Regeling vervallen per 22-12-2009

Koelwaterlozingen

Geldend van 21-04-2000 t/m 21-12-2009

Intitulé

Koelwaterlozingen

Hoofdstuk 1 Doelstelling

Het beleid voor het vergunnen en handhaven van een belangrijk deel van de soorten lozingen die vallen onder de WVO is vastgelegd in besluiten van het bestuur. Voor een deel van de soorten lozingen is dit echter nog niet het geval. Hier hanteert het ZSR tot nu toe ambtelijke richtlijnen, dus informeel beleid. Het DB heeft op 19 mei 1998 ingestemd met het ontwikkelen van voorstellen voor beleidskaders hiervoor. Deze treft u hierbij aan. Daarmee is het beleid van het ZSR voor het vergunnen van lozingen voor vrijwel alle soorten lozingen vastgelegd in bestuursbesluiten en actueel. In  bijlage 1 tot en met 7 zijn de onder hoofdstuk 4 genoemde beleidsonderwerpen nader uitgewerkt. Deze bijlagen liggen tijdens de DB-vergadering ter inzage. Bijlage 8 geeft een overzicht van de soorten lozingen in relatie tot het al dan niet aanwezig zijn van een bestuurlijk vastgesteld beleid. Enkele kanttekeningen bij dit voorstel:

  • In de voorstellen ontbreekt het te voeren beleid voor de lozing van hemelwater. Dit volgt in de maand november. De reden hiervoor is dat er nog een aantal landelijke beleidsontwikkelingen lopen die tegen die tijd naar verwachting zullen zijn afgerond.

  • Eveneens ontbreekt het te voeren beleid voor de volgende lozingen:

  • aanvullend beleid voor lozingen afkomstig van IBA’s

  • aanvullend beleid voor lozingen afkomstig uit de open teelt in aanvulling op het nog vast stellen Lozingenbesluit WVO Open teelt.

  • aanvullend beleid inzake de aanpassing van het Lozingenbesluit bodemsanering en proefbronnering, voor zover dit mogelijk af zal gaan wijken onder hetgeen in paragraaf 4.3 is vermeld

  • Zodra over deze en mogelijk andere lozingen voldoende duidelijk landelijk beleid voorhanden is of er vanuit de problematiek in ons gebied de noodzaak ontstaat om in te grijpen volgen hierover voorstellen.

  • In de maand november volgt tevens een voorstel voor het beleid op het gebied van handhaving.

  • Parallel aan dit voorstel zal een voorstel inzake “vergunningen op hoofdlijnen” worden voorgelegd. Omdat het hier om nieuw beleid gaat, in plaats van het vastleggen van informeel beleid, is gekozen voor een aparte nota over dit onderwerp.

Hoofdstuk 2 Relatie met strategisch plan/integraal beleidsplan

Aangezien in deze nota met name bestaand beleid wordt geformaliseerd, bestaat er een relatie met SP-maatregel nr. 20: bestaand beleid.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het voorgestelde beleid

Het vergunningenstelsel biedt het ZSR als waterkwaliteitsbeheerder een adequaat middel om lozingen, wanneer deze in beginsel aanvaardbaar zijn, te reguleren door het stellen van voorschriften. Bij het beoordelen van aanvragen om Wvo-vergunning blijft het toetsingskader vrij open. Het ZSR is wel gehouden aan een aantal wettelijke verplichtingen. In beginsel worden landelijke aanbevelingen, zoals deze in landelijke beleidsnotities van Rijkswaterstaat en de CIW/CUWVO commissie zijn weergegeven gevolgd. Op een aantal punten bestaat er beleidsvrijheid en kunnen landelijke aanbevelingen worden bijgesteld voor de regionale situatie binnen ons beheersgebied. In die gevallen waarbij landelijk beleid ontbreekt wordt door het ZSR zelf beleid ontwikkeld. Daar waar beleidsvrijheid is, wordt in de bijgaande beleidsnota’s deze aangegeven en voor een aantal soorten lozingen  voorstellen gedaan tot invulling van de beleidsvrijheid (hoe belangen worden afgewogen en welke inhoudelijke beslissing zal worden genomen).

Bij de beoordeling van een lozing moet worden bezien wat de aard en omvang   van de lozing is (emissiespoor) en wat het effect op het ontvangend oppervlaktewater is (waterkwaliteitsspoor).

Bij de beoordeling van lozingen gaat het om inhoudelijke criteria (kunnen we de lozing op de rwzi/het oppervlaktewater accepteren) en om financiële criteria in het kader van bedrijfsmatig werken (welke kosten worden in rekening gebracht). Deze nota heeft uitsluitend betrekking op de inhoudelijke criteria. De financiële criteria zullen in een nog nader aan het DB voor te leggen voorstel worden uitgewerkt.

3.1. Emissiespoor 

3.1.1.Vermindering van de verontreiniging die ontstaat door de lozing

  • a. algemene aanpak emissies (ketenbenadering)

    • Allereerst preventie: een aanpak aan de bron houdt in dat er kritisch gekeken wordt naar grondstof- en produktkeuze, dat waar mogelijk schone technologie wordt toegepast en dat er gestreefd wordt naar procesgeïntegreerde oplossingen.

    • Als preventie niet helemaal lukt, komt vervolgens hergebruik als optie in beeld: kringloopsluiting, hergebruik buiten het produktieproces, opwerking van de afvalstof etc.

    • Tenslotte ‘end of pipe’ :het zuiveren van afvalwater.

    Uiteraard ligt hier een belangrijke relatie met de milieuzorg binnen het bedrijf.

  • b. stofspecifieke aanpak

    • zwarte lijst stoffen: stoffen die zeer schadelijk zijn (organohalogeen-verbindingen, kwik, cadmium metalen etc): hiervoor geldt, dat in beginsel de best bestaande technieken moeten worden toegepast en dat verder een toetsing van de restemissie plaatsvindt op basis van de MTR-waardes (maximaal toelaatbaar risico). Voor nieuwe lozingen van zwarte lijst stoffen geldt in beginsel een lozingsverbod (zie verder 3.1.2. bij stand-still-beginsel).

    • stoffen die relatief schadelijk zijn  (overige zware metalen, zuurstofbindende stoffen, P, N):  hierbij geschiedt sanering op basis van de best uitvoerbare technieken. Qua immissie wordt getoetst aan de MTR-waardes.

    • Stoffen die relatief onschadelijk zijn; hiervoor geldt de waterkwaliteitstoets op basis van de MTR-waardes. In beginsel wordt voor deze groep van stoffen ten hoogste sanering volgens Best Uitvoerbare Techniek voorgeschreven.

3.1.2. Stand-still beginsel

Dit beginsel geldt voor nieuwe lozingen en bij uitbreiding van bestaande lozingen en is gekoppeld aan de eventueel te  lozen stoffen. Voor zwarte lijst-stoffen geldt dat de emissies in een beheersgebied niet mogen toenemen, voor relatief schadelijke en relatief onschadelijke stoffen geldt, dat de emissie zodanig is, dat de  waterkwaliteit in het ontvangend oppervlaktewater niet significant mag verslechteren.

3.1.3. De vervuiler betaalt.

Dit principe is nader uitgewerkt in de regelgeving inzake het heffen van zuiveringslasten, daarom komt dit hier verder niet meer ter sprake.

3.2. Waterkwaliteitsspoor.

Het zal duidelijk zijn, dat de aard van een ontvangend oppervlaktewater (dan wel de ontvangende rwzi) bepaalt of de lozing acceptabel is. Onverminderd hetgeen is vermeld onder het emissiespoor, geldt daarom in het algemeen, dat wordt gestreefd naar een situatie, waarbij de  toestroom van belastende stoffen geen belemmering vormt voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit. 

3.3. Landelijke beleidsadviezen

Regelmatig worden er in landelijke advies-organen, zoals de CIW-CUWVO, het RIZA, werkgroepen van de Unie van Waterschappen beleidsadviezen geformuleerd, die veelal  niet formeel bindend zijn, maar die het ZSR doorgaans wel als richtlijn voor de vergunningenpraktijk  gebruikt.

Deze uitgangspunten zijn verwerkt in het vastgelegde beleid en vormen ook de basis van bijgaande voorstellen.

3.4. Nieuwe ontwikkelingen

In de 4e nota waterhuishouding zijn nog twee principes genoemd die in feite volgen uit hetgeen in paragraaf 3.1. is vermeld. Het gaat om de principes van:

  • Integrale milieuafweging: bij de afweging van maatregelen ter beperking van emissies naar water moet ook worden gekeken naar het rendement op langere termijn, de effecten op andere milieucompartimenten dan water en de effecten op het duurzaam gebruik van grondstoffen. Zo wordt bijvoorbeeld bij het opzetten van bedrijfsmilieuplannen door een bedrijf en de bevoegde overheden vastgelegd, bij welke milieu-compartiment en wanneer welke milieu-investeringen het beste kunnen plaatsvinden.

  • Prioritering: de zwaarste verontreiniging moet het eerst aangepakt worden. 

Het ZSR zal bij de vergunningverlening ook uitgaan van d principes van ‘integrale milieu-afweging’ en ‘prioritering’.

Hoofdstuk 4 Samenvatting per beleidsonderdeel

Hieronder treft u de voorstellen voor het te voeren beleid aan. Per soort lozing is in de bijlagen 1 tot en met 7 een nadere uitwerking opgenomen. Deze bijlagen liggen tijdens de vergadering ter inzage.

4.6. Vergunningplicht koelwaterlozingen.

Problematiek:

ZSR wordt regelmatig geconfronteerd met aanvragen voor lozingen van koelwater op het riool of het oppervlaktewater. Het RIZA heeft in een landelijke beleidsnotitie algemene lozingseisen opgesteld. De praktijksituatie in het gebied van het ZSR vereist een toegesneden aanpak.

Voorgesteld beleid:

  • a.

    Bij een aanvraag voor de lozing van koelwaterchemicaliën advies aanvragen bij het RIZA;

  • b.

    Bij een lozing van koelwater op de riolering een lozingstemperatuur voor koelwater op te nemen van maximaal 300C ;

  • c.

    Bij een lozing van grondwater, ten behoeve van koeling, op oppervlaktewater een lozingstemperatuur op te nemen van maximaal 250C. Daarnaast moet een eis worden opgenomen voor onopgeloste bestanddelen, vrije zuurstof, CZV, chloride en ijzer (zie bijlage 6);

  • d.

    De aanbevelingen zoals zijn opgenomen in de nota “Warmte emissies in Wvo-vergunningen” van het RIZA te volgen bij het verlenen van de WVO-vergun­ningen voor koelwaterlozingen waarbij gebruik wordt gemaakt van oppervlaktewater.

  • e.

    In verband met de geringe grootte van het ontvangend oppervlaktewater in het beheersgebied van het ZSR zal in afwijking van de notitie van het RIZA een maximum temperatuureis van 250C worden gehanteerd met  een maximale temperatuursverhoging van 60C. Indien het ingenomen koelwater warmer is dan 200C kan een temperatuursverhoging van 60C en tijdelijk een maximum lozingstemperatuur van 300C worden toegestaan.

Hoofdstuk 5 Procedure voor publicatie

Door het vaststellen van de hierboven genoemd beleidsregels treden deze nog niet in werking. Voor de inwerkingtreding van de beleidsregels is vereist dat deze worden bekendgemaakt (artikel 3:40 Awb). Bekendmaking is geregeld in afdeling 3.6 van de Awb. Volgens artikel 3:42 lid 1 Awb kunnen beleidsregels bekend worden gemaakt door middel van een kennisgeving (advertentie) van de besluiten of van de zakelijke inhoud ervan in een dag-, nieuws-, of huis-aan-huisblad.

Vanwege de omvang van de beleidsregels is het bezwaarlijk om de gehele inhoud van de beleidsregels te publiceren. Volgens artikel 3:42 lid 2 Awb kan in een kennisgeving via de weergave van de zakelijke inhoud worden bekendgemaakt, indien in de kennisgeving tevens wordt aangegeven waar en wanneer het volledige besluit ter inzage ligt. De periode van terinzagelegging wordt niet voorgeschreven. Een redelijke termijn is 4 weken.

Voorgesteld wordt om na vaststelling van de beleidsregels deze conform het bepaalde in de Awb bekend te maken. Bekendmaking geschiedt door middel van het plaatsen van een advertentie, met vermelding van de zakelijke inhoud van het beleid, de plaats (kantoor ZSR) en de periode van terinzagelegging.

Hoofdstuk 6 Voorstel/advies

  •  in te stemmen met de  bovenstaande beleidsvoorstellen;

  • in te stemmen met publicatie van deze beleidsregels conform het bepaalde in de Algemene Wet bestuursrecht (zie hoofdstuk 5) 

Bijlage 6 Nota: Koelwaterlozingen

1. Inleiding.

Met deze nota wordt het beleid van zuiveringsschap Rivierenland ten aanzien van koelwaterlozingen vastgelegd.

De lozing van koelwater kan zowel op de riolering als op oppervlaktewater plaatsvinden. In die gevallen waarin het mogelijk is wordt het koelwater geloosd op oppervlaktewater. Koelwater behoort tot de categorie “dun water”; dat wil zeggen water met een geringe vuillast. Het beleid van het zuiveringsschap is er op gericht om niet of licht verontreinigd afvalwater zo veel mogelijk af te voeren naar het oppervlaktewater. “Dun water” vermindert de hydraulische capaciteit van een rwzi, veroorzaakt extra pompkosten en heeft een negatieve invloed op het zuiveringsrendement.

Is de hoeveelheid te lozen koelwater gering of is er geen oppervlaktewater in de naaste omgeving aanwezig, dan kan het koelwater op de riolering worden geloosd. Een andere reden om koelwater op de riolering toe te staan is een hoge concentratie koelwaterchemicaliën in het koelwater. Koelwaterchemicaliën worden aan het koelwater toegevoegd om de aangroei van micro-organismen tegen te gaan. Dit speelt vooral een rol bij gesloten koelsystemen waarbij het koelwater wordt hergebruikt en een klein deel van het koelwater wordt gespuid. Wordt er oppervlaktewater gebruikt in een koelsysteem dan worden er eveneens koelwaterchemicaliën toegepast.

2. Landelijk beleid.

Het RIZA heeft de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan de lozing van koelwater. Hierbij is vooral aandacht besteed aan koelwaterlozingen bij elektriciteitscentrales en procesindustrieën waar grote hoeveelheden oppervlaktewater als koelwater worden gebruikt. In de nota van het RIZA getiteld: “Warmte emissies in Wvo-vergunningen” (notanr.96.027), verder te noemen RIZA nota, geeft de voorwaarden, die kunnen worden opgenomen in een Wvo-vergunning. Naast lozingseisen wordt ook aandacht besteed aan de maximale opwarming van het ontvangend oppervlaktewater en de waterkwaliteitsdoelstelling.

Het toepassen van koelwaterchemicaliën is aan voorwaarden gebonden. Het RIZA beoordeelt de toepassing van koelwaterchemicaliën. Afhankelijk van aard, samen­stelling en hoeveelheid, alsmede toxiciteit, persistentie en bio-accumulatie wordt beoordeeld of koelwaterchemicaliën kunnen worden toegestaan. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de functie van het ontvangend oppervlaktewater en met het feit dat het te lozen koelwater via een rwzi wordt geloosd.

Ten aanzien van koelwaterlozingen met behulp van grondwater is geen landelijk beleid opgesteld, hiervoor moet de waterkwaliteitsbeheerder zelf een beleid opstellen.

3. Beleid zuiveringsschap Rivierenland.

Iedere aanvraag voor een vergunning, waarin de lozing van koelwaterchemicaliën wordt aangevraagd, wordt ter advisering voorgelegd aan het RIZA.

In het IWGR zijn geen concrete randvoorwaarden opgenomen voor koelwaterlozingen, dit in tegenstelling tot het waterkwaliteitsbeheersplan. Hieronder volgt het vast te stellen beleid van het ZSR.

Bij koelwaterlozingen moet een onderscheid worden gemaakt tussen lozingen op de riolering en lozingen op oppervlaktewater.

3.1 Lozingen op de riolering

Voor de lozing van alleen koelwater op de riolering wordt door het zuiveringsschap geen vergunning verleend. Een uitzondering hierop vormen de bedrijven die vallen onder een van de categorieën, zoals genoemd in de AMvB Inrichtingen Wvo. Bij een lozing op het riool moet in de aanvraag worden aangegeven welke koelwaterchemicaliën worden toegepast en in welke concentraties. Deze gegevens worden getoetst in overleg met het RIZA en beoordeeld op toxiciteit ten aanzien van de rwzi en het ontvangend oppervlaktewater. Verder wordt in de vergunning een temperatuureis opgenomen van 300 C, conform de richtlijn van het RIZA. Indien er geen Wvo-vergunning wordt afgegeven wordt in principe in de Wm-vergunning een overeenkomstige lozingseis opgenomen, door gemeenten of provincies.

3.2 Lozingen op oppervlaktewater

Omdat koelwater thermisch verontreinigd is, moet voor iedere koelwaterlozing op oppervlaktewater, op grond van de Wvo art 1 lid 1, een vergunning worden aangevraagd bij de waterkwaliteitsbeheerder. In het Waterkwaliteitsbeheersplan 1992 – 1996 is voor de lozing van koelwater op oppervlaktewater een maximum lozingstemperatuur van 250C vastgesteld.

Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen grondwater als koelmedium en oppervlaktewater als koelmedium.

3.2.1 Grondwater als koelmedium

Verreweg de meeste koelwaterlozingen betreffen lozingen van grondwater vanuit een doorstroomkoeling. Dit houdt in dat het opgepompte grondwater langs het te koelen medium wordt geleid en vervolgens direct wordt geloosd op het oppervlaktewater.

Voor de lozing van koelwater op oppervlaktewater worden de volgende standaard lozingseisen opgenomen.

Temperatuur: 25 0C;

Onopgeloste bestanddelen: 30  mg/l;

Vrije zuurstof: 5  mg/l;

CZV: 15  mg/l;

Chloride (Cl): 200 mg/l;

IJzer (Fe): 3 mg/l;

Deze lozingseisen zijn afgeleid van de streefwaarden, voor zover die destijds waren opgenomen in de 3e nota Waterhuishouding. Bij doorstroomkoelingen wordt in het algemeen ruimschoots voldaan aan deze lozingseisen; behalve de lozingseis voor ijzer, die nog al eens wordt overschreden.

Het grondwater bevat, afhankelijk van de geografische ligging, soms grote hoeveelheden ijzer. Indien het te lozen water te hoge concentraties ijzer bevat zal het ijzer, zodra het wordt geloosd, oxideren en ontstaat er ijzerhydroxide. Hierdoor krijgt het oppervlaktewater een oranje/rode kleur. Afhankelijk van de stroomsnelheid in de watergang zal het ijzerhydroxide neerslaan op de bodem. Zolang het ijzerhydroxide niet is neergeslagen is het oppervlaktewater ongeschikt voor veedrenking en voor beregening. Bovendien heeft het ijzerhydroxide een negatieve invloed op het ecosysteem in het oppervlaktewater. Bij een ijzerconcentratie van 3 mg/liter vindt er nauwelijks beïnvloeding plaats.

Naast de hierboven genoemde lozingseisen worden ook voorwaarden gesteld aan de koelwaterchemicaliën. Bij doorstroomkoeling met behulp van grondwater worden nauwelijks koelwaterchemicaliën toegepast, dus is dit aspect minder relevant.

3.2.2 Oppervlaktewater als koelmedium

De provincie Gelderland voert momenteel een actief beleid voor het terugdringen van het gebruik van grondwater als koelwater. Hierdoor ontstaat er een tendens om oppervlaktewater als koelwater te gaan gebruiken.

Wanneer voor de doorstroomkoeling oppervlaktewater wordt gebruikt, wordt vrijwel altijd gebruik gemaakt van koelwaterchemicaliën. Het oppervlaktewater bevat veel organismen die zich in het opgewarmde water snel vermenigvuldigen en verstoppingen in het koelsysteem kunnen veroorzaken. Naast het toepassen van chemicaliën is ook de lozingstemperatuur een kritische factor. In de zomer neemt de temperatuur van het oppervlaktewater toe, in warme zomers zelfs tot meer dan 250C. In dergelijke gevallen kan niet worden voldaan aan de lozingseis en is deze ook niet meer zinvol. Er wordt tijdelijk een lozingstemperatuur van 300 C toegestaan.

Om het rendement van het koelsysteem te verhogen kan het koelwater met behulp van bijvoorbeeld een koeltoren worden afgekoeld, voordat dit wordt geloosd.

Bij het gebruik van oppervlaktewater als koelwater worden in de vergunning geen eisen opgenomen ten aanzien van ijzer en chloride. Verder worden dezelfde lozingseisen opgenomen als genoemd in 3.2.1.

In afwijking van de nota “Warmte emissies in Wvo-vergunningen” wordt door ZSR als maximum lozingstemperatuur 250C in de vergunning gehanteerd en de temperatuursverhoging in het koelsysteem mag niet meer dan 60C bedragen (respectievelijk 300C en 70C in de RIZAnota). Alleen als het oppervlaktewater zelf warmer is dan 200C wordt een temperatuursverhoging van 60C en tijdelijk een maximum lozingstemperatuur van 300C toegestaan.

Het zuiveringsschap houdt vast aan de lagere waarden, omdat in de RIZAnota wordt uitgegaan van lozingen op de grote oppervlaktewateren (rivieren en kanalen).

In de RIZAnota wordt ook aanbevolen de lozingseisen afhankelijk te stellen van het ontvangend oppervlaktewater.

4. Voorstel.

  • a.

    Bij een aanvraag voor de lozing van koelwaterchemicaliën advies aanvragen bij het RIZA.

  • b.

    Bij een lozing van koelwater op de riolering een lozingstemperatuur voor koelwater op te nemen van maximaal 300C, zoals omschreven in § 3.1.

  • c.

    Bij een lozing van grondwater, ten behoeve van koeling, op oppervlaktewater een lozingstemperatuur op te nemen van maximaal 250C. Daarnaast moet een eis worden opgenomen voor onopgeloste bestanddelen, vrije zuurstof, CZV, chloride en ijzer (§3.2.1.).

  • d.

    De aanbevelingen zoals zijn opgenomen in de nota “Warmte emissies in Wvo-vergunningen” te volgen bij het verlenen van de Wvo-vergun­ningen voor koelwaterlozingen waarbij gebruik wordt gemaakt van oppervlaktewater (§ 3.2.2).

  • e.

    Echter in afwijking van de nota een maximum temperatuureis van 250C te hanteren en een maximale temperatuursverhoging van 60C. Indien het ingenomen koelwater warmer is dan 200C kan een temperatuursverhoging van 60C en tijdelijk een maximum lozingstemperatuur van 300C worden toegestaan.