Regeling vervallen per 01-07-2008

Bouwstoffenbesluit

Geldend van 21-04-2000 t/m 30-06-2008

Intitulé

Bouwstoffenbesluit

Hoofdstuk 1 Doelstelling

Het beleid voor het vergunnen en handhaven van een belangrijk deel van de soorten lozingen die vallen onder de WVO is vastgelegd in besluiten van het bestuur. Voor een deel van de soorten lozingen is dit echter nog niet het geval. Hier hanteert het ZSR tot nu toe ambtelijke richtlijnen, dus informeel beleid. Het DB heeft op 19 mei 1998 ingestemd met het ontwikkelen van voorstellen voor beleidskaders hiervoor. Deze treft u hierbij aan. Daarmee is het beleid van het ZSR voor het vergunnen van lozingen voor vrijwel alle soorten lozingen vastgelegd in bestuursbesluiten en actueel. In  bijlage 1 tot en met 7 zijn de onder hoofdstuk 4 genoemde beleidsonderwerpen nader uitgewerkt. Deze bijlagen liggen tijdens de DB-vergadering ter inzage. Bijlage 8 geeft een overzicht van de soorten lozingen in relatie tot het al dan niet aanwezig zijn van een bestuurlijk vastgesteld beleid. Enkele kanttekeningen bij dit voorstel:

  • In de voorstellen ontbreekt het te voeren beleid voor de lozing van hemelwater. Dit volgt in de maand november. De reden hiervoor is dat er nog een aantal landelijke beleidsontwikkelingen lopen die tegen die tijd naar verwachting zullen zijn afgerond.

  • Eveneens ontbreekt het te voeren beleid voor de volgende lozingen:

  • aanvullend beleid voor lozingen afkomstig van IBA’s

  • aanvullend beleid voor lozingen afkomstig uit de open teelt in aanvulling op het nog vast stellen Lozingenbesluit WVO Open teelt.

  • aanvullend beleid inzake de aanpassing van het Lozingenbesluit bodemsanering en proefbronnering, voor zover dit mogelijk af zal gaan wijken onder hetgeen in paragraaf 4.3 is vermeld

  • Zodra over deze en mogelijk andere lozingen voldoende duidelijk landelijk beleid voorhanden is of er vanuit de problematiek in ons gebied de noodzaak ontstaat om in te grijpen volgen hierover voorstellen.

  • In de maand november volgt tevens een voorstel voor het beleid op het gebied van handhaving.

  • Parallel aan dit voorstel zal een voorstel inzake “vergunningen op hoofdlijnen” worden voorgelegd. Omdat het hier om nieuw beleid gaat, in plaats van het vastleggen van informeel beleid, is gekozen voor een aparte nota over dit onderwerp.

Hoofdstuk 2 Relatie met strategisch plan/integraal beleidsplan

Aangezien in deze nota met name bestaand beleid wordt geformaliseerd, bestaat er een relatie met SP-maatregel nr. 20: bestaand beleid.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het voorgestelde besluit

Het vergunningenstelsel biedt het ZSR als waterkwaliteitsbeheerder een adequaat middel om lozingen, wanneer deze in beginsel aanvaardbaar zijn, te reguleren door het stellen van voorschriften. Bij het beoordelen van aanvragen om Wvo-vergunning blijft het toetsingskader vrij open. Het ZSR is wel gehouden aan een aantal wettelijke verplichtingen. In beginsel worden landelijke aanbevelingen, zoals deze in landelijke beleidsnotities van Rijkswaterstaat en de CIW/CUWVO commissie zijn weergegeven gevolgd. Op een aantal punten bestaat er beleidsvrijheid en kunnen landelijke aanbevelingen worden bijgesteld voor de regionale situatie binnen ons beheersgebied. In die gevallen waarbij landelijk beleid ontbreekt wordt door het ZSR zelf beleid ontwikkeld. Daar waar beleidsvrijheid is, wordt in de bijgaande beleidsnota’s deze aangegeven en voor een aantal soorten lozingen  voorstellen gedaan tot invulling van de beleidsvrijheid (hoe belangen worden afgewogen en welke inhoudelijke beslissing zal worden genomen).

Bij de beoordeling van een lozing moet worden bezien wat de aard en omvang   van de lozing is (emissiespoor) en wat het effect op het ontvangend oppervlaktewater is (waterkwaliteitsspoor).

Bij de beoordeling van lozingen gaat het om inhoudelijke criteria (kunnen we de lozing op de rwzi/het oppervlaktewater accepteren) en om financiële criteria in het kader van bedrijfsmatig werken (welke kosten worden in rekening gebracht). Deze nota heeft uitsluitend betrekking op de inhoudelijke criteria. De financiële criteria zullen in een nog nader aan het DB voor te leggen voorstel worden uitgewerkt.

3.1. Emissiespoor 

3.1.1.Vermindering van de verontreiniging die ontstaat door de lozing

  • a. algemene aanpak emissies (ketenbenadering)

    • Allereerst preventie: een aanpak aan de bron houdt in dat er kritisch gekeken wordt naar grondstof- en produktkeuze, dat waar mogelijk schone technologie wordt toegepast en dat er gestreefd wordt naar procesgeïntegreerde oplossingen.

    • Als preventie niet helemaal lukt, komt vervolgens hergebruik als optie in beeld: kringloopsluiting, hergebruik buiten het produktieproces, opwerking van de afvalstof etc.

    • Tenslotte ‘end of pipe’ :het zuiveren van afvalwater.

    Uiteraard ligt hier een belangrijke relatie met de milieuzorg binnen het bedrijf.

  • b. stofspecifieke aanpak

    • zwarte lijst stoffen: stoffen die zeer schadelijk zijn (organohalogeen-verbindingen, kwik, cadmium metalen etc): hiervoor geldt, dat in beginsel de best bestaande technieken moeten worden toegepast en dat verder een toetsing van de restemissie plaatsvindt op basis van de MTR-waardes (maximaal toelaatbaar risico). Voor nieuwe lozingen van zwarte lijst stoffen geldt in beginsel een lozingsverbod (zie verder 3.1.2. bij stand-still-beginsel).

    • stoffen die relatief schadelijk zijn  (overige zware metalen, zuurstofbindende stoffen, P, N):  hierbij geschiedt sanering op basis van de best uitvoerbare technieken. Qua immissie wordt getoetst aan de MTR-waardes.

    • Stoffen die relatief onschadelijk zijn; hiervoor geldt de waterkwaliteitstoets op basis van de MTR-waardes. In beginsel wordt voor deze groep van stoffen ten hoogste sanering volgens Best Uitvoerbare Techniek voorgeschreven.

3.1.2. Stand-still beginsel

Dit beginsel geldt voor nieuwe lozingen en bij uitbreiding van bestaande lozingen en is gekoppeld aan de eventueel te  lozen stoffen. Voor zwarte lijst-stoffen geldt dat de emissies in een beheersgebied niet mogen toenemen, voor relatief schadelijke en relatief onschadelijke stoffen geldt, dat de emissie zodanig is, dat de  waterkwaliteit in het ontvangend oppervlaktewater niet significant mag verslechteren.

3.1.3. De vervuiler betaalt.

Dit principe is nader uitgewerkt in de regelgeving inzake het heffen van zuiveringslasten, daarom komt dit hier verder niet meer ter sprake.

3.2. Waterkwaliteitsspoor.

Het zal duidelijk zijn, dat de aard van een ontvangend oppervlaktewater (dan wel de ontvangende rwzi) bepaalt of de lozing acceptabel is. Onverminderd hetgeen is vermeld onder het emissiespoor, geldt daarom in het algemeen, dat wordt gestreefd naar een situatie, waarbij de  toestroom van belastende stoffen geen belemmering vormt voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit. 

3.3. Landelijke beleidsadviezen

Regelmatig worden er in landelijke advies-organen, zoals de CIW-CUWVO, het RIZA, werkgroepen van de Unie van Waterschappen beleidsadviezen geformuleerd, die veelal  niet formeel bindend zijn, maar die het ZSR doorgaans wel als richtlijn voor de vergunningenpraktijk  gebruikt.

Deze uitgangspunten zijn verwerkt in het vastgelegde beleid en vormen ook de basis van bijgaande voorstellen.

3.4. Nieuwe ontwikkelingen

In de 4e nota waterhuishouding zijn nog twee principes genoemd die in feite volgen uit hetgeen in paragraaf 3.1. is vermeld. Het gaat om de principes van:

  • Integrale milieuafweging: bij de afweging van maatregelen ter beperking van emissies naar water moet ook worden gekeken naar het rendement op langere termijn, de effecten op andere milieucompartimenten dan water en de effecten op het duurzaam gebruik van grondstoffen. Zo wordt bijvoorbeeld bij het opzetten van bedrijfsmilieuplannen door een bedrijf en de bevoegde overheden vastgelegd, bij welke milieu-compartiment en wanneer welke milieu-investeringen het beste kunnen plaatsvinden.

  • Prioritering: de zwaarste verontreiniging moet het eerst aangepakt worden. 

Het ZSR zal bij de vergunningverlening ook uitgaan van d principes van ‘integrale milieu-afweging’ en ‘prioritering’.

Hoofdstuk 4 Samenvatting per beleidsonderdeel

Hieronder treft u de voorstellen voor het te voeren beleid aan. Per soort lozing is in de bijlagen 1 tot en met 7 een nadere uitwerking opgenomen. Deze bijlagen liggen tijdens de vergadering ter inzage.

4.5. Toepassing bouwstoffenbeleid

Problematiek

Op 1 juli 1999 is het Bouwstoffenbeluit (Bsb) volledig in werking getreden. Dit besluit regelt het gebruik van steenachtige bouwstoffen (dus niet glas, houd, metaal of kunststof) in de bodem of in het oppervlaktewater (dempingen en dergelijke). Voor het laatste kan de WVO van toepassing zijn als sprake is van (licht verontreinigde materiaal).Voorgesteld beleid

bouwstoffenbeleid

Categorie

Hoeveelheid

WVO-vergunning

Meldingsplicht

Verwijde

ringsplicht

Eisen bij vergunning/melding

Vrij

Toepasbaar

(schone grond)

Nvt

Melding

Nee

·          Bijlage 1 Bsb

Categorie-1

> 50 m3 grond

Melding

Ja

·          Samenstelling en immissie stof moet voldoen aan bijlage 2 Bsb

Kleinere hoeveelheden grond

Verbod

Nvt

·          Mogen niet toegepast worden

Categorie-2;

>10.000 ton

(>1000 ton in weg)

Vergunning

Ja

·          Samenstelling stof moet voldoen aan bijlage 2: qua immissiewaarden voldoen aan bijlage 2 Bsb na toepassen isolerende voorzieningen.

·          Maximumhoeveelheid opnemen

Kleinere hoeveelheden

Verbod

Nvt

·          Mogen niet toegepast worden

Bijzondere categorie, bodemas van AVI

> 10.000 ton

(>1000 ton in weg)

Vergunning

Ja

·          Qua samenstelling voldoen aan bijlage 2;

·          Qua immissie voldoen aan bijlage 2 Bsb;

·          Voorschrijven beheers- en controlemaatregelen

·          Maximum hoeveelheid te storten stoffen opnemen

Kleinere hoeveelheden

Vergunning

Nvt

·          Mogen niet toegepast worden

Bouwstoffen met teerhoudende asfalt

Granulaten.

>10.000 ton

(>1000 ton in weg)

Vergunning

Ja

·          Moeten voldoen aan bijlage 2 Bsb, met uitzondering van de norm voor PAK’s en onder voorwaarde dat bepaalde isolerende voorzieningen worden toegepast (bijlage H Bsb);

·          In de vergunning moeten voorschriften zijn opgenomen, inhoudende dat isolatiemaatregelen en de daarbij behorende beheers- en controlemaatregelen worden getroffen

·          Maximumhoeveelheid opnemen

Kleinere hoeveelheden

Verbod

Nvt

·           Mogen niet toegepast worden

Voor de categorie bouwstoffen die helemaal niet volgens het Bsb mogen worden toegepast geldt een stort (lozings)verbod op grond van de WVO.

Kleine toepassingen en het storten van schone grond vinden plaats in overleg met de waterkwantiteitsbeheerder (zie bijlage 5).

Voorgesteld beleid

  • in te stemmen met het beleid om volledig conform het Bsb te handelen;

  • in te stemmen met het voorstel om overleg met de kwantiteitsbeheerders te gaan voeren over het in bepaalde gevallen plaatsen van duikers in toegangsdammen

  • in te stemmen met het voorstel om binnenkort een nadere uitwerking te geven aan de wijze van handhaving van het Bsb.

Afwijking/nadere invulling rijksbeleid

Beleid van ZSR is conform het Bsb.

Hoofdstuk 5 Procedure voor publicatie

Door het vaststellen van de hierboven genoemd beleidsregels treden deze nog niet in werking. Voor de inwerkingtreding van de beleidsregels is vereist dat deze worden bekendgemaakt (artikel 3:40 Awb). Bekendmaking is geregeld in afdeling 3.6 van de Awb. Volgens artikel 3:42 lid 1 Awb kunnen beleidsregels bekend worden gemaakt door middel van een kennisgeving (advertentie) van de besluiten of van de zakelijke inhoud ervan in een dag-, nieuws-, of huis-aan-huisblad.

Vanwege de omvang van de beleidsregels is het bezwaarlijk om de gehele inhoud van de beleidsregels te publiceren. Volgens artikel 3:42 lid 2 Awb kan in een kennisgeving via de weergave van de zakelijke inhoud worden bekendgemaakt, indien in de kennisgeving tevens wordt aangegeven waar en wanneer het volledige besluit ter inzage ligt. De periode van terinzagelegging wordt niet voorgeschreven. Een redelijke termijn is 4 weken.

Voorgesteld wordt om na vaststelling van de beleidsregels deze conform het bepaalde in de Awb bekend te maken. Bekendmaking geschiedt door middel van het plaatsen van een advertentie, met vermelding van de zakelijke inhoud van het beleid, de plaats (kantoor ZSR) en de periode van terinzagelegging.

Hoofdstuk 6 Voorstel/advies

  •  in te stemmen met de  bovenstaande beleidsvoorstellen;

  • in te stemmen met publicatie van deze beleidsregels conform het bepaalde in de Algemene Wet bestuursrecht (zie hoofdstuk 5) 

Bijlage 5 Nota: Bouwstoffenbesluit

1.  Inleiding.

Vanaf 1 juli 1999 is het Bouwstoffenbesluit (Bsb)  bodem- en oppervlaktewateren-bescherming volledig in werking getreden. Dit besluit regelt zowel het gebruik van steenachtige bouwstoffen in de bodem als in oppervlaktewateren of op/in de waterbodem.  Daarom moet bij het verlenen van WVO-vergunningen voor lozingen van afvalstoffen ook rekening worden gehouden met hetgeen bepaald is in het Bouwstoffenbesluit.

Onderhavige nota beschrijft het Bsb bij gebruik in oppervlaktewater.

1.1. Doel van het Bouwstoffenbesluit.

Door toepassing van steenachtige bouwmaterialen en verontreinigde grond kunnen de bodem en het oppervlaktewater direct of indirect worden verontreinigd. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) dient het milieu, doordat het met het oog op deze verontreinigingen eisen stelt aan de samenstelling van de toe te passen bouwmaterialen.

De regels uit het besluit zijn dan ook bedoeld om eventuele uitspoeling van verontreinigen uit steenachtige materialen naar de bodem of het oppervlaktewater te reduceren tot een maximaal toelaatbaar niveau. Het Bsb geldt niet voor glas, hout, metaal of kunststof.

Naast de bescherming van oppervlaktewater en (water)bodem maken de regels meer hergebruik van reeds gebruikte bouwstoffen  (secundaire bouwstoffen) mogelijk. Daardoor hoeven de voorraden van primaire bouwstoffen minder te worden aangesproken. Het Bsb heeft niet overigens alleen betrekking op secundaire, maar ook op primaire steenachtige bouwstoffen.

Door het stellen van eisen aan de samenstelling en aan de potentiële verontreiniging door  een bouwstof (immissie) kan dus een milieuhygiënisch verantwoorde toepassing worden gegarandeerd.

Voorbeelden van een milieuhygiënisch verantwoord hergebruik zijn het gebruik van materialen, afkomstig uit gesloopte bouwwerken in nieuwbouw of de verwerking van restproducten uit de industrie in de fundering van wegen, bijvoorbeeld hoogoven-slakken.

Voor gebruik van bouwstoffen op/in de bodem is al naar gelang de toepassing de provincie of de gemeente het bevoegd gezag. Voor gebruik van bouwstoffen in oppervlaktewater of op/in de bodem onder het oppervlaktewater is de waterkwaliteitsbeheerder het bevoegd gezag.

1.2. Juridisch kader van het Bouwstoffenbesluit.

Het Bsb, een algemene maatregel van bestuur, is gebaseerd op drie verschillende wetten:

  • de Wet bodembescherming;

  • de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

  • de Woningwet.

Het Bsb was sinds 1 juli 1996 reeds gedeeltelijk van toepassing. Het belangrijkste voorschrift is de verwijderingsplicht voor bouwstoffen die na 1 juli 1996 in een werk zijn aangebracht. Deze verwijderingsplicht houdt in dat bouwstoffen moeten worden verwijderd als het werk waarin de bouwstoffen zijn toegepast zijn functie verloren heeft en niet meer onderhouden wordt. De verwijderingsplicht geldt echter niet voor schone grond. Met andere woorden: vanaf dat moment valt de afvoer van bouwstoffen onder het regiem van het Bsb.

Met ingang van 1 juli 1999 is het Bsb volledig van toepassing. Werken die na deze datum worden aangelegd vallen onder het regime van het Bsb. Vanaf dat moment wordt dus de toepassing van bouwstoffen geregeld via het Bsb. Het Bsb geldt voor bouwmaterialen die buiten worden toegepast en zo in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater.

2.  Werkingssfeer van het Bouwstoffenbesluit.

2.1. Reikwijdte

Het besluit is van toepassing op het gebruiken van bouwstoffen in een werk op/in de bodem of in oppervlaktewater of op/in de waterbodem. Onder gebruiken wordt hier iedere activiteit verstaan, waarbij steenachtige bouwstoffen op/in de bodem of in het oppervlaktewater worden gebracht en vervolgens worden gehouden met het oog op realisering respectievelijk instandhouding van een werk.

Met een werk wordt in het Bsb bedoeld: een grondwerk, een water-, wegenbouw-kundig werk of een bouwwerk. Het Bsb is echter niet van toepassing voor bouwstoffen die binnen een gebouw worden toegepast.

2.2. Welke bouwstoffen vallen onder het Bsb?

Een bouwstof in de zin van het Bsb is een materiaal waarin het totaalgehalte aan silicium, calcium of aluminium tezamen meer dan 10 gewichts%  van dat materiaal bedraagt (artikel 1 lid 1 sub b Bsb). Voorbeelden: baksteen, beton, asfalt, puingranulaten, baggerspecie en grond.

2.3.  Gebruik van bouwstoffen die niet onder het besluit vallen.

Het Bsb is niet van toepassing voor bouwstoffen die gebruikt worden in een gebouw.

Vlakglas en aluminium vallen qua samenstelling in beginsel wel onder bovengenoemde definitie, maar zijn in het Bsb uitgezonderd.

Het tijdelijk uit een werk wegnemen van bouwstoffen en het onder dezelfde condities als voorheen op of nabij dezelfde plaats in het betreffende werk opnieuw aanbrengen van die bouwstoffen blijft voor het Bsb zonder consequenties.

Ook is het besluit niet van toepassing, met uitzondering van een enkel voorschrift, op het gebruik van schone grond.

Tenslotte is het Bsb niet van toepassing op bouwstoffen die voorgaande aan het gebruik in een werk tijdelijk op een terrein worden opgeslagen. Mocht na verloop van tijd blijken dat de bouwstoffen  niet op de bodem zijn opgeslagen, maar definitief in een werk op/in de bodem zijn gebracht, dan is het Bsb alsnog van toepassing.

3.  Kwaliteit en toegepaste hoeveelheid.

Het Bsb schrijft voor dat, voordat een bouwstof wordt toegepast, de kwaliteit ervan moet worden vastgesteld. Doel hiervan is te bepalen welke bodembelasting de bouwstof veroorzaakt. Op basis van de kwaliteit dient te worden vastgesteld, of de bouwstoffen mogen worden toegepast, en zo ja, onder welke voorwaarden.

De kwaliteit van een bouwstof wordt aan de hand van twee soorten waarden, die de milieuhygiënische eigenschappen van de bouwstof weergeven:

  • Samenstellingswaarden (de chemische samenstelling van de stof);

  • Immissiewaarden (de hoeveelheid verontreiniging die in de bodem of oppervlaktewater komt ten gevolge van uitloging).

Op basis van samenstellings- en emissiewaarden wijze worden bouwstoffen ingedeeld in  verschillende categorieën, die in de onderstaande tabel zijn weergegeven.

De wijze waarop de kwaliteit moet worden vastgesteld, is omschreven in het Bsb.

In het Bsb staan normen voor bouwstoffen met betrekking tot de immissies naar de bodem en oppervlaktewater. De vastgestelde normen voor bodem en oppervlakte-water zijn gelijk.

Er is onderscheid gemaakt tussen vormgegeven (bijvoorbeeld bakstenen) en niet vormgegeven bouwstoffen (grond, puin) op basis van een verschillende wijze van uitlogen. Voor vormgegeven bouwstoffen is de uitloging in het algemeen diffusiebepaald, voor niet vormgegeven bouwstoffen spelen ook andere factoren een rol. Afhankelijk van de wijze van gebruik worden vormgegeven en niet-vormgegeven bouwstoffen onderscheiden in categorie 1- en categorie 2- bouwstoffen.

Schone grond en categorie 1-bouwstoffen kunnen in oppervlaktewater, met inachtneming van de voorschriften van het Bsb zonder meer worden toegepast, mits  2 dagen voor het gebruik een melding heeft plaatsgevonden bij de waterkwaliteitsbeheerder. De WVO-vergunningplicht wordt voor deze toepassing dus opgeheven.

Bij wateren met een bijzondere gebruiksfunctie kan het gewenst zijn om scherpere voorwaarden te stellen. Het Bsb maakt het mogelijk ten aanzien van het gebruiken van bouwstoffen in deze wateren voorschriften op te nemen, die strenger zijn dan de regels in het besluit. Ook is het mogelijk om aanvullende voorschriften op te nemen.

Voor de handhaafbaarheid en de practische uitvoerbaarheid van het Bsb zijn aan een aantal categorieën bouwstoffen regels gesteld aan de minimale toepassingshoeveel-heden. Voor schone grond en categorie 1-bouwstoffen, niet zijnde grond gelden geen minimum toepassingshoeveelheden, met uitzondering van categorie 1-grond.

Hiervoor geldt een minimale hoeveelheid van 50 m3 die aaneengesloten in een werk moet worden gebruikt. De reden hiervoor is namelijk, dat met het oog op de verwijderingsplicht er niet te weinig gerond mag worden gebruikt, daar dan het onderscheid met de reeds aanwezige grond vervaagt.

Voor categorie 2-bouwstoffen (inclusief categorie 2-grond), bouwstoffen met teerhoudend asfaltgranulaat en de bijzondere categorie AVI-bodemas geldt dat er in een werk een minimumhoeveelheid van 10.000 ton aaneengesloten moet worden gebruikt. De reden hiervoor is, dat alleen onder die voorwaarden sprake kan zijn van een effectieve isolatie van deze bouwmaterialen. Betreft het werk echter een wegfundering waar een categorie 2-bouwstof (inclusief categorie 2-grond), AVI-as of bouwstoffen met teerhoudend asfaltgranulaat wordt gebruikt, dan geldt een minimumhoeveelheid van 1000 ton. Deze minimumhoeveelheden gelden ook voor gebruik in oppervlaktewater. De waterkwaliteitsbeheerder is echter verplicht in de vergunning ook een maximum hoeveelheid toe te passen materiaal voor te schrijven. Met deze laatste maatregel kan de uiteindelijke belasting van het oppervlaktewater worden beperkt.

Samengevat komt dit op het volgende neer.

Tabel

Categorie

Hoeveelheid

WVO-vergunning

Meldingsplicht

Verwijde

ringsplicht

Eisen bij vergunning/melding

Vrij

Toepasbaar

(schone grond)

Nvt

Melding

Nee

·          Bijlage 1 Bsb

Categorie-1

> 50 m3 grond

Melding

Ja

·          Samenstelling en immissie stof moet voldoen aan bijlage 2 Bsb

Kleinere hoeveelheden grond

Verbod

Nvt

·          Mogen niet toegepast worden

Categorie-2;

>10.000 ton

(>1000 ton in weg)

Vergunning

Ja

·          Samenstelling stof moet voldoen aan bijlage 2: qua immissiewaarden voldoen aan bijlage 2 Bsb na toepassen isolerende voorzieningen.

·          Maximumhoeveelheid opnemen

Kleinere hoeveelheden

Verbod

Nvt

·          Mogen niet toegepast worden

Bijzondere categorie, bodemas van AVI

> 10.000 ton

(>1000 ton in weg)

Vergunning

Ja

·          Qua samenstelling voldoen aan bijlage 2;

·          Qua immissie voldoen aan bijlage 2 Bsb;

·          Voorschrijven beheers- en controlemaatregelen

·          Maximum hoeveelheid te storten stoffen opnemen

Kleinere hoeveelheden

Vergunning

Nvt

·          Mogen niet toegepast worden

Bouwstoffen met teerhoudende asfalt

Granulaten.

>10.000 ton

(>1000 ton in weg)

Vergunning

Ja

·          Moeten voldoen aan bijlage 2 Bsb, met uitzondering van de norm voor PAK’s en onder voorwaarde dat bepaalde isolerende voorzieningen worden toegepast (bijlage H Bsb);

·          In de vergunning moeten voorschriften zijn opgenomen, inhoudende dat isolatiemaatregelen en de daarbij behorende beheers- en controlemaatregelen worden getroffen

·          Maximumhoeveelheid opnemen

Kleinere hoeveelheden

Verbod

Nvt

·           Mogen niet toegepast worden

Voor de categorie bouwstoffen die helemaal niet volgens het Bsb mogen worden toegepast geldt een stort (lozings)verbod op grond van de WVO.

Kleine toepassingen en het storten van schone grond vinden plaats in overleg met de waterkwantiteitsbeheerder.

4. Beleid van het Waterschap Rivierenland.

Het beleid van Waterschap Rivierenland is volledig conform het Bsb.

In verreweg de meeste gevallen waar Waterschap Rivierenland in de praktijk mee te maken krijgt, gaat het om het brengen van afvalstoffen in oppervlaktewater, in hoeveelheden kleiner dan 50 m3. In deze gevallen is in beginsel de WVO-vergunningplicht van toepassing. Conform het Bsb zal Waterschap Rivierenland in deze gevallen dus uitsluitend een vergunning verlenen indien het gaat om schone grond.

Ook voor alle overige situaties wordt volledig conform het Bsb gehandeld.

Indien er zand of puin in een kopsloot gebracht wordt om als toegangsdam te gebruiken, kan er, afhankelijk van het grondgebruik op de aanliggende oevers een qua waterkwaliteit ongewenste situatie ontstaan door de afwezigheid van doorstroming. Daarom is het wenselijk dat er een duiker wordt aangebracht. Daartoe is afstemming met de inliggende kwantiteitsbeheerders noodzakelijk.

5. Uitvoering van het Bouwstoffenbesluit.

Waterschap Rivierenland heeft als taak:

  • toezien op het correct melden van het gebruik van bouwmaterialen;

  • toezien op de kwaliteit van de gebruikte bouwmaterialen;

  • controle op de werking van de isolerende voorzieningen;

  • toezien op het correct verwijderen en het correct toepassen van bouwmaterialen.

Qua handhaving staan de normale bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten ter beschikking.

Momenteel staat de wijze waarop het Bsb moet worden gehandhaafd, nog volop ter discussie. Zodra deze discussie landelijk wordt afgerond, zal het DB een nader voorstel ontvangen omtrent de wijze waarop Waterschap Rivierenland het Bsb zal gaan handhaven.

6. Voorstel

  • in te stemmen met het beleid om volledig conform het Bsb te handelen;

  • in te stemmen met het voorstel om overleg met de kwantiteitsbeheerders te gaan voeren over het in bepaalde gevallen plaatsen van duikers in toegangsdammen

  • in te stemmen met het voorstel om binnenkort een nadere uitwerking te geven aan de wijze van handhaving van het Bsb.