Regeling vervallen per 01-01-2021

Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016

Geldend van 26-01-2016 t/m 31-12-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2016

Intitulé

Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016

Het algemeen bestuur van het waterschap Drents Overijsselse Delta;

gelezen het voorstel van de Voorbereidingscommissie van het Waterschap Drents Overijsselse Delta i.o. van 25 november 2015;

gelet op de artikelen 120 en 122 van de Waterschapswet;

BESLUIT

Vast te stellen de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    kosten voor het watersysteembeheer: netto-kosten van de kostendrager watersysteembeheer zoals opgenomen in de begroting van het waterschap en die gedekt worden met behulp van de watersysteemheffing;

  • b.

    gebied van het waterschap: het gebied dat is aangegeven op de bij het Reglement van het Waterschap Drents Overijsselse Delta behorende kaart waarin de zorg voor het watersysteembeheer aan het waterschap is opgedragen;

  • c.

    ingezetenen: degenen die blijkens de basisregistratie personen bij het begin van het kalenderjaar woonplaats hebben in het gebied van het waterschap en aldaar gebruik hebben van woonruimte;

  • d.

    zakelijk gerechtigden ongebouwd, niet zijnde natuurterreinen: degenen die krachtenseigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn in het gebied van het waterschap;

  • e.

    zakelijk gerechtigden natuurterreinen: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in het gebied van het waterschap het genot hebben van natuurterreinen;

  • f.

    zakelijk gerechtigden gebouwd: degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap;

  • g.

    buitendijks gelegen onroerende zaken: onroerende zaken die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn buiten de buitenste kruinlijn van de primaire of regionale waterkeringen die staan vermeld op de Overzichtskaart waterkeringen.

Artikel 2 Kostentoedeling watersysteembeheer

  • 1. De kosten voor het watersysteembeheer worden als volgt aan de heffingsplichtige categorieën toegedeeld:

    • a.

      35,00% aan de ingezetenen;

    • b.

      17,52% aan de zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

    • c.

      0,36% aan de zakelijk gerechtigden van natuurterreinen;

    • d.

      47,12% aan de zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken.

  • 2. De waarde in het economische verkeer van de onroerende zaken bedoeld in het vorige artikellid, onderdelen b, c en d, wordt bepaald naar de waarde die de onroerende zaken op de waardepeildatum hebben naar de staat en hoedanigheid waarin zij op die datum verkeren.

  • 3. De waardepeildatum is 1 januari 2014.

Artikel 3 Tariefdifferentiatie buitendijks gelegen onroerende zaken

Voor buitendijks gelegen ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en voor buitendijks gelegen gebouwde onroerende zaken wordt een tariefdifferentiatie als bedoeld in artikel 122, eerste lid, van de Waterschapswet, toegepast. Het tarief na toepassing van de tariefdifferentiatie is 75% lager dan het tarief dat blijkens de verordening op de watersysteemheffing voor elk van deze categorieën geldt.

Artikel 4 Tariefdifferentiatie verharde openbare wegen

Voor verharde openbare wegen wordt een tariefdifferentiatie als bedoeld in artikel 122, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapwet, toegepast. Het tarief na toepassing van de tariefdifferentiatie is 100% hoger dan het tarief dat blijkens de verordening op de watersysteemheffing voor ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, geldt.

Artikel 5 Cumulatie van tariefdifferentiatie

De tariefdifferentiatie voor verharde openbare wegen, genoemd in artikel 4, wordt toegepast naast de tariefdifferentiatie voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn en die buitendijks gelegen zijn, als bedoeld in artikel 3.

Artikel 6 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

  • 1. De Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer van het Waterschap Groot Salland 2014, vastgesteld bij besluit van 19 september 2013 en de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer van het Waterschap Reest en Wieden 2014, vastgesteld bij besluit van 24 september 2013 worden ingetrokken met ingang van de in het derde lid van deze bepaling genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastingjaren waarvoor zij hebben gegolden.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van haar bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2016.

  • 3. Deze verordening vindt voor het eerst toepassing in het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2016.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het algemeen bestuur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta in de openbare vergadering van 4 januari 2016.

ir. H.H.G. Dijk, ir. E. de Kruijk,
interim-dijkgraaf secretaris-directeur

Toelichting op de kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016

Algemeen

1. Wettelijke basis

Ingevolge artikel 120, eerste lid, van de Waterschapswet moet het algemeen bestuur van een waterschap ten behoeve van de watersysteemheffing een verordening vaststellen, waarin voor elk van de categorieën van heffingplichtigen de toedeling van het kostendeel is opgenomen. Deze verordening wordt in de praktijk de kostentoedelingsverordening genoemd. De kostentoedelingsverordening geeft per heffingplichtige categorie (ingezetenen, eigenaren ongebouwde onroerende zaken niet zijnde natuurterreinen, eigenaren natuurterreinen en eigenaren gebouwde onroerende zaken) aan welk deel van de netto-kosten van het watersysteembeheer door welke categorie moet worden opgebracht. In de onderdelen 3 en 4 van deze toelichting wordt hierop nader ingegaan. Uit de begroting van het waterschap vloeit voort hoe hoog de kosten van het watersysteembeheer precies zijn. In beginsel worden alle hier bedoelde kosten tezamen genomen en vervolgens aan de diverse categorieën toegedeeld, zodat een ieder een deel van de totale kosten draagt. Hierop heeft de wetgever alleen voor verkiezingskosten en voor kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing een uitzondering gemaakt. Deze kosten kunnen op grond van artikel 120, eerste lid, tweede volzin van de Waterschapswet rechtstreeks aan de betrokken categorieën van heffingplichtigen worden toegerekend. Deze kosten kunnen dus van de totale kosten van het watersysteembeheer worden afgezonderd en rechtstreeks bij die categorie/die categorieën worden ondergebracht die deze kosten veroorzaakt/veroorzaken.

Het waterschap kan op grond van artikel 122 van de wet ook gebruik maken van de mogelijkheid om belastingtarieven hoger of lager vast te stellen, oftewel te differentiëren. Omdat tariefdifferentiatie een verfijning op de kostentoedeling is, moet een eventuele keuze voor tariefdifferentiatie in de kostentoedelingsverordening worden geregeld.

De kostentoedelingsverordening moet door gedeputeerde staten van de provincies worden goedgekeurd (artikel 120, vijfde lid, eerste volzin, Waterschapswet) en het moet ten minste eenmaal in de vijf jaren worden herzien (artikel 120, zesde lid, Waterschapswet). Uit de laatste volzin van het vijfde lid vloeit ook voort dat het waterschap de ontwerpverordening ter inzage moet leggen.

Deze verordening is gebaseerd op de model-kostentoedelingsverordening van de Unie van Waterschappen. Die modelverordening is op haar beurt is gebaseerd op de tekst van de Waterschapswet en het Waterschapsbesluit.

2. Kostentoedelingsmethode Delfland wettelijk voorgeschreven

De kosten van het watersysteembeheer worden aan de belastingplichtige categorieën toegedeeld. Het zijn er vier in totaal, te weten: ingezetenen, eigenaren of anderszins zakelijk gerechtigden van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterrein zijn, eigenaren of anderszins zakelijk gerechtigden van natuurterreinen en eigenaren of anderszins zakelijk gerechtigden van gebouwde onroerende zaken. De wijze waarop de kostentoedeling over deze categorieën plaatsvindt, is in artikel 120 van de Waterschapswet geregeld. De kostentoedelingssystematiek wordt ook wel de methode Delfland genoemd, naar het waterschap dat deze methode heeft ontwikkeld. De methode Delfland is bij de Wet modernisering waterschapsbestel (Stb. 2007, nr. 208) als verplichte kostentoedelingsmethode voorgeschreven. Vóór die tijd werd het al door een aantal waterschappen toegepast.

3. Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen

De eerste stap in het toedelingsproces is het toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen. Dit gebeurt aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van het waterschap. De toedeling is als volgt:

  • bij een gemiddeld aantal inwoners van 500 of minder, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 20% en maximaal 30%;

  • bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 500 maar niet meer dan 1000, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 31% en maximaal 40%;

  • bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 1000, bedraagt het toedelingspercentage minimaal 41% en maximaal 50%.

Het behoort tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap om binnen de aangegeven bandbreedte te bepalen wat het exacte ingezetenenaandeel wordt.

3.1 Ophogen ingezetenenaandeel

Het algemeen bestuur van een waterschap kan de hiervoor genoemde maximale kostentoedelingspercentages van 30%, 40% en 50%, met 10% verhogen. Dit is in het derde lid van artikel 120 geregeld. Het artikellid is via een amendement (TK 30601, nr. 18) aan de wet toegevoegd. Uit de toelichting bij het amendement blijkt dat voor ophoging van het ingezetenenaandeel sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden. Als voorbeeld daarvan noemt het amendement twee situaties, te weten de situatie waarin in het gebied van het waterschap een relatief groot aantal natuurterreinen voorkomt en de situatie waarin in het gebied van het waterschap sprake is van een zeer grote inwonerdichtheid. Bij de bestuurlijke besluitvorming over een eventuele ophoging van het ingezetenenaandeel kunnen ook andere overwegingen een rol spelen: het al dan niet verhogen van het maximale ingezetenenaandeel behoort immers tot de bestuurlijke vrijheid van het waterschap en deze bestuurlijke vrijheid staat voorop.

In een uitspraak van 28 juli 2010, LJN: BN2669, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het bestaan van de zojuist genoemde bestuurlijke vrijheid bevestigd en verduidelijkt. De Afdeling heeft in deze uitspraak vastgesteld dat in de Waterschapswet geen beperkende voorwaarden zijn verbonden aan de aan de waterschappen toegekende bevoegdheid om het kostenaandeel voor de ingezetenen met maximaal 10% extra te verhogen. De Afdeling kent dan ook geen betekenis toe aan de in de toelichting op het amendement genoemde ‘bijzondere omstandigheden’ en gaat ook aan de voorbeelden die in de wetsgeschiedenis zijn genoemd, voorbij. De bestuurlijke relevantie van deze uitspraak van de Afdeling is dat waterschappen een vrij grote autonomie hebben als het om het verhogen van het kostenaandeel voor de ingezetenen gaat. Waterschappen zullen de eventuele extra verhoging uiteraard wel altijd moeten motiveren, maar de Raad van State stelt aan de motivering geen al te zware eisen. Als een waterschap ervoor kiest om van de wettelijke bevoegdheid tot ophoging van het ingezetenenaandeel gebruik te maken, kan de provincie dat besluit slechts marginaal toetsen. Dit is zowel voor de fiscale aspecten van een eventuele ophoging als voor de bestuurlijke ruimte waarbinnen de provincie haar gezag als toezichthouder uitoefent, relevant.

4. Toedelen van de resterende kosten van het watersysteembeheer aan de overige categorieën

Nadat het kostenaandeel voor de ingezetenen is bepaald, worden de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorieën ongebouwd niet zijnde natuurterreinen, natuurterreinen en gebouwd toegedeeld. Deze toedeling geschiedt ingevolge artikel 120, vierde lid, van de Waterschapswet, op basis van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer. In het Waterschapsbesluit zijn over de waardebepaling nadere regels gegeven.

4.1 Waardebepaling en waardepeildatum

De waarde van de onroerende zaken moet worden bepaald naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum. In artikel 6.10, eerste lid, van het Waterschapsbesluit is dit voor natuurterreinen en voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, uitdrukkelijk bepaald. Voor gebouwde onroerende zaken bevat het Waterschapsbesluit een dergelijke expliciete regeling niet. Dit is ook niet nodig, omdat voor de waardebepaling van de categorie gebouwd bij de Wet WOZ wordt aangesloten en in deze wet al is geregeld dat de waarde naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende zaken op de waardepeildatum wordt bepaald.

Ingevolge artikel 6.11, eerste lid, van het Waterschapsbesluit ligt de waardepeildatum maximaal twee jaar voor het begin van het eerste kalenderjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft. Bij de onderhavige kostentoedeling moet dus een keuze worden gemaakt tussen de waardepeildatum 1 januari 2014 en de waardepeildatum 1 januari 2015. Uit praktische overwegingen is in deze modelverordening voor de waardepeildatum 1 januari 2014 gekozen. Een keuze voor de waardepeildatum 1 januari 2015 zou in verband met de beschikbaarheid van een aantal gegevens ertoe leiden dat de verordening niet op ordentelijke wijze vastgesteld en goedgekeurd zou kunnen worden.

In het proces van waardebepaling wordt geen rekening gehouden met wijzigingen die zich in de staat of de hoedanigheid van de onroerende zaken hebben voorgedaan of nog zullen voordoen tussen de waardepeildatum (in dit geval 1-1-2014) en het begin van het eerste belastingjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft (in dit geval 1-1-2016). Zo zullen bouwpercelen waarop na de waardepeildatum gebouwd is, voor de kostentoedeling in principe als ongebouwde onroerende zaken worden aangemerkt en zal landbouwgrond die na de waardepeildatum is omgevormd tot natuur of bouwgrond, in principe nog wel als landbouwgrond in de waardebepaling worden meegenomen. Daarbij moet bedacht worden dat in het kader van de kostentoedeling geen individuele objecten worden gewaardeerd, maar dat, met een zekere grofheid, de waarde van een categorie objecten wordt bepaald.

5. Natuurterreinen

Natuurterreinen vormen voor de kostentoedeling en de belastingheffing een aparte categorie. Ingevolge artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet is een natuurterrein een ongebouwde onroerende zaak, waarvan de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam is afgestemd op het behoud en de ontwikkeling van natuur. De feitelijke situatie (en niet de toekomstige situatie of een situatie volgens het bestemmingsplan) bepaalt dus of sprake is van een natuurterrein. Bossen, al dan niet bedrijfsmatig geëxploiteerd, en open wateren worden ook als natuurterreinen aangemerkt.Voorwaarde is wel dat deze objecteneenoppervlakte van ten minste één hectare hebben. Bij de bepaling van het areaal natuurterreinen dient rekening te worden gehouden met de uitspraak van de Hoge Raad van 7 november 2014.

6. De watersysteemtaak

De watersysteemtaak omvat de taken van het waterschap op het gebied van het waterkeringsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren, voor zover laatstgenoemde activiteiten niet vallen onder het transporteren en/of behandelen van afvalwater (vgl. artikel 1, tweede lid, van de Waterschapswet).

De zorg voor het watersysteem is een samenhangende taak die het waterschap in het gehele waterschapsgebied uitoefent. Onder het waterschapsgebied moet het reglementaire gebied worden verstaan, de buitengrenzen van het waterschap derhalve, inclusief eventuele buitendijkse gebieden. De provinciale kaart is hierbij leidend. Omdat de watersysteemtaak in het gehele waterschapsgebied wordt uitgeoefend, komen gebieden zonder enig belang niet meer voor.

7. Relatie met de begroting van het waterschap

In het traject van belastingheffing (kostentoedeling-tariefbepaling-aanslagvervaardiging-heffing-invordering) zijn de kosten van de watersysteemtaak van het waterschap bepalend. Deze kosten worden in de begroting van het waterschap geraamd en in de jaarverslaggeving verantwoord. Gelet op het belang van de belastingheffing voor de waterschappen en gelet op het feit dat inzicht moet bestaan in de lasten voor de belastingplichtigen, vormt een specificatie van de bedragen die uiteindelijk tot lasten van de belastingplichtigen leiden, een apart onderdeel van de begroting (de begroting naar kostendragers). Een en ander is in de verslaggevingsvoorschriften van het Waterschapsbesluit vastgelegd. Het gaat in deze modelverordening om de kostendrager watersysteembeheer.

Eveneens op grond van de verslaggevingvoorschriften wordt in de begroting naar kostendragers voor iedere taak allereerst op basis van de netto-kosten, het bedrag voor onvoorzien, de bedragen die voor kwijtschelding en oninbaarverklaring geraamd, verwachte dividenden en overige algemene opbrengsten een saldo berekend, het resultaat. Daarna wordt aangegeven hoe het begrote resultaat zal worden gedekt of bestemd. In de regel wordt er eerst onttrokken of toegevoegd aan reserves en ontstaat daarna het bedrag dat het waterschap door middel van belastingheffing zal moeten ontvangen. Dit laatste bedrag is het startpunt voor de kostentoedeling.

8.Tariefdifferentiatie

In artikel 122 van de wet wordt aan de algemene besturen van de waterschappen de mogelijkheid geboden om de heffing in een aantal gevallen lager of hoger vast te stellen, de zogenaamde tariefdifferentiatie. Zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting heeft de wetgever deze regeling opgenomen omdat zij niet voorbij heeft willen gaan aan het feit dat het belang bij de watersysteemtaak voor bepaalde onroerende zaken duidelijk anders kan liggen dan dat van andere onroerende zaken. De wetgever heeft nadrukkelijk aangegeven dat de waterschappen op het gebied van de tariefdifferentiatie een bestuurlijke vrijheid hebben. Het algemeen bestuur van het waterschap is met andere woorden niet tot het differentiëren van tarieven verplicht. Zie hiervoor de Memorie van Toelichting bij de Wet modernisering waterschapsbestel, TK 2005-2006, 30 601, nr. 3, blz. 26. Tariefdifferentiatie kan in een aantal in de wet genoemde gevallen worden toegepast voor de tarieven van ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, natuurterreinen en gebouwde onroerende zaken. Het tarief van de ingezetenenheffing kan niet worden gedifferentieerd.

Uitgangspunt bij de heffing van de waterschapsbelastingen is dat het tarief per eenheid van de heffingsmaatstaf gelijk is (artikel 121, eerste lid, onderdelen b, c en d, Waterschapswet). Indien voor tariefdifferentiatie wordt gekozen, komt hierin verandering en kan het tarief binnen een categorie voor bepaalde onroerende zaken hoger of lager worden vastgesteld. De situaties waarin tariefdifferentiatie mogelijk is, zijn in de wet limitatief genoemd. De wet geeft ook aan wat de maximale omvang (lees: verhoging of verlaging) van de differentiatie is.

Tariefdifferentiatie is ingevolge artikel 122 uitsluitend in de volgende gevallen en tot de volgende maxima mogelijk:

  • 1.

    buitendijks gelegen onroerende zaken: maximaal 75% lager tarief;

  • 2.

    onroerende zaken die blijkens de legger van het waterschap als waterberging worden gebruikt: maximaal 75% lager tarief;

  • 3.

    onroerende zaken gelegen in bemalen gebieden: maximaal 100% hoger tarief;

  • 4.

    onroerende zaken die in hoofdzaak bestaan uit glasopstanden als bedoeld in artikel 220d, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet: maximaal 100% hoger tarief;

  • 5.

    verharde openbare wegen: maximaal 100% hoger tarief indien het waterschap voor 1 juli 2012 nog geen tariefdifferentiatie wegen toepaste;

  • 6.

    verharde openbare wegen: maximaal 400% hoger tarief indien het waterschap voor 1 juli 2012 al tariefdifferentiatie wegen toepaste.

De differentiaties kunnen zoals blijkt uit het vierde lid van artikel 122 naast elkaar worden toegepast. In de Handreiking tariefdifferentiatie van de Unie wordt aanbevolen om deze zogenaamde cumulatie van tariefdifferentiatie te beperken.

8.1 Handreiking tariefdifferentiatie

De Unie van Waterschappen heeft in 2008 ten behoeve van de waterschappen een handreiking opgesteld waarin nader op het fenomeen tariefdifferentiatie wordt ingegaan. De bedoeling van de handreiking was de waterschappen behulpzaam te zijn bij hun oriëntatie op de mogelijkheid van tariefdifferentiatie en steun te bieden bij de bestuurlijke besluitvorming over het al dan niet toepassen van tariefdifferentiatie. Voor een nadere toelichting op het instrument van tariefdifferentiatie verwijzen wij naar deze handreiking.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In artikel 1 zijn enkele begrippen die in de modelverordening vaker voorkomen, nader omschreven. De onderdelen g tot en met j zijn speciaal in verband met de bepalingen over de tariefdifferentiatie opgenomen.

In onderdeel a wordt een omschrijving van het begrip kosten gegeven. De kosten die in de kostentoedeling een rol spelen zijn de netto-kosten die in de begroting van het waterschap zijn opgenomen en die met behulp van de watersysteemheffing worden gedekt.

In onderdeel b wordt het gebied van het waterschap omschreven als het gebied dat is aangegeven op de bij het provinciale reglement behorende kaart waarin het waterschap belast is met de zorg voor het watersysteem. Het gaat om de buitenste grenzen van het waterschapsgebied, inclusief eventuele buitendijkse gebieden.

In de onderdelen c, d, e en f wordt een omschrijving gegeven van de categorieën waaraan kosten worden toegedeeld. Voor deze omschrijvingen is aangesloten bij de formuleringen in artikel 116, onder a en artikel 117, onder b t/m d van de Waterschapswet.

In onderdeel g is aangegeven wat in het kader van deze verordening onder buitendijks gelegen onroerende zaken moet worden verstaan. Buitendijkse onroerende zaken zijn onroerende zaken die niet worden beschermd door een primaire of regionale waterkering in beheer bij het waterschap. Het algemeen bestuur heeft de ligging van de waterkeringen vastgelegd op een Overzichtskaart waterkeringen. Dit is een verplichting die voortvloeit uit de artikel 5.1 van de Waterwet. Onroerende zaken die buiten een regionale of primaire waterkering liggen, worden als buitendijks beschouwd. Dat geldt ook voor onroerende zaken die op de “buitenzijde” van deze waterkering liggen (gezien van de buitenste kruinlijn).

Artikel 2 Kostentoedeling watersysteembeheer

Eerste lid; kostenaandelen

In artikel 2 is aangegeven wat het aandeel van iedere heffingplichtige categorie in de kosten van de taakuitoefening is. Het aandeel wordt uitgedrukt in procenten. Artikel 2 vormt hiermee het kernartikel van de verordening. Het toedelen van kosten aan de categorieën geschiedt in twee stappen. In de eerste stap wordt het kostenaandeel van de categorie ingezetenen bepaald en in de tweede stap worden de resterende kosten van de taakuitoefening over de categorieën ongebouwd niet zijnde natuur, natuur en gebouwd verdeeld. Deze exercitie is heeft de Voorbereidingscommissie medio uitgevoerd. Het resultaat is weergegeven in de Nota kostentoedeling 2016. De uitkomsten van de exercitie is vastgelegd in deze kostentoedelingsverordening.

Stap 1: Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen

In onderdeel 3 van de algemene toelichting is het wettelijk kader voor het kostenaandeel van de ingezetenen weergegeven. De inwonerdichtheid[1] van het Waterschap Drents Overijsselse Delta is ca. 240 inwoners/km². De bandbreedte voor het ingezetenenaandeel is daarmee 20 tot 40% (zie onderdeel 3.1. van de algemene toelichting).

De opgeheven waterschappen Groot Salland en Reest en Wieden kenden een kostentaandeel voor ingezetenen van 35%. Het algemeen bestuur kiest ook voor het waterschap Drents Overijsselse Delta voor dit percentage. Er is volgens het bestuur sprake van bijzondere omstandigheden die een keuze rechtvaardigen voor een percentage dat de bandbreedte van 20 tot 30% te boven gaat. Een aanmerkelijk deel van de oppervlakte van het waterschapsgebied (ca 25%) bestaat uit natuurterrein, hetgeen in de wetsgeschiedenis specifiek genoemd is als een bijzondere omstandigheid.

Stap 2: Toedelen van de resterende kosten aan de eigenaren van onroerende zaken

Nadat is bepaald welk aandeel in de kosten door de categorie ingezetenen moet worden opgebracht, worden in de tweede stap van de kostentoedeling de resterende kosten van de taakuitoefening aan de categorieën ongebouwd niet zijnde natuur, natuur en gebouwd toegedeeld. Dit gebeurt op basis van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer. De onderlinge waardeverhouding bepaalt ieders aandeel in de kosten. Het Waterschapsbesluit geeft nadere regels voor de waardebepaling.

Conform deze regels zijn de waarden van de diverse categorieën onroerende zaken bepaald. Het resultaat is vastgelegd in het Kostentoedelingsonderzoek 2016 Waterschap Reest en Wieden en Groot Salland.

Gebouwd 72,49 %

Ongebouwd 26,95 %

Natuur 0,56 %

Het totale aandeel van deze drie categorieën is 65% (100% minus het aandeel van 35% van de ingezetenen). Als deze 65 % wordt verdeelt conform de hierboven genoemde waardeverhouding, leidt dit tot de kostenaandelen zoals vermeld in artikel 2, eerste lid, van de verordening.

Derde lid: waardepeildatum

Als waardepeildatum is gekozen voor 1 januari 2014. Zie voor een nadere toelichting het Algemeen deel van deze toelichting, onderdeel 4.1.

Geen rechtstreekse toerekening van kosten

In onderdeel 1 van de algemene toelichting is aangegeven dat het mogelijk is om kosten van heffing en invordering van de watersysteemheffing en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur van het waterschap rechtstreeks aan de betrokken categorieën (met name ingezetenen) toe te rekenen. De opgeheven waterschappen Groot Salland en Reest en Wieden hanteerden geen rechtstreekse toerekening. Ook in deze verordening is daar niet voor gekozen.

Artikel 3 en 4 Tariefdifferentiaties buitendijks en verharde openbare wegen

In onderdeel 8 van de algemene toelichting zijn de mogelijkheden voor tariefdifferentiatie omschreven. Er zijn vijf situaties waarin een waterschap kan kiezen voor het instellen van tariefdifferentiatie, om zodoende evident onredelijke situaties te voorkomen. In het gebied van Waterschap Drents Overijsselse Delta doet zich zo’n situatie voor bij buitendijkse gebouwde en ongebouwde onroerende zaken en bij verharde openbare wegen. Daarom is er voor gekozen om voor hiervoor tariefdifferentiatie in te stellen en om daarbij de maximale differentiatie te benutten. Dat wil zeggen een verlaging van het tarief van 75% voor buitendijkse onroerende zaken en een verhoging van het tarief van 100 % voor openbare verharde wegen. Een verhoging van meer dan 100% voor verharde openbare wegen is niet mogelijk. Een dergelijke verhoging (tot maximaal 400%) is alleen toegestaan indien een waterschap deze differentiatie al op 1 juli 2012 toepaste.

Het voorzieningenniveau dat het waterschap biedt aan buitendijkse onroerende zaken is aanzienlijk lager dan het voorzieningenniveau voor binnendijkse onroerende zaken. Dat geldt met name voor gebouwde onroerende zaken en ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen. Voor buitendijkse natuurterreinen is het tarief relatief laag. Daar leidt het achterwege laten van tariefdifferentiatie naar onze mening niet tot evident onredelijke situaties.

Voor de tariefdifferentiatie voor wegen wordt gekozen vanwege de verhoogde afvoer die wegen in natte omstandigheden hebben ten opzichte van onverharde ongebouwde onroerende zaken. Ook de hogere beschermde waarde van wegen, die niet in de heffingsmaatstaf tot uitdrukking komt, is een argument voor deze differentiatie.

Artikel 5 cumulatie van tariefdifferentiaties

Op grond van dit artikel wordt bij buitendijks gelegen verharde openbare wegen beide tariefdifferentiaties toegepast. Dat betekent dat bij buitendijkse openbare verharde wegen zowel de verhoging van 100% als de verlaging van 75% wordt toegepast, hetgeen resulteert in een tarief dat 50% lager is het tarief voor ongebouwde onroerende zaken.

Op grond van artikel 122, vierde lid Waterschapswet heeft het waterschap keuzevrijheid over het al dan niet cumulatief toepassen van differentiaties.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

Lid 1

Dit lid bepaalt dat de kostentoedelingsverordeningen die tot nu toe hebben gegolden, worden ingetrokken met ingang van het belastingjaar dat aanvangt op 1 januari 2016. De oude verordeningen blijven gelden voor de belastingjaren waarvoor zij heeft gegolden.

Lid 2

Op grond van artikel 73, eerste lid, van de Waterschapswet verbinden besluiten van het waterschap die algemeen verbindende regels inhouden, niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt. Deze bepaling is ook op de kostentoedelingsverordening van toepassing.

Bekendmaking geschiedt door plaatsing van de verordening in het (elektronisch) Waterschapsblad, zijnde het officiële publicatieblad van het waterschap. De terinzagelegging duurt twaalf weken. Bij de bekendmaking wordt het besluit vermeld waarbij de provinciale goedkeuring aan de kostentoedelingsverordening is verleend. Dit is in artikel 73, lid 5, van de Waterschapswet bepaald.

Op grond van artikel 74 van de Waterschapswet treedt de verordening met ingang van de achtste dag na die van haar bekendmaking in werking, tenzij het besluit een andere datum vermeldt. Omdat deze verordening met terugwerkende kracht wordt vastgesteld, is gekozen voor zo spoedig mogelijke inwerkingtreden.

Op grond van jurisprudentie is inwerkingtreding met terugwerkende kracht toegestaan in geval van fusie.

Lid 3

De onderhavige kostentoedelingsverordening wordt voor het eerst toegepast op het belastingjaar dat op 1 januari 2016 aanvangt. Dit jaartal is onderdeel van de citeertitel van de verordening.

De maximale geldigheidsduur van de verordening is vijf jaar. Na ommekomst van deze termijn moét de verordening worden herzien, maar herziening op een eerder moment is dus ook mogelijk. In verband met dit laatste, is het niet wenselijk aan de verordening een einddatum mee te geven.

Lid 4

De verordening wordt voorzien van een citeertitel. De naam van het waterschap en het jaartal van inwerkingtreding maken hiervan deel uit.

[1] Bij de berekening van de inwonerdichtheid is het aantal inwoners gedeeld door de totale oppervlakte van het waterschap, inclusief de open wateren.