Beleidsregels bestuurlijke boeten hondenbelasting 2016

Geldend van 01-01-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels bestuurlijke boeten hondenbelasting 2016

Het college van burgemeester en wethouders van Weert;

gelet op artikel 226 van de Gemeentewet en de “Regeling bestuurlijke boeten gemeentelijke belastingen 2016”

Besluit:

Vast te stellen het navolgende:

Beleidsregels bestuurlijke boeten hondenbelasting 2016

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1 Reikwijdte

De Regeling bestuurlijke boeten hondenbelasting bevat beleidsregels voor het opleggen van bestuurlijke boeten bij de heffing van hondenbelasting waarop deAlgemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van toepassing is.

Artikel 2 Begrip belanghebbende

Onder de belanghebbende wordt voor de toepassing van deze regeling verstaan degene aan wie een boete is of kan worden opgelegd.

Artikel 3 Toerekening

Een handeling of nalatigheid van een derde die voor of namens de belanghebbende optreedt, wordt aan de belanghebbende toegerekend.

Artikel 4 Verzuimboete

  • 1 Bij het niet doen van aangifte met betrekking tot de hondenbelastingen die bij wege van aanslag worden geheven, legt de heffingsambtenaar een verzuimboete op. Voor het opleggen van een verzuimboete is het voldoende dat aan één of meer van de fiscale verplichtingen niet is voldaan.

  • 2 Indien bij bezwaar blijkt dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld, vernietigt de heffingsambtenaar de boete.

  • 3 De belanghebbende dient afwezigheid van alle schuld te stellen en te bewijzen.

Artikel 5 Gelijktijdigheid

De vaststelling van een belastingaanslag en de vaststelling van een met deze belastingaanslag samenhangende boetebeschikking vinden in beginsel gelijktijdig plaats.

Artikel 6 Ambtshalve vermindering

  • 1 Indien de belanghebbende niet meer in rechte tegen een hem opgelegde boete op kan komen, gaat de heffingsambtenaar na ontvangst van een verzoek om ambtshalve vermindering na of de boete tot de juiste hoogte is vastgesteld. Indien het de heffingsambtenaar blijkt dat de boete op een te hoog bedrag is vastgesteld, vermindert hij de boete.

  • 2 De termijn waarbinnen de belanghebbende kan verzoeken om vermindering van de boete bedraagt drie jaar, te rekenen vanaf de dag na het onherroepelijk worden van de boetebeschikking.

  • 3 De heffingsambtenaar vermindert in elk geval ambtshalve een opgelegde boete indien deze als gevolg van een wijziging van de grondslag voor de berekening van de boete voor verlaging in aanmerking komt.

HOOFDSTUK II Algemene bepalingen met betrekking tot verzuimboeten

Artikel 7 Karakter boete

  • 1 Het opleggen van een boete is aan te merken als het instellen van een strafvervolging in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

  • 2 De aan de belanghebbende, in verband met het opleggen van boeten, toekomende waarborgen gelden,met uitzondering van het inzagerecht, vanaf het tijdstip waarop de heffingsambtenaar jegens de belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens bepaald gedrag een boete is of zal worden opgelegd.

Artikel 8 Straftoemeting

Bij het opleggen van een boete gaat de heffingsambtenaar uit van het percentages als vermeld in hoofdstuk III van deze regeling. Aangezien het opleggen van een boete een vorm van straftoemeting is, houdt de heffingsambtenaar vervolgens in voorkomende gevallen rekening met omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of een lagere boete dan op grond van deze hoofdstukken kan worden opgelegd.

Artikel 9 Redelijke termijn

Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM kan aanleiding zijn tot matiging van de boete, dan wel in uitzonderlijke gevallen tot het vervallen van de boete. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet onder meer worden gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, het processuele gedrag van de belanghebbende en de wijze waarop de heffingsambtenaar de zaak behandelt.

Artikel 10 Beperking van de informatieverplichtingen (artikel 67j van de AWR)

Indien de heffingsambtenaar jegens de belanghebbende een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens bepaald gedrag een boete zal worden opgelegd, is de belanghebbende niet langer verplicht ter zake van dit gedrag een verklaring af te leggen voor zover het de boeteoplegging betreft. Het niet verstrekken van de uitsluitend met het oog op de boeteoplegging gevraagde inlichtingen en gegevens leidt niet tot omkering van de bewijslast.

Artikel 11 Verhoor (artikel 67l van de AWR)

  • 1 Er is sprake van een verhoor in de zin van artikel 67l van de AWR indien de heffingsambtenaar de belanghebbende in een directe confrontatie ondervraagt in het kader van zijn voornemen een boete op te leggen.

  • 2 Een verhoor vindt niet eerder plaats dan na schriftelijke oproep door de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar vermeldt in de oproep dat de belanghebbende tijdens het verhoor niet tot antwoorden is verplicht.

  • 3 De belanghebbende dient zelf te verschijnen. Met instemming van de heffingsambtenaar kan de belanghebbende zich laten vertegenwoordigen.

  • 4 De belanghebbende is tijdens het verhoor niet tot antwoorden verplicht. Hij dient voor de aanvang van het verhoor hierop te worden gewezen (cautie).

  • 5 De belanghebbende kan zich tijdens het verhoor doen bijstaan.

  • 6 Wanneer een belanghebbende die de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, vóór het verhoor verzoekt om bijstand van een tolk, draagt de heffingsambtenaar er zorg voor dat deze wordt benoemd.

    Indien de heffingsambtenaar wéét dat de belanghebbende de Nederlandse taal niet of gebrekkig beheerst, draagt hij zorg voor de aanwezigheid van een tolk. Indien tijdens het verhoor blijkt dat de belanghebbende de Nederlandse taal niet beheerst, wordt het verhoor afgebroken. Het verhoor vindt dan plaats op een later moment waarbij de heffingsambtenaar zorg draagt voor de aanwezigheid van een tolk. Voor dat nieuwe verhoor wordt een aparte oproep verzonden of uitgereikt.

  • 7 De heffingsambtenaar maakt na afloop van het verhoor een verslag waarin hij vermeldt dat de cautie is gegeven. De belanghebbende krijgt een afschrift van het verslag.

Artikel 12 Recht op inzage (artikel 67m van de AWR)

Het aan de belanghebbende in artikel 67m van de AWR toegekende recht op inzage geldt vanaf het moment waarop de heffingsambtenaar de belanghebbende heeft medegedeeld dat hem een verzuimboete is opgelegd. Indien het voornemen tot het opleggen van een boete (mede) berust op gegevens over derden worden de desbetreffende bescheiden, voor zover mogelijk, geanonimiseerd.

Artikel 13 Mededelingsplicht (artikel 67g van de AWR)

  • 1 De in artikel 67g, tweede lid, van de AWR bedoelde mededeling geschiedt schriftelijk.

  • 2 Bij het opleggen van een verzuimboete vermeldt de mededeling het feit dat aanleiding heeft gegeven tot het opleggen van de boete alsmede de voor de berekening van de boete gehanteerde uitgangspunten.

Artikel 14 Begrijpelijke taal (artikel 67g, derde lid, van de AWR)

Indien de heffingsambtenaar weet dat de belanghebbende noch zijn gemachtigde de Nederlandse taal voldoende begrijpt, vult hij de mededeling aan met een vertaling daarvan, althans een korte weergave in een voor de belanghebbende of zijn gemachtigde begrijpelijke taal.

Artikel 15 Termijnoverschrijding

Indien de belanghebbende niet binnen de in de wet gestelde termijn in bezwaar is gekomen tegen de boete en hij gemotiveerd stelt dat de termijnoverschrijding niet aan hem of zijn gemachtigde kan worden toegerekend, verklaart de heffingsambtenaar hem ontvankelijk in zijn bezwaar, tenzij de heffingsambtenaar aantoont dat deze stelling van de belanghebbende niet juist is.

Artikel 16 Overlijden van belanghebbende (artikel 67i van de AWR)

Indien de heffingsambtenaar binnen drie jaar na het tijdstip van overlijden van de belanghebbende daarvan op de hoogte raakt en hem geen verzoek heeft bereikt om de boetebeschikking te vernietigen, dan wel de boete te verminderen, past hij artikel 67i, tweede en derde lid, van de AWR ambtshalve toe.

HOOFDSTUK III Hoogte verzuimboeten

Artikel 17 Aanslagbelastingen (artikel 67a van de AWR)

  • 1 Bij het opleggen van een verzuimboete wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte voor een belasting die bij wege van aanslag wordt geheven, wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede, derde, vierde, vijfde/volgend verzuim.

  • 2 Van een tweede respectievelijk derde, vierde, vijfde/volgend verzuim is sprake, indien de belanghebbende over de voorafgaande vijf belastingtijdvakken éénmaal respectievelijk tweemaal, driemaal, viermaal of meer in verzuim is geweest.

  • 3 Wordt de aanslag op een positief bedrag vastgesteld, dan legt de heffingsambtenaar in geval van een eerste, tweede en derde, vierde, vijfde/volgend verzuim een boete op die overeenkomt met een specifiek percentage gerelateerd aan de hoogte van de aanslag van respectievelijk 100%, 200%, 300%, 400% of 500%. Daarbij geldt als aanvullende clausule dat de boete een maximumbedrag niet mag overschrijden van respectievelijk € 113,00, € 340,00, € 567,00, € 794,00 of € 1.134,00. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder een op een positief bedrag vastgestelde aanslag verstaan een aanslag waarvan het bedrag na verrekening van voorheffingen en de tot het moment van indiening van de aangifte opgelegde voorlopige aanslagen positief is.

  • 4 De verzuimenreeks wordt toegepast per belastingmiddel. Om te bepalen of sprake is van een eerste, tweede, derde, vierde of vijfde/volgend verzuim worden verzuimboeten die gelijktijdig met een op een positief bedrag vastgestelde aanslag zijn opgelegd op gelijke voet meegeteld. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen een verzuim wegens het niet doen van aangifte en een verzuim wegens het niet tijdig doen van aangifte. Indien sprake is van afwezigheid van alle schuld telt het verzuim niet mee voor de reeks verzuimen.

  • 5 Indien bij vermindering of teruggaaf van belasting van een op een positief bedrag vastgestelde aanslag de aanslag op nihil wordt vastgesteld, wordt een ingevolge de eerste volzin van het derde lid van deze paragraaf opgelegde verzuimboete verminderd tot het in de tweede volzin van het derde lid voor het betreffende verzuim vermelde bedrag.

HOOFDSTUK IV Bijzondere omstandigheden

Artikel 18 Algemeen

Er kunnen omstandigheden zijn die aanleiding geven de met toepassing van hoofdstukken 3 bepaalde hoogte van de boete te verhogen of te matigen, dan wel de reeds opgelegde boete te verminderen.

Artikel 19 Wanverhouding/Verzachtende omstandigheden

Tot de omstandigheden welke aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op grond van hoofdstuk III op te leggen of opgelegde boete en omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit, maar buiten de directe invloedssfeer van de belanghebbende liggen.

Artikel 20 Financiële omstandigheden

Zowel bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid als voor de mate waarin de boete de belanghebbende treft, kunnen de financiële omstandigheden van de belanghebbende een rol spelen. Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden.

HOOFDSTUK 5 Overgangsbepaling, inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 21 Overgangsbepaling, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De "Beleidsregels bestuurlijke boeten hondenbelasting 2015", vastgesteld door het college in de openbare vergadering van 25 november 2014, worden ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten, die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2016.

  • 3. In afwijking in zoverre van het in de voorgaande leden bepaalde, blijven, indien de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels ligt na de in het tweede lid genoemde datum, de ingetrokken beleidsregels gelden voor de in de tussenliggende periode plaatsvindende feiten voor zover ter zake daarvan de boeteoplegging in die periode plaatsvindt.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als "beleidsregels bestuurlijke boeten hondenbelasting 2016".

Ondertekening

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert;
17 november 2015,
de secretaris, de burgemeester,