Verordening Wet inburgering gemeente Weert

Geldend van 01-08-2010 t/m heden

Intitulé

Verordening Wet inburgering gemeente Weert

De raad van de gemeente Weert,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van d.d. 8 juni 2010

gelet op de artikelen 8, 19, vierde lid, 23, derde lid, 24a, vijfde lid, 24f en 35 van de Wet inburgering en artikel 4.27, derde lid, van het Besluit Inburgering,

Besluit:

  • 1.

    In te trekken de verordening: ‘Verordening Wet inburgering gemeente Weert’, vastgesteld bij raadsbesluit van 18 maart 2009.

  • 2.

    Vast te stellen de volgende verordening:Verordening Wet inburgering gemeente Weert.

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN EN INFORMATIEVERSTREKKING

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert;

    • b.

      de wet: de Wet inburgering;

    • c.

      inburgeringsplichtige: de persoon die op grond van de wet inburgeringsplichtig is;

    • d.

      vrijwillige inburgeraar: de Nederlander of een persoon bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet die voldoet aan de criteria gesteld door de wet in artikel 1q;

    • e.

      inburgeraar: zowel de inburgeringsplichtige als de vrijwillige inburgeraar;

    • f.

      inburgeringsvoorziening: een voorziening die toeleidt naar het inburgerings- of staatsexamen;

    • g.

      taalkennisvoorziening: een voorziening gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding niveau 1 of 2;

    • h.

      voorziening: een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

    • i.

      het staatsexamen: het staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II;

    • j.

      inburgeringsbedrijf: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in het kader van uitoefening van beroep of bedrijf de inburgering van personen in Nederland bevordert;

    • k.

      consulent inburgering: de gemeentelijke regisseur van de aan de inburgeringsplichtige of de vrijwillige inburgeraar aangeboden voorziening met bevoegdheden op het gebied van onder meer bewaking, handhaving, coaching en begeleiding.

  • 2. De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2. De informatieverstrekking aan inburgeraars

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeraars op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet, alsmede over het aanbod van en de toegang tot de voorzieningen.

  • 2. Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeraars in ieder geval gebruik van de volgende middelen:

    • a.

      het verstrekken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal;

    • b.

      digitaal informatieloket “Wegwijs voor inburgeraars in Weert”;

    • c.

      digitaal informatiepunt op de gemeentelijke website;

    • d.

      het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten;

    • e.

      sleutelfiguren;

    • f.

      vraagwijzer;

    • g.

      (onderwijs)instellingen;

    • h.

      moskeeën.

  • 3. Hiernaast vindt informatieverstrekking in elk geval plaats op aanvraag van de inburgeraar.

HOOFDSTUK 2. DOELGROEPEN EN SAMENSTELLING VAN DE VOORZIENING

Artikel 3. Aanwijzen van de doelgroepen

  • 1. Het college wijst de volgende groepen aan waaraan het bij voorrang een voorziening kan aanbieden aan inburgeraars die:

    • a.

      algemene bijstand of een uitkering op grond van één van de in artikel 4.23 Besluit inburgering aangewezen socialezekerheidswetten of -regelingen ontvangt;

    • b.

      oudkomer is, en zelf geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid, algemene bijstand of uitkering geniet;

    • c.

      opvoedende taken heeft voor kinderen jonger dan 18 jaar;

    • d.

      zelfmelder is.

  • 2. Het college kan besluiten geen aanbod te doen aan een vrijwillige inburgeraar indien op grond van signalen blijkt of redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij:

    • a.

      binnen twaalf maanden na het intakegesprek inburgering uit Nederland vertrekt;

    • b.

      de voorziening niet zal afronden.

Artikel 4. De samenstelling van de voorziening

  • 1. Het college stemt de voorziening, met uitzondering van de inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeraar.

  • 2. Indien de inburgeraar een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3. Een voorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, één of meer van de volgende onderdelen bevatten:

    • a.

      individuele begeleiding door een consulent inburgering;

    • b.

      activiteiten gericht op arbeid of de verwerving daarvan;

    • c.

      activiteiten gericht op een vervolgopleiding en/of voorbereiding daarop; d. activiteiten gericht op participatie, zoals vrijwilligerswerk, sociale vaardigheden, opvoedingsondersteuning et cetera.

Artikel 5. De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

  • 1. Op verzoek van de inburgeraar kan het college de voorziening of de inburgeringscomponent van de gecombineerde voorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (PIB).

  • 2. Bij een verzoek om een PIB dient de inburgeraar een plan in te dienen, op grond waarvan het college goedkeuring verstrekt. In het plan moet de voorziening inhoudelijk zijn beschreven en moet staan met welke partij(en) afspraken worden gemaakt over het te volgen programma.

  • 3. Het college keurt het voorstel van de inburgeraar goed, indien de voorziening naar het oordeel van het college passend is om de inburgeraar voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgerings- of staatsexamen dan wel gericht is op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding niveau 1 of 2.

  • 4. Nadat het college de voorziening in de vorm van een PIB heeft vastgesteld, sluiten het college en de inburgeraar een overeenkomst met het inburgeringsbedrijf. De kosten van de voorziening worden voldaan aan het inburgeringsbedrijf die de voorziening verzorgt.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen over de voorwaarden waaronder een PIB kan worden verstrekt.

Artikel 6. De inning van de eigen bijdrage en prestatiebonus

  • 1. De eigen bijdrage (€ 270), bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet, wordt in beginsel betaald binnen 12 maanden na beëindiging van het inburgeringstraject.

  • 2. De inburgeringsplichtige voor wie een voorziening, uitsluitend gericht op de Kennis van de Nederlandse Samenleving (KNS), is vastgesteld, bedraagt de eigen bijdrage € 50.

  • 3. Het college legt in een beschikking of in een overeenkomst aangaande een voorziening de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage vast.

  • 4. Het college verstrekt de inburgeraar een prestatiebonus ter hoogte van de eigen bijdrage indien:

    • a.

      de inburgeraar binnen de trajectperiode zoals vastgesteld in het trajectplan is geslaagd voor het inburgerings-of staatsexamen;

    • b.

      de inburgeraar binnen 3 jaar na vaststelling van de taalkennisvoorziening slaagt voor het examen op het Mbo-niveau 1 of 2;

    • c.

      de inburgeraar het examen, bedoeld in onderdeel a en b, niet heeft behaald en dit is hem niet te verwijten.

  • 5. De uitbetaling van de prestatiebonus vindt uitsluitend plaats door verrekening met de verschuldigde eigenbijdrage als bedoeld in eerste en tweede lid.

Artikel 7. Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking en een vrijwillige inburgeraar bij overeenkomst een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan een begintoets;

  • b.

    het deelnemen aan de aangeboden voorziening;

  • c.

    het deelnemen aan gesprekken met de consulent inburgering;

  • d.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken met de consulent inburgering;

  • e.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgerings- of staatsexamen op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

  • f.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking of de overeenkomst kan worden voldaan;

  • g.

    overige verplichtingen die het bereiken van het doel van de voorziening kunnen ondersteunen.

HOOFDSTUK 3. HET AANBIEDEN VAN EEN VOORZIENING AAN INBURGERAARS

Artikel 8. De procedure van het doen van een aanbod

  • 1. Het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid en artikel 24a, eerste of tweede lid, van de wet, wordt namens het college tijdens een persoonlijk gesprek met de consulent inburgering schriftelijk aan de inburgeraar voorgelegd.

  • 2. De inburgeraar die het aanbod accepteert:

    • a.

      zet ter plaatse zijn handtekening onder het inburgeringsaanbod;

    • b.

      of deelt binnen twee weken de consulent inburgering mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 3. Het niet aanvaarden van een aanbod, ontslaat de inburgeringsplichtige niet van de verplichtingen als genoemd in artikel 7 van de wet. Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod niet aanvaardt, stelt het college op grond van artikel 26 van de wet een beschikking vast waarmee de termijn zoals bedoeld in artikel 7 van de wet, van start gaat.

  • 4. Wanneer de inburgeraar het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen zes weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot vaststelling van de voorziening, overeenkomstig het gedane aanbod.

Artikel 9. De inhoud van de beschikking aan de inburgeringsplichtige

  • 1. Het besluit tot vaststelling van de voorziening bevat in ieder geval:

    • a.

      een beschrijving van de voorziening en de vorm daarvan;

    • b.

      een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

    • c.

      een opgave van de consequenties zoals genoemd in artikel 11 van de verordening;

    • d.

      de datum waarop het inburgerings- of staatsexamen moet zijn behaald, dan wel de taalkennisvoorziening moet zijn afgerond;

    • e.

      de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage;

    • f.

      de voorwaarden voor aanspraak op een prestatiebonus;

    • g.

      ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Artikel 10. De inhoud van de overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar

De overeenkomst betreffende een voorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de voorziening en de vorm daarvan;

  • b.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de vrijwillige inburgeraar;

  • c.

    een opgave van de consequenties van het niet-nakomen van de aangegane verplichtingen zoals genoemd in artikel 12 van de verordening;

  • d.

    de datum waarop het inburgerings- of staatsexamen moet zijn behaald, dan wel de taalkennisvoorziening moet zijn afgerond;

  • e.

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage;

  • f.

    de voorwaarden voor aanspraak op een prestatiebonus.

HOOFDSTUK 4. DE BESTUURLIJKE BOETE EN SANCTIE

Artikel 11. De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen door de inburgeringsplichtige

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt € 250 indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt € 500 indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde voorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 7 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt € 500 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgerings- of staatsexamen heeft behaald. 4. De bestuurlijke boete bedraagt € 1000 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgerings- of staatsexamen heeft behaald.

Artikel 12. Sanctie bij niet-nakoming van de overeenkomst door de vrijwillige inburgeraar

Indien de vrijwillige inburgeraar geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de met hem overeengekomen voorziening, bedoeld in artikel 24a, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 7 van deze verordening dan zal ten hoogste een bedrag van € 500 op de vrijwillige inburgeraar worden verhaald.

Artikel 13. Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar

Het college stelt de identiteit van de vrijwillige inburgeraar vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 14. Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de inburgeraar afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien strikte toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 15. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 augustus 2010.

Artikel 16. Intrekking bestaande verordeningen

Met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de verordening ‘Verordening Wet inburgering gemeente Weert’, vastgesteld bij raadsbesluit van 18 maart 2009.   

Artikel 17. Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet inburgering gemeente Weert.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Weert d.d. 14 juli 2010,
De griffier,
De voorzitter,

TOELICHTING OP DE VERORDENING

ALGEMENE TOELICHTING

Met ingang van 19 december 2009 is de Wi weer gewijzigd. Het gaat om de volgende wijzigingen: 

- De vrijwillige inburgering is opgenomen in de wet; 

- Het college krijgt de bevoegdheid om aan iedere inburgeraar een voorziening aan te bieden in de vorm van een PIB; 

- Er is één handhavingstermijn voor iedere inburgeringsplichtige (3,5 jaar), waarbinnen het inburgerings- of staatsexamen moet zijn behaald (dit was 5 jaar voor oudkomers); 

- De eenmalige verlenging van de handhavingstermijn met ten hoogste 2,5 jaar voor inburgeringsplichtigen die een alfabetiseringscursus volgen of hebben gevolgd;

- De mogelijkheid voor gemeenten om zelf te bepalen of (bepaalde groepen) vrijwillige inburgeraars een eigen bijdrage moeten betalen.

De Wi regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 18 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald.

Daarnaast is in de Wi - sinds 1 januari 2010 - ook de vrijwillige inburgering geregeld. De bepalingen in de wet over vrijwillige inburgering zijn zoveel mogelijk geformuleerd overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de inburgeringsplichtigen.

Gemeenten krijgen in de Wi een aantal belangrijke taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeraars in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Daarnaast hebben gemeenten de taak aan inburgeraars die daarvoor op grond van de wet of het gemeentelijk beleid in aanmerking komen een voorziening aan te bieden. Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgerings- of staatsexamen. In plaats van een inburgeringsvoorziening mogen gemeenten aan inburgeraars die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgen of gaan volgen een taalkennisvoorziening aanbieden.

In de verordening wordt gesproken over ‘voorziening’. Hieronder wordt zowel de inburgeringsvoorziening als de taalkennisvoorziening begrepen. Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeringplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden. Het ligt voor de hand dat het college ook toezicht houdt of de overeenkomst door de vrijwillige inburgeraar wordt nagekomen en indien dat niet het geval is zo nodig maatregelen neemt.

In verband met deze taken draagt de Wi gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

- De informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeraars (artikel 8 en artikel 24f, Wi).

- Het aanbieden van een voorziening en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtigen voor wie een voorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, artikel 23, derde lid, Wi).

- Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 Wi).

- Het aanbieden van een voorziening aan vrijwillige inburgeraars, de gevolgen van niet-nakoming van de overeenkomst en het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar (artikel 24a tot en met 24f, Wi).

- Het toekennen van een PIB (artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid, Wi).

Met betrekking tot het aanbieden van een voorziening aan inburgeraars moeten in de verordening in ieder geval regels worden gesteld over:

- de procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeraars en de criteria die daarbij worden gehanteerd (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a en artikel 24a, vijfde lid, onderdeel a, Wi). - de vaststelling door het college van een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b en artikel 24a, vijfde lid, onderdeel b, Wi). - de rechten en plichten van de inburgeraars voor wie een voorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, Wi).

De vrijwillige inburgeraar met wie een voorziening is overeengekomen is ook de in artikel 23, tweede lid vastgestelde eigen bijdrage verschuldigd. De raad kan bij verordening bepalen dat alle of bepaalde categorieën vrijwillige inburgeraars geen eigen bijdrage hoeven te betalen of een lager bedrag dan het bedrag dat in de wet is vastgelegd (artikel 24 e, tweede lid, Wi). De gemeente Weert heeft ervoor gekozen om geen onderscheid te maken tussen inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars. Middels een prestatiebonus - ter hoogte van de eigen bijdrage – worden inburgeraars gestimuleerd om het examen te behalen.

Artikel 35 van de wet draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Wat de vrijwillige inburgeraars betreft is in artikel 24f van de wet bepaald, dat de raad bij verordening moet regelen wat de gevolgen zijn van de niet-nakoming van de overeenkomst als bedoeld in artikel 24d, tweede lid, van de wet.

Op grond van artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid, Wi kan het college een voorziening aanbieden in de vorm van een PIB als de inburgeraar daarom verzoekt. Een inburgeraar kan niet zonder meer aanspraak doen op een PIB. Hij dient daartoe een verzoek te doen aan het college. De inburgeraar zal in beginsel zelf op zoek moeten naar een inburgeringsbedrijf dat een inburgeringsprogramma kan bieden dat past bij zijn voorkeur en ambities. Het college heeft als taak de inburgeraar bij de vormgeving van zijn inburgering en de keuze van een inburgeringsbedrijf te begeleiden (artikel 4.27, eerste lid, Besluit inburgering).

De inburgeraar krijgt geen geld in handen. Het geld voor het betalen van het inburgeringsprogramma gaat rechtstreeks van de gemeente naar het inburgeringsbedrijf. Gemeenten moeten in hun verordening regels opnemen die betrekking hebben op het aanbieden van een voorziening in de vorm van een PIB (artikel 19, vijfde lid en artikel 24a, vijfde lid, Wi).

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Omwille van leesbaarheid van de verordening wordt het begrip ‘voorziening’ gebruikt (eerste lid, onderdeel h). Een voorziening kan zowel een (duale) inburgeringsvoorziening als een taalkennisvoorziening inhouden. Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 2. De informatieverstrekking aan inburgeraars

De gemeente heeft als taak de inburgeraas in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de wet. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening wordt georganiseerd. Wel bepalen artikelen 8 en 24f van de wet dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet. Ten aanzien van inburgeringsplichtigen dienen ook regels te worden vastgesteld ter zake van het aanbod van en de toegang tot voorzieningen.

In het tweede lid geeft de raad het college de opdracht om (in ieder geval) een aantal middelen te gebruiken om de informatieverstrekking aan inburgeraars vorm te geven. Daarbij worden in ieder geval de volgende middelen gebruikt:

a. het verstrekken van schriftelijk voorlichtingsmateriaal;

b. het inrichten van digitaal informatieloket “Wegwijs voor inburgeraars in Weert”;

c. het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten;

d. het geven van digitale informatie op de website van de gemeente Weert.  

Het derde lid verplicht het college op verzoek van de inburgeraar op individueel niveau informatie te verstrekken over de rechten en plichten die voortvloeien uit de wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot voorzieningen.

Artikel 3. Aanwijzen van de doelgroepen

Het college kan aan alle inburgeraars een gemeentelijk aanbod doen (artikel 19, eerste lid en artikel 24a, eerste lid, Wi). Het college is echter verplicht een voorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren.

De bevoegdheid van het college om aan vrijwillige inburgeraars een aanbod te doen was tot 1 januari 2010 gebaseerd op de Regeling vrijwillige inburgering niet-G31. Met ingang van deze datum is deze bevoegdheid in de Wi opgenomen.  

Op grond van artikel 19, vijfde lid, onderdeel a en artikel 24a, vijfde lid, onderdeel a, Wi moet de raad bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeraars. Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt het college opgedragen om vast te stellen aan welke groepen inburgeraars bij voorrang een voorziening kan worden aangeboden.

Verder regelt dit artikel dat de groepen die het college aanwijst bij voorrang een voorziening krijgen aangeboden. Dit betekent dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een voorziening aan te bieden aan inburgeraars die niet behoren tot de groep of groepen die hij heeft aangewezen. Om te voorkomen dat inburgeraars die behoren tot de groep of groepen die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het college aan de groepen die hij aanwijst een voorziening kan aanbieden.

In het eerste lid van artikel 3 zijn de voorrangscriteria voor het aanwijzen van de doelgroepen opgenomen:

- Inburgeraars die een algemene bijstand of een uitkering op grond van een van de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of -regelingen ontvangen. 

- Oudkomers die zelf geen inkomsten uit tegenwoordige arbeid, algemene bijstand of uitkering genieten. Door voorrang te verlenen aan deze twee groepen, worden deze personen in staat gesteld om zo snel mogelijk te kunnen participeren op de arbeidsmarkt.

- Inburgeraars met opvoedende taken voor kinderen jonger dan 18 jaar. Door deze voorrang worden opvoeders zo snel mogelijk in staat gesteld contacten te onderhouden met school en andere instellingen waarmee de kinderen te maken hebben. Zo kunnen opvoeders hun kinderen helpen bij problemen op school of elders.

- Inburgeraars die zich melden voor een inburgeringstraject (zelfmelders).

Het tweede lid bepaalt dat het college geen aanbod kan doen aan een vrijwillige inburgeraar: - die binnen 12 maanden na het intakegesprek inburgering uit Nederland vertrekt; - waarvan het vermoeden bestaat dat hij de voorziening niet zal afronden.

Artikel 4. De samenstelling van de voorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende voorziening, met in begrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b en artikel 24a, vijfde lid, onderdel b, Wi). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeraar die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende voorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening, kunnen de volgende factoren een rol spelen:

- de kennis van de inburgeraar van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn leercapaciteit;

- de maatschappelijke rol die de inburgeraar vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen;

- de persoonlijke situatie van de inburgeraar. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeraar moet vervullen.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. De gemeente heeft dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbiedt naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeraars die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de voorziening daarmee te combineren. De Wi bepaalt dat de voorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden aan een inburgeraar die bijstandgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of -regeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid en artikel 24b, Wi). Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid en artikel 24b, tweede lid, Wi).

Artikel 19, vierde lid en artikel 24a, vierde lid, Wi draagt het college op om er voor te zorgen dat de voorziening wordt afgestemd op de re-integratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of -regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of -regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikelen 21 en 24c, Wi).

Het derde lid van dit artikel regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de voorziening kan aanbieden. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgerings- of staatsexamen en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, derde lid en artikel 24a, derde lid, Wi).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de voorziening (artikel 19, zesde lid, Wi). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de voorziening kan aanbieden, kan worden gedacht aan individuele begeleiding en het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeraars. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.

Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het inburgeringsexamen ook een praktijkgericht deel omvat, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de samenstelling van de voorziening ook rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale trajecten een belangrijke rol vervullen.

Artikel 5. De voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget

Artikel 19, tweede lid en artikel 24a, tweede lid, Wi bepalen dat de voorziening op verzoek van de inburgeraar in de vorm van een PIB kan worden aangeboden. Dit wordt gezien als een geschikt instrument om invulling te geven aan meer maatwerk en meer eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar bij de vormgeving en invulling van zijn eigen voorziening. Meer maatwerk draagt bij aan verhoging van het rendement van de voorzieningen. Een inburgeraar kan niet zonder meer aanspraak maken op een PIB. Hij dient daartoe een verzoek aan de gemeente te doen.

Op grond van artikel 4.27, tweede lid, Besluit inburgering moet het college het voorstel van de inburgeraar voor het volgen van een voorziening in de vorm van een PIB goedkeuren. Dit voorstel zal in de praktijk worden opgesteld door het inburgeringsbedrijf. Het derde lid van dit artikel legt het criterium vast aan de hand waarvan het college het voorstel voor het volgen van een voorziening goedkeurt. De eis is dat de voorziening naar het oordeel van het college passend is om de inburgeraar voor te bereiden op en toe te leiden naar het inburgerings- of staatsexamen. De taalkennisvoorziening dient gericht te zijn op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een beroepsopleiding (mbo, niveau 1 of 2).

Artikel 4.27, derde lid, Besluit inburgering bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening bepaalt wie met het inburgeringsbedrijf een overeenkomst met betrekking tot de inburgering van de inburgeraar sluit. Dit kan de inburgeraar zijn, het college, het college en de inburgeraar, een andere partij of een combinatie van de hiervoor genoemde partijen gezamenlijk. Het vierde lid van dit artikel regelt dat het college en de inburgeraar tezamen een overeenkomst sluiten met het inburgeringsbedrijf. Doordat de inburgeraar partij is bij de overeenkomst met het inburgeringsbedrijf, wordt recht gedaan aan het uitgangspunt dat het grondbeginsel voor inburgering

de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar is.

De inburgeraar krijgt geen geld in handen. Het geld voor het betalen van het inburgeringsprogramma gaat rechtstreeks van de gemeenten naar het inburgeringsbedrijf.

Het vijfde lid bepaalt dat het college nadere regels kan vaststellen over de voorwaarden waaronder een PIB kan worden verstrekt.

Artikel 6. De inning van de eigen bijdrage en prestatiebonus

Op grond van artikel 23, tweede lid en artikel 24 e, Wi is de inburgeraar met wie een voorziening is overeengekomen een eigen bijdrage verschuldigd. De hoogte van deze bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage.

In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat de inburgeraar dit bedrag in beginsel binnen 12 maanden na beëindiging van het inburgeringstraject dient te betalen. Er is voor gekozen om de betalingsverplichting aan te laten vangen na beëindiging van het traject om het mogelijk te maken de eigen bijdrage te verrekenen met een eventuele prestatiebonus als bedoel in het vierde lid.

In de wet is geregeld dat een inburgeringsplichtige die over één van de onderstaande documenten beschikt, is vrijgesteld van de verplichting om mondelinge en schriftelijke vaardigheden te verwerven en het betreffende deel van het inburgeringsexamen te behalen.

a. Win-certificaat, volgens artikel 13, lid 2 van de Wet Inburgering Nieuwkomers als mede de verklaring van het ROC op grond waarvan dat certificaat is afgegeven en de NT2-niveaus, niveau 2 voor de onderdelen “luisteren” en “spreken”, en niveau 1 voor de onderdelen “lezen” en “schrijven”, zijn behaald.

b. Een originele verklaring van het ROC die is afgegeven op basis van de resultaten van een toets ter afronding van een NT2-taaltraject, indien de NT2-niveaus, niveau 2 voor de onderdelen “luisteren” en “spreken”, en niveau 1 voor de onderdelen “lezen” en “schrijven”, zijn behaald.

Het tweede lid van artikel 6 van deze verordening bepaalt de hoogte van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige voor wie het college een voorziening, uitsluitend gericht op de kennis van de Nederlandse Samenleving, vaststelt. De eigen bijdrage bedraagt dan € 50.

De gemeente Weert heeft ervoor gekozen een prestatiebonus ter hoogte van de eigen bijdrage toe te kennen aan inburgeraars die voor het inburgerings- of staatsexamen zijn geslaagd, of als voor hen een taalkennisvoorziening was vastgesteld, het mbo-diploma hebben behaald. Op deze wijze wordt een financiële prikkel gegeven aan inburgeraars om het examen te behalen. Inburgeraars die geen eigen bijdrage verschuldigd zijn (inburgeraars met handhaving) komen niet in aanmerking voor een prestatiebonus, omdat zij dan bevoordeeld zouden worden ten opzichte van de andere inburgeraars.

Ook inburgeraars die zich naar het oordeel van het college in voldoende mate hebben ingespannen om het examen te behalen, hebben recht op een prestatiebonus. De bonus wordt verrekend met de eigen bijdrage (zesde lid) en kan worden beschouwd als stimulans. Indien de inburgeraar niet voor de prestatiebonus in aanmerking komt, dient hij de eigen bijdrage binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid te voldoen.

Artikel 7. Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid en artikel 24f, Wi waarin is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeraar voor wie een voorziening is vastgesteld. Het college legt in de beschikking tot de toekenning van de voorziening (inburgeringsplichtigen) en in de overeenkomst (vrijwillige inburgeraar) deze verplichtingen vast.

Artikel 8. De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat een dergelijk aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een voorziening.

In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het aanbod schriftelijke wordt vastgelegd en aan de inburgeraar voorgelegd tijdens een gesprek met de consulent inburgering. Het aanbod (een verklaring opgesteld door de gemeente) moet door de inburgeraar worden ondertekend (tweede lid).

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeraar aan de gemeente meldt dat hij wel een voorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het gemeentelijk aanbod. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.

Een inburgeraar hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod (derde lid), dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 Wi waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het examen moeten hebben behaald (3,5 jaar na aanvang van deze termijn).

De inburgeringsplichtige die het aanbod heeft geweigerd, dient gehandhaafd te worden. Hierbij wordt gecontroleerd of hij voldoet aan de inburgeringsplicht en, indien dit niet het geval is, kan er een bestuurlijke boete worden opgelegd (artikel 11, vierde en vijfde lid van deze verordening).

Voor vrijwillige inburgeraars kan deelname aan een voorziening niet worden afgedwongen, tenzij er sprake is van een gecombineerde voorziening (combinatie met een re-integratievoorziening). Door het aangaan van een overeenkomst wordt vrijblijvendheid bij het volgen van een voorziening tegengegaan.

In het laatste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college binnen 6 weken, na acceptatie van het aanbod door de inburgeraar, het besluit neemt tot vaststelling van de voorziening overeenkomstig het gedane aanbod.

Artikel 9. De inhoud van de beschikking aan de inburgeringsplichtige

Het besluit tot het vaststellen van een voorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.

In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld. De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de voorziening (artikel 23, eerste lid, Wi). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (3,5 jaar). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel d). Onderdeel e bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (verrekening met een eventuele prestatiebonus). Ook de voorwaarden voor aanspraak op een prestatiebonus worden in de beschikking vastgelegd (onderdeel f).

Onderdeel g heeft betrekking op beschikkingen voor inburgeringsplichtige oudkomers. Indien het college een voorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 Wi). Binnen drieëneenhalf jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. De termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van de oudkomer vangt aan op de dag waarop de voorziening wordt vastgesteld (artikel 26 Wi).

Artikel 10.  De inhoud van de overeenkomst met de vrijwillige inburgeraar

De vrijwillige inburgeraar ontvangt geen beschikking, maar een overeenkomst. De overeenkomst bevat in ieder geval een beschrijving van de voorziening en de rechten en plichten van de vrijwillige inburgeraar. Ook wordt in de overeenkomst opgenomen wat de gevolgen zijn van de niet-nakoming van de overeenkomst.

Artikel 11. De hoogte van de bestuurlijke boete voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 Wi draagt de raad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 Wi zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeenteraad heeft er voor gekozen om deze boetebedragen in haar verordening vast te leggen.

Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zo nodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, Wi). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de uitkering (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, WWB) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of -regeling. Artikel 37 Wi bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval geen bestuurlijke boete kan opleggen.

Artikel 34, onderdeel d, Wi biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500 naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen de tijdspanne van 12 maanden voordoen.

Artikel 12. Sancties bij niet-nakoming van de overeenkomst door de vrijwillige inburgeraar

Op grond van artikel 24f Wi moet de raad bij verordening regels stellen over de niet-nakoming van de overeenkomst. Vrijwillige inburgeraars zijn wettelijk niet verplicht om deel te nemen c.q. te slagen voor het inburgeringsexamen en kunnen tijdens het traject uitvallen. Met het vastleggen in de overeenkomst van een negatieve financiële prikkel, wordt ook voorkomen dat vrijwillige inburgeraars te vrijblijvend of ondoordacht aan een traject beginnen.

In dit artikel is geregeld dat als de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen bedoeld in artikel 10 van deze verordening niet nakomt, kan een boete worden opgelegd van ten hoogste € 500. Voor de hoogte van het bedrag is aansluiting gezocht bij de hoogte van een bestuurlijke boete voor soortgelijke overtredingen door inburgeringsplichtigen.

Artikel 13. Het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar

Artikel 24f Wi draagt de gemeenteraad op om bij verordening regels te stellen over het vaststellen van de identiteit van de vrijwillige inburgeraar. Dit artikel van de verordening is een uitwerking van deze verplichting. Dit artikel is gelijk aan artikel 27 Wi, waarin is geregeld op welke wijze het college de identiteit van een inburgeringsplichtige vaststelt.

Artikel 14.  Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 15. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 16. Intrekking bestaande verordeningen

Dit artikel behoeft geen toelichting.  

Artikel 17. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.