Regeling vervallen per 28-02-2015

Keur waterkeringen en oppervlaktewateren waterschap Brabantse Delta

Geldend van 22-12-2009 t/m 11-12-2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze Keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • beschermingszone: een aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze Keur van toepassing zijn;

  • bestuur: het dagelijks bestuur van waterschap Brabantse Delta;

  • compartimenteringskering: een regionale waterkering die als zodanig geen directe waterkerende functie heeft, tenzij in geval van doorbraak of overstroming van de primaire waterkering;

  • bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of andere materialen die, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt op of in de grond;

  • brandnetel: planten van de soort Urtica dioica L. of Urtica urens L.;

  • bronbemaling: het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen;

  • distels: planten behorende tot alle niet wettelijk beschermde distelsoorten, waaronder de op basis van de provinciale distelverordening te bestrijden distels.

  • gesloten periode: de periode van 1 oktober tot 1 april;

  • grondsanering: activiteit gericht op het beperken c.q. verwijderen van verontreinigingen van de grond;

  • grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen, voor zover het waterschap door de Waterwet met het beheer over dat grondwater is belast;

  • grondwatersanering: activiteit gericht op het beperken c.q. verwijderen van verontreinigingen van grondwater;

  • insteek: het punt waar talud en maaiveld elkaar ontmoeten of geacht worden elkaar te ontmoeten;

  • Jacobskruiskruid: plant van de soort Senecio jacobaea L.;

  • kruin: de niet-hellende oppervlakken van waterkeringen die hoger zijn dan het maaiveldniveau;

  • kunstwerk: civieltechnische constructie, waarvoor andere materialen dan aarde, klei of zand zijn gebruikt, die onderdeel is van de waterkering of het oppervlaktewaterlichaam;

  • legger: legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet;

  • noodvoorziening: inrichting die uitsluitend wordt gebruikt in buitengewone omstandigheden;

  • onderhoudsstrook: een aan een oppervlaktewaterlichaam grenzende zone, die dient voor het onderhoud van dat oppervlaktewaterlichaam;

  • ondersteunend kunstwerk: civieltechnische constructie, waarvoor andere materialen dan aarde, klei of zand zijn gebruikt, die onderdeel uitmaakt van een waterstaatswerk en ten behoeve van dat waterstaatswerk een functie vervult;

  • oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Waterwet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

  • overige waterkering: elke waterkering die niet als primair of regionaal wordt aangemerkt;

  • pompcapaciteit: het maximum wateropbrengend vermogen van een inrichting in kubieke meters per uur;

  • profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een waterkering, die als zodanig in de legger is opgenomen, die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen aan de waterkering;

  • regionale waterkering: een waterkering, niet zijnde een primaire waterkering als bedoeld in de Waterwet, die beveiliging biedt tegen overstroming en die als zodanig is aangewezen in de Verordening Water Noord-Brabant;

  • Ridderzuring: plant van de soort Rumex obtusifolius L.;

  • talud: hellend oppervlak van oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen;

  • (vaar)evenement: iedere vorm van georganiseerde groepsactiviteit (waarbij gebruik gemaakt wordt van één of meerdere vaartuigen, vlotten of drijvende voorwerpen) met ten minste 8 personen, zowel eenmalig als terugkerend van aard;

  • vaarweg: oppervlaktewaterlichaam zoals aangegeven op de bij deze Keur behorende Keurkaart vaarwegen;

  • veedrenkput: inrichting voor het drenken van vee waarvan de pomp niet mechanisch wordt aangedreven;

  • waterkering: kunstmatige hoogten en die (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden, met inbegrip van daarin of daaraan aangebrachte werken, die (mede) een waterkerende functie hebben. Waterkeringen worden afhankelijk van aard en functie onderscheiden in:

  • a.

    primaire waterkeringen;

  • b.

    regionale waterkeringen;

  • c.

    overige waterkeringen;

  • waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering, ondersteunend kunstwerk en bijbehorende onderhoudsstroken, dat als zodanig in de legger is aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet, dan wel dat, als de vaststelling van de legger nog niet heeft plaatsgevonden, op de in artikel 7.2 Keur bedoelde kaart is aangegeven;

  • watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen, ondersteunende kunstwerken en grondwaterlichamen;

  • watervergunning: vergunning als bedoeld in de Waterwet;

  • werk: elke door menselijk toedoen ontstane of te maken constructie met toebehoren;

  • Wet: Waterwet.

Artikel 1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1. De verplichtingen ingevolge deze Keur rusten op de eigenaar van gronden.

  • 2. Wanneer die gronden met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze Keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen ook op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

  • 3. Voor de nakoming van de in deze Keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het tweede lid genoemde gerechtigden alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

Artikel 1.3 Meldingsplicht

Meldingen op grond van deze Keur vinden plaats met gebruikmaking van een door het bestuur vastgesteld meldingsformulier.

Hoofdstuk 2 Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

Dit hoofdstuk is gereserveerd voor bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit, ten behoeve van mogelijk toekomstige wetgeving.

Hoofdstuk 3 Beheer van waterstaatswerken

Artikel 3.1 Afrasteringen

  • 1. De eigenaren van gronden langs waterkeringen, die gebruikt worden voor het houden van dieren, zijn verplicht langs de waterkering een voldoende veekerende afrastering te plaatsen en in stand te houden. De afrastering moet zodanig geplaatst worden dat het vee zich niet op de taluds en kruinen van de waterkering kan bevinden.

  • 2. In afwijking van artikel 4.1 en 4.1.2 zijn de eigenaren van onderhoudsstroken, die op enig moment in een jaar voor beweiding worden aangewend, verplicht in dat jaar een voldoende veekerende afrastering met een hoogte van maximaal 1,20 meter te hebben en te onderhouden, op een afstand van 0,50 meter uit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam dat aan die onderhoudsstrook grenst.

Artikel 3.2 Coupures en sluizen en andere (afsluitbare) ondersteunende

  • kunstwerken

  • 1. De eigenaren van in waterstaatswerken voorkomende coupures, sluizen en andere (afsluitbare) ondersteunende kunstwerken kunnen door het bestuur verplicht worden deze terstond te sluiten.

  • 2. Het bestuur kan besluiten de eigenaren van stuwen te verplichten deze op een bij dat besluit bepaald stuwpeil te stellen.

  • Onderhoudsplichtigen aan waterstaatswerken

Artikel 3.3 Onderhoudsplichtigen

Onderhoudsplichtig zijn diegenen, die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 3.4 Gewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht:

  • het vanuit het water tegen de waterkering aangespoelde vuil, binnen twee weken nadat het water is gezakt, te verwijderen;

  • de waterkering vrij te houden van afval, voorwerpen en materialen;

  • beschadiging van de waterkering te voorkomen;

  • beschadigingen van de waterkering, veroorzaakt door dieren, materieel of anderszins onmiddellijk te herstellen;

  • op die plaatsen waar een constructie extra bescherming geeft aan de waterkering, afrasteringen te plaatsen opdat het vee de constructie niet kan beschadigen;

  • brandnetels, distels en Ridderzuring te bestrijden;

  • de grasmat in goede staat te brengen en te houden.

Artikel 3.5 Buitengewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

Artikel 3.6 Ondersteunende kunstwerken en werken

  • 1. De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en/of werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszones zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.

  • 2. De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en/of werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszones zijn aangebracht zijn verplicht deze in een goede staat van onderhoud te houden.

  • Onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.7 Gewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot het daaruit verwijderen van begroeiingen en afval, tot het in stand houden van die oppervlaktewaterlichamen en tot het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend.

Artikel 3.8 Buitengewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

Onderhoud aan ondersteunende kunstwerken en werken

Artikel 3.9 Onderhoud aan ondersteunende kunstwerken en werken

  • 1. De verplichting tot het schoonhouden van het doorstroomprofiel van een ondersteunend kunstwerk rust op de onderhoudsplichtige(n) van het oppervlaktewaterlichaam.

  • 2. De onderhoudsplichtige(n) van ondersteunende kunstwerken en/of werken die in, op, aan of boven oppervlaktewaterlichamen zijn aangebracht zijn verplicht deze in een goede staat van onderhoud te houden.

Hoofdstuk 4 Handelingen in het watersysteem

Artikel 4.1 Watervergunning oppervlaktewaterlichamen en onderhoudsstroken

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam en/of een onderhoudsstrook door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • a.

    werken te maken, te hebben, te onderhouden, te wijzigen of te verwijderen;

  • b.

    beplanting aan te brengen, te verwijderen, te verplaatsen of te beschadigen, uitgezonderd eenjarige land- en tuinbouwgewassen en gras op een onderhoudsstrook;

  • c.

    kabels, buizen en leidingen te leggen, te hebben, te onderhouden, te wijzigen of te verwijderen;

  • d.

    zaken, voorwerpen en (afval)stoffen te hebben, te plaatsen of te deponeren;

  • e.

    handelingen te verrichten waardoor het onderhoud aan die oppervlaktewaterlichamen wordt belemmerd of verzwaard.

Artikel 4.1.1 Watervergunning oppervlaktewaterlichamen

  • 1. Onverminderd hetgeen bepaald is in artikel 4.1 is het verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een oppervlaktewaterlichaam door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a.

      op enigerlei wijze de functie van het oppervlaktewaterlichaam te belemmeren of te stremmen of schade toe te brengen aan de taluds en de bodem;

    • b.

      antiworteldoek te hebben of aan te brengen;

    • c.

      op enigerlei wijze grondroeringen uit te voeren;

    • d.

      materialen te beschadigen, te verplaatsen of weg te nemen;

    • e.

      de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden;

    • f.

      gewasbeschermings- of onkruidbestrijdingsmiddelen te gebruiken.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur een oppervlaktewaterlichaam geheel of gedeeltelijk te dempen, nieuwe oppervlaktewaterlichamen aan te leggen, wijzigingen in oppervlaktewaterlichamen aan te brengen en oppervlaktewaterlichamen met elkaar te verbinden.

Artikel 4.1.2 Watervergunning onderhoudsstroken

Onverminderd hetgeen bepaald is in artikel 4.1 is het verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een onderhoudsstrook door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • a.

    kuilen, bulten of open ploegvoren achter te laten of voorwerpen in de grond aan te brengen, te hebben, te onderhouden, te wijzigen of uit de grond te verwijderen;

  • b.

    het maaiveld te verhogen of te verlagen;

  • c.

    tot een hoogte van 4,00 meter takken of obstakels, van welke aard dan ook, te doen groeien, aan te brengen of te hebben;

  • d.

    gewasbeschermings- of onkruidbestrijdingsmiddelen te gebruiken binnen een afstand van 0,50 meter uit de insteek van oppervlaktewaterlichamen;

  • e.

    De verboden genoemd onder a, b, c, en d zijn niet van toepassing op activiteiten op de onderhoudsstrook, gemeten vanaf 4,00 meter uit de insteek. Op de onderhoudsstrook, gemeten vanaf 4,00 meter uit de insteek, is het verboden bouwwerken met een hoogte van meer dan 1,20 meter of boomgroepen aan te brengen.

Artikel 4.2 Watervergunning bergingsgebieden

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een bergingsgebied door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • a.

    het maaiveld te verhogen;

  • b.

    waterkerende constructies aan te brengen, te wijzigen of te verwijderen;

  • c.

    bouwwerken aan te brengen of te wijzigen.

Artikel 4.3 Watervergunning waterkeringen

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur binnen een waterkering, uitgezonderd regionale waterkeringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • a.

    op enigerlei wijze grondroeringen te verrichten, voorwerpen in de grond aan te brengen, te wijzigen, te hebben, te onderhouden of uit de grond te verwijderen;

  • b.

    het maaiveld te verhogen of te verlagen;

  • c.

    werken te maken, te hebben, te onderhouden, te wijzigen of te verwijderen;

  • d.

    beplanting aan te brengen, te hebben, te onderhouden, te rooien of te vellen;

  • e.

    vuur te maken, te voeden, te hebben of het nodige tot het blussen daarvan na te laten;

  • f.

    materialen, dienende tot bescherming van waterkeringen, te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of weg te nemen;

  • g.

    anders dan op daartoe door het bestuur ingerichte plaatsen:

    - vaartuigen of vlotten te bevestigen of te laten liggen, te water te laten of op de oever te halen;

    - afval, voorwerpen of stoffen (waaronder specie en slootmaaisel) te hebben, te plaatsen, te deponeren of op te slaan;

    - tenten, caravans, woonwagens, (bouw -)keten en dergelijke te plaatsen of te hebben;

    - evenementen te houden, kramen te plaatsen of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaatsen in te nemen;

  • h.

    seismisch onderzoek te doen;

  • i.

    met een voertuig te rijden, anders dan als rechthebbende, voor zover de toegankelijkheid niet met borden is aangegeven;

  • j.

    enige handeling te verrichten of na te laten die de erosiebestendigheid van de grasmat aantast.

Artikel 4.3.1 Watervergunning kruinen en taluds van primaire waterkeringen

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur op kruinen en taluds van primaire waterkeringen, anders dan in overeenstemming met de functie:

  • a.

    te bemesten;

  • b.

    gewasbeschermingsmiddelen of onkruidbestrijdingsmiddelen te gebruiken;

  • c.

    te beweiden of te maaien.

Artikel 4.3.2 Watervergunning kruinen en taluds van regionale en overige keringen

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur op kruinen en taluds van regionale en overige keringen, uitgezonderd regionale waterkeringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen, anders dan in overeenstemming met de functie:

  • a.

    te beweiden in de gesloten periode;

  • b.

    te beweiden buiten de gesloten periode met uitzondering van:

    - vrouwelijk rundvee tot een leeftijd van maximaal twee jaar of;

    - schapen;

  • c.

    gewasbeschermingsmiddelen of onkruidbestrijdingsmiddelen te gebruiken.

Artikel 4.3.3 Watervergunning compartimenteringskeringen

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur binnen regionale waterkeringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • a.

    op enigerlei wijze dieper dan 1,00 meter grondroeringen te verrichten, voorwerpen in de grond aan te brengen, te wijzigen, te hebben, te onderhouden of uit de grond te verwijderen, te boren of te sonderen binnen de kruinen en taluds;

  • b.

    het maaiveld te verhogen of te verlagen;

  • c.

    kunstwerken, kabels en leidingen te maken, te hebben, te onderhouden, te wijzigen of te verwijderen die een verbinding maken met een andere zijde van decompartimenteringskering;

Artikel 4.4 Watervergunning beschermingszones

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur, in beschermingszones anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • a.

    afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;

  • b.

    werken met een overdruk van 10 bar te plaatsen en te hebben;

  • c.

    explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;

  • d.

    leidingen te leggen die een verbinding kunnen veroorzaken tussen het binnen- en buitendijks gebied.

Artikel 4.5 Watervergunning profielen van vrije ruimte

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in profielen van vrije ruimte anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder bouwwerken aan te brengen of te wijzigen.

Artikel 4.6 Watervergunning ondersteunende kunstwerken

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een ondersteunende kunstwerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder enige handeling te verrichten waardoor een ondersteunend kunstwerk kan worden beschadigd, de werking kan worden belemmerd, veranderd of stopgezet.

Artikel 4.7 Watervergunning scheepvaart

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

  • a.

    (vaar)evenementen te houden in oppervlaktewaterlichamen die als categorie Aoppervlaktewaterlichamen zijn aangeduid in de Legger;

  • b.

    gemotoriseerd te varen in andere oppervlaktewaterlichamen dan die zijn opgenomen op de keurkaart vaarwegen, tenzij dat gebeurt in het kader van het plegen van onderhoud;

  • c.

    een schip te laden of te lossen op een andere plaats dan een daartoe ingerichte laad- en losplaats;

  • d.

    bij een laad- en losplaats een schip langer te laten liggen dan voor het laden en lossen noodzakelijk is;

  • e.

    met een schip af te meren aan laad- en losplaatsen indien de lengte van het af te meren schip groter is dan de lengte van de loswal;

  • f.

    tijdens het laden en lossen materiaal te water te laten raken. Materiaal dat tijdens het laden of lossen te water en op de oevers naast de losplaats is geraakt, moet onmiddellijk worden opgeruimd door of vanwege in wiens opdracht het laden of lossen plaatsvindt;

  • g.

    (aanpassen aan startzin)Tijdens het keren mag de kop van het schip niet in aanraking komen met de oever en het onderwatertalud en mag de tegenoverliggende oever me de achterzijde van het schip niet dichter genaderd worden dan tot op 10,00 meter, gemeten op de waterlijn;

  • h.

    voor het afmeren of het verhalen gebruik te maken van waterstaatswerken die daartoe niet bestemd zijn;

  • i.

    aan geleide- en remmingswerken af te meren;

  • j.

    binnen een afstand van 275,00 meter benedenstrooms van de sluizen te Dintelsas ankers uit te zetten en kabels en kettingen te slepen;

  • k.

    anders dan op daartoe door het bestuur ingerichte plaatsen vaartuigen, vlotten of andere drijvende voorwerpen te bevestigen, te laten liggen, te water te laten of op de oever te halen, tenzij met bebording anders is aangegeven.

Artikel 4.8 Watervergunning af- en aanvoeren, brengen en/of onttrekken

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water af te voeren naar, aan te voeren uit, te brengen in, en/of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen, indien 100 m3 per uur of meer kan worden afgevoerd, aangevoerd, gebracht of onttrokken.

Artikel 4.9 Watervergunning versnelde afvoer door verharde oppervlakken

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur hemelwater afkomstig van verhard oppervlak met een totale oppervlakte van 2000 m2 of meer op een oppervlaktewaterlichaam te brengen.

Artikel 4.10 Watervergunning voor handelingen in beschermde gebieden

In afwijking van het bepaalde in de artikelen 4.8 en 4.9 is het verboden zonder vergunning van het bestuur water af te voeren naar of aan te voeren uit, te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen in de beschermde gebieden zoals die zijn aangegeven op de bij deze Keur behorende Keurkaart beschermde gebieden. Uitgezonderd zijn onttrekkingen met een weidepomp voor het drenken van vee.

Artikel 4.11 Meldplicht af- en aanvoeren, brengen en/of onttrekken

Degene die water afvoert naar, aanvoert uit, brengt in en/of onttrekt uit een oppervlaktewaterlichaam dat niet gelegen is in de beschermde gebieden, zoals die zijn aangegeven op de bij deze Keur behorende Keurkaart beschermde gebieden, doet daarvan ten minste 5 dagen voor aanvang melding aan het bestuur, indien de hoeveelheid af te voeren, aan te voeren, te brengen of te onttrekken water meer kan bedragen dan 50 m3 per uur.

Artikel 4.12 Meet- en registratieplicht oppervlaktewaterlichamen

  • 1. Het bestuur kan met oog op het te voeren beheer de meldplichtige krachtens artikel 4.11 de verplichting opleggen de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen.

    2. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van meten, registreren en het doen van opgave.

Artikel 4.13 Algemene regels

  • 1. Het bestuur kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 4.1 tot en met 4.10 en 4.15 algemene regels geven, die mede kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht, dan wel een algeheel verbod voor het verrichten van die handelingen.

    2. Bij regeling krachtens het voorgaande lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.

Artikel 4.14 Reikwijdte artikelen grondwater

De artikelen 4.15 tot en met 4.21 zijn niet van toepassing op het onttrekken van grondwater bij de ontwatering of afwatering van gronden.

Artikel 4.15 Watervergunning onttrekken van grondwater of infiltreren in de bodem

  • 1. In andere gevallen dan bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet is het verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken of te infiltreren.

  • 2. Een vergunning tot het onttrekken van grondwater is niet vereist ten aanzien van:

    • a.

      onttrekkingsinrichtingen waarvan de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 10m³ per uur, voor zover deze onttrekkingsinrichtingen gelegen zijn buiten de volledig beschermde gebieden zoals die zijn aangegeven op de bij deze Keur behorende Keurkaart beschermde gebieden en de onttrekkingsput niet dieper is dan 30,00 meter minus maaiveld;

    • b.

      veedrenkputten, voor zover de put niet dieper is dan 30,00 meter minus maaiveld;

    • c.

      noodvoorzieningen, voor zover de put niet dieper is dan 30,00 meter minus maaiveld.

Artikel 4.16 Melden, meten en registreren grondwateronttrekkingen

  • 1. Ten aanzien van grondwateronttrekkingen of infiltraties in andere gevallen dan bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet, kan het bestuur nadere voorschriften vaststellen met betrekking tot de wijze waarop opgave wordt gedaan over de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater, geïnfiltreerd water en de kwaliteit van het geïnfiltreerd water.

  • 2. De in artikel 6.11, eerste, tweede en vierde lid, van het Waterbesluit genoemde verplichtingen met betrekking tot het melden, meten en registreren van een grondwateronttrekking zijn niet vereist ten aanzien van:

    • a.

      onttrekkingsinrichtingen waarvan de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 10,00 m3 per uur, voor zover de onttrekkingsput niet dieper is dan 30,00 meter beneden maaiveld;

    • b.

      noodvoorzieningen.

Artikel 4.17 Meldplicht onttrekken grondwater

  • 1. In de volgende gevallen geldt, in afwijking van artikel 4.15, eerste lid, een meldplicht:

    • a.

      onttrekkingsinrichtingen die uitsluitend worden gebruikt voor het droog houden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken en inrichtingen die bij wijze van proef of ten behoeve van grondsanering grondwater onttrekken, waarbij:

      - de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000m³ per maand en

      - de onttrekking niet langer duurt dan 6 maanden;

    • b.

      onttrekkingsinrichtingen die uitsluitend worden gebruikt voor grondwatersanering, waarbij:

      - de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 20.000m³ per maand en

      - de onttrekking niet langer duurt dan 30 maanden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde is niet van toepassing op onttrekkingsinrichtingen gelegen in de volledig beschermde gebieden zoals die zijn aangegeven op de bij deze Keur behorende Keurkaart beschermde Gebieden.

Artikel 4.18 Algemene regels meldplicht onttrekken grondwater

  • 1. Degene die grondwater onttrekt met behulp van een onttrekkingsinrichting als bedoeld in artikel 4.17 dient de inrichting bij het bestuur te melden tenminste 4 weken voordat met de onttrekking wordt begonnen.

  • 2. Degene die grondwater onttrekt met behulp van een onttrekkingsinrichting als bedoeld in artikel 4.17 is gehouden ervoor te zorgen de verlaging van de grondwaterstand, alsmede de hoeveelheid en duur van de onttrekking, niet meer is dan strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van het werk.

  • 3. Indien binnen 1 jaar na melding niet is begonnen met de onttrekking, verliest de melding haar geldigheid.

Artikel 4.19 Algemene voorschriften grondwateronttrekkingen of infiltraties

Degene die grondwater onttrekt of water infiltreert in andere gevallen dan bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet, doet dit met inachtneming van de door het bestuur vastgestelde Algemene voorschriften grondwateronttrekkingen.

Artikel 4.20 Wijziging onttrekkingsinrichtingen en infiltraties

Degene die grondwater onttrekt met behulp van een onttrekkingsinrichtingen en/of van een werk tot infiltratie dient wijzigingen daarin, waaronder tevens te verstaan veranderingen in de pompcapaciteit en/of in de wijze van onttrekking c.q. uitvoering, dient dit terstond aan het bestuur te melden.

Artikel 4.21 Beëindiging

De houder van een onttrekkingsinrichting en/ of een werk tot infiltratie stelt het bestuur tijdig op de hoogte van het voornemen om een onttrekking of infiltratie te beëindigen.

Artikel 4.22 Algeheel verbod bij bijzondere omstandigheden

  • 1. In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar en/of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      water te brengen in of te ontrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2. Door of namens het bestuur kan de scheepvaart op een oppervlaktewaterlichaam worden beperkt of gestremd en kan de maximale vaarsnelheid worden aangepast, indien er sprake is van bijzondere omstandigheden.

  • 3. Zodra het bestuur voortduring van het verbod krachtens het eerste lid, of een maatregel krachtens het tweede lid, niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 4.23 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

Geen vergunning krachtens artikel 4.1 tot en met 4.7 is vereist voor handelingen door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van onderhoud en herstel.

Artikel 4.24 Zorgplicht

  • 1. Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

  • 2. Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het bestuur.

  • 3. Het bestuur kan aanwijzingen geven over die maatregelen.

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving

Artikel 5.1 Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 5.2 Strafbepalingen

  • 1. Overtreding van:

    • a.

      de bepalingen van hoofdstuk 3, met uitzondering van de artikelen 3.3 en 3.9 eerste lid;

    • b.

      de bepalingen van hoofdstuk 4, met uitzondering van de artikelen 4.12 tweede lid, 4.13, 4.14, 4.15 tweede lid, 4.16, 4.18 derde lid, 4.22, 4.23, 4.24 derde lid;

    • c.

      artikel 6.1 tweede lid; en

    • d.

      besluiten genomen op basis van de artikelen 4.12 tweede lid, 4.13, 4.16 eerste lid, 4.19, 4.22 eerste en tweede lid, 4.24 derde lid en 7.3 tweede lid; wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 6 Algemene regels

Artikel 6.1 Meldingsplicht algemene regels

  • 1. Werkzaamheden op grond van dit hoofdstuk moeten bij het bestuur gemeld worden.

  • 2. Meldingen als bedoeld in het eerste lid vinden plaats minimaal drie weken voor aanvang van de werkzaamheden.

Artikel 6.2 Kabels, buizen en leidingen

  • 1. Geen vergunning op grond van deze Keur is vereist voor kabels, buizen en leidingen in, op, onder of boven een oppervlaktewaterlichaam, onderhoudsstrook of een ondersteunend kunstwerk, niet zijnde:

    • hogedrukleidingen met een inwendige druk van 10 bar of hoger;

    • ondergrondse hoogspanningskabels (vanaf 110 kV);

    • buizen met een diameter van 1,00 meter of groter;

    • kruisingen met vaarwegen,

    als is voldaan aan de volgende regels:

    • a.

      de kabel, buis of leiding kruist het oppervlaktewaterlichaam haaks en is door middel van een persing/boring uitgevoerd;

    • b.

      de kabel, buis of leiding langs een oppervlaktewaterlichaam ligt parallel aan dat oppervlaktewaterlichaam, op ten minste 1,00 meter afstand horizontaal gemeten uit de insteek;

    • c.

      de overgebleven opening tussen de mantelbuis en de leiding is vloeistofdicht afgedicht of volledig opgevuld;

    • d.

      bij een kruising onder een oppervlaktewaterlichaam dat als categorie Aoppervlaktewaterlichaam is aangeduid in de legger, een onderhoudsstrook of een ondersteunend kunstwerk is een minimale dekking aangehouden van 1,00 meter onder het ondersteunend kunstwerk of de vaste bodem inclusief de taluds van dat oppervlaktewaterlichaam;

    • e.

      bij een kruising onder een oppervlaktewaterlichaam dat niet als categorie A oppervlaktewaterlichaam is aangeduid in de legger en een bijbehorend ondersteunend kunstwerk is een minimale dekking aangehouden van 0,50 meter onder het ondersteunend kunstwerk of de vaste bodem inclusief de taluds van dat oppervlaktewaterlichaam;

    • f.

      daar waar de kabel, buis of leiding het oppervlaktewaterlichaam kruist en waar beschoeiing aanwezig is, is een minimale dekking aangehouden van 2,00 meter ten opzichte van de vaste bodem;

    • g.

      de kabel of leiding onder oppervlaktewaterlichamen en onderhoudsstroken is trekvast of uit een stuk;

    • h.

      de kabel, buis of leiding onder een onderhoudsstrook bezit voldoende draagkracht voor het dragen van machines ten behoeve van onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam;

    • i.

      de kabel over een duiker heeft een overlengte van 1,00 meter die in de vorm van een lus is aangebracht;

    • j.

      de kabel of leiding over een duiker heeft een minimale afstand van 0,30 meter tussen de kabel of leiding en het ondersteunend kunstwerk.

  • 2. De kabel of leiding die buiten gebruik is gesteld, is verwijderd. Daarbij is het talud en de bodem van het oppervlaktewaterlichaam en/of de onderhoudsstrook vloeiend aangesloten. De taludbegroeiing is eveneens hersteld.

Artikel 6.3 Dammen met duiker(s) in oppervlaktewaterlichamen die niet als categorie A-oppervlaktewaterlichaam zijn aangeduid in de legger, ten behoeve van perceelsontsluiting

Geen vergunning op grond van deze Keur is vereist voor dammen met duiker ten behoeve van perceelsontsluiting in oppervlaktewaterlichamen die niet als categorie Aoppervlaktewaterlichaam zijn aangeduid in de legger, indien is voldaan aan de volgende regels:

  • a.

    er is maximaal één dam met duiker per perceel per perceelszijde. Bij een perceelbreedte van 100,00 meter of meer zijn er maximaal twee dammen met duiker;

  • b.

    de dam is afgewerkt met aarden taluds;

  • c.

    de duiker heeft dezelfde diameter als de eerst naastgelegen bovenstroomse duiker, met een minimale diameter van 0,30 meter;

  • d.

    de binnenonderkant van de duiker ligt op maximaal 0,10 meter beneden de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam;

  • e.

    de duiker ligt minimaal 5,00 meter van andere duikers of ondersteunende kunstwerken;

  • f.

    de maximale breedte van de dam met duiker bedraagt aan het maaiveld:

    - 12,00 meter voor een gebruiksperceel voor landbouw of industrie;

    - 5,00 meter voor een woonperceel;

  • g.

    de uiteinden van de duiker zijn vanaf de bodem van het oppervlaktewaterlichaam tot aan maaiveldhoogte opgezet met stapelzoden onder een helling van 1:1,5 of aangepast aan het bestaande talud van het oppervlaktewaterlichaam;

  • h.

    voor het leggen van de duiker is eventuele aanwezige plantengroei en/of baggerspecie verwijderd tot 1,00 meter ter weerszijden de duiker;

  • i.

    eventuele voegen tussen duikerelementen zijn zodanig afgedicht dat deze geen water doorlaten;

  • j.

    indien een dam met duiker is verwijderd is het profiel van het oppervlaktewaterlichaam hersteld door vloeiend aan te sluiten op het bestaande talud beneden- en bovenstrooms. De nieuwe taluds zijn ingezaaid met een geschikt grasmengsel. Bij zandgronden is eerst een laag teelaarde aangebracht. Eventuele verzakkingen zijn hersteld;

  • k.

    de aan te leggen duiker en de duiker waarop is aangesloten, zijn beide van hetzelfde materiaal en dezelfde diameter.

Artikel 6.4 Vervangen of verwijderen van duikers in oppervlaktewaterlichamen die als categorie Aoppervlaktewaterlichaam zijn aangeduid in de legger

Geen vergunning op grond van deze Keur is vereist voor het vervangen of verwijderen van bestaande duikers in oppervlaktewaterlichamen die als categorie A-oppervlaktewaterlichaam zijn aangeduid in de legger als is voldaan aan de volgende regels:

  • a.

    de bestaande duiker is vervangen door een nieuwe duiker conform de afmetingen en ligging zoals aangegeven in de legger;

  • b.

    indien een duiker is verwijderd is het profiel van het oppervlaktewaterlichaam hersteld door vloeiend aan te sluiten op het bestaande talud beneden- en bovenstrooms. De nieuwe taluds zijn ingezaaid met een geschikt grasmengsel. Bij zandgronden is eerst een laag teelaarde aangebracht. Eventuele verzakkingen zijn hersteld.

Artikel 6.5 Constructies voor het brengen van water in oppervlaktewaterlichamen tot 100 m3 per uur

Geen vergunning op grond van deze Keur is vereist voor het met een constructie brengen van water in oppervlaktewaterlichamen als is voldaan aan de volgende regels;

  • a.

    er kan maximaal tot 100 m3 per uur in een oppervlaktewaterlichaam worden gebracht;

  • b.

    de constructie is voorzien van een taludbescherming. Deze taludbescherming reikt minimaal vanaf de onderkant van de constructie tot aan de laagste waterstand in het oppervlaktewaterlichaam. Bij een oppervlaktewaterlichaam met een bovenbreedte van 4,00 meter of kleiner is de taludbescherming aan beide zijden van de het oppervlaktewaterlichaam aanwezig. De taludbescherming strekt in horizontale richting 1,00 meter links en rechts van de constructie. Eventuele schade aan het talud is hersteld en herhaling is voorkomen;

  • c.

    de constructie is circa 0,10 meter teruggehouden in het talud;

  • d.

    indien beschoeiing aanwezig is, is de constructie gelijk met de beschoeiing;

  • e.

    indien door middel van drainageleidingen water in het oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht is deze voorzien van een drainage-uitmonding, waarbij de taludbescherming in de vorm van een taludgoot is aangebracht.

Artikel 6.6 Steigers, vlonders en visstoepen

  • 1. Geen vergunning op grond van deze Keur is vereist voor een steiger, vlonder of een visstoep in een oppervlaktewaterlichaam als is voldaan aan de volgende regels:

    • a.

      het betrokken oppervlaktewaterlichaam is blijkens de legger gekwalificeerd als categorie B of C-oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      het betrokken oppervlaktewaterlichaam als categorie A-oppervlaktewaterlichaam is aangeduid in de legger, gelegen is in de bebouwde kom, geen vaarweg is, waarbij het onderhoud van de betrokken oppervlaktewaterlichamen gebeurt blijkens de legger vanaf het water gebeurt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is voldaan aan de volgende regels:

    • a.

      de steiger, vlonder of visstoep belemmert het onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam niet. Onverminderd de onderhoudsplichten dient de eigenaar/gebruiker van de steiger, vlonder of visstoep het water ter plaatse vrij te houden van (drijf)vuil, resten van waterplanten en dergelijke. De steiger, vlonder of visstoep verkeert voortdurend in goede staat van onderhoud;

    • b.

      de steiger, vlonder of visstoep is vrijstaand en rust niet op - of vindt geen steun aan - oeverwerken, schanskorven, beschoeiing en dergelijke. Ter ondersteuning van de steiger of vlonder boven het oppervlaktewaterlichaam mogen alleen palen in het oppervlaktewaterlichaam aangebracht zijn, waarbij ten hoogste één paal per strekkende meter is aangebracht;

    • c.

      onder de steiger, vlonder of visstoep is een taludbescherming aangebracht. Artikel 6.7 lid 1 onder d is in deze ook op A-oppervlaktewaterlichamen van toepassing;

    • d.

      er is een minimale doorvaarbreedte gewaarborgd van 3,50 meter in het midden van het oppervlaktewaterlichaam. De steiger of vlonder steekt, met inachtneming van de minimale doorvaarbreedte, maximaal 1,00 meter uit, gemeten uit de insteek;

    • e.

      de steiger, vlonder of visstoep is maximaal 4,00 meter breed en de afstand ten opzichte van andere steigers, vlonders of visstoepen langs dezelfde oever bedraagt minimaal 2,00 meter;

    • f.

      de steiger, vlonder of visstoep in een oppervlaktewaterlichaam dat als categorie A-oppervlaktewaterlichaam is aangeduid in de legger is ten behoeve van groot onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam tijdelijk op aanzegging of bij gelasting via een openbare bekendmaking door de eigenaar/gebruiker verwijderd.

  • 3. De steiger, vlonder of visstoep die niet meer gebruikt wordt of niet meer in goede staat van onderhoud verkeert, is verwijderd. Daarbij zijn het talud en de bodem van het oppervlaktewaterlichaam vloeiend aangesloten. De taludbegroeiing is eveneens hersteld.

Artikel 6.7 Beschoeiing en taludafwerking in oppervlaktewaterlichamen die niet als categorie A-oppervlaktewaterlichaam zijn aangeduid in de legger

  • 1. Geen vergunning op grond van deze Keur is vereist voor taludafwerking of beschoeiing in oppervlaktewaterlichamen die niet als categorie A-oppervlaktewaterlichaam zijn aangeduid in de legger, als is voldaan aan de volgende regels:

    • a.

      het profiel van het oppervlaktewaterlichaam is niet verkleind door de taludafwerking of beschoeiing;

    • b.

      de beschoeiing is loodrecht geplaatst, zodat verzakken van het talud niet plaatsvindt. Indien er andere beschoeiing aanwezig is, sluit de hoogte van de bovenkant van de beschoeiing aan op de aanwezige beschoeiing. De beschoeiing is op de doorgaande oeverlijn in het water geplaatst;

    • c.

      voor het bekleden van het talud is gebruik gemaakt van de volgende materialen:

    • d.

      gras (hetzij door inzaaien, hetzij door gebruik te maken van spitzoden) en/of anti-worteldoek. Voor taludbescherming bij de in- en uitstroomopeningen van duikers is tevens beton of openasfaltbeton toegestaan, zonder dat losse tegels, sierstenen en vergelijkbare materialen zijn gebruikt;

    • e.

      bij gebruik van anti-worteldoek is over de gehele lengte van het anti-worteldoek een beschoeiing aangebracht. Het anti-worteldoek is verankerd aan het talud.

  • 2. Een beschoeiing of taludafwerking die niet meer in goede staat van onderhoud verkeert, is verwijderd of vervangen. Daarbij is het talud van het oppervlaktewaterlichaam hersteld onder een taludhelling van 1: 1,5 of sluit het talud vloeiend aan op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. Het talud is ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden is eerst een laag teelaarde aangebracht.

Artikel 6.8 Afrasteringen op de onderhoudsstrook

Geen vergunning op grond van deze Keur is vereist voor afrasteringen op onderhoudsstroken die haaks op de insteek zijn geplaatst, indien deze afrasteringen ten behoeve van het onderhoud zonder hulpmiddelen tijdelijk kunnen worden weggenomen.

Artikel 6.9 Bestrijdingsmiddelen onderhoudsstroken

Geen vergunning op grond van deze Keur is vereist voor het gebruik van gewasbeschermings- of onkruidbestrijdingsmiddelen op onderhoudsstroken binnen een afstand van 0,50 meter uit de insteek van oppervlaktewaterlichamen als voldaan is aan de volgende regels:

  • a.

    het gebruik betreft het pleksgewijs, driftvrij bestrijden van brandnetels, distels, Ridderzuring en Jacobskruiskruid met chemische bestrijdingsmiddelen;

  • b.

    de chemische bestrijdingsmiddelen zijn toegepast met gebruikmaking van een strijkstok of een spuitkap.

Artikel 6.10 Werkzaamheden op waterkeringen ten behoeve van wegbeheer

  • 1. Geen vergunning is vereist voor het vervangen of verwijderen van wegmeubilair of het uitvoeren van lichte herstelwerkzaamheden aan het wegdek op waterkeringen door of vanwege de wegbeheerder.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor het plaatsen van tijdelijk wegmeubilair op waterkeringen door of vanwege de wegbeheerder. Hieronder wordt onder andere verstaan: wegafzettingen of tijdelijke bewegwijzering ten behoeve van wegwerkzaamheden of omleidingsroutes.

  • 3. Bij het verwijderen van wegmeubilair zijn eventuele ontstane gaten gedicht en is de taludafwerking van de waterkering hersteld.

Artikel 6.11 Niet-dijkkruisende nutsaansluitingen met kabels en leidingen op regionale keringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen

Geen vergunning op grond van deze Keur is vereist voor kabels en leidingen ten behoeve van niet-dijkkruisende nutsaansluitingen op en aan regionale keringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen als is voldaan aan de volgende regels:

  • a.

    de kabel of leiding is zonder beschermende voorziening in een gegraven sleuf gelegd, met een maximale afdekking boven de kabel of leiding van 1,00 meter, waarbij de sleuf niet breder en dieper uitgegraven wordt dan strikt noodzakelijk is;

  • b.

    de leiding heeft een maximale diameter van 110 mm uitwendige diameter en/of een maximale druk van 3 bar en is uit één stuk uitgevoerd in HDPE/FE80 en voldoet aan de NEN-3650 serie en 3651 serie;

  • c.

    vrijvervalleidingen zijn samengesteld uit buizen en hulpstukken van hoogwaardig PVC (klasse 34 of SN8), PE40 SDR13,6 of PE80 SDR13,6, waarbij de leidingkoppelingen dienen te zijn voorzien van rubberen afdichtringen, NEN 3650 en 3651;

  • d.

    indien de kabel of leiding niet meer gebruikt wordt, is deze direct verwijderd.

Huisaansluitingen zijn tot aan de hoofdkabel of hoofdleiding verwijderd.

Artikel 6.12 Bestrijdingsmiddelen waterkeringen

Geen vergunning op grond van deze Keur is vereist voor het gebruik van gewasbeschermings- of onkruidbestrijdingsmiddelen als voldaan is aan de volgende regels:

  • a.

    het gebruik vindt plaats op regionale en overige waterkeringen;

  • b.

    het betreft het pleksgewijs en driftvrij bestrijden van brandnetels, distels, Ridderzuring en Jacobskruiskruid, met onkruidbestrijdingsmiddelen;

  • c.

    de chemische onkruidbestrijdingsmiddelen zijn toegepast met gebruikmaking van een strijkstok of een spuitkap.

Hoofdstuk 7 Overgangs-en slotbepalingen

Artikel 7.1 Vergunningen

  • 1. Een vergunning of ontheffing verleend vóór inwerkingtreding van deze Keur voor een ingevolge deze Keur vergunningplichtig handelen, wordt geacht ingevolge deze Keur te zijn verleend.

  • 2. Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze Keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze Keur te zijn verleend.

Artikel 7.2 Keurkaart

  • 1. Voor waterstaatswerken, beschermingszones en profielen van vrije ruimte waarvoor krachtens artikel 5.1 van de Waterwet en de Verordening Water Noord-Brabant vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, worden de ligging en indien mogelijk vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken aangegeven op een kaart.

  • 2. De daarbij aangegeven grenzen bepalen de toepassing van de verbodsbepalingen bedoeld in deze Keur.

Artikel 7.3 Onderhoud aan waterstaatswerken

  • 1. Voor waterstaatswerken waarvoor bij of krachtens artikel 78, tweede lid, Waterschapswet, het vaststellen van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, is de onderhoudsplicht als volgt geregeld:

    • a.

      voor waterkeringen en ondersteunende kunstwerken met een waterkerende functie berust het gewoon onderhoud bij de eigenaren van de (gedeelten van) waterkeringen en het buitengewoon onderhoud bij het waterschap;

    • b.

      voor overige ondersteunende kunstwerken berust het onderhoud bij de eigenaren van de (gedeelten van) oppervlaktewaterlichamen, tenzij een vergunning anders bepaalt;

    • c.

      voor oppervlaktewaterlichamen berust het gewoon en buitengewoon onderhoudbij de aangrenzende eigenaren.

  • 2. De onderhoudsplichtigen van waterstaatswerken zijn, in het geval bedoeld in het eerste lid, verplicht tot instandhouding van het waterstaatswerk overeenkomstig hun functie.

Artikel 7.4 Inwerkingtreding

Indien het bij Koninklijke boodschap van 28 september 2006 ingediende voorstel van wet, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterwet, Kamernummer 30 818) nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, treedt deze Keur op hetzelfde tijdstip in werking. Op dat moment worden de tot dan toe geldende Keuren ingetrokken.

Artikel 7.5 Citeertitel

Deze Keur wordt aangehaald als: Keur waterschap Brabantse Delta.

Toelichting

Algemene toelichting op de Keur waterschap Brabantse Delta

In december 2009 treedt de Waterwet in werking. Deze wet vervangt de diverse wetten op het gebied van het waterbeheer en stelt daarvoor een integrale wet in de plaats, die toegesneden is op het waterbeheer in de 21ste eeuw.

De Waterwet introduceert onder meer een integrale watervergunning, die in de plaats komt van diverse oude watervergunningen en –ontheffingen. Ook worden bepaalde taken voor het operationeel grondwaterbeheer van de provincie gedecentraliseerd naar de waterschappen.

Gelet op de Waterwet moeten de Keuren van het waterschap (‘Keur waterkeringen en oppervlaktewateren waterschap Brabantse Delta’ van 2005 en de ‘Keur waterberging waterschap Brabantse Delta’ van 2007) worden aangepast.

Grondwater: nieuwe taak

In deze Keur is een aantal bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. Waterschappen worden met de inwerkingtreding van de Waterwet bevoegd onderdelen van deze taak uit te oefenen. Het gaat om de onttrekkingen van grondwater behalve:

  •  als de onttrokken hoeveelheid water ten behoeve van industriële toepassingen meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt;

  • onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of

  • onttrekkingen ten behoeve van een bodemenergiesysteem (koude-warmte-opslag).

De regulering van die onttrekkingen blijft een bevoegdheid van de provincie.

Niet langer een vergunning voor de eigen dienst

De in de Keur vermelde verboden zijn niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, gewoon- of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken die door het waterschap als beheerder worden verricht. De in de Keur gestelde bepalingen over het onttrekken van water aan en het brengen van water in oppervlaktewaterlichamen ter uitvoering van de Waterwet zien evenmin op normale beheersactiviteiten van de beheerder. Een beheerder voert water aan of af. Onder normale beheersactiviteiten worden hier verstaan die activiteiten of werkzaamheden die niet leiden tot leggeraanpassing, zoals onderhoudswerkzaamheden.

Keur en legger

De Keur stelt regels over waterstaatswerken, beschermingszones, profielen van vrije ruimte en grondwaterlichamen. Volgens de begripsbepalingen van zowel artikel 1.1 Waterwet als artikel 1.1 Keur gaat het om oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, waterkeringen, ondersteunende kunstwerken en bijbehorende onderhoudsstroken en om beschermingzones, profielen van vrije ruimte die als zodanig in de legger zijn aangegeven en grondwaterlichamen.

In artikel 5.1 van de Waterwet is bepaald dat het waterschap zorg draagt voor de vaststelling van deze legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. De Waterwet vermeldt de basisgegevens die van de legger deel uitmaken. De ligging van de waterstaatswerken en daaraan grenzende beschermingszones en de profielen van vrije ruimte worden aangegeven op overzichtskaarten.

In de Waterwet is bepaald dat bij provinciale verordening voor leggers nadere voorschriften kunnen worden gegeven. Dat is gebeurd in de Verordening Water Noord-Brabant. Tevens bepaalt de Waterwet in artikel 5.1 dat bij provinciale verordening vrijstelling verleend kan worden ten aanzien van het in de legger vermelden van vorm, afmeting, constructie en de ligging van waterstaatswerken. Op basis van Verordening Water Noord-Brabant zijn de minst belangrijke delen van de oppervlaktewaterlichamen (vb greppels en oppervlaktewaterlichamen langs wegen die dienen voor de afwatering van die weg) vrijgesteld van opname in de legger. De Verordening Water Noord-Brabant bepaalt verder dat van de vrij meanderende wateren enkel de ligging wordt aangegeven, door middel van een zone waarbinnen het oppervlaktewaterlichaam zich feitelijk kan bevinden.

De legger is van belang voor de reikwijdte van de verbods- en beheerbepalingen van de Keur. Op het moment van vaststelling van deze Keur is de legger nog niet geheel conform de Waterwet. Daarom is in artikel 1.1 van de Keur bepaald dat waterstaatswerken die nog niet op de legger staan, maar die wel op de in artikel 7.2 Keur bedoelde kaart zijn aangegeven toch ‘waterstaatswerken’ zijn in de zin van deze Keur.

Een en ander betekent concreet dat de keurregels van toepassing zijn op alle oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, waterkeringen, ondersteunende kunstwerken en bijbehorende onderhoudsstroken en beschermingszones die:

  • op de legger staan;

  • die met vrijstelling niet op de legger staan;

  • die nog op de legger moeten worden geplaatst, maar die vooralsnog op de keurkaart in de zin van overgangsbepaling 7.2 van de Keur staan.

De legger op grond van de Waterwet moet worden onderscheiden van de onderhoudslegger als bedoeld in artikel 78 van de Waterschapswet. Waterschap Brabantse Delta combineert beide leggers in één document.

Algemene regels

Er kunnen zich situaties voordoen waarin de effecten van werken of werkzaamheden in het watersysteem onder bepaalde condities zodanig gering zijn dat bij voorbaat vaststaat dat altijd vergunning zal worden verleend. In die situaties kan worden besloten in een algemene regel te beschrijven onder welke voorwaarden voor dergelijke werken en werkzaamheden geen vergunning meer wordt vereist.

Om toch inzicht in de uitvoering van werken en werkzaamheden en overzicht ten behoeve van het watersysteem te kunnen hebben moet degene die van plan is een werk zoals genoemd in de algemene regels, aan te leggen c.q. uit te voeren, dit voordat met de uitvoering wordt begonnen te melden bij het waterschap.

De algemene regels zijn met name bedoeld om het voor de initiatiefnemer (burger of gemeente) eenvoudiger te maken. Als aan de voorwaarden zoals gesteld in de algemene regels wordt voldaan mag de initiatiefnemer direct aan de slag. Wel moet worden voorkomen dat door het onzorgvuldig toepassen van de algemene regels er onverhoopt schade aan het watersysteem ontstaat. Dit betekent dat de algemene regels zo eenvoudig, concreet en helder als mogelijk zijn geformuleerd. Wil de initiatiefnemer een werk aanleggen dat niet voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in de algemene regels, dan moet vergunning via de normale procedure worden aangevraagd.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

De Keur bevat diverse begrippen uit de Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling en de Verordening Water Noord-Brabant. Voor uitleg van laatstgenoemde begripsbepalingen wordt verwezen naar die regelingen.

Toelichting bij enkele begripsbepalingen:

  • beschermingszone: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat die zone in de legger is vermeld en dat het betreffende waterstaatswerk wordt beschermd door voorschriften krachtens deze Keur. In deze omschrijving wordt de relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm, afmeting en constructie van dat waterstaatswerk en de Keur met haar instrumentarium om die waterstaatswerken daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden;

  • grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen, met de toevoeging dat het in deze Keur om een onderdeel van het grondwater gaat. Het gaat om dat grondwater, voor zover het waterschap door de Waterwet belast is met het beheer van dat onderdeel van het grondwater;

  • legger: voor een toelichting op dit begrip wordt verwezen naar de algemene toelichting;

  • noodvoorzieningen: inrichtingen die uitsluitend worden gebruikt in buitengewone omstandigheden, bijvoorbeeld ten behoeve van bluswater;

  • oppervlaktewaterlichamen: deze kunnen naar gelang hun belang voor de waterhuishouding worden onverdeeld. Hierbij zijn de categorie A-oppervlaktewaterlichamen de belangrijkste, gevolgd door categorie-B. Categorie C-oppervlaktewaterlichamen zijn de minst belangrijke oppervlaktewaterlichamen voor de waterhuishouding. De categorie-indeling vindt plaats op basis van waterschapsbeleid, opgenomen in de beleidsregel Waterlopen op orde;

  • overige waterkering: hieronder wordt ook een kade begrepen;

  • pompcapaciteit: het maximum aantal m3 water dat per uur kan worden verplaatst;

  • profiel van vrije ruimte: het profiel is noodzakelijk om in de toekomst nodige gronden te vrijwaren van onomkeerbare ingrepen, omdat waterkeringen op termijn verzwaard moeten kunnen worden. Van de Keur gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatwerk wordt beschermd. In dit verband is het belangrijk waar nodig een profiel van vrije ruimte op te nemen;

  • regionale waterkering: regionale waterkering als bedoeld in de Verordening Water Noord-Brabant;

  • waterkering: deze begripsomschrijving komt in de Waterwet niet voor. De omschrijving is nodig om aan te geven wanneer het waterschap een object als waterkering aanduidt. Het waterschap beheert niet alleen de primaire, maar ook de regionale en overige waterkeringen. Het begrip dekt alle soorten waterkering. De waterkeringstaak van het waterschap richt zich vooral op de bescherming van het gebied tegen het water van Bergsche Maas, Amer, Hollandsch Diep, Volkerak/Zoommeer en de daarmee in open verbinding staande oppervlaktewateren. Ter uitvoering van deze taak worden waterkeringen (primaire, regionale en overige) beheerd en onderhouden;

Bij waterkeringen zijn twee zones te onderscheiden:

1. de feitelijke waterkering (inclusief een aansluitende zone die van belang is voor de instandhouding van de waterkering). Hierbinnen zijn alle werkzaamheden verboden die de stabiliteit van de waterkering nadelig kunnen beïnvloeden.

2. een beschermingszone. Binnen deze zones zijn enkele ingrijpende handelingen verboden die invloed kunnen hebben op de veiligheid en stabiliteit tot binnen de waterkering en daarom verboden zijn. Zie verder het begrip ‘beschermingzone’;

  • watersysteem: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met de opmerking dat de zinsnede ‘en grondwaterlichamen’ aan het einde van de zin is gezet, omdat die geen waterkeringen en ondersteunende kunstwerken behoeven;

  • waterstaatswerk: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met toegevoegd de onderhoudsstroken en voorts dat het werk als zodanig in de (Waterwet)legger is aangegeven, tenzij dat van de leggerplicht is vrijgesteld of op een overzichtskaart als bedoeld in artikel 7.2 van deze Keur staat aangegeven. De relatie met de legger komt hier tot uitdrukking;

  • watervergunning: het gaat om de vergunning die de Waterwet introduceert voor bepaalde handelingen in het watersysteem en die (mede) op basis van de Keur benodigd is;

  • werk: het begrip werk komt niet voor in de Waterwet. Het is nodig omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan, zijn toegekend. De regionale waterbeheerder kan daartoe zijn keurinstrumentarium inzetten om dergelijke ingrepen van derden te voorkómen door de handeling te verbieden, dan wel de realisatie van voorschriften te voorzien via een watervergunning. Als het werk voldoet aan de algemene regels van de Keur kan met het doen van een melding aan het waterschap volstaan worden.

Artikel 1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Ingevolge het bepaalde in dit artikel zijn de gebruikers verplicht de ingevolge de Keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht. Eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot, en gebruikers van de grond zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de Keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.

Artikel 1.3 Meldingsplicht

Het is mogelijk dat de Waterregeling hierover bepalingen zal gaan bevatten.

Hoofdstuk 2 Ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen

Het is mogelijk dat de Keur in de toekomst bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit kunnen worden opgenomen. Dit voor zover andere wetgeving daarin niet voorziet. Momenteel is nog onzeker welke wetgeving op dit punt zal gaan verschijnen, zodat dit hoofdstuk gereserveerd blijft.

Hoofdstuk 3 Beheer van waterstaatswerken

Artikel 3.1 Afrasteringen

Onder afrasteringen worden verstaan lage afzettingen van paaltjes met draad, prikkeldraad of gaas met als doel het keren van vee, zoals ook uit het artikel blijkt. Het gaat niet om zwaardere afzettingen zoals hekwerken. Afrasteringen moeten worden geplaatst om te voorkomen dat vee waterstaatswerken beschadigt. Voor waterkeringen is dat nodig op kruinen en taluds waar een goede grasmat noodzakelijk is voor het goed functioneren van de waterkering. Datzelfde geldt voor taluds van oppervlaktewaterlichamen. In oppervlaktewaterlichamen geldt ook dat vee dat water gaat drinken het talud zal vertrappen. De voorgeschreven hoogte en plek van afrasteringen langs oppervlaktewaterlichamen zijn zo bepaald om machinaal onderhoud goed te kunnen uitvoeren.

Artikel 3.2 Coupures en sluizen en andere (afsluitbare) ondersteunende kunstwerken

  • Lid 1:

    De eigenaren van in waterstaatswerken voorkomende coupures, sluizen en andere (afsluitbare) ondersteunende kunstwerken, zijn verplicht deze op verzoek van het bestuur te sluiten. Het doel kan bijvoorbeeld het voorkomen van overstroming zijn van achter de waterkering gelegen gronden of het voorkomen van afvoer van water bij droogte. Een coupure is een afsluitbare doorgang in een waterkering. Coupures komen bijvoorbeeld voor op plaatsen waar een weg een waterkering kruist. Een sluis is een afsluitbaar kunstwerk tussen oppervlaktewaterlichamen. Een sluis kan een onderdeel zijn van een waterkering. Door de sluis te sluiten kan het water worden tegengehouden. Een andere reden om een sluis te sluiten kan het voorkomen zijn van verspreiding van bijvoorbeeld een olieverontreiniging. Met andere (afsluitbare) ondersteunende kunstwerken worden onder andere duikers (buis in een oppervlaktewaterlichaam die water doorlaat) bedoeld.

  • Lid 2:

    Een stuw is een kunstwerk waarmee het waterpeil wordt verhoogd of verlaagd. Meestal zijn de stuwen in beheer bij het waterschap. In het geval dat het beheer/de bediening van een stuw bij een particulier berust en hij bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt, is het noodzakelijk dat het waterschap dat kan reguleren.

Artikel 3.3 Onderhoudsplichtigen

Onderhoudsplichtigen worden volgens artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet aangewezen in de legger. De Keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld.

Artikel 3.4 Gewoon onderhoud

Waterkeringen hebben een waterkerende functie. Het gewoon onderhoud is erop gericht dat de waterkering die functie behoudt. In dit kader is in dit artikel bepaald wat de onderhoudsplichtigen van de waterkeringen voor het gewoon onderhoud in ieder geval moeten doen. De opsomming is niet uitputtend. Ten aanzien van de grasmat betekent dit dat deze uit diverse soorten grassen en kruiden bestaat, een goede en diepe doorworteling en geen kale plekken heeft. Kale plekken kunnen bijvoorbeeld ontstaan door aanwezige materialen op de grasmat, overbegrazing of woekerende kruiden. Daarom geldt de verplichting tot het bestrijden van in dit artikel genoemde planten en kruiden.

Artikel 3.5 Buitengewoon onderhoud

In dit artikel is bepaald wat onderhoudsplichtigen verplicht zijn bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen. Als buitengewoon onderhoud wordt in de Keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie. Het buitengewoon onderhoud wordt meestal gedaan door het waterschap.

Artikel 3.6 Ondersteunende kunstwerken en werken

Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of boven waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben.

Artikel 3.7 Gewoon onderhoud

Oppervlaktewaterlichamen hebben diverse functies in de waterhouding, waaronder waterkwantiteit, waterkwaliteit en scheepvaart. Het gewoon onderhoud is erop gericht dat oppervlaktewaterlichamen deze functies behouden. In dit kader is in dit artikel bepaald wat de onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen voor het gewoon onderhoud in ieder geval moeten doen. Het maaien en verwijderen van begroeiing kan daarvoor vaker nodig zijn dan eens per jaar. De oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd. Daarnaast geldt op basis van dit artikel dat maaisel tijdig (2 dagen) uit het water gehaald wordt en ook binnen afzienbare tijd (4 weken) maaisel dat op de kanten achtergebleven is wordt opgeruimd. Dit is om te voorkomen dat maaisel in het water achterblijft of later in het water terecht komt bijvoorbeeld verstopping van duikers tot gevolg heeft. Daarnaast dient te worden voorkomen dat het talud aangetast wordt door het lang laten liggen van maaisel.

Artikel 3.8 Buitengewoon onderhoud

In dit artikel is bepaald waartoe onderhoudsplichtigen verplicht zijn bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen. Buitengewoon onderhoud is het in stand houden van de oppervlaktewaterlichamen overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie. Het buitengewoon onderhoud aan categorie Aoppervlaktewaterlichamen wordt meestal gedaan door het waterschap.

Artikel 3.9 onderhoud aan ondersteunende kunstwerken en werken

De meest voorkomende kunstwerken in oppervlaktewaterlichamen zijn:

  • beschoeiingen (constructie in oppervlaktewaterlichaam om grond van het talud te keren) en

  • duikers (buis in een oppervlaktewaterlichaam die water doorlaat).

Het doel van het ‘schoonhouden van het doorstroomprofiel’ is het zorgen voor een onbelemmerde waterdoorvoer door kunstwerken. Bij een duiker houdt het schoonhouden in dat de duiker vrij is van bijvoorbeeld bladeren en modder.

Hoofdstuk 4 Handelingen in het watersysteem

Algemeen

Het is van belang dat de functies van waterstaatswerken, beschermingszones, profielen van vrije ruimte en grondwaterlichamen gewaarborgd blijven. Voorkomen moet worden dat er werken en werkzaamheden plaatsvinden aan bijvoorbeeld een waterkering, waardoor de functie daarvan (het keren van water) in het gedrang komt. In dit hoofdstuk worden de werken en werkzaamheden gereguleerd. Omdat bijvoorbeeld een waterkering een andere functie heeft dan een bergingsgebied gelden er voor waterkeringen andere regels dan voor bergingsgebieden. Van het begrip ‘werken’ is in artikel 1.1 van deze Keur een definitie gegeven. Bij het begrip ‘werkzaamheden’ moet een verband worden gelegd met het verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen onder andere aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping-, herstel-, onderhoud-, plant-, reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw- en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden zijn zowel handelingen die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken, onderhoudsstroken, beschermingszones etc, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat daarvan. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld het dempen van een sloot.

Artikel 4.1 Watervergunning oppervlaktewaterlichamen en onderhoudsstroken

In dit artikel worden oppervlaktewaterlichamen en onderhoudsstroken beschermd.

Artikel 4.1.1 Watervergunning oppervlaktewaterlichamen

In dit artikel worden specifiek oppervlaktewaterlichamen beschermd.

Artikel 4.1.2 Watervergunning onderhoudsstroken

In dit artikel worden specifiek onderhoudstroken beschermd. Categorie A-oppervlaktewaterlichamen hebben de belangrijkste functie voor de water aan- en afvoer. Om deze functie veilig te stellen moet adequaat onderhoud aan deze oppervlaktewaterlichamen gegarandeerd zijn. Daarom ligt vaak aan weerszijden van categorie Aoppervlaktewaterlichamen een onderhoudsstrook. Het machinaal onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam vindt plaats via de onderhoudsstrook. Om te garanderen dat het onderhoud adequaat kan plaatsvinden via de onderhoudsstrook zijn bepaalde werken en werkzaamheden op die strook verboden. De breedte en ligging van een onderhoudstrook zijn vastgelegd in de legger.

Ten aanzien van het bepaalde onder e) geldt dat het volgende; op de onderhoudsstroken gemeten vanaf 4,00 meter uit de insteek zijn de verboden die gelden op onderhoudsstroken tot 4,00 meter uit de insteek niet van toepassing. In de praktijk blijkt dat voor een efficiënt onderhoud het gebruik van de onderhoudsstrook gemeten 4,00 meter vanaf de insteek noodzakelijk is. Echter bepaalde activiteiten buiten deze strook van 4,00 meter vanaf de insteek kunnen het gebruik ervan ten behoeve van onderhoudswerkzaamheden nog steeds belemmeren. De verboden genoemd onder sub e) zijn erop gericht het gebruik ten behoeve van het efficiënt onderhoud te waarborgen. Het waterschap hanteert sinds lange tijd dit systeem van onderhoudsstroken. Deze Keur heeft niet de intentie dit systeem te wijzigen. In de legger kan in bepaalde gevallen bepaald worden dat een kleinere onderhoudsstrook dan 4,00 meter voldoende is voor het waarborgen van het onderhoud. In dat geval geldt nog steeds dat het gestelde onder e) alleen geldt vanaf 4,00 meter uit de insteek en dus dat deze regel in die situatie geen praktische betekenis heeft.

Artikel 4.2 Watervergunning bergingsgebieden

De handelingen en werkzaamheden die in dit artikel verboden zijn kunnen waterberging ter plaatse belemmeren en de bergingscapaciteit van het bergingsgebied als geheel aantasten. Verder is het mogelijk dat het aanbrengen van bepaalde bouwwerken zich niet verdraagt met de aard van een bergingsgebied. Bouwwerken, die grote schade oplopen door het inunderen van het bergingsgebied of die mogelijk tot grote verontreiniging leiden van het ingestroomde water moeten zoveel mogelijk worden geweerd uit een bergingsgebied. Behalve de verboden genoemd in dit artikel kent de Keur geen verboden voor bijvoorbeeld agrarische activiteiten binnen de bergingsgebieden. Agrarische activiteiten (bijvoorbeeld het verbouwen van gewassen en het aanbrengen van beplanting) zijn in de bergingsgebieden toegestaan, mits het ter plaatse geldende bestemmingsplan deze activiteiten niet verbiedt.

Artikel 4.3 Watervergunning waterkeringen

In dit artikel worden waterkeringen beschermd. Tav lid h: onder seismisch onderzoek wordt verstaan: de registratie en interpretatie van de weerkaatsing van kunstmatig opgewekte trillingen door de scheidingsvlakken van de bodemlagen in de ondergrond.

Artikel 4.3.1 Watervergunning kruinen en taluds van primaire waterkeringen en Artikel 4.3.2 Watervergunning kruinen en taluds van regionale en overige keringen

De verboden die in deze artikelen zijn opgenomen zijn bedoeld voor de instandhouding van de grasmat. De grasmat is van essentieel belang voor het waterkerend vermogen van de waterkering. Het begrip ‘bemesten’ moet ruim worden uitgelegd. Onder bemesten wordt bijvoorbeeld ook verstaan het verspreiden van specie en slootmaaisel over de waterkering en het laten liggen van gemaaid gras.

De verboden van deze artikelen lijken niet in overeenstemming met de onderhoudsverplichtingen die aan de eigenaren van waterkeringen zijn opgelegd. Het onderhoud is er op gericht het waterkerend vermogen in stand te houden. Dit vereist een bepaalde manier van maaien, beweiden, bemesten enzovoorts. Door middel van vergunningverlening en bij algemene regel kan het waterschap voorschriften opnemen voor de manier waarop mag worden gemaaid, beweid, bemest enzovoorts. De voorschriften worden afgestemd op de situatie ter plaatse. Het opnemen in de Keur van voorschriften met betrekking tot het maaien, beweiden, bemesten, enzovoorts van waterkeringen is niet wenselijk. De Keur omvat regels van algemene aard en is niet geschikt om in te spelen op specifieke situaties. Uitgangspunt is dan ook dat vergunning wordt verleend van deze verboden indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van de onderhoudsverplichtingen.

Artikel 4.3.3 Watervergunning compartimenteringskeringen

Dit artikel bevat de verbodsbepalingen die gelden voor een regionale waterkeringen die zijn aangewezen als compartimenteringskering.

Artikel 4.4 Watervergunning beschermingszones

Dit artikel bevat de verbodsbepalingen die gelden voor beschermingszones.

Artikel 4.5 Watervergunning profielen van vrije ruimte

Dit artikel bevat de verbodsbepalingen die gelden in de profielen van vrije ruimte. Zie verder de toelichting bij het begrip ‘profiel van vrije ruimte’ in de begripsbepalingen.

Artikel 4.6 Watervergunning ondersteunende kunstwerken

Dit artikel bevat de verbodsbepalingen die gelden voor ondersteunende kunstwerken. Onder ondersteunende kunstwerken worden allerhande constructies verstaan die onderdeel van een waterstaatswerk zijn. Voorbeelden van ondersteunende kunstwerken zijn: duikers, stuwen, sluizen, vistrappen en coupures.

Artikel 4.7 Watervergunning scheepvaart

Keur en scheepvaart

Bevoegdheidsverdeling

Het waterschap is bevoegd regels te stellen in het belang van het waterbeheer; dat doet het waterschap in de Keur.

Daarnaast kan het waterschap op grond van de Scheepvaartverkeerswet regels stellen voor wateren die tevens scheepvaartwegen zijn in de zin van de Scheepvaartverkeerswet. Die regels zien niet op het waterbeheer maar bijvoorbeeld op de instandhouding van de vaarweg als verkeersroute, de bescherming van de waterhuishouding, de oevers en waterkeringen en op de bescherming van in of boven de vaarweg aanwezig werken tegen schade door scheepvaart. De bevoegdheden van het waterschap ingevolge de Scheepvaartverkeerswet en de bevoegdheid als waterbeheerder kunnen elkaar op dit punt overlappen. Bij strijdigheid prevaleert de Scheepvaartverkeerswet.

Scheepvaart

Een aantal oppervlaktewaterlichamen heeft naast een functie voor de water aan- en afvoer ook een scheepvaartfunctie. Met betrekking tot scheepvaart moet onderscheiden worden: het vaarwegbeheer en het nautisch beheer.

Vaarwegbeheer

Onder vaarwegbeheer wordt verstaan: de aanleg en het in stand houden van de infrastructurele voorzieningen die nodig zijn voor gebruik van het water door de scheepvaart. Het waterschap is vaarwegbeheerder van de Mark en Dintel, Roosendaalsche en Steenbergsche Vliet, Mark- Vlietkanaal, Roode Vaart Noord en Zuid en de Steenbergsche en Heense Haven. In de Verordening Water Noord-Brabant heeft de provincie het waterschap belast met het vaarwegbeheer over deze vaarwegen. Het vaarwegbeheer en het kwantiteitsbeheer liggen beide bij het waterschap. Het waterschap heeft in de Keur regels gesteld voor het vaarwegbeheer. Voor de overige oppervlaktewaterlichamen is niet uitdrukkelijk vastgelegd wie vaarwegbeheerder is. Vooralsnog geldt dat de zorg voor de vaarweg of havenfunctie blijft berusten bij het overheidslichaam dat die taak reeds onder zich had. Zo blijven bepaalde havens of vaarwegen in vaarwegbeheer bij gemeenten.

Nautisch beheer

Nautisch beheer is het reguleren van het scheepvaartverkeer op basis van de Scheepvaartverkeerswet. De Scheepvaarverkeerswet en het daarop gebaseerde Binnenvaartpolitiereglement regelen het verkeer op vaarwegen. De nautisch beheerder is bevoegd regels te stellen. Over het algemeen heeft het waterschap het nautisch beheer over de oppervlaktewaterlichamen in zijn beheersgebied. Concreet is het waterschap nautisch beheerder:

  • van de grote vaarwegen (Mark en Dintel, Roosendaalsche en Steenbergsche Vliet, Mark-Vlietkanaal, Roode Vaart Noord en Zuid en de Steenbergsche en Heense Haven);

  • voor de overige wateren.

Uitzonderingen:

  • daar waar het waterschap oppervlaktewaterlichamen niet in beheer heeft, bijvoorbeeld rijkswateren, heeft het niet het nautisch beheer;

  • in enkele gebieden waar het waterschap wel het beheer heeft van de oppervlaktewaterlichamen, is het niet nautisch beheerder: b.v. de haven in Oudenbosch, de Leurse Haven, de haven in Dinteloord en de havens en de singels in Breda. Het nautisch beheer ligt daar bij de gemeenten.

Tav lid a.

Onder een (vaar)evenement wordt verstaan iedere vorm van georganiseerde groepsactiviteit waarbij gebruik gemaakt wordt van één of meerdere vaartuigen, vlotten of drijvende voorwerpen, zowel eenmalig als wederkerend van aard. Varen met bijvoorbeeld een roeiboot of een kano wordt door dit artikel niet verboden. In die gevallen waar het wenselijk is varen geheel te verbieden, kan dat verboden worden door het nemen van een verkeersbesluit op grond van de Scheepvaartverkeerswet.

Tav lid b.

Intensief gebruik van oppervlaktewaterlichamen door o.a. vaartuigen, waterskies en jetski’s kan schade aan de oppervlaktewaterlichamen toebrengen. Het gaat dan onder andere om het beschadigen van taluds en bodem van oppervlaktewaterlichamen. Het omwoelen van de waterbodem door de schroef van het vaartuig kan de waterkwaliteit negatief beïnvloed worden.

Tav lid j.

Het verbod om benedenstrooms van de sluizen te Dintelsas ankers uit te zetten en kabels of kettingen te slepen komt voort uit de aanwezigheid van een onderwaterbestorting (stortebed) ter bescherming van de bodem tegen uitschuring door de spuistroom van de sluizen.

Tav lid k.

Onder de door het bestuur ingerichte plaatsen kunnen vallen: havens, laad- en losplaatsen, wachtplaatsen bij bruggen en sluizen. Met bebording kan het gebruik van deze plaatsen worden gereguleerd.

Artikel 4.8 Watervergunning af- en aanvoeren, brengen en/of onttrekken

De begrippen ‘afvoeren’, ‘aanvoeren’, ‘brengen’ en ‘onttrekken’ worden in relatie tot oppervlaktewaterlichamen als volgt gedefinieerd:

  • afvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit oppervlaktewaterlichaam naar een ander oppervlaktewaterlichaam;

  • aanvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg naar een oppervlaktewaterlichaam halen of laten stromen van water uit een ander oppervlaktewaterlichaam;

  • brengen: het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewaterlichaam wordt gehaald;

  • onttrekken: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewaterlichaam, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht. Voor het hele beheersgebied geldt in het algemeen dat het brengen van water, het onttrekken van water, het aan- en afvoeren van water met een debiet van 100 m3 per uur of meer vergunningplichtig is gesteld, omdat het ongecontroleerd brengen van water in of het onttrekken  van water uit oppervlaktewaterlichamen met een dergelijk debiet (alleen of cumulatief), negatieve gevolgen voor het watersysteem kunnen hebben. Daarnaast geldt dat in peilbeheerste gebieden het ongecontroleerd brengen van water in en het onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen het in stand houden van het peilbesluit in de weg staat.

Artikel 4.9 Watervergunning versnelde afvoer door verhard oppervlakken

De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Dit komt doordat neerslag via het verharde oppervlak sneller wordt afgevoerd naar het oppervlaktewaterlichaam dan wanneer het oppervlak onverhard was gebleven. Er ontstaat dan een afvoergolf die de aan- en afvoer van water belemmert. Dit effect wordt versterkt, wanneer er meerdere van deze ingrepen plaatsvinden die leiden tot een toename van het verhard oppervlak dat afwatert op een oppervlaktewaterlichaam (cumulatief effect). Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplichtig gesteld. Op basis van de Keur is een vergunning noodzakelijk voor het brengen van water in oppervlaktewaterlichamen van hemelwater dat afkomstig is van verhard oppervlak van 2000m2 of meer. In de vergunning kan worden opgenomen dat een bufferende voorziening (retentie) vereist is.

Artikel 4.10 Watervergunning voor handelingen in beschermde gebieden

Voor hydrologische gevoelige delen van het beheersgebied geldt een apart vergunningenregime, met het oog op verdrogingsbestrijding. Deze delen zijn op de bij Keur behorende ‘keurkaart Beschermde Gebieden’ aangewezen als beschermde gebieden. Het gaat daarbij niet alleen om de cumulatieve effecten van het brengen van water in, het onttrekken van water aan het watersysteem in de beschermde gebieden, maar ook voor de negatieve invloed die deze handelingen hebben op de grondwaterstand in de beschermde gebieden. Binnen de beschermde gebieden geldt dat voor iedere keer dat water in oppervlaktewaterlichamen wordt gebracht, water aan oppervlaktewaterlichamen wordt onttrokken, water wordt aan- of afgevoerd een vergunning noodzakelijk is. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan onderbemalingen, drainages die water brengen op oppervlaktewaterlichamen, beregeningsinstallaties, enzovoorts. Enkel weidepompjes voor de drenking van vee zijn uitgezonderd, omdat de invloed daarvan nihil is. Het gaat dan enerzijds om kleine mechanische pompjes die water onttrekken aan het oppervlaktewaterlichaam die door het dier zelf worden bediend of aangedreven. Anderzijds gaat het dan om drinkbakken met een kleinschalige pomp die een drinkbak gevuld houdt met water, vaak aangedreven door middel van zonne-energie. Het gaat niet om andersoortige pompen of voorzieningen.

Artikel 4.11 Meldplicht af- en aanvoeren, brengen en/of onttrekken

Voor gevallen waarin relatief weinig water in oppervlaktewaterlichamen wordt gebracht, of wordt onttrokken en in gevallen van geringe aan- en afvoer van water is het noodzakelijk toezicht op die activiteiten te houden om te voorkomen dat door deze kleine werkzaamheden schade ontstaat aan waterstaatswerken. Ten behoeve van dat toezicht is bepaald dat het in het oppervlaktewaterlichaam brengen van water, het onttrekken van water daaraan, de aan- en afvoer van water met debieten van 50 m3 per uur tot 100 m3 per uur ten minste 5 dagen tevoren gemeld moeten worden bij het waterschap.

Artikel 4.13 Algemene regels

Zie algemene toelichting.

Artikel 4.15 Watervergunning onttrekken van grondwater of infiltreren in de bodem

Dit artikel bepaalt dat het onttrekken of infiltreren van grondwater verboden is zonder vergunning van het bestuur, behalve in die gevallen als bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet. Dit houdt in dat gedeputeerde staten het bevoegd gezag is in de gevallen dat water wordt onttrokken aan een grondwaterlichaam of wordt geïnfiltreerd:

  • ten behoeve van industriële toepassingen (indien de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000m3 per jaar bedraagt)

  • ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening of bodemenergiesystemen (koudewarmte-opslag).

Voor onttrekkingen met een capaciteit tot maximaal 10m3 per uur is tot 30 meter diepte voldoende water beschikbaar. Daarom zijn deze onttrekkingen, uitsluitend voor zover deze buiten de volledig beschermde gebieden plaatsvinden, niet vergunningplichtig. Onttrekkingen voor noodvoorzieningen, voor zover ondieper dan 30 meter, vallen zowel in als buiten de volledig beschermde gebieden niet onder de vergunningplicht.

Artikel 4.16 Melden, meten en registreren grondwateronttrekkingen

  • Eerste lid

    De verplichting tot het doen van opgave van de jaarlijks onttrokken hoeveelheden grondwater en geïnfiltreerd water is opgenomen in artikel 6.11, vierde lid, van het Waterbesluit. Deze verplichting dient verschillende doeleinden. In de eerste plaats wordt door opgave inzicht verschaft in de mate waarin grondwater wordt onttrokken en water in de bodem wordt geïnfiltreerd. Een tweede oogmerk is de controle op naleving van de vergunning. Ten behoeve van het opgeven van jaarlijks onttrokken hoeveelheden grondwater en geïnfiltreerd water kan het bestuur een schriftelijk, dan wel digitaal, formulier vaststellen. De in het eerste lid bedoelde nadere voorschriften gelden niet direct voor de grondwateronttrekkingen en infiltraties die onder het bevoegd gezag van de provincie vallen en zullen daarom in overleg met gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant vastgesteld worden.

  • Tweede lid

    Onttrekkingen kleiner dan of gelijk aan 10 m3 per uur tot een diepte van 30 meter zijn vrijgesteld van de registratieplicht. Voor deze zeer kleine ondiepe onttrekkingen is de registratie een zeer zwaar instrument. De te installeren watermeter kan hierbij de kosten van de gehele installatie in sterke mate gaan overtreffen. Om onnodige bestuurlijke lasten en de administratieve lastendruk voor burgers en bedrijven te voorkomen, zijn deze systemen vrijgesteld van de verplichting tot melden, meten en registreren. Hierbij is de vrijstelling gekoppeld aan de pompcapaciteit van de inrichting. Het voordeel van het gebruik van “pompcapaciteit” is dat deze grootheid reeds voor de aanvang van de onttrekking kan worden vastgesteld. In het geval van niet-meldingsplichtige en derhalve ook niet meet-plichtige inrichtingen, geeft de pompcapaciteit de enige aanwijzing voor de omvang van de onttrekking. Deze vrijstelling betreft een voortzetting van de huidige praktijk waarbij de genoemde grondwateronttrekkingen ook door de provincie zijn vrijgesteld van de registratieplicht.

Artikel 4.17 Meldplicht onttrekken grondwater

De hier genoemde onttrekkingen hebben geen of weinig invloed op de grondwaterstand en kunnen worden afgedaan met een melding. Op deze manier verkrijgt het bestuur inzicht in het aantal onttrekkingen en kan gecontroleerd worden of terecht volstaan is met een melding.

Artikel 4.18 Algemene regels meldplicht onttrekken grondwater

In het tweede lid van dit artikel wordt de term ‘strikt noodzakelijk’ gebruikt. Daarmee wordt bedoeld niet meer dan noodzakelijk voor het droog houden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken. En niet langer dan de duur van de proef of grondsanering.

Artikel 4.19 Algemene voorschriften grondwateronttrekkingen en infiltraties

Dit artikel bevat nadere voorschriften voor een ieder die grondwater onttrekt of infiltreert en onder de bevoegdheid van het waterschap valt. Deze voorschriften zijn ook van toepassing op grondwateronttrekkingen en infiltraties die niet onder de vergunning- of meldplicht vallen. Met deze algemene voorschriften worden nadere eisen gesteld aan het melden, meten en registreren van grondwateronttrekkingen en infiltraties alsmede het aanbrengen, beheren en buiten gebruik stellen van putten, voor zover zij verband houden met grondwateronttrekkingen, met als belangrijkste doel het voorkomen van verontreinigingen van bodem en grondwater.

Artikel 4.21 Beëindiging

Veel onttrekkingen zijn tijdelijk, zoals saneringen of bronbemaling. In een vergunning kan ook altijd, indien gewenst, een termijn van beëindiging van een onttrekking of infiltratie worden opgenomen.

Door de beëindiging te laten melden, krijgt het bestuur de kans om rekening te houden met de veranderende situatie, omdat mogelijk aanpassingen in het waterbeheer nodig zijn om de effecten van de beëindiging op te vangen. De in dit artikel genoemde term ‘tijdig’ is ter beoordeling van de houder van de inrichting en/of het werk tot onttrekking of infiltratie. Bij grote onttrekkingen of infiltraties zijn de gevolgen van de beëindiging groter en heeft het waterschap langer nodig om hiermee rekening te houden. Het is daarom niet mogelijk een algemene termijn te stellen.

Artikel 4.22 Algeheel verbod bij bijzondere omstandigheden

In dit artikel worden regels gesteld als zich bijzondere omstandigheden voordoen.

Onder de bedoelde bijzondere omstandigheden vallen in ieder geval:

  • a.

    hoge of lage waterstanden;

  • b.

    gevaar voor overstroming;

  • c.

    doorbraak van waterkeringen;

  • d.

    aanwezigheid van ijs;

  • e.

    verslechtering van de waterkwaliteit;

  • f.

    werkzaamheden aan de vaarwegen, havens of de zich hierin bevindende kunstwerken.

Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.28 tot en met 5.31) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken en beschermingszones. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

In dit artikel wordt bewust niet gesproken over calamiteiten maar over bijzondere situaties. Met calamiteiten worden immers ernstige omstandigheden bedoeld waarvoor dus al bijzondere regelgeving geldt. Er kunnen zich echter ook bijzonder omstandigheden voordoen, die (nog)geen echte calamiteit zijn, maar toch een buitengewoon optreden van de waterbeheerder vragen.

Artikel 4.23 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

De memorie van Toelichting van de Waterwet, pagina 119, vermeldt ten aanzien van deze vrijstelling het volgende:

‘Evenals het geval is in de huidige Wet beheer rijkswaterstaatswerken en in de Keuren van waterschappen, zullen handelingen die dienen voor het onderhoud van waterstaatswerkenniet vergunningplichtig worden gesteld. Hetzelfde geldt voor het herstel van waterstaatswerken. Het maken van werken en verrichten van werkzaamheden ter uitvoering van het onderhoud aan, of herstel van waterstaatswerken is toegestaan, of dit nu door de waterbeheerder zelf of op last (door een onderhoudsplichtige) wordt uitgevoerd.’

Hierbij moet onder andere gedacht worden aan het beweiden of maaien van de grasmat van een primaire waterkering, het leggen van duikers om ten behoeve van het uitvoeren van onderhoud een oppervlaktewaterlichaam te kunnen oversteken, het vervangen van stuwen of het planten of rooien van beplanting op waterkeringen.

Het aanleggen of wijzigen van een waterstaatswerk valt niet onder de werking van dit artikel.

Daarvoor moet immers een projectplan worden opgesteld (Artikel 5.4 van de Waterwet).

Artikel 4.24 Zorgplicht

Dit artikel betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten als het gaat om de maatregelen die het waterschap heeft getroffen in watersystemen met het oog op het bereiken van de waterhuishoudkundige doelstellingen die aan die onderdelen van watersystemen zijn verbonden.

De formulering is geënt op de artikelen 6.8 en 6.9 zoals de Invoeringswet Waterwet deze aanreikt.

Het artikel zoals dat nu in deze Keur is opgenomen, voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor die schade daadwerkelijk verantwoordelijk worden gehouden. In dit geval toegespitst op de schade aan werken die het waterschap in het kader van zijn beheertaak heeft uitgevoerd.

Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen gedaan om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, niet weer teniet worden gedaan. Het waterschap moet er immers alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de – straks geldende - wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten. Op basis van deze wet kan de rijksoverheid naleving van Europese regelgeving door publieke organisaties in Nederland borgen. Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt, inzet om Europese verplichtingen na te komen. Het komt er derhalve op neer dat hij moet voorkómen dat anderen het werk van het waterschap frustreren. Daarbij kan men denken aan het vernielen van een vistrap, aan het in het water gooien van op de kant gedeponeerd maaisel, al dan niet vanaf gronden in eigendom van derden en aan het weer ‘verharden’ van de oever.

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving

Artikel 5.1 Aanwijzing toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt krachtens het bepaalde in artikel 5.1 van de Keur door het bestuursorgaan (art. 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.

Artikel 5.2 Strafbepalingen

In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. In deze Keur is deze maximumstraf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht).

De opsporingsambtenaar kan de overtreder van een keurvoorschrift een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet). De buitengewoon opsporingsambtenaren van waterschap Brabantse Delta zijn beëdigd door het Openbaar Ministerie maar in dienst van het waterschap. Deze buitengewoon opsporingsambtenaren zijn bevoegd een proces verbaal op te maken van een overtreding en dienen dit in bij het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie kan de overtreder veroordelen tot de in dit hoofdstuk genoemde straffen (strafsanctie).

Het waterschap past in de handhaving een zogenaamd tweesporenbeleid toe. Naast de strafoplegging door het Openbaar Ministerie neemt het dagelijks bestuur haar verantwoordelijkheid door ook bestuursrechtelijk handhavend op te treden. Hiermee heeft het waterschap de mogelijkheid de overtreding te beëindigen (herstelsanctie). In dit kader kan besloten worden tot het toepassen van bestuursdwang, het opleggen van een last onder dwangsom of het intrekken van de vergunning.

Hoofdstuk 6 Algemene regels

Zie de algemene toelichting.

Artikel 6.9 Bestrijdingsmiddelen onderhoudsstroken en Artikel 6.12 Bestrijdingsmiddelen waterkeringen

Het pleksgewijs bestrijden van brandnetels, distels, Ridderzuring en Jacobskruiskruid is toegestaan. Het begrip ‘pleksgewijs’ houdt in dat uitsluitend in het gebied dat door de te bestrijden plant wordt ingenomen de bestrijdingsmiddelen mogen worden gebruikt. Het gebied dat door de plant wordt ingenomen wordt bepaald door de bovengrondse omvang van de plant Het gebruik van bestrijdingsmiddelen mag vanzelfsprekend niet strijdig zijn met wetgeving op het gebied van waterkwaliteit.

Ten aanzien van de bestrijding van distels geldt dat in de Keur met het begrip distels slechts bepaalde soorten uit deze plantenfamilie bedoeld worden. Sommige distelsoorten zijn wettelijk beschermde plantensoorten en mogen niet bestreden worden. De algemene regel geldt dus alleen voor die distels die in de Keur zijn benoemd. Hierbij wordt opgemerkt dat voor de drie soorten die genoemd zijn geldt dat deze bestreden moeten worden in verband met de instandhouding van de grasmat op waterkeringen. Aangezien het woekerende kruiden zijn, laten ze na afsterven in het najaar grote kale (en dus onbeschermde) plekken in de grasmat achter. Jacobskruiskruid is geen woekerplant. Er is dus geen waterhuishoudkundige noodzaak Jacobskruiskruid te bestrijden, zodat dit niet verplicht kan worden. Aangezien dit wel een giftig en lastig alternatief te bestrijden kruid is en met name op waterkeringen waarvan de grasmat met schaapsbeweiding in stand gehouden wordt, wordt hier wel de aanwending van chemische middelen onder voorwaarden bij uitzondering toegelaten.

Artikel 6.11 Niet-dijkkruisende nutsaansluitingen met kabels en leidingen op regionale keringen die zijn aangewezen als compartimenteringskeringen:

Bij beschermende voorzieningen als genoemd moet gedacht worden aan bijvoorbeeld mantelbuizen.

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7.1 Vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de Keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende Keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de Keur zijn aangebracht. Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de Keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende Keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende Keur aangebracht.

Artikel 7.2 Keurkaart

In artikel 5.1 van de Waterwet is bepaald dat het waterschap zorgt voor de vaststelling van een legger, waarin is omschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. De legger is van belang voor de reikwijdte van de verbods- en beheerbepalingen van de Keur. De Waterwet bepaalt in artikel 5.1 dat bij provinciale verordening vrijstelling verleend kan worden ten aanzien van het in de legger vermelden van vorm, afmeting, constructie en de ligging van waterstaatswerken.

Op basis van Verordening Water Noord-Brabant zijn de minst belangrijke delen van de oppervlaktewaterlichamen (vb greppels en oppervlaktewaterlichamen langs wegen die dienen voor de afwatering van die weg)vrijgesteld van opname in de legger. Daarnaast is in de Verordening Water Noord-Brabant bepaald dat van de vrij meanderende wateren enkel de ligging aangegeven dient te worden, door middel van een zone waarbinnen het oppervlaktewaterlichaam zich feitelijk kan bevinden. Voor waterstaatswerken, beschermingszones en profielen van vrije ruimte waarvoor volgens artikel

5.1 Waterwet en de Verordening Water Noord-Brabant vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, kan het waterschap de ligging van die werken aangeven op een kaart. In de legenda bij deze kaarten is eveneens opgenomen hoe de onderhoudsstroken, beschermingszones, profielen van vrije ruimte en de zones van de waterkering af te leiden zijn. Die kaarten geldt niet als een legger, maar als een overgangsregeling.

Artikel 7.3 Onderhoud aan waterstaatswerken

Met dit artikel wordt bewerkstelligd dat bij het (nog) ontbreken van een legger het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die vóór inwerkingtreding van de Keur het onderhoud feitelijk verrichtte.

Artikel 7.4 Inwerkingtreding

Geen toelichting nodig.

Artikel 7.5 Citeertitel

Geen toelichting nodig.

i188453.pdf [Klik hier om het document te downloaden]
i188454.pdf [Klik hier om het document te downloaden]
i188458.pdf [Klik hier om het document te downloaden]
i188459.pdf [Klik hier om het document te downloaden]
i188460.pdf [Klik hier om het document te downloaden]
i188461.pdf [Klik hier om het document te downloaden]
i188462.pdf [Klik hier om het document te downloaden]
i188463.pdf [Klik hier om het document te downloaden]
i188464.pdf [Klik hier om het document te downloaden]
i188465.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

i224116.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

i224115.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

i224114.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

i188466.pdf [Klik hier om het document te downloaden]
i188467.pdf [Klik hier om het document te downloaden]