1,10

12

3,2

5. Bullewijk

17

1,50

15

4,5

6. Diem (ten W. Amsterdam-Rijnkanaal)

-

0,90

12

3,2

7. Gaasp

21

2,10

52

7,5

8. Geer

16

1,40

15

3,6

9. Gein

12

1,10

12

3,2

10. Nauwe Gein

Gehele breedte

0,80

12

3,2

11. Geuzensloot-buiten (oostelijk deel)

17

1,50

28

5,5

12. 's-Gravelandse Vaart (Vecht-Hilv. Kan.)

15

1,10

12

4,0

13. Groote Heicop

16

1,40

14

3,6

14. Heinoomsvaart (overig noordelijk deel)

12

1,10

12

3,2

15. Heinoomsvaart (zuidwestelijk)

16

1,40

14

3,6

16. Holendrecht

15

1,10

12

4,0

17. Karnemelksloot

15

1,10

12

4,0

18. Kerkvaart (polder Groot Mijdrecht)

12

1,10

12

3,2

19. Kromme Mijdrecht

21

2,10

52

6,6

20. Muidertrekvaart

15

1,10

12

4,0

21. Naarder Vestinggrachten

15

1,10

12

4,0

22. Naardertrekvaart

15

1,10

12

4,0

23. Nieuwe Wetering

17

1,50

28

5,5

24. Oude Waver

12

1,10

12

3,2

25. Ringvaart Groot Mijdrecht

12

1,10

12

3,2

26. Smalweesp

21

2,10

52

7,5

27. Vecht (Muiden - Sluis 't Hemeltje)

21

2,10

52

7,5

28. Vecht ('t Hemeltje - Mijndense Sluis)

17

1,90

25

5,5

29. Vecht (Mijndense Sluis - Weerdsluis)

17

1,50

25

5,5

30. Vecht ('t Hemeltje - Weerdsluis)*

17

1,30

39

6,6

31. Waver

15

1,30

15

3,6

32. Weespertrekvaart

21

2,10

52

7,5

33. Winkel  (tussen Waver en Proosdijer­sluis)

15

1,30

14

3,6

34. Kunstwerk Groote Zeesluis Muiden: Oostsluis

2,10

1,95

1,80

45

45

45

<6,50

6,50-7,0

7,0-7,50

35. Kunstwerk Groote Zeesluis Muiden: Middensluis

2,10

37

6,30

*) Dit betreft schepen die een diepgang hebben van minder dan 1,3 meter. Hierbij is in overweging genomen dat schepen met een geringe diepgang aanzienlijk minder opwerveling van slib en golfslag en daarmee potentieel minder schade aan de ecologische kwaliteit veroorzaken.

Artikel 3 Het is verboden zonder ontheffing van het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht ligplaats te nemen, te meren of te ankeren met een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting:

  • a.

    binnen de in de tabel in artikel 2 aangegeven vaarstrook of een gedeelte daarvan;

  • b.

    meer dan 6 meter uit de waterkant van vaarwegen en vaarwateren;

  • c.

    langs de op de bij dit verkeersbesluit behorende kaart aangegeven rode zones.

Artikel 4 Aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.

Artikel 5 Ontheffingen voor het nemen van een ligplaats verleend krachtens de in artikel 1 bedoelde Verkeersbesluiten worden geacht op grond van dit Verkeersbesluit te zijn verleend.

Artikel 6 Dit besluit kan worden aangehaald als Verkeersbesluit Vaarwegen AGV-1.

Toelichting bij VV-1

In dit verkeersbesluit zijn verbodsbepalingen opgenomen die zijn bedoeld om belemmering en hinder van de scheepvaart en negatieve effecten door de scheepvaart te voorkomen. Een aantal activiteiten en ingrepen die belemmeringen of gevaar voor het scheepvaartverkeer kunnen veroorzaken is tevens verboden in de Keur omdat deze ook belemmeringen voor de doorstroming, de waterbeheersing of het onderhoud kunnen opleveren, dan wel schade kunnen toebrengen aan de ecologische toestand ofwel kwaliteit van water en/of (groene) oevers.

Het hoogheemraadschap is gerechtigd om voor wateren waar zij niet alleen waterbeheerder maar ook bevoegd gezag vaarwegbeheer is en die zijn opengesteld voor openbaar gebruik door motorvaartuigen aanvullende regels te stellen in het belang van:

  • het verzekeren van de veiligheid en het vlotte verloop van de scheepvaart;

  • het in stand houden van scheepvaartwegen en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;

  • het voorkomen of beperken van schade door het scheepvaartverkeer aan de waterhuishouding, oevers en waterkeringen, of werken gelegen in of over scheepvaartwegen;

  • het voorkomen of beperken van hinder of gevaar door het scheepvaartverkeer voor derden;

  • het voorkomen of beperken van schade door het scheepvaartverkeer aan landschappelijke of natuurwetenschappelijke waarden.

De vaarwegen die openbaar toegankelijk zijn voor motorvaartuigen en waar het hoogheemraad­schap bevoegd gezag vaarwegbeheer is vallen, met uitzondering van het in de provincie Zuid-Holland gelegen deel van de Heinoomsvaart en de Geer; en van de Karnemelksloot in Noord-Holland; alle onder de werking van provinciale scheepvaartwegenverordeningen.

Niet alle artikelen uit deze verordeningen zijn echter van toepassing op alle vaarwegen. Artikel 12 tot en met 14 van de Scheepvaartwegenverordening van de provincie Utrecht zijn alleen van toepassing op vaarwegen die in "beheer" zijn bij de provincie. Hieronder vallen formeel ook het Utrechtse deel van de Vecht, en de oostelijke delen van de Nieuwe Wetering (tussen Amsterdam-Rijnkanaal en Vecht) en de Groote Heicop (tussen Aa en Amsterdam-Rijnkanaal).  

De Scheepvaartwegenverordening van de provincie Noord-Holland is van toepassing op alle vaarwegen in de provincie Noord-Holland waar AGV vaarwegbeheerder is en die tevens openbaar toegankelijk zijn voor motorvaartuigen, met uitzondering van de Karnemelksloot en de plassen Wijde Blik en Spiegelpolderplas.

De Vaarwegenverordening Zuid-Holland is alleen van toepassing op de delen van de Kromme Mijdrecht die in de provincie Zuid-Holland gelegen zijn. Voor deze delen van de Kromme Mijdrecht geldt op grond van de verordening een verbod op het aanbrengen van afmeer­voorzieningen. Een ontheffing op dit verbod moet bij de provincie worden aangevraagd.

Voor vaarwegen die opgenomen zijn in de Scheepvaartwegenverordeningen van de provincies Noord-Holland en Utrecht verleent AGV ontheffingen op regels uit de provinciale scheepvaartwegenverordeningen, voorzover deze van toepassing zijn; en daarnaast op de regels van de eigen Verkeersbesluiten Vaarwegen van AGV.

Daarnaast is op alle vaarwegen ook de regelgeving uit de Keur van AGV van toepassing. Voor afmeren is in het hele beheergebied van het hoogheemraadschap (eveneens) een Keur-ontheffing verplicht wanneer niet voldaan is of wordt aan de voorwaarden die gesteld zijn in verbodsregels van Keur-artikel 14.

Aan dit besluit zijn twee Vaarwegkaarten gekoppeld. Op deze kaarten zijn de oeverzones aangegeven waarlangs het afmeren van vaartuigen of drijvende voorwerpen, een belemmering kan vormen voor vlot en veilig scheepvaartverkeer en/of schade kan toebrengen aan de waterhuishouding of aan natuur- of landschappelijke waarden. De belangen waar het nautisch bevoegd gezag volgens artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet uitdrukkelijk rekening mee moet houden.

De precieze redenen waarom het langs deze oevers conform lid 2-b van dit Verkeersbesluit niet is toegestaan om af te meren (en werken aan te brengen) zijn terug te vinden op de aan de beleidsnota Vaarwater op Orde gekoppelde Oeverzoneringskaarten Vaarwegen. Dit zijn de meer gespecificeerd uitgewerkte achtergrondkaarten van de Vaarwegkaarten Verkeersbesluit.

Ontheffing op het verbod tot afmeren in de op de Keurkaarten Vaarwegen aange­geven zones is alleen mogelijk wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden of van een algemeen belang. De voorwaarden waaronder ontheffing kan worden verkregen op deze en andere verboden uit de Integrale Keur van AGV en de vaarweg­verkeers­regelgeving, waaronder dit Verkeersbesluit, zijn opgenomen in de BeleidsnotaVaarwater op Orde.

Toelichting per artikel

Artikel 3: Ligplaats nemen, meren of ankeren, met een woonschip, een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting is nooit toegestaan wanneer hierdoor gevaar of hinder voor de scheepvaart kan ontstaan (Scheepvaartverkeerswet). Dit betekent dat het betreffende object in ieder geval nooit een deel van de vaarstrook mag afdekken. De vaarstrook is de minimaal vrij te houden vaarwaterbreedte voor een veilig en vlot verloop van het scheepvaartverkeer. De breedte van de vaarstrook is per vaarweg vastgelegd in lid 2 van dit verkeersbesluit.

Afmeren is ook niet toegestaan in bochtige, smalle of op andere wijze onoverzichtelijke delen van vaarwegen. Daarnaast mag op basis van artikel 3 van de Scheepvaartverkeerswet en artikelen uit provinciale scheepvaartwegen­verordeningen ook geen schade worden toegebracht aan de waterhuishouding en aan landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden. Met inbegrip van schade aan de oevervegetatie en daarmee schade aan de ecologische toestand van water en oevers. De oeverzones waar dit het geval is zijn aangegeven op de bij dit besluit behorende vaarwegkaarten. Op de bij de beleidsnota Vaarwater op Orde behorende Oeverzoneringskaarten Vaarwegen kan desgewenst worden nagezocht of het gaat om waterhuishoudkundige, natuurwetenschappelijke of landschappelijke waarden of een combinatie daarvan. Daarnaast is het verboden om langer dan de middels bebording aangegeven tijd af te meren langs openbare aanlegplaatsen.

Voor het verkrijgen van een ontheffing dient voldaan te zijn aan de eisen van de Keur van AGV, dit Verkeersbesluit, en de voorwaarden die gesteld zijn in de beleidsnota Vaarwater op Orde.

De belangrijkste reden voor de beperking aan het aantal schepen en drijvende voorwerpen, is dat het hoogheemraadschap het totaal-oppervlak hiervan zo beperkt mogelijk wil houden. In de eerste plaats om zeker te zijn van ongehinderd en veilig scheepvaartverkeer. Een aanvullende reden is het zoveel mogelijk beschermen van de doorgaans hoge natuurwetenschappelijke en landschap­pelijke waarden van de oevers van de vaarwegen waar het hoogheem­raad­schap vaarwegbeheerder is. Daarnaast is het ook belangrijk om de ecologische toestand van water en oevers, ofwel de groei van water- en oeverplanten en het leefgebied van water- en oeverdieren (geen licht in het water), de trekmogelijkheden van dieren (en via deze zaden van planten) langs oevers; en ook om de belangen van oevereigenaren, oeverbewoners en recreanten zoveel mogelijk te beschermen.

bouwtekeningen_van_steigers.pdf (75 Kb)