Aansluitverordening 2010 waterschap Hunze en Aa's

Geldend van 22-01-2011 t/m heden

Intitulé

Aansluitverordening 2010 waterschap Hunze en Aa's

Aansluitverordening 2010

Het algemeen bestuur van het waterschap Hunze en Aa's;

overwegende dat door het van kracht worden van de Waterwet en intrekking van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren de “Aansluitverordening 2002 waterschap Hunze en Aa’s” redactioneel niet meer correct is;

dat met het van kracht worden van de Waterwet alle indirecte lozingen, waaronder de lozingen op een openbaar vuilwaterriool, zijn gereguleerd bij of krachtens de Wet milieubeheer;

dat het in het openbaar vuilwaterriool ingezamelde afvalwater wordt geloosd op zuiveringstechnische werken in beheer bij het waterschap Hunze en Aa’s;

dat voor dergelijke lozingen op zuiveringstechnische werken in beginsel geen vergunningplicht geldt op grond van de Waterwet;

dat in artikel 3.8 Waterwet is aangegeven dat waterschappen en gemeenten zorg dragen voor de met het oog op een doelmatig en samenhangend waterbeheer benodigde afstemming van taken en bevoegdheden waaronder het zelfstandige beheer van inname, inzameling en zuivering van afvalwater;

dat het de voorkeur van het waterschap heeft om afstemming van taken en bevoegdheden vorm te geven door afvalwaterakkoorden, zodat een vergunningstelsel voor lozing van afvalwater op een zuiveringstechnisch werk van het waterschap in principe kan vervallen;

dat het overleg met alle inliggende gemeenten over te sluiten afvalwaterakkoorden nog moet worden opgestart, uitwerking maatwerk vereist en derhalve de nodige tijd zal vragen;

dat afvalwaterakkoorden geen juridische status hebben en dus geen garantie bieden op naleving;

dat het waterschap Hunze en Aa’s verantwoordelijk is voor de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken en een goede kwaliteit van het effluent;

dat het waterschap Hunze en Aa’s gehouden is datgene te doen om de uitvoering van zijn taken mogelijk te maken;

dat de waterschappen om die reden op grond van artikel 78 Waterschapswet de autonome bevoegdheid hebben om verordeningen vast te stellen, zoals een aansluitverordening met daarin de mogelijkheid om via een vergunning voorschriften te stellen voor het afvoeren van afvalwater op zuiveringstechnische werken van het waterschap Hunze en Aa’s;

dat deze voorschriften voor de houder van de aansluitvergunning enerzijds concrete verplichtingen behelzen en anderzijds een concreet beoordelingskader beogen te scheppen indien de houder als bevoegd gezag ingevolge de Wet milieubeheer op zijn beurt voorschriften stelt ter regulering van indirecte lozingen;

dat het uit een oogpunt van rechtszekerheid gewenst is een aansluitverordening te hebben die kan dienst doen als vangnet voor situaties waarin geen afvalwaterakkoord aanwezig is of wanneer een afvalwaterakkoord niet of onvoldoende wordt nageleefd;

gelet op de artikelen 78 en 84 van de Waterschapswet en artikel 21.7 van de Wet milieubeheer;

B E S L U I T:

vast te stellen de Aansluitverordening 2010 waterschap Hunze en Aa's.

Veendam, 22 december 2010

Het algemeen bestuur voornoemd,

Harm Küpers Alfred van Hall

,secretaris-directeur ,voorzitter

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. dagelijks bestuur : het dagelijks bestuur van het waterschap

waaraan de bevoegdheid als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid Waterwet

is toegekend en dat tevens het beheer voert over een zuiverings-

technisch werk.

b. afvalwater: alle water en/of afvalstoffen waarvan de houder zich

-met het oog op de verwijdering daarvan- ontdoet, voornemens is

zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

c. afvalstoffen: afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke

stoffen, in welke vorm ook, als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid Waterwet

d. zuiveringstechnische werken: werken in beheer bij het waterschap

die zijn ingericht en/of worden aangewend voor transport en/of

behandeling van afvalwater.

e. openbaar riool: voorziening voor de inzameling en het transport

van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.33, eerste lid, van de

Wet milieubeheer die wordt of is aangesloten op een zuiverings-

technisch werk.

f. vervuilingseenheid (v.e.): Eén vervuilingseenheid vertegenwoordigt met betrekking tot:

A . het zuurstofverbruik: het jaarlijks verbruik van 54,8 kilogram zuurstof;

B . de gewichtshoeveelheden van de groep van stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink: 1,00 kilogram;

C. de gewichtshoeveelheden van de groep van stoffen arseen, kwik en cadmium: 0,100 kilogram;

D . de gewichtshoeveelheden van de stof chloride: 650 kilogram;

E . de gewichtshoeveelheden van de stof sulfaat: 650 kilogram;

F . de gewichtshoeveelheden van de stof fosfor: 20,0 kilogram.

g. overdrachtspunt: fysiek punt in het rioolnetwerk waarbij het afvalwater van houder overgaat in het zuiveringstechnisch werk van het waterschap.

Hoofdstuk 2 Aansluitvergunning en Afvalwaterakkoord

Artikel 2

1.Het is verboden zonder vergunning een openbaar riool aan te sluiten op een zuiveringstechnisch werk en/of afvalwater vanuit een openbaar riool in dit werk te brengen.

2.Het dagelijks bestuur kan de in het eerste lid bedoelde vergunning -hierna te noemenaansluitvergunning- verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken, in overeenstemming met de artikelen 6.22 en 6.23 Waterwet.

3.Aan de aansluitvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Deze voorschriften kunnen uitsluitend strekken tot:

-bescherming van de zuiveringstechnische werken en verzekering van de doelmatige werking daarvan.

-het tegengaan en voorkomen van verontreiniging van oppervlakte-waterlichamen waarin met behulp van het in het eerste lid bedoelde zuiveringstechnische werk afvalwater wordt gebracht.

4.In de aansluitvergunning kan worden bepaald dat zij slechts geldt voor een daarbij vast te stellen termijn.

5.Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet indien met de vergunninghouder een afvalwaterakkoord is overeengekomen en het afvalwaterakkoord wordt nageleefd.

6.In een afvalwaterakkoord dienen tenminste de volgende onderwerpen te worden geregeld:

  • a.

    Doelmatig(e) inzameling, transport en zuivering van afvalwater

  • b.

    Kwaliteitseisen afvalwater bij overnamepunt

  • c.

    Voorkomen verontreiniging door diffuse bronnen

  • d.

    Structureel onderhoud afvalwaterketen

  • e.

    Situering rioolgemalen en overnamepunt(en)

  • f.

    Structureel overleg

Hoofdstuk 3 Gegevensverstrekking

Artikel 3

  • 1. Bij de aanvraag tot verlening of wijziging van een aansluitvergunning kan de aanvrager in ieder geval worden verplicht de volgende gegevens te verstrekken:

    • a.

      de technische gegevens van het rioolstelsel, waaronder mede begrepen de verschillende aansluitpunten en een overzichtstekening van het rioleringsgebied;

    • b.

      het aantal particuliere huishoudens per aansluitpunt dat is en zal worden aangesloten op de riolering;

    • c.

      het aantal en de aard van de bedrijven per aansluitpunt die zijn en zullen worden aangesloten op het openbaar riool;

    • d.

      een raming van de per aansluitpunt te lozen hoeveelheid afvalwater uitgedrukt in m3/h, gedifferentieerd naar hoeveelheden droogweerafvoer en regenweerafvoer

      alsmede gegevens over de pompovercapaciteit uitgedrukt in m3/h;

    • e.

      een raming van de per aansluitpunt te lozen hoeveelheden afvalstoffen per aansluitpunt, uitgedrukt in v.e. en gedifferentieerd naar inwoners en bedrijven;

    • f.

      per aansluitpunt het aantal hectares verhard oppervlak waarvan het afvloeiend hemelwater wordt afgevoerd via het openbaar riool;

    • g.

      gegevens over de in het kader van beheer en onderhoud van het rioolstelsel te ondernemen activiteiten.

  • 2. De aanvraag om de aansluitvergunning maakt deel uit van de vergunning, voorzover dat in de vergunning is aangegeven.

  • 3. De aanvraag alsmede de in het eerste lid bedoelde gegevens worden in zevenvoud verstrekt.

Artikel 4

1.Op verzoek van het dagelijks bestuur verstrekt de houder van een aansluitvergunning aan het dagelijks bestuur alle hem ter beschikking staande informatie voorzover deze van belang kan worden geacht voor de bescherming van de in artikel 2, derde lid, genoemde belangen.

2.Indien door de samenstelling en/of hoeveelheid van het afvalwater, dat vanuit het openbaar riool in het zuiveringstechnisch werk wordt gebracht, een verstoring van de doelmatige werking van het betreffende zuiveringstechnische werk optreedt of dreigt op te treden en/of nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam ontstaan of dreigen te ontstaan, is de houder van de aansluitvergunning verplicht op verzoek van het bestuursorgaan onverwijld de gegevens te verstrekken die nodig zijn om de oorzaken hiervan te achterhalen.

3.In gevallen, als bedoeld in het tweede lid, kan het dagelijks bestuur de houder van de aansluitvergunning in ieder geval opdracht geven opgave te doen van hetzij direct hetzij indirect op het openbaar riool aangesloten bedrijven en instellingen.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde opgave kan de volgende gegevens betreffen:

  • a.

    naam en adres van de bedrijven en instellingen.

  • b.

    aard en omvang van elk bedrijf of instelling afzonderlijk.

  • c.

    vermelding van de aard en samenstelling van het afvalwater en een raming van de jaarlijks te lozen hoeveelheden afvalstoffen.

  • d.

    afschrift van reeds verleende vergunningen of ontheffingen krachtens de Wet milieubeheer dan wel afschrift van een melding als bedoeld in artikel 8.41 van de Wet milieubeheer voorzover deze (mede) betrekking hebben op het lozen van afvalwater op

    het openbaar riool.

Hoofdstuk 4 Doorvertalen van voorschriften

Artikel 5

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2, derde lid, kunnen:

  • a.

    ter verzekering van de nakoming van voorschriften, die in een vergunning op grond van artikel 6.1, eerste lid, Waterwet zijn gesteld voor het brengen van afvalwater vanuit het

    zuiveringstechnische werk op een oppervlaktewaterlichaam;

  • b.

    ter bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken;

  • c.

    met het oog op de realisering van de op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam van toepassing zijnde kwaliteitsdoelstellingen;

in de aansluitvergunning voorschriften worden gesteld ten aanzien van het brengen van afvalstoffen vanuit het openbaar riool op het zuiveringstechnische werk. Deze voorschriften kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

  • A.

    het stellen van emissiegrenswaarden voor daarbij aan te wijzen stoffen;

  • B.

    het stellen van signaleringswaarden voor daarbij aan te wijzen stoffen.

  • 2.

    Bij het stellen van voorschriften en nadere eisen krachtens de Wet milieubeheer houdt

de houder van de aansluitvergunning in ieder geval rekening met de grenswaarden en de

signaleringswaarden, als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6

1.Indien bij het brengen van afvalwater vanuit het openbaar riool op het zuiveringstechnisch werk een in de aansluitvergunning opgenomen grenswaarde en/of signaleringswaarde als bedoeld in artikel 5, eerste lid, stelselmatig wordt overschreden, doet het dagelijks bestuur hiervan schriftelijk melding aan de houder van de

aansluitvergunning.

2.Indien door het dagelijks bestuur een melding, als bedoeld in het eerste lid, is gedaan, kan aan de houder van de aansluitvergunning in ieder geval de verplichting worden opgelegd om door middel van het stellen van voorschriften en/of nadere eisen ten aanzien van nieuwe aansluitingen en lozingen op het openbaar riool of ten aanzien van wijziging van bestaande lozingen, een toename van de geconstateerde overschrijding van de betreffende grenswaarde en/of signaleringswaarde te voorkomen.

Hoofdstuk 5 Onderzoeksverplichting

Artikel 7

1.In gevallen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, kan aan de houder van de aansluitvergunning de verplichting worden opgelegd om onderzoek te verrichten naar de oorzaken van de overschrijdingen en naar de mogelijkheden om de overschrijdingen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.

2.In de aansluitvergunning kunnen met betrekking tot daarbij aan te geven grenswaarden, signaleringswaarden en afvalstoffen voorschriften worden gesteld ten aanzien van het onderzoek als bedoeld in het eerste lid. Daarbij kan worden bepaald dat het dagelijks bestuur nadere eisen kan stellen met betrekking tot:

  • a.

    de termijn waarbinnen en de wijze waarop het onderzoek dient te worden uitgevoerd;

  • b.

    de termijn waarbinnen en de wijze waarop de resultaten van het onderzoek aan het

    dagelijks bestuur dienen te worden overgelegd.

  • 3.

    De houder van de aansluitvergunning is verplicht op basis van de resultaten van het onderzoek maatregelen te treffen teneinde de overschrijdingen, als bedoeld in het eerste lid, ongedaan te maken, te beperken of te voorkomen. In de aansluitvergunning kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop en de termijn waarbinnen de bedoelde maatregelen dienen te worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 6 Voorbereidingsprocedure

Artikel 8

Op de voorbereiding van een beschikking op een aanvraag om verlening, wijziging of intrekking van een aansluitvergunning is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 7 Schadevergoeding

Artikel 9

Indien en voorzover blijkt dat een houder van een aansluitvergunning door een wijziging of intrekking daarvan schade lijdt, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen, zal hem een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding worden toegekend. Het besluit inzake de toekenning van een schadevergoeding wordt genomen bij afzonderlijke beschikking.

Hoofdstuk 8 Toezicht en strafbepaling

Artikel 10

1.De door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is, bevoegd om:

  • a.

    het afvalwater dat in een openbaar riool wordt getransporteerd direct voorafgaande aan het brengen van dit afvalwater op een zuiveringstechnisch werk te meten alsmede monsters daarvan te nemen;

  • b.

    zich te doen vergezellen door personen die door hen daartoe zijn aangewezen, alsmede de benodigde apparatuur mee te brengen.

  • 2.

    De houder van de aansluitvergunning is verplicht aan de ambtenaren belast met toezicht, als bedoeld in het eerste lid, alle medewerking te verlenen die zij met het oog op de vervulling van hun taak behoeven.

Artikel 11

1.Overtreding van bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2.Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 9 Overgangsbepaling

Artikel 12

Een aansluitvergunning, verleend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, wordt voor de toepassing van deze verordening beschouwd als een aansluitvergunning in de zin van deze verordening.

Hoofdstuk 10 Inwerkingtreding

Artikel 13

Deze aansluitverordening treedt in werking op 22 januari 2011 waarbij de tot die datum geldende “Aansluitverordening 2002 waterschap Hunze en Aa’s” komt te vervallen.

Deze verordening kan worden aangehaald als "Aansluitverordening 2010 waterschap Hunze en Aa's".

Nota van toelichting

Algemeen deel.

Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet is het verboden zonder vergunning stoffen, in welke vorm ook, in een oppervlaktewaterlichaam te brengen. In het tweede lid van voornoemd artikel is aangegeven dat het eveneens verboden is om zonder vergunning met behulp van een werk, niet zijn de een openbaar vuilwaterriool, stoffen te brengen op een zuiveringstechnisch werk. Lozing vanuit een openbaar vuilwaterriool op een zuiveringstechnisch werk is derhalve niet in de Waterwet verboden. Als zuiveringstechnisch werk moet met name gedacht worden aan een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) die doorgaans door een waterschap wordt beheerd.

De beheerder van een rwzi heeft voor de lozing van het effluent op oppervlaktewaterlichaam een vergunning nodig op grond van de Waterwet (watervergunning). Een waterkwaliteitsbeheerder verbindt zodanige voorschriften aan deze vergunning dat de op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam van toepassing zijnde kwaliteitsdoelstellingen kunnen worden gerealiseerd.

De beheerder van een rwzi is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het effluent. Deze kwaliteit wordt primair bepaald door de samenstelling van het influent en de werking van de rwzi (zuiveringsproces). De samenstelling van het influent wordt uiteraard bepaald door de lozingen, die op het openbaar riool plaatsvinden.

Regulering vindt voor een deel plaats op grond van de Waterwet. Voor een deelevenwel zijn gemeenten en provincies als Wm gezag verantwoordelijk voor deze lozingen. Het Wm gezag zal het toetsingskader van de Wm moeten toepassen. Daarbij dient het Wm gezag de brongerichte eisen, zoals deze uit het waterkwaliteitsbeleid voortvloeien, in de Wm vergunning op te nemen. Dit heeft tot gevolg dat bijvoorbeeld de emissiegrenswaarden voor zwarte lijststoffen in acht moeten worden genomen. Het Wm gezag zal tevens rekening moeten houden met specifieke omstandigheden: de capaciteit en de technische gegevens van de rwzi waarop de riolering is aangesloten en de functie van het oppervlaktewaterlichaam waarop het effluent van de rwzi wordt geloosd.

Het belangenkader van de Wm (het belang van de bescherming van het milieu) omvat mede het belang van de doelmatige verwijdering van afvalwater. Bij de totstandkoming van de Wet afvalwater is nadrukkelijk gesteld dat slechts sprake kan zijn van een doelmatige verwijdering van afvalwater, indien het afvalwater, dat vanuit een gemeentelijke riolering op een rwzi wordt gebracht, qua samenstelling en hoeveelheid voldoet aan de eisen, die in een aansluitvergunning zijn gesteld.

De beheerder van een rwzi kan geen eisen meer stellen die één op één door de gemeente moeten worden doorvertaald naar individuele aansluitingen op het riool. Slechts de gemeente als houder van de aansluitvergunning is aanspreekbaar.

Opgemerkt zij nog dat een aanvraag om een aansluitvergunning de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht moet doorlopen, aangezien dit is voorgeschreven in artikel 6.16, eerste lid Waterwet.

De waterschappen ontlenen de wettelijke basis voor het opstellen van een aansluitverordening aan de artikelen 78 en 84 van de Waterschapswet en artikel 6.13 van de Waterwet.

De Tweede Kamer heeft naar aanleiding van het wetsvoorstel Waterwet geoordeeld dat de waterschappen op grond van artikel 78 Waterschapswet de autonome bevoegdheid hebben om een aansluitverordening op te stellen en een aansluitvergunning te eisen van gemeenten. De Waterwet vormt geen beletsel voor het systeem van aansluitvergunningen op grond van een aansluitverordening, zoals dat is gebaseerd o[p artikel 78 van de Waterschapswet. Het is aan de waterschappen om al dan niet gebruik te maken van dit instrument (Kamerstukken Tweede Kamer 2007-2008, 30818, nr. 6).

Ten opzichte van de huidige aansluitverordening is het karakter van deze verordening gewijzigd. De nieuwe verordening heeft primair een vangnetfunctie. Het regelen van het aansluiten van de gemeentelijke riolering en het afvoeren van gemeentelijk afvalwater op zuiveringstechnische werken van het waterschap zal namelijk bij voorkeur geschieden door afvalwaterakkoorden te sluiten met gemeenten. Deze lijn past in de afspraken die tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie Van Waterschappen zijn gemaakt in het kader van samenwerking in de afvalwaterketen. Zodra afvalwaterakkoorden zijn gesloten vervalt automatisch de vergunningplicht op grond van deze verordening.

Gelet op het feit dat de aansluitverordening tevens onderwerpen regelt, waaromtrent bepalingen zijn opgenomen in (onder meer) hoofdstuk 10 van de Wm, is ook artikel 21.7 van de Wm in dit kader relevant.

Artikelsgewijze toelichting.

Artikel 1

In dit artikel is een aantal begripsomschrijvingen opgenomen. Door de verstrekkende invloed van de Wm op de Waterwet is het niet meer mogelijk om louter en alleen de definitiebepalingen en systematiek van de Waterwet te hanteren. De diverse begripsomschrijvingen zijn dan ook zowel aan de Waterwet als aan de Wm ontleend.

Artikel 2

De tekst van lid 1 spreekt voor zich.

De bevoegdheid in lid 2 tot het wijzigen van een vergunning maakt een actief vergunningenbeleid mogelijk. Een reden om de voorschriften aan te vullen of te wijzigen kan liggen in een verandering van de inzichten of omstandigheden na de verlening van de aansluitvergunning. Gedacht wordt aan aangescherpte eisen in de watervergunning, ontwikkelingen op Europees niveau of andere oorzaken die bij een behoorlijk en zorgvuldig kwalitatief oppervlaktewaterlichaambeheer niet kunnen worden veronachtzaamd. De bescherming van de zuiveringstechnische werken als vermeld in lid 3 omvat met name de bescherming tegen de feitelijke aantasting van de transportleidingen, gemalen en onderdelen van de rwzi zelf. Een bekend voorbeeld vormt in dit verband de aantasting van de leidingen door te hoge concentraties sulfaat in het afvalwater.

Het begrip 'doelmatige werking' moet ruim worden opgevat. Doelmatige werking omvat niet slechts een optimaal, efficiënt zuiveringsproces in technische zin. Onder dit criterium vallen ook aspecten als het voorkomen van stank en hinder op de rwzi en het tegengaan en voorkomen van verontreiniging van zuiveringsslib.

Voorts blijkt uit de wetsgeschiedenis dat het criterium tevens een zekere bedrijfseconomische betekenis heeft: ook de doelmatige exploitatie van de rwzi, dat wil zeggen de optimale werking en benutting van de aanwezige capaciteit, wordt eronder begrepen.

In lid 4 is aangegeven dat een aansluitvergunning voor een bepaalde tijd kan worden verleend. Het gaat hierbij om bijzondere situaties, waarbij bijvoorbeeld nader onderzoek nodig is, planvorming meer tijd vraagt of uitvoering van werken is vertraagd.

In lid 5 staat de belangrijkste wijziging ten opzichte van de Aansluitverordening 2002.

Geen aansluitvergunning is nodig als een afvalwaterakkoord is gesloten. Door deze bepaling heeft deze verordening het karakter van vangnetfunctie gekregen.

Artikel 3 en 4

In de voorliggende tekst wordt in de eerste plaats onderscheid gemaakt tussen de eisen inzake de bij de aanvraag te overleggen gegevens (art. 3) en eventueel nadien - los van de vergunningaanvraag- op te leggen informatieplichten (art. 4).

In de tweede plaats is in artikel 3, eerste lid, weliswaar niet limitatief een aantal onderwerpen opgenomen, waarover gegevens kunnen worden geëist, maar is tevens aan de vergunningverlener de bevoegdheid verleend om hiervan af te wijken (de aanvrager kan worden verplicht). De vergunningverlener houdt hierbij zoveel als mogelijk rekening met BRP’s, GRP’s en de gemeentelijke planvormingscycli.

De gedachte hierachter is dat een waterschap in voorkomende gevallen reeds beschikt over een deel van de gegevens die bij de beoordeling van de aanvraag moeten worden betrokken. In dat geval kan de vergunningaanvrager desgewenst worden toegestaan om slechts de resterende gegevens aan te leveren. Een dergelijke benadering is mogelijk omdat in de verordening niet de openbare procedures van de Awb van toepassing zijn verklaard. Ter inzage legging van een (volledige) aanvrage is daarom niet vereist. Indien echter een waterschap in afwijking van de verordening afdeling 3.4. of 3.5. van de Awb van toepassing wenst te verklaren op de voorbereiding van een aansluitvergunning, zal ten behoeve van derden een volledige, eventueel door het waterschap te completeren aanvraag ter inzage moeten worden gelegd.

De gegevens die gemeenten op grond van artikel 4.22 Wm moeten verzamelen om een gemeentelijk rioleringsplan op te kunnen stellen, kunnen mede als dienen als basis voor de gegevens die bij de aanvraag om een aansluitvergunning moeten worden overgelegd.

In het derde lid van artikel 3 is aangegeven dat een aanvraag om vergunning in zevenvoud moet worden ingediend. Afhankelijk van de situatie kan hiervan in overleg met de vergunningverlener worden afgeweken en kan worden volstaan met een lager aantal.

Artikel 4, eerste lid voorziet in een algemene informatieverplichting.

Op grond van artikel 4, tweede lid kan het waterschap de gemeente verplichten om onverwijld de gegevens te verstrekken die nodig zijn om oorzaken te achterhalen van een ongewone samenstelling of hoeveelheid van het aangeboden afvalwater. Let wel op de hiervoor vermelde voorwaarde.

De leden 3 en 4 bevatten een concrete uitwerking van de informatieplicht die het waterschap kan opleggen. Opgemerkt moet worden dat de gegevensverstrekking zich beperkt tot van belang zijnde informatie (zie ook lid 1). Het zal met name veelal gaan om bedrijven met een lozingsvergunning.

Artikel 5

Artikel 5, eerste lid, vormt in feite een nadere uitwerking van artikel 2, derde lid.

De reikwijdte van de voorschriften wordt begrensd door het belangenkader van de aansluitverordening. Uiteindelijk zullen voorschriften moeten kunnen worden gerelateerd aan:

  • -

    de inhoud van de watervergunning die voor de lozing van het effluent van de zuiveringsinstallatie is verleend;

  • -

    de bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken;

  • -

    de geldende waterkwaliteitseisen voor het ontvangende oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 6 en 7

Artikel 6 ziet op de situatie dat het afvalwater op het zogenoemde afgiftepunt niet voldoet aan de in de aansluitvergunning gestelde eisen.

Mogelijk is er sprake van een situatie als bedoeld in artikel 4, tweede lid, entreden informatieverplichtingen in werking.

Artikel 6 ziet specifiek op de situatie dat een gestelde grenswaarde of signaleringswaarde van een bepaalde stof stelselmatig wordt overschreden. Stelselmatig betekent dat sprake is van een vast patroon. Dat patroon kan ontstaan op basis van vaste tijdstippen maar ook op basis van gelijke omstandigheden. Als voorbeelden kunnen worden genoemd: iedere dag om acht uur, altijd in januari, steeds in het oogstseizoen, iedere maand twee maal, bij windkracht 6 of meer, bij vorst, bij hevige regenval, bij temperaturen boven 25° C e.d. Is sprake van stelselmatige overschrijding, dan is het waterschap gehouden de houder van de aansluitvergunning hiervan schriftelijk melding te doen. Deze melding kan vervolgens leiden tot twee verplichtingen voor de betreffende gemeente:

  • 1.

    de gemeente kan ingevolge artikel 6, tweede lid worden verplicht om een toename van de geconstateerde overschrijding als gevolg van nieuwe lozingen op het openbaar riool te voorkomen;

  • 2.

    de gemeente kan ingevolge artikel 7 worden verplicht om onderzoek te verrichten naar oorzaken van de overschrijdingen en naar de mogelijkheden om de overschrijdingen ongedaan te maken.

In de aansluitvergunning of krachtens de aansluitvergunning kan het waterschap terzake tevens nadere voorschriften uitvaardigen.

Artikel 8

Op de voorbereiding van een beschikking op een aanvraag tot verlening of wijziging van een aansluitvergunning alsmede van een beschikking tot ambtshalve verlening, wijziging of intrekking zijn de bepalingen van dwingend recht van hoofdstukken 3 en 4 van de Awb van toepassing.

Artikel 9

Analoog aan het bepaalde in artikel 7.11 van de Waterwet voorziet artikel 9 in de mogelijkheid schadevergoeding toe te kennen aan de houder van de aansluitvergunning indien deze als gevolg van een ambtshalve wijziging of intrekking van de aansluitvergunning schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner laste behoort te komen.

Artikel 10

Artikel 10 bevat een opsomming van bevoegdheden die aan een toezichthoudende ambtenaar van de waterkwaliteitsbeheerder worden toegekend bij het uitvoeren van toezicht op de naleving van bij of krachtens de aansluitverordening gestelde voorschriften. De bevoegdheden zijn enerzijds beperkt van omvang. Anderzijds is een beperking aangebracht ten aanzien van de plaatsen waarop de bevoegdheden mogen worden uitgeoefend. Zo is meting en bemonstering slechts voorzien op die gedeelten van het openbaar riool die gelegen zijn voor het afgiftepunt via welke het afvalwater op een zuiveringstechnisch werk wordt gebracht.

Artikel 11

In artikel 81 van de Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van een waterschapsverordening kan worden gesteld. Aangenomen wordt dat de strafrechtelijke handhaving van bij of krachtens de aansluitverordening gestelde voorschriften minder voor de hand zal liggen. Voor het geval dit in voorkomende gevallen toch opportuun is, is een strafbepaling in artikel 11 opgenomen.

Uiteraard is het bestuur van het waterschap bevoegd om bestuurlijke en/ofbestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten in te zetten in geval van overtreding van voorschriften.

Bestuursdwang (art 61 van de Waterschapswet en artikel 5.22 Awb) en dwangsom- oplegging (art. 5:32 Awb ) vormen in dit kader de belangrijkste instrumenten.

Artikel 12

De inhoud van artikel 12 spreekt voor zich.