Beleidsregel “Besluit berekening zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing inzake bronneringen en saneringen”

Geldend van 01-01-2014 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel “Besluit berekening zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing inzake bronneringen en saneringen”

Het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland,

Overwegende dat het wenselijk is beleidsregels vast te stellen inzake de berekening van de zuiveringsheffing en de verontreinigingsheffing voor bronneringen en saneringen;  

Gelet op:

  • -

    artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    artikel 122k van de Waterschapswet;

  • -

    het bepaalde in de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Rivierenland;

  • -

    artikel 7.5 van de Waterwet;

  • -

    het bepaalde in de Verordening verontreinigingsheffing Waterschap Rivierenland;

  • -

    artikel 2 van het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009;

 

B E S L U I T :

 

Vast te stellen het “Besluit berekening zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing inzake bronneringen en saneringen”.

Artikel 1 Bepaling vervuilingswaarde

 

  • 1.

    De vervuilingswaarde van vanuit een bedrijfsruimte afgevoerd of geloosd water wordt vastgesteld op basis van het bepaalde in artikel 122g van de Waterschapswet (zuiveringsheffing) of artikel 7.5 van de Waterwet (verontreinigingsheffing).

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt de vervuilingswaarde van afvalwaterstromen afkomstig vanuit bronneringen en saneringen, indien deze niet zijn bemonsterd en geanalyseerd op basis van het eerste lid, bepaald op basis van waterklasse 1 van de tabel afvalwatercoëfficiënten (0,0010 v.e./m3).

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het tweede lid kan een indeling in een andere waterklasse plaatsvinden met toepassing van hetgeen is bepaald in de Waterschapswet (zuiveringsheffing) of de Waterwet (verontreinigingsheffing) en het Besluit vervuilingswaarde ingenomen water 2009.

 

Artikel 2 Bepaling hoeveelheid ingenomen water afkomstig van bronneringen en saneringen I

 

  • 1.

    De belastingplichtige is verplicht om op grond van het bepaalde in de toepasselijke Keur van Waterschap Rivierenland zelf de hoeveelheid per kalenderjaar ingenomen water afkomstig van bronneringen en saneringen te meten en te registreren aan de hand van een daarvoor geschikte watermeter. De belastingplichtige moet de gemeten hoeveelheid doorgeven aan de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Rivierenland, gevestigd te Tiel, hierna BSR.

  • 2.

    BSR kan de belastingplichtige een aangifteformulier toezenden, indien de belastingplichtige nalaat aan zijn verplichting, als bedoeld in het vorige lid, te voldoen.

  • 3.

    Indien de belastingplichtige de hoeveelheid ingenomen water niet of niet correct meet en registreert, of niet doorgeeft aan BSR, dan kan de ambtenaar belast met de heffingen van BSR deze hoeveelheid schatten.

 

 

Artikel 3 Afwijking eerder vastgestelde beleidsregels

 

  • 1.

    Het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland heeft bij besluit van 12 januari 2010 de “Beleidsregels inzake toepassing van de tabel afvalwatercoëfficiënten bij berekening vervuilingswaarde verontreinigingsheffing en zuiveringsheffing 2010” vastgesteld.

  • 2.

    De in het vorige lid bedoelde beleidsregels zijn met ingang van 1 januari 2014 niet meer van toepassing op de afvoer en lozing van afvalwaterstromen afkomstig van bronneringen en saneringen.

 

Artikel 4 Inwerkingtreding

 

  • 1.

    Dit besluit treedt na bekendmaking in werking per 1 januari 2014.

  • 2.

    Dit besluit kan worden aangehaald als “Besluit berekening zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing inzake bronneringen en saneringen”

 

Ondertekening

Aldus besloten in vergadering van het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland van 3 december 2013 te Tiel.
de secretaris-directeur, de dijkgraaf,
drs. H.C. Jongmans MPM ir. R.W. Bleker

Toelichting op “Besluit berekening zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing inzake bronneringen en saneringen”

Artikel 1

Lid 1

Voordat een aanslag zuiveringsheffing of verontreinigingsheffing kan worden opgelegd, moet er sprake zijn van een belastbaar feit. Dat is het geval als er sprake is van het afvoeren of lozen van stoffen op respectievelijk de riolering of oppervlaktewater. Bij bronneringen en saneringen is er sprake van het afvoeren of lozen vanuit een bedrijfsruimte. Voor bronneringen en saneringen gelden daarom dezelfde regels als voor iedere andere bedrijfsruimte.

Uitgangspunt is dat ieder belastbaar feit ook daadwerkelijk belast wordt. Uitgangspunt is artikel 122g van de Waterschapswet voor de zuiveringsheffing en artikel 7.5 van de Waterwet voor de verontreinigingsheffing. Hoofdregel is dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend door middel van meting, bemonstering en analyse van het afgevoerde of geloosde afvalwater. Dit is een kostbare methode, zodat op basis van de Waterschapswet en de Waterwet een uitzondering mogelijk is, waarvan veel bedrijven met een beperkte vervuilingswaarde gebruik maken.  

Lid 2

De uitzondering, zoals genoemd bij het vorige lid, is als volgt uitgewerkt. In veel gevallen wordt bij een beperkte vervuilingswaarde een aanslag berekend met de formule A x B waarbij:

A het aantal m3 in het kalenderjaar afgevoerd of geloosd water is en,

B de afvalwatercoëfficiënt behorende bij de klasse met betrekking tot de vervuilingswaarde van die bedrijfsruimte.

De hoeveelheid ingenomen (grond)water is bij de afvoer en de lozing van grondwater tevens de hoeveelheid afgevoerd of geloosd afvalwater.

Op grond van de Waterschapswet, de Waterwet en het Besluit ingenomen water 2009 zouden bronneringen en saneringen vallen onder de waterklasse 8, van de tabel afvalwatercoëfficiënten, als bedoeld in artikel 122k, derde lid, van de Waterschapswet en artikel 7.5, vijfde lid, van de Waterwet.  

Op basis van ervaringscijfers binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland is geconcludeerd dat de waterklasse 8 niet in verhouding staat tot de werkelijke vervuilingswaarde. Binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland sluit waterklasse 1 het beste aan bij de werkelijke vervuilingswaarde. Dat maakt het wenselijk hiervoor beleidsregels op te stellen. Formeel is het namelijk de belastingplichtige die moet aantonen dat de aanslag te hoog is. Hiervoor moet de belastingplichtige een afvalwateronderzoek laten uitvoeren, dat vrij kostbaar is. Om te voorkomen dat de belastingplichtige gedwongen is om deze kosten te maken, kiest een waterschap of belastingkantoor vaak voor een begunstigend beleid. Dit betekent dat in een beleidsregel wordt vastgelegd dat voor dit soort belastbare feiten (afvoeren of lozen van grondwater afkomstig uit bronneringen of saneringen) gerekend wordt met een lagere waterklasse.  

Lid 3

Vergelijkbaar met de normale “tabelbedrijven” heeft zowel de belastingplichtige als de ambtenaar belast met de heffing de mogelijkheid om de vervuilingswaarde per kubieke meter te bepalen aan de hand van afvalwateronderzoek.

 

Artikel 2

Lid 1

Waterschap Rivierenland moet in het kader van andere aan hem toekomende taken een register bijhouden van de hoeveelheid onttrokken grondwater. Hiervoor stuurt het waterschap op basis van het bepaalde in de toepasselijke Keur van Waterschap Rivierenland een registratieformulier aan degene die grondwater onttrekt en onder de verplichting van de Keur valt. Voor het bepalen van de hoogte van de aanslag door BSR is de hoeveelheid per kalenderjaar ingenomen water van belang. Om de belastingplichtige niet met onnodige administratie te belasten kiest BSR ervoor om de aanslag in beginsel te bepalen aan de hand van de gegevens uit het registratieformulier.

Lid 2

In de gevallen waarin de belastingplichtige geen registratieformulier retourneert aan BSR, zal BSR alsnog een aangifteformulier verzenden.

Lid 3

Indien de belastingplichtige verzuimt om aangifte te doen, moet BSR de aanslag ambtshalve vaststellen. Aangezien gegevens omtrent de hoeveelheid ingenomen water ontbreken, moet BSR van deze hoeveelheid een schatting maken.

Artikel 3.

Lid 2

Dit lid wil duidelijk bepalen dat de in het eerste lid genoemde beleidsregel van het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland d.d. 12 januari 2010 niet van toepassing is op de afvoer en lozing van afvalwaterstromen afkomstig van bronneringen en saneringen. De genoemde beleidsregel blijft wel van toepassing op onder meer de afvoer en lozing van koelwater.

Artikel 4

Dit onderdeel regelt de inwerkingtreding van het besluit.