Aansluitverordening

Geldend van 11-07-2002 t/m heden

Intitulé

Aansluitverordening

waterschap Zuiderzeeland

ZZL99/840

Aansluitverordening

De voorlopige algemene vergadering van het Waterschap Zuiderzeeland;

gelezen het voorstel van het voorlopig college van dijkgraaf en heemraden;

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende verordening:

Aansluitverordening.

Verordening

Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

1. Het college van dijkgraaf en heemraden:

het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Zuiderzeeland, waaraan de bevoegdheid is toegekend als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

2. Afvalwater :

water of afvalstoffen waarvan de houder -met het oog op de verwijdering daarvan- zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

3. Afvalstoffen:

afvalstoffen, verontreinigende stoffen of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

4. Zuiveringstechnische werken:

werken in beheer bij het waterschap die zijn ingericht of worden aangewend voor transport of behandeling van afvalwater;

5. Openbaar riool:

voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.15, eerste lid, van de Wet milieubeheer, die wordt of is aangesloten op een zuiveringstechnisch werk;

6. vervuilingseenheid (v.e.) :

- voor zuurstofbindende stoffen : het jaarlijks verbruik van 49,6 kilogram zuurstof

- voor andere stoffen: elke in het heffingsjaar geloosde kilogram van de stoffen chroom, koper, lood, nikkel en zink; elke in het heffingsjaar geloosde 100 gram van de stoffen arseen, cadmium en kwik.

Verbodsbepaling

Artikel 2

  • 1. Het is verboden zonder vergunning een openbaar riool aan te sluiten op een zuiveringstechnisch werk of afvalwater vanuit het openbaar riool in dit werk te brengen.

  • 2. Het college van dijkgraaf en heemraden kan de in het eerste lid bedoelde vergunning -hierna te noemen aansluitvergunning- verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken.

  • 3. In de aansluitvergunning kan worden bepaald dat zij slechts geldt voor een daarbij vast te stellen termijn.

  • 4. Aan de aansluitvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Deze voorschriften kunnen uitsluitend strekken:

  • a. tot bescherming van de zuiveringstechnische werken en tot verzekering van de doelmatige werking daarvan;

  • b. tot het tegengaan en voorkomen van verontreiniging van het oppervlaktewater waarin met behulp van het in het

    eerste lid bedoelde zuiveringstechnisch werk afvalwater wordt gebracht.

  • 5. In de aansluitvergunning kunnen onder meer emissiegrenswaarden en signaleringswaarden worden voorgeschreven voor het brengen van bepaalde afvalstoffen vanuit het openbaar riool op het zuiveringstechnisch werk.

  • 6. Bij het stellen van voorschriften en nadere eisen krachtens de Wet milieubeheer houdt de houder van de aansluitvergunning in ieder geval rekening met de grenswaarden en signaleringswaarden, als bedoeld in het vijfde lid.

Gegevensverstrekking

Artikel 3

  • 1. Bij de aanvraag tot verlening of wijziging van een aansluitvergunning kan de aanvrager in ieder geval worden verplicht de volgende gegevens te verstrekken:

    • a.

      de technische gegevens van het rioolstelsel, waaronder mede begrepen de verschillende aansluitpunten

      en een overzichtstekening van het rioleringsgebied;

    • b.

      het aantal particuliere huishoudens per aansluitpunt dat is of zal worden aangesloten op de riolering;

    • c.

      het aantal en de aard van de bedrijven per aansluitpunt die zijn of zullen worden aangesloten op het

      openbaar riool, met uitzondering van bedrijven die zijn aangewezen bij besluit van 4 november 1983,

      Stb. 1983, 577;

    • d.

      een raming van de per aansluitpunt te lozen hoeveelheid afvalwater, uitgedrukt in m³ per uur,

      gedifferentieerd naar hoeveelheden droogweerafvoer en regenweerafvoer alsmede gegevens

      over de pompovercapaciteit uitgedrukt in m³ per uur;

    • e.

      een raming van de per aansluitpunt te lozen hoeveelheden afvalstoffen, uitgedrukt in v.e. en gedifferentieerd

      naar inwoners en bedrijven;

    • f.

      per aansluitpunt het aantal hectares verhard oppervlak waarvan het afvloeiend hemelwater wordt afgevoerd

      via het openbaar riool;

    • g.

      gegevens over het beheer en onderhoud van het rioolstelsel.

  • 2. De aanvraag en de in het eerste lid bedoelde gegevens worden in drievoud verstrekt.

  • 3. De aanvraag maakt deel uit van de aansluitvergunning, voorzover dat in de vergunning is aangegeven.

Nadere gegevensverstrekking

Artikel 4

  • 1. Op verzoek van het college van dijkgraaf en heemraden verstrekt de houder van een aansluitvergunning alle hem ter beschikking staande informatie voorzover deze van belang kan worden geacht voor de bescherming van de in artikel 2, vierde lid, genoemde belangen.

  • 2. Indien door de samenstelling of de hoeveelheid van het afvalwater dat vanuit het openbaar riool in een zuiveringstechnisch werk wordt gebracht, een verstoring van de doelmatige werking van dat zuiveringstechnisch werk optreedt of dreigt op te treden of nadelige gevolgen voor het oppervlaktewater ontstaan of dreigen te ontstaan, is de houder van de aansluitvergunning verplicht op verzoek van het college van dijkgraaf en heemraden onverwijld de gegevens te verstrekken die nodig zijn om de oorzaken hiervan te achterhalen.

  • 3. In gevallen als bedoeld in het tweede lid, kan het college van dijkgraaf en heemraden de houder van de aansluitvergunning in ieder geval opdracht geven opgave te doen van hetzij direct hetzij indirect op het openbaar riool aangesloten bedrijven en instellingen.

  • 4. De in het derde lid bedoelde opgave kan de volgende gegevens betreffen:

    • a.

      naam en adres van de bedrijven of instellingen;

    • b.

      aard en omvang van elk bedrijf of instelling;

    • c.

      aard en samenstelling van het afvalwater van een bedrijf of instelling en een raming van de jaarlijks

      te lozen hoeveelheden afvalstoffen;

    • d.

      een afschrift van reeds verleende vergunningen krachtens de Wet milieubeheer dan wel een afschrift van een

      melding als bedoeld in artikel 8.41 van de Wet milieubeheer, voorzover een vergunning of een melding (mede)

      betrekking heeft op het lozen van afvalwater in het openbaar riool.

  • 5. Een aanduiding van de aansluitingen per bedrijf of instelling op een rioleringskaart.

Overschrijding waarden

Artikel 5

  • 1. Indien bij het brengen van afvalwater vanuit het openbaar riool op het zuiveringstechnisch werk een in de aansluitvergunning opgenomen grenswaarde of signaleringswaarde als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, stelselmatig wordt overschreden, doet het college van dijkgraaf en heemraden hiervan schriftelijk melding aan de houder van de aansluitvergunning.

  • 2. Indien een melding als bedoeld in het eerste lid is gedaan, kan het college van dijkgraaf en heemraden de houder van de vergunning in ieder geval de verplichting opleggen om door middel van het stellen van voorschriften of nadere eisen ten aanzien van nieuw aan te sluiten lozingen op het openbaar riool of ten aanzien van wijzigingen van bestaande lozingen, een toename van de geconstateerde overschrijding van de betrokken grenswaarde of signaleringswaarde te voorkomen.

Onderzoek

Artikel 6

  • 1. In gevallen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, kan het college van dijkgraaf en heemraden de houder van de aansluitvergunning de plicht opleggen om onderzoek te verrichten naar de oorzaken van de overschrijdingen en naar de mogelijkheden om de overschrijdingen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.

  • 2. In de aansluitvergunning kunnen met betrekking tot bepaalde grenswaarden, signaleringswaarden en afvalstoffen voorschriften worden gesteld over het onderzoek als bedoeld in het eerste lid. Daarbij kan worden bepaald dat het college van dijkgraaf en heemraden nadere eisen kan stellen aan de termijn waarbinnen en de wijze waarop het onderzoek moet worden uitgevoerd en de termijn waarbinnen en de wijze waarop de resultaten van het onderzoek aan het college van dijkgraaf en heemraden moeten worden overgelegd.

  • 3. De houder van de aansluitvergunning is verplicht op basis van de resultaten van het onderzoek maatregelen te treffen ten einde de overschrijdingen als bedoeld in het eerste lid, ongedaan te maken, te beperken of te voorkomen. In de aansluitvergunning kunnen voorschriften worden gesteld over de wijze waarop en de termijn waarbinnen de maatregelen moeten worden uitgevoerd.

Deskundigenadvies

Artikel 7

  • 1. Het college van dijkgraaf en heemraden stelt in ieder geval de inspecteur van de volksgezondheid belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu, in de gelegenheid te adviseren over het ontwerp van de beschikking op een aanvraag tot verlening of wijziging van een aansluitvergunning alsmede over het voornemen tot het ambtshalve wijzigen of intrekken van een aansluitvergunning.

  • 2. De beschikking tot verlening, wijziging, intrekking of weigering van een aansluitvergunning wordt schriftelijk medegedeeld aan de in het eerste lid genoemde inspecteur.

Schadevergoeding

Artikel 8

Voorzover blijkt dat een houder van een aansluitvergunning door een wijziging of intrekking daarvan schade lijdt, die redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te komen, zal hem een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding worden toegekend. Het besluit over de toekenning van een schadevergoeding wordt genomen bij afzonderlijke beschikking.

Toezicht

Artikel 9

  • 1. De door het college van dijkgraaf en heemraden aangewezen ambtenaren, belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, zijn bevoegd, voorzover dit voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs noodzakelijk is:

    • a.

      het afvalwater dat in een openbaar riool wordt getransporteerd te meten en monsters daarvan te nemen;

    • b.

      zich te laten vergezellen door personen die daartoe door hen zijn aangewezen alsmede de benodigde

      apparatuur mee te brengen.

  • 2. De houder van de aansluitvergunning is verplicht aan de in het eerste lid genoemde ambtenaren alle medewerking te verlenen die zij met het oog op de vervulling van hun taak behoeven.

Overtreding

Artikel 10

  • 1. Overtreding van bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van een overtreding nog geen jaar is verlopen sinds een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Overgangsrecht

Artikel 11

Een aansluitvergunning die is verleend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, wordt voor de toepassing van deze verordening beschouwd als een aansluitvergunning in de zin van deze verordening.

Inwerkingtreding

Artikel 12

Deze Aansluitverordening treedt in werking op 1 januari 2000.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de voorlopige algemene vergadering
van het Waterschap Zuiderzeeland
d.d. 3 januari 2000.
de secretaris-directeur, de dijkgraaf,
mr. B. van den Elsaker. mr. ing. H.L. Tiesinga.

Toelichting

bij de Aansluitverordening

Algemeen

Ingevolge artikel 1, eerste lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO) is het verboden zonder vergunning met behulp van een werk afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, in oppervlaktewateren te brengen. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat dat verbod niet geldt voor een lozing met behulp van een werk dat op een ander werk is aangesloten. Hierbij moet met name worden gedacht aan de situatie dat een gemeentelijke riolering, met de daarop aangesloten huishoudens en bedrijven, is aangesloten op een afvalwaterzuiveringsinstallatie (a.w.z.i.) waarvan het effluent wordt geloosd in een oppervlaktewater. De beheerder van het "andere werk" is in dit geval de beheerder van de zuiveringsinstallatie (het waterschap).

Bij wet van 2 november 1994 (in werking getreden op 1 maart 1996) is door een wijziging van artikel 1, tweede lid van de WVO en door wijziging van onder meer hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer (WM) de regeling van indirecte lozingen ingrijpend gewijzigd. Deze wetswijziging kent de volgende uitgangspunten:

1. een strikte afbakening tussen de WVO en de WM op het terrein van indirecte lozingen;

2. waterkwaliteitsbeheerders blijven verantwoordelijk voor de regeling van de meest bezwaarlijke lozingen (te weten de lozingen vanuit bij algemene maatregel van bestuur (a.m.v.b.) aangewezen inrichtingen);

3. overige lozingen, die voorheen werden geregeld op grond van gemeentelijke verordeningen, vallen onder de werking van de WM.

Voor de relaties tussen het regime van de WVO en het regime van de WM geldt het volgende.

De beheerder van een a.w.z.i. heeft voor de lozing van het effluent in oppervlaktewater een WVO-vergunning nodig. Gelet op artikel 8 van het Lozingenbesluit stedelijk afvalwater (Stb. 1996, 140) dient een waterkwaliteitsbeheerder zodanige voorschriften aan deze vergunning te verbinden, dat de op het ontvangende oppervlaktewater van toepassing zijnde kwaliteitsdoelstellingen kunnen worden gerealiseerd.

De beheerder van de a.w.z.i. is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het effluent. De kwaliteit van het effluent wordt bepaald door de samenstelling van het influent en door de werking van de a.w.z.i. De samenstelling van het influent wordt uiteraard bepaald door de lozingen op het openbaar riool.

Voor het realiseren van de genoemde waterkwaliteitsdoelstellingen is een adequate regulering van en controle op deze indirecte lozingen noodzakelijk.

Deze regulering vindt voor een deel plaats op grond van de WVO (namelijk voor lozingen van categorieën van inrichtingen, aangewezen in de a.m.v.b. van 4 november 1983, Stb. 1983, 577). Voor een deel zijn echter gemeenten en de provincie, als WM-gezag, verantwoordelijk voor de regulering van deze lozingen. Het WM-gezag zal uiteraard het toetsingskader van de WM moeten toepassen. Hieronder valt het zogenaamde ALARA-beginsel, dat wil zeggen dat de schadelijke gevolgen voor het milieu "as low as reasonably achievable" moeten zijn (zie artikel 8.11, derde lid WM). Het belangenkader van de WM ("het belang van de bescherming van het milieu") omvat mede het belang van de doelmatige verwijdering van afvalwater. Het WM-gezag zal brongerichte eisen die (mede) uit het waterkwaliteitsbeleid voortvloeien (zoals emissiegrenswaarden voor stoffen van de "zwarte lijst") in acht moeten nemen. Het WM-gezag zal tegelijk rekening moeten houden met de specifieke omstandigheden: de capaciteit en de technische gegevens van de a.w.z.i. waarop de riolering is aangesloten en de functie van het oppervlaktewater waarop het effluent van de a.w.z.i. wordt geloosd.

Voor een doelmatige verwijdering van afvalwater is het nodig dat de samenstelling en de hoeveelheid van het afvalwater dat vanuit een gemeentelijke riolering op een zuiveringstechnisch werk wordt gebracht, voldoen aan de eisen die in een aansluitvergunning zijn gesteld. Hieruit volgt dat het WM-gezag bij het reguleren van indirecte lozingen krachtens de WM, mede de eisen die in een aansluitvergunning zijn gesteld, in acht zal moeten nemen. Uit de parlementaire behandeling van de genoemde wijziging van de WVO en de WM blijkt dat dit ook de bedoeling van de wetgever is (zie TK 1993-1994, 23603, nrs. 10 en 11).

Het waterschap kan in een aansluitvergunning geen eisen stellen die rechtstreeks gelden voor individuele aansluitingen op het riool. Alleen de gemeente is, als houder van de aansluitvergunning, verantwoordelijk voor de naleving daarvan.

In een aansluitvergunning mogen geen voorschriften worden gesteld die het WM-gezag verplichten om buiten de werkingssfeer en reikwijdte van de WM te treden. Het belangenkader en toetsingskader van de WM vormen de basis voor de regulering op grond van de WM.

In een aansluitvergunning zullen primair eisen worden gesteld aan de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater dat vanuit een gemeentelijke riolering op een zuiveringstechnisch werk wordt gebracht. Hoewel de gemeente verantwoordelijk is voor de naleving van de aansluitvergunning, is zij niet de enige overheid die invloed heeft op de hoedanigheid en samenstelling van dit afvalwater. Immers ook de provincie en het waterschap zijn betrokken bij de regulering van indirecte lozingen. Dit leidt tot een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden voor het realiseren van de eisen die gesteld zijn in de aansluitvergunning en in de WVO-vergunning voor de lozing van het effluent.

Bij overtreding van bijvoorbeeld emissiegrenswaarden in een aansluitvergunning ligt het daarom niet voor de hand onmiddellijk bestuursrechtelijke of strafrechtelijke handhavingsacties te starten. De verordening voorziet in de mogelijkheid om in de aansluitvergunning -naast eventuele grenswaarden- signaleringswaarden vast te stellen. Bij overschrijding van signaleringswaarden kan de houder van de aansluitvergunning worden verplicht om onderzoek te verrichten naar de oorzaak van de overschrijdingen en naar mogelijkheden om de overschrijdingen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Een dergelijk door de gemeente uit te voeren onderzoek zal uiteraard in overleg met -en zo mogelijk in samenwerking met- het waterschap (als bevoegd gezag ingevolge de WVO) en de provincie (als bevoegd gezag ingevolge de WM) moeten worden uitgevoerd. Het doel is immers verontreinigingen zo veel mogelijk bij de bron aan te pakken.

Toelichting artikelsgewijs

Artikel 1

De meeste in dit artikel genoemde begripsbepalingen zijn ontleend aan de WVO dan wel aan de WM.

Artikel 2

Het eerste lid van dit artikel, waarin een aansluitvergunning verplicht wordt gesteld, vormt de kern van de verordening.

Het tweede lid van dit artikel geeft het waterschap onder meer de bevoegdheid een aansluitvergunning te wijzigen. Deze bevoegdheid maakt een actief vergunningenbeleid mogelijk. Vanzelfsprekend kunnen wijzigingen in bestaande lozingen en aanvragen voor nieuwe lozingen door stadsuitbreiding en nieuwe bedrijfsactiviteiten ertoe leiden dat een wijziging van de aansluitvergunning noodzakelijk is. Ook het beschikbaar komen van nieuwe gegevens over het rioolstelsel en de aansluitingen daarop kan een wijziging van de vergunning nodig maken. Verder kan een verandering van inzichten of omstandigheden een reden zijn de voorschriften aan te vullen of te wijzigen. Gedacht kan worden aan eisen in de WVO-vergunning, ontwikkelingen in het Europees recht of andere ontwikkelingen die bij een behoorlijk beheer van de oppervlaktewaterkwaliteit niet kunnen worden veronachtzaamd. Mede met het oog hierop bestaat de mogelijkheid de aansluitvergunning tijdelijk te verlenen (artikel 2, derde lid).

Het vierde lid van artikel 2 bepaalt dat aan een vergunning voorschriften kunnen worden verbonden. Hierbij zal het vooral gaan om voorschriften over de kwantiteit en de kwaliteit van het afvalwater. Dit vierde lid van artikel 2 noemt de belangen ter bescherming waarvan de vergunningsvoorschriften moeten dienen. Dit zijn achtereenvolgens de bescherming van de zuiveringstechnische werken en de verzekering van de doelmatige werking daarvan en het tegengaan en voorkomen van de verontreiniging van het oppervlaktewater waarin met behulp van het zuiveringstechnische werk wordt geloosd.

De voorschriften in een aansluitvergunning moeten kunnen worden gerelateerd aan de inhoud van de WVO-vergunning die voor de lozing van het effluent van de zuiveringsinstallatie is verleend en aan de waterkwaliteitseisen die gelden voor het ontvangende oppervlaktewater.

Gezien de onvermijdelijke restvervuiling van het op het zuiveringstechnisch werk behandelde rioolwater is het van belang de vervuilingswaarde van het aangeboden rioolwater tot een uit het oogpunt van waterkwaliteitsbeleid aanvaardbaar niveau terug te dringen. In het kader van een sanering van een afvalwatersituatie (bij een indirecte lozer) kunnen bepaalde voorwaarden aan een aansluitvergunning worden verbonden. Overbelasting van een zuiveringsinstallatie en de als gevolg daarvan verminderde zuiveringsgraad kunnen daardoor worden vermeden en de aldus vrijkomende zuiveringscapaciteit kan worden benut voor aansluiting van andere lozingen.

De bescherming van de zuiveringstechnische werken omvat vooral de bescherming tegen aantasting van transportleidingen, gemalen en onderdelen van de zuiveringsinstallatie. Een voorbeeld is de aantasting van leidingen als gevolg van te hoge concentraties sulfaat in het afvalwater.

Het begrip "doelmatige werking" moet ruim worden opgevat. "Doelmatige werking" omvat niet alleen een optimaal, efficiënt zuiveringsproces in technische zin. Het gaat ook om het voorkomen van stank en hinder op de a.w.z.i. en het tegengaan van verontreiniging van zuiveringsslib. Voorts blijkt uit de wetsgeschiedenis (bij de wijziging van artikel 1, vijfde lid van de WVO in 1988) dat het begrip tevens een bedrijfseconomische betekenis heeft: ook de doelmatige exploitatie van de a.w.z.i., dat wil zeggen de optimale werking en de benutting van de aanwezige capaciteit, wordt eronder begrepen.

Artikel 2, vijfde lid geeft de mogelijkheid naast andere voorschriften grenswaarden en signaleringswaarden voor bepaalde stoffen vast te stellen. Deze waarden kunnen betrekking hebben zowel op de verschillende afvalwaterstromen die via het openbaar riool op een door het waterschap beheerd rioolgemaal worden gebracht als op de totale afvalwaterstroom die vanuit een door het waterschap beheerd rioolgemaal wordt gebracht naar een a.w.z.i.

Artikel 2, zesde lid heeft tot doel de voorschriften in een aansluitvergunning door te vertalen naar indirecte lozers.

Artikel 3

De eisen inzake de bij de aanvraag te verstrekken gegevens zijn beperkt. De gemeente is niet verplicht standaard bepaalde gegevens te verstrekken over alle bedrijven en instellingen die behoren tot bepaalde categorieën. De ervaring heeft geleerd dat niet al deze gegevens relevant zijn voor het beoordelen van de vergunningaanvraag of voor het bepalen van de kwantiteit en kwaliteit van het op het zuiveringstechnisch werk te lozen afvalwater.

De verordening maakt daarom onderscheid tussen de bij de aanvraag te verstrekken gegevens (artikel 3) en eventueel nadien (los van de vergunningaanvraag) te verstrekken informatie (artikel 4). Uit de formulering van artikel 3, eerste lid blijkt dat het waterschap niet verplicht is de in dit artikellid genoemde gegevens te vragen; anderzijds is het waterschap bevoegd ook andere gegevens te vragen dan de in dit lid genoemde gegevens. In sommige gevallen zal het waterschap al beschikken over een deel van de gegevens die bij de beoordeling van de aanvraag moeten worden betrokken. In dat geval kan het waterschap de vergunningaanvrager toestaan om slechts de resterende gegevens te leveren. Naast gegevens over de actuele situatie kunnen gegevens worden geëist over voorzienbare, toekomstige wijzigingen. Daarbij kan worden gedacht aan gegevens over (gefaseerd uit te voeren) saneringsmaatregelen en het afkoppelen van niet verontreinigd hemelwater, koelwater, grondwater, enz.

De onderwerpen waarover gegevens worden verlangd, kunnen in een (model-) aanvraagformulier worden uitgewerkt.

De gegevens die zijn verzameld in het kader van het ingevolge artikel 4.22 van de WM verplicht op te stellen rioleringsplan, kunnen uiteraard mede als basis dienen voor de gegevens die bij de aanvraag om een aansluitvergunning moeten worden overgelegd.

Artikel 4

Artikel 4, eerste lid voorziet in een algemene informatieplicht na het verlenen van een vergunning. De gemeente is volgens deze bepaling verplicht op verzoek informatie te verstrekken. Deze informatie dient uiteraard verband te houden met het belangenkader van de Aansluitverordening. Overigens mag ook van het waterschap worden verwacht dat het de gemeente informatie verstrekt die verband houdt met de aanleg en het beheer van riolering.

Op grond van artikel 4, tweede lid is de gemeente verplicht onverwijld de gegevens te verstrekken die nodig zijn om oorzaken te achterhalen van een ongewone samenstelling of hoeveelheid van het aangeboden afvalwater. Een voorwaarde voor deze plicht is dat de afwijkingen in de samenstelling of hoeveelheid van het afvalwater leiden of dreigen te leiden tot een verstoring van de doelmatige werking van de zuiveringsinstallatie of een aantasting van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater. Het derde en vierde lid van artikel 4 bevatten een uitwerking van de informatieplicht die het waterschap in ieder geval kan opleggen. Afhankelijk van de geconstateerde afwijkingen moet zo gericht mogelijk worden gezocht naar potentiële oorzaken. De verplicht te verstrekken informatie zal moeten worden gerelateerd aan de mogelijke oorzaken.

De categorieën van bedrijven en instellingen waarover informatie kan worden gevraagd, zijn uiteraard de categorieën die onder de werkingssfeer van de WM vallen.

Artikel 5 en 6

Artikel 5 ziet op de situatie dat een grenswaarde of signaleringswaarde wordt overtreden. Hiermee is niet bedoeld een overschrijding in een enkel steekmonster, maar er dient sprake te zijn van overschrijdingen die gedurende een langere tijd optreden. In dat geval moet het waterschap de gemeente hiervan schriftelijk melding doen. Deze melding kan leiden tot de volgende verplichtingen voor de gemeente:

1. de gemeente kan worden verplicht een toename van de geconstateerde overschrijding als gevolg van nieuwe lozingen op het openbaar riool te voorkomen (artikel 5, tweede lid);

2. de gemeente kan worden verplicht een onderzoek te verrichten naar de oorzaken van de overschrijdingen en naar de mogelijkheden om de overschrijdingen ongedaan te maken (artikel 6, eerste lid);

3. op basis van de resultaten van het genoemde onderzoek kan de gemeente worden verplicht maatregelen te treffen om de overschrijdingen ongedaan te maken, te beperken of te voorkomen (artikel 6, derde lid).

In de aansluitvergunning of krachtens de aansluitvergunning kan het waterschap ter zake nadere voorschriften uitvaardigen.

Uitgangspunt is dat het in artikel 6 genoemde onderzoek zo veel mogelijk in overleg en samenwerking met het waterschap en de overige bij de regulering van indirecte lozingen betrokken overheden wordt uitgevoerd.

Artikel 7

Op de voorbereiding van beschikkingen tot verlening, wijziging, intrekking of weigering van een vergunning zijn (automatisch) de bepalingen van dwingend recht van hoofdstuk 3 en 4 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB) van toepassing. Er is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de in de afdelingen 3.4 en 3.5 van de AWB geregelde openbare voorbereidingsprocedures in de Aansluitverordening van toepassing te verklaren, omdat verwacht wordt dat er normaliter niet of nauwelijks sprake zal zijn van andere belanghebbenden dan de vergunningaanvrager die betrokken moeten worden bij de voorbereiding van de beschikking.

In aanvulling op de procedurebepalingen in de AWB bevat artikel 7 bepalingen over advisering met betrekking tot de ontwerp-beschikking en over toezending van de beschikking.

Artikel 8

Analoog aan het bepaalde in artikel 9 van de WVO voorziet artikel 8 in de mogelijkheid schadevergoeding toe te kennen aan de houder van de aansluitvergunning indien deze als gevolg van een ambtshalve wijziging of intrekking van de vergunning schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te komen.

Artikel 9

Artikel 9 noemt de bevoegdheden van een toezichthoudend ambtenaar van het waterschap bij het toezicht op de naleving van bij of krachtens de Aansluitverordening gestelde voorschriften. De bevoegdheden zijn beperkt van omvang.

Meting en bemonstering kunnen niet alleen worden uitgevoerd in die gedeelten van het openbaar riool die direct liggen voor het afgiftepunt waar het afvalwater op een zuiveringstechnisch werk wordt gebracht, maar zo nodig ook in andere gedeelten van het openbaar riool.

Artikel 10

In artikel 81 van de Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van een verordening kan worden gesteld. Bij handhaving van de voorschriften die bij of krachtens de Aansluitverordening zijn gesteld, ligt strafrechtelijke handhaving minder voor de hand. Voor het geval dat hiervoor toch wordt gekozen, geeft artikel 10 een strafbepaling.

Naast of in plaats van strafrechtelijke handhaving kan bestuursrechtelijke handhaving worden toegepast. Bestuursdwang (artikel 61 van de Waterschapswet) en een dwangsom (artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht) zijn daarbij de belangrijkste instrumenten.