Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert houdende regels omtrent bijzondere bijstand Beleidsregel bijzondere bijstand Weert 2017

Geldend van 15-03-2018 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

Beleidsregel bijzondere bijstand Weert 2017

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Weert;overwegende dat,

  • het gewenst is om een beleidsregel vast te stellen omtrent de verlening van bijzondere bijstand

  

gelet op

  • artikel 4:81 lid 1, 4:83 en artikel 1:3 lid 4 Algemene wet bestuursrecht (Awb);

  • artikel 35, lid 1 en lid 3 Participatiewet;

 

besluit vast te stellen de Beleidsregel bijzondere bijstand Weert 2017;

Artikel 1 - Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet;

    • b.

      minimuminkomen: een inkomen van ten hoogste 115% van de voor de belanghebbende op datum aanvraag geldende bijstandsnorm, alsmede, voor de toepassing van artikel 25 een inkomen van ten hoogste 130% van de voor de belanghebbende op datum aanvraag geldende bijstandsnorm;

    • c.

      bescheiden vermogen: een vermogen van maximaal het in artikel 34 van de wet genoemde bedrag;

    • d.

      bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 35 lid 1 van de wet;

    • e.

      reserveringsruimte: mogelijkheid om te reserveren; deze is gesteld op 8% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm;

    • f.

      meldingsdatum: de datum waarop de belanghebbende zich gemeld heeft met het verzoek om bijzondere bijstand aan te vragen.

  • 3. Onder “toepasselijke bijstandsnorm” in deze beleidsregel wordt bedoeld de bijstandsnorm die op het huishouden van de aanvrager van toepassing is als bedoeld in de wet. Het betreft hier de feitelijke, van toepassing zijnde norm.

  • 4. Onder “geldende bijstandsnorm”, zoals bedoeld in lid 2 sub b wordt bedoeld:

    • a.

      voor belanghebbenden jonger dan 21 jaar de normen zoals opgenomen in artikel 20 lid 1 en 2 van de wet;

    • b.

      Voor de alleenstaande of alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd de norm zoals opgenomen in artikel 21 aanhef sub a van de wet;

    • c.

      voor de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd de norm zoals opgenomen in artikel 21 aanhef sub b van de wet;

    • d.

      voor de alleenstaande of alleenstaande ouder die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt de norm zoals opgenomen in artikel 22 aanhef sub a van de wet;

    • e.

      voor de gehuwden waarvan één of beiden de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt de norm zoals opgenomen in artikel 22 aanhef sub b van de wet.

  • 5. In afwijking van lid 4 geldt voor de belanghebbende die in een inrichting verblijft de norm zoals bedoeld in artikel 23 van de wet.

Artikel 2 - Algemene bepalingen

  • 1. De kosten dienen noodzakelijk tezijn. Het is alleen mogelijk bijzondere bijstand te verlenen voor noodzakelijke kosten.

  • 2. De kosten moeten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. De individuele situatie van de belanghebbende bepaalt of kosten als bijzonder kunnen worden aangemerkt.

  • 3. Bij de beoordeling van de artikelleden 1 en 2 gelden de navolgende kosten of omstandigheden  in ieder geval als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.

    Indien er is sprake van een situatie:

    • -

      waarbij het niet inzetten van individuele bijzondere bijstand niet verantwoorde schade oplevert bij een belanghebbende of

    • -

      waarbij sprake is van een dusdanige (potentiële) maatschappelijke schadelast  dat een financiële interventie nodig en noodzakelijk te achten is of

    • -

      waarbij maatwerk vanuit de individuele situatie geboden is – mede vanuit preventie - om te voorkomen dat een belanghebbende niet meer gaat beschikken over middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 4. De kosten kunnen niet of niet geheel door de belanghebbende zelf worden betaald. Er is geen of in onvoldoende mate draagkracht als bedoeld in artikel 3.

  • 5. De kosten dienen niet vergoed te kunnen worden door of vanuit een voorliggende voorziening en er kan geen beroep worden gedaan op ondersteuning vanuit een eigen netwerk.

Artikel 3 - Draagkracht

  • 1. Voor individuele bijzondere bijstand komt in aanmerking de belanghebbende

    • -

      met een minimuminkomen en een bescheiden vermogen of

    • -

      een inkomen boven het minimuminkomen en bescheiden vermogen voor zover de noodzakelijke kosten zijn draagkracht te boven gaan.

  • 2. Bij de draagkrachtberekening wordt uitgegaan van de middelen in de maand waarin het recht op bijzondere bijstand ontstaat. Indien er sprake is van sterk wisselende inkomsten kan worden afgeweken van de eerste volzin en het inkomen worden bepaald door het gemiddelde inkomen van de maand waarin het recht op bijstand ontstaat plus de twee daaraan voorafgaande maanden als uitgangspunt te nemen.

  • 3. Voor de draagkracht wordt meegenomen 45% van het inkomen boven het minimuminkomen en het volledige vermogen boven het bescheiden vermogen.

  • 4. Bij een belanghebbende ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) is uitgesproken of die tot een minnelijk schuldregelingstraject (MSNP) op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is toegelaten en bij executoriaal beslag op een inkomen, wordt de draagkracht op nihil vastgesteld.

  • 5. Bij de berekening van de draagkracht wordt de eventuele verstrekking op grond van categoriale bijzondere bijstand, individuele inkomenstoeslag of individuele studietoeslag buiten beschouwing gelaten.

  • 6. Bij de bepaling van het inkomen wordt rekening gehouden met de bepalingen in artikel 31 lid 2 van de wet.

  • 7. De draagkracht wordt berekend voor een periode van maximaal 12 maanden vanaf de eerste dag van de maand waarin het recht op bijstand ontstaat.

  • 8. Indien een recht op periodieke bijzondere bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend voor een periode vanaf de ingangsdatum van de bijstand tot (maximaal) het einde van de vastgestelde draagkrachtperiode. Via een ambtelijk (her)onderzoek wordt besloten of voortzetting van de bijzondere bijstandsverlening na de laatste dag van dit tijdvak noodzakelijk is.

  • 9. In afwijking van lid 8 wordt voor de belanghebbende ouder dan de pensioengerechtigde leeftijd de draagkracht eenmalig vastgesteld voor de duur van het leven, danwel tot het moment dat belanghebbende niet langer in Weert woont.

  • 10. In afwijking van lid 8 wordt voor de belanghebbende die een uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van de wet ontvangt de draagkracht eenmalig vastgesteld tot het moment waarop de algemene bijstand zal worden beëindigd. Via een ambtelijk (her)onderzoek wordt besloten of voortzetting van de bijzondere bijstandsverlening na deze einddatum noodzakelijk is.

  • 11. De bijstand wordt uitbetaald nadat de berekende draagkracht volledig is verdisconteerd.

  • 12. Geen gebruik wordt gemaakt van de in artikel 35 lid 2 van de wet toekomende bevoegdheid.

Artikel 4 - Terugwerkende kracht

Kosten die opgekomen zijn voor de meldingsdatum komen niet voor vergoeding in aanmerking, tenzij de kosten niet langer dan 3 maanden voor de eerste van de maand waarin de melding heeft plaatsgevonden zijn opgekomen.

Artikel 5 - Voorliggende voorziening(en)

Als voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de wet en artikel 2 lid 5 van deze beleidsregel wordt ook begrepen:

  • a.

    een schuldhulpverleningstraject op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening of Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.

  • b.

    het participatiebudget voor wat betreft kosten die gemaakt worden ten behoeve van re-integratie, danwel het aanvaarden, behouden of het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, en

  • c.

    de meedoenbijdrage (voorheen het Sociaal cultureel fonds) voorzover het kosten betreft voor:

    • -

      telefoonkosten en kosten voor het gebruik van internet

    • -

      sport

    • -

      cultuur

    • -

      vrijwillige educatie.

Artikel 6 – Vorm individuele bijzondere bijstand

  • 1. De individuele bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verstrekt.

  • 2. Bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht indien:

    • a.

      het individuele bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen betreft;

    • b.

      er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • c.

      er het vooruitzicht bestaat dat de belanghebbende op korte termijn een aanzienlijk bedrag zal ontvangen dat kan worden aangewend voor de bijzondere kosten.

    • d.

      in de beleidsregels deze vorm overigens wordt voorgeschreven.

Artikel 7 - Medische, paramedische en zorgkosten

  • 1. Voor medische- of zorgkosten wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2 lid 3 van deze beleidsregel, geen bijzondere bijstand verstrekt.

  • 2. In afwijking van lid 1 komt een opgelegde eigen bijdrage vanuit de basisverzekering Zorgverzekeringswet voor bijzondere bijstandverlening in aanmerking.

  • 3. De door het Centraal administratiekantoor geïnde wettelijke eigen bijdrage op grond van de Jeugdwet komt voor vergoeding in aanmerking.

  • 4. Indien bijzondere bijstand wordt verleend voor de door het Centraal administratiekantoor geïnde eigen bijdrage op grond van de Jeugdwet wordt de eventueel door de belanghebbende voor het betreffende kind ontvangen kinderbijslag en/of kindgebonden budget volledig in mindering gebracht op de te verstrekken bijzondere bijstand.

  • 5. Voor het wettelijke, dan wel vrijwillig gekozen, eigen risico in de Zorgverzekeringswet wordt geen individuele bijzondere bijstand verstrekt.

  • 6. Voor de kosten van persoonsalarmering wordt geen individuele bijzondere bijstand verstrekt.

Artikel 8 - Kosten in verband met bevalling en kraamzorg

  • 1. Indien de belanghebbende niet beschikt over voldoende middelen om tot aanschaf vanbabyuitzet over te gaan kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 2. Indien een belanghebbende niet gereserveerd heeft voor de kosten als bedoeld in lid 1, terwijl dit wel verwacht zou mogen worden, wordt de bijstand in beginsel in de vorm van borgtocht of een geldlening verstrekt.

  • 3. Voor de eigen bijdrage van de kosten van bevalling en de kosten van kraamzorg kanbijzondere bijstand worden verstrekt.

Artikel 9 - Stookkosten

Voor extra stookkosten kan, voor zover de noodzaak blijkt uit medische advisering en onverminderd het bepaalde in artikel 2 lid 4 van deze beleidsregel, bijzondere bijstand worden verleend ter hoogte van de meerkosten. Vaststelling van de bijzondere bijstand en de jaarlijkse indexatie vindt plaats aan de hand van de door VNG vastgestelde “GMD-lijst inkomensondersteunende voorzieningen”.

Artikel 10 - Bewassingskosten/slijtage

Voor extra bewassingskosten of kosten als gevolg van slijtage kan, voor zover de noodzaak blijkt uit medische advisering, bijzondere bijstand worden verleend ter hoogte van de meerkosten. Vaststelling van de bijzondere bijstand en de jaarlijkse indexatie vindt plaats aan de hand van de door VNG vastgestelde “GMD-lijst inkomensondersteunende voorzieningen”.

Artikel 11 - Dieetkosten

Voor de extra kosten die verbonden zijn aan het volgen van een dieet, niet zijnde een dieetpreparaat en voor zover de noodzaak blijkt uit een advies van een diëtist of medische advisering, kan bijzondere bijstand worden verleend ter hoogte van deze meerkosten. Vaststelling van de bijzondere bijstand en de jaarlijkse aanpassing van de meerkosten vindt plaats aan de hand van de prijzengids Nibud.

Artikel 12 - Uitvaartkosten

  • 1. De kosten van een uitvaart kunnen voor individuele bijzondere bijstand in aanmerking komen indien de nabestaande geconfronteerd wordt met deze kosten én geen of onvoldoende financiële middelen heeft om deze kosten te voldoen én de nalatenschap van de overledene eveneens geen ruimte biedt om deze kosten te dekken. Alle aanwezige liquide vermogensbestanddelen worden daarbij beschouwd als in aanmerking te nemen middel.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de totale som van de noodzakelijke kosten van de begrafenis/uitvaart gedeeld door het aantal erfgenamen. De totale som van noodzakelijke kosten in het kader van de bijzondere bijstand bedraagt maximaal€ 2.815,00 per overledene.

  • 3. Een overlijdensuitkering wordt niet beschouwd als middel dat kan worden ingezet voor bekostiging van de begrafenis of crematie.

  • 4. Onder overlijdensuitkering als bedoeld in lid 3 wordt niet verstaan een door of ten behoeve van de overledene afgesloten verzekering die als gevolg van het overlijden tot uitkering is gekomen of gaat komen of een uitkering die strekt ter dekking van de kosten van de uitvaart.

Artikel 13 - Kosten curatele, bewindvoering en budgetbeheer

  • 1. De belanghebbende die door de rechtbank onder curatele, mentorschap of onder bewind, voor zover niet vallende onder de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, is gesteld kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de betreffende kosten.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt de door de rechtbank toegewezen beloning voor curatele, mentorschap of bewind.

  • 3. De kosten van budgetbeheer komen, onverminderd het bepaalde in artikel 5 onder a en uitgezonderd artikel 13 lid 4 van deze beleidsregel, niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. De gemeentelijke schuldhulp- en schulddienstverlening wordt als een passende en toereikende voorliggende voorziening beschouwd.

  • 4. Indien in het kader van een Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen-traject dan wel door de Rechtbank wordt gesteld dat belanghebbende budgetbeheer dient te krijgen komen deze kosten in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Artikel 14 – Rechtsbijstand en griffierechten

  • 1. Indien sprake is van een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand komen door de Raad voor de Rechtsbijstand opgelegde eigen bijdrage voor rechtsbijstand, alsmede de verschuldigde griffierechten voor vergoeding in aanmerking.  Indien geen sprake is van een toevoeging dient aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval de noodzaak van de gevoerde procedure en daarmee gepaard gaande kosten vastgesteld te worden.

  • 2. Indien bijzondere bijstand wordt verleend voor eigen bijdrage rechtsbijstand wordt op de door de Raad voor de Rechtsbijstand opgelegde bijdrage (toevoeging) een bedrag gelijk aan het bedrag genoemd in artikel 2 lid 6 van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand in mindering gebracht indien de belanghebbende geen diagnosedocument van het Juridisch Loket kan overleggen of anderszins aantoont over een dergelijk diagnosedocument te beschikken.

  • 3. Lid 2 wordt niet toegepast indien het verstrekken van een diagnosedocument volgens het Juridisch Loket niet noodzakelijk is.

Artikel 15 – Jongerentoeslag

  • 1. Bijzondere bijstand aan een 18 tot 21 jarige belanghebbende op grond van artikel 12 Participatiewet wordt slechts dan verleend indien de 18 tot 21 jarige beschikt over zelfstandige huisvesting én zelfstandige huisvesting noodzakelijk is én voor het levensonderhoud geen of onvoldoende beroep kan worden gedaan op de onderhoudsplichtige ouders.

  • 2. Een noodzaak voor zelfstandig wonen waaruit hogere kosten voortvloeien dan waarin de bijstandsnorm niet voorzieten waarbij het onderhoudsrecht van de ouders in redelijkheid niet te gelde kan worden gemaakt wordt in beginsel aanwezig geacht indien

    • a.

      de belanghebbende uit huis is geplaatst/in het kader van de Jeugdwet buiten het gezinsverband van zijn ouder(s) is geplaatst.

    • b.

      er sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen de belanghebbende en zijn ouder waarbij niet verwacht mag worden dat de jongere bij zijn ouders blijft wonen.

    • c.

      de belanghebbende ouders heeft die in het buitenland wonen.

    • d.

      de ouders van belanghebbende zijn overleden.

    • e.

      de belanghebbende op de datum van de bijstandsaanvraag al gedurende langere periode - vanaf minimaal 12 maanden - zelfstandig woont. Afwijking van deze termijn naar beneden is op individuele basis mogelijk.

  • 3. Een aanvraag voor bijzondere bijstand voor levensonderhoud voor jong meerderjarigen wordt, analoog aan artikel 41 lid 4 van de PW, niet eerder ingediend dan vier weken na datum melding en wordt niet eerder dan vier weken na die melding in behandeling genomen.

  • 4. De bijzondere bijstand van de alleenstaande of gehuwde jongere als bedoeld in artikel 12 van de wet, bedraagt het verschil tussen de toepasselijke landelijke bijstandsnorm voor personen jonger dan 21 jaar, exclusief vakantiegeld, en de bijstandsnorm voor personen van 21 jaar en ouder, exclusief vakantiegeld. Hierbij wordt, indien de belanghebbende de woning deelt met andere meerderjarigen, de bijstandsnorm voor personen van 21 jaar en ouder bepaald aan de hand van de in artikel 22a van de wet opgenomen kostendelersnorm.

Artikel 16 - Overbruggingsuitkering

  • 1. Indien de omstandigheden dit vergen kan bijzondere bijstand worden verleend ter overbrugging van de periode tot de eerst volgende uitbetaling van de uitkering. Hierbij dient de mogelijkheid tot voorschotverlening betrokken te worden.

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt aan een toegelaten vluchteling die zich voor het eerst in Weert vestigt in verband met de taakstelling huisvesting vergunninghouders, mits hij voorafgaand daaraan voor zijn huisvesting onder de verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers viel, een overbruggingsuitkering toegekend. De eerste volzin geldt ook voor uitgenodigde asielzoekers die direct na aankomst in Nederland zich in Weert vestigen en voor wie de gemeente verantwoordelijk is voor de huisvestiging in het kader van de taakstelling huisvestiging vergunninghouders.

  • 3. De hoogte van de bijstand wordt gebaseerd op de van toepassing zijnde norm voor de duur van maximaal één maand.

  • 4. Het draagkrachtpercentage bedraagt 100% over de ruimte boven de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 17 - Reiskosten

  • 1. Voor reiskosten is in de navolgende gevallen bijzondere bijstand voor een belanghebbende mogelijk:

    • a.

      reiskosten in verband met bezoek aan een tijdelijk en langer dan 6 weken elders verblijvende partner en minderjarige kinderen in detentie of inrichting, waarbij de partner en minderjarige kinderen voor de detentie of verblijf in de inrichting woonachtig moet zijn geweest op het adres waar de belanghebbende woont. Voor het bezoek aan de partner geldt een vergoeding op basis van een frequentie van maximaal één keer per week en voor het bezoek aan een minderjarig kind maximaal één keer per dag. De frequentie wordt op basis van noodzaak individueel bepaald;

    • b.

      reiskosten in verband met bezoek aan een minderjarig uit huis geplaatst kind. De vergoeding wordt op basis van een frequentie van maximaal één keer per dag bepaald. De frequentie wordt op basis van noodzaak individueel bepaald;

    • c.

      reiskosten in verband met studie van een minderjarig ten laste komend kind in het voortgezet onderwijs, voorzover het onderwijs niet binnen de gemeente Weert gevolgd kan worden.

  • 2. In afwijking van lid 1 is geen bijzondere bijstand mogelijk indien de kortste enkele reisafstand van deur tot deur 10 kilometer of minder bedraagt.

  • 3. Voor de hoogte van de bijzondere bijstand wordt aansluiting gezocht bij het bedrag voor het openbaar vervoer.

  • 4. In afwijking van lid 3 kan op verzoek van belanghebbende een bedrag dat gelijk is aan de onbelaste reiskostenvergoeding voor zakelijke kilometers op grond van de Wet op de inkomstenbelasting (nu: € 0,19 per kilometer) worden verstrekt indien:

    • a.

      openbaar vervoer niet mogelijk is of gevergd kan worden of

    • b.

      een eigen vervoermiddel beschikbaar is en de kilometervergoeding lager is dan de reiskosten van het openbaar vervoer.

Artikel 18 – Schoolkosten en leermiddelen Middelbaar Beroepsonderwijs

  • 1. Voor de aanschaf van boeken en andere verplichte leermiddelen ten behoeve van 16 en 17 jarige studenten in het Middelbaar Beroepsonderwijs kan, onverminderd het bepaalde in artikel 2, bijzondere bijstand verstrekt worden.

  • 2. Van het Kindgebonden Budget wordt € 121,00 als voorliggende voorziening aangemerkt voor de kosten genoemd in het eerste lid van dit artikel.

  • 3. De maximale vergoeding voor de aanschaf van boeken en leermiddelen bedraagt € 569,93.

  • 4. De bedragen zoals genoemd in lid 2 en 3 worden jaarlijks –indien en voor zover van toepassing- aangepast aan actuele grondslagen.

Artikel 19 - Legeskosten

  • 1. Kosten van leges komen niet voor bijzondere bijstandverlening in aanmerking.

  • 2. In afwijking van lid 1 komen kosten van leges voor vreemdelingendocumenten wel in aanmerking voor vergoeding, indien

    • a.

      degene voor wie de kosten gemaakt worden een rechtmatig in Nederland verblijvend mínderjarig kind of partner is van een toegelaten vluchteling dan wel de rechtmatig in Nederland verblijvende toegelaten vluchteling zelf. Zolang belanghebbenden over een verblijfsvergunning asiel beschikken zijn de legeskosten noodzakelijke kosten van het bestaan waarvoor bijzondere bijstand kan worden verstrekt

    • b.

      de kosten van leges samenhangen met de eerste 'verblijfsvergunning regulier' van de toegelaten vluchteling. De legeskosten voor de eerste verblijfsvergunning regulier, na het doorlopen van de asielprocedure, komen voor bijstandverlening in aanmerking. Daarna worden deze legeskosten beschouwd als kosten waarvoor gereserveerd kan worden en dienen betaald te worden vanuit de middelen die ter beschikking staan.

    • c.

      De toegelaten vluchteling moet in beide gevallen beschikken over een 'verblijfsvergunning asiel' en het eerste verblijf in Nederland van de toegelaten vluchteling dient korter dan vijf jaar voorafgaande aan de aanvraag zijn aangevangen.

  • 3. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan het bedrag van de legeskosten verminderd met het bedrag dat verschuldigd zou zijn bij de aanschaf van een Nederlandse identiteitskaart in Weert.

Artikel 20 - Misgelopen inkomensafhankelijke regelingen

Geen individuele bijzondere bijstand wordt verstrekt aan de belanghebbende die vanwege inwoning van een niet met een Nederlander gelijk gestelde persoon van 18 jaar of ouder geen recht heeft op een inkomensafhankelijke regeling die onder de werking van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen vallen.

Artikel 21 - Schulden

  • 1. Bijstandsverlening voor schulden kan slechts plaatsvinden in het geval dat het college van oordeel is dat er sprake is van zeer dringende redenen.

  • 2. De bijzondere bijstand bedoeld in lid 1 wordt verstrekt als renteloze geldlening die in zijn geheel dient te worden terugbetaald.

Artikel 22 – Belastingaanslag inkomstenbelasting

  • 1. Voor een door de belastingdienst opgelegde belastingaanslag wordt geen bijstand verleend.

  • 2. In afwijking van lid 1 komt een belastingaanslag voor bijzondere bijstandverlening in aanmerking indien de verschuldigde belastingaanslag betrekking heeft op een periode van bijstandverlening in het verleden waarin

    • a.

      bruto-inkomsten op de bijstand zijn gekort of;

    • b.

      teveel aan heffingskorting is ontvangen die op de bijstand is gekort.

  • 3. De bijzondere bijstand als bedoeld in lid 2 wordt niet eerder verstrekt dan nadat is gebleken dat een belanghebbende niet in aanmerking kan komen voor kwijtschelding voor de betreffende belastingaanslag. Voor zover een belanghebbende in aanmerking komt voor kwijtschelding, blijft bijstandverlening achterwege.

Artikel 23 - Bijzondere bijstand bij een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis

  • 1. Indien de belanghebbende gedwongen is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis kanbijzondere bijstand om niet worden verleend voor de persoonlijke uitgaven, deverschuldigde huur en het vastrecht van de nutsvoorzieningen.

  • 2. De hoogte van de bijzondere bijstand voor persoonlijke uitgaven is gelijk aan 95% van de in artikel 23 lid 1 van de wet genoemde normbedragen, waarbij toepassing van artikel 23 lid 2 van de wet achterwege blijft.

  • 3. Het draagkrachtpercentage bedraagt 100% over de ruimte boven 95% van de in artikel 23 lid 1 van de wet genoemde normbedragen, waarbij toepassing van artikel 23 lid 2 van de wet achterwege blijft.

Artikel 24 - Doorbetaling vaste lasten wegens verblijf in een inrichting

  • 1. Indien de noodzaak van doorbetaling van de vaste lasten is geïndiceerd, kan bijzonderebijstand om niet worden verleend voor de onontkoombare kosten in verband met het aanhouden van de woning voor de duur van maximaal zes maanden.

  • 2. Het draagkrachtpercentage bedraagt 100% over de ruimte boven de toepasselijke bijstandsnorm ex artikel 23 PW.

Artikel 25 - Verhuis- en inrichtingskosten, opknapkosten

  • 1. De belanghebbende wordt geacht de kosten, die verband houden met een verhuizing ofinrichting, in beginsel uit zijn inkomen te voldoen.

  • 2. Als de verhuis- of inrichtingskosten uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten zijn wordt voor deze kosten bijzondere bijstand verleend in de vorm van leenbijstand, voorzover betrekking hebbende op duurzame gebruiksgoederen.

  • 3. De noodzaak om te verhuizen staat in elk geval vast als er sprake is van een verhuizing in verband met woonkosten die door tijdsverloop dusdanig hoog zijn geworden dat er geen recht op huurtoeslag meer bestaat.

  • 4. Indien er sprake is van een verhuizing ter bevordering van het langer zelfstandig wonen ofde verhuizing plaats vindt op basis van een woonurgentie op basis van sociale of medische gronden wordt de Wet maatschappelijke ondersteuning beschouwd als een toereikende voorliggende voorziening.

  • 5. De hoogte van de bijzondere bijstand voor opknapkosten is voor een woning waar 1 tot 4 personen wonen € 179,00 en voor een woning waar 4 of meer personen wonen € 243,00. Bij kamerbewoners wordt uitgegaan van 50% van het genoemde bedrag in de eerste volzin.

Artikel 26 - Duurzame gebruiksgoederen

  • 1. De kosten die gemoeid zijn met de aanschaf en de vervanging van duurzamegebruiksgoederen, behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan enworden uit eigen middelen betaald.

  • 2. Wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden kan voor deze kosten bijzonderebijstand in de vorm van leenbijstand worden verleend.

  • 3. Voor de hoogte van de bijzondere bijstand wordt aangesloten bij de Nibud-normen.

  • 4. In afwijking van lid 3 wordt voor stofferingskosten (gordijnen en vloerbedekking) bij een volledige, of naar rato indien het een gedeeltelijke inrichting van een woning betreft, uitgegaan van de volgende maximale bedragen:

    • a.

      bij 1 tot 4 personen in een woning € 1.192;

    • b.

      bij 4 of 5 personen in een woning € 1.488;

    • c.

      bij 6 of meer personen in een woning € 1.667.

  • 5. In afwijking van lid 3 wordt bij kamerbewoners uitgegaan van 50% van het genoemde bedrag in lid 4.

  • 6. In afwijking van lid 3 wordt voor inrichtingskosten bij een volledige, of naar rato indien het een gedeeltelijke inrichting van een woning betreft, uitgegaan van de volgende maximale bedragen (plafonds):

    • a.

      alleenstaande kamerbewoner € 1.667;

    • b.

      alleenstaande zelfstandig gehuisvest € 3.217;

    • c.

      gezin van 2 personen € 5.392;

    • d.

      gezin van 3 personen € 6.214;

    • e.

      gezin van 4 personen € 7.025;

    • f.

      gezin van 5 personen € 7.596;

    • g.

      gezin van 6 of meer personen € 7.986.

Artikel 27 - Woonkostentoeslag

  • 1. Het college kan een woonkostentoeslag verlenen bij een:

    • a.

      huurwoning, waarvan de huurlasten beneden de maximale huurgrens van de Huurtoeslag liggen;

    • b.

      huurwoning, waarvan de huurlasten boven de maximale huurgrens voor de Huurtoeslag liggen, of

    • c.

      bij een koopwoning.

  • 2. De hoogte van het bedrag aan bijzondere bijstand is ingeval van een huurwoning afhankelijk van de huurprijs en wordt in aanvang vastgesteld overeenkomstig de berekening huurtoeslag tot de maximale huurgrens.

  • 3. De hoogte van het bedrag aan bijzondere bijstand is ingeval van een eigendomswoning afhankelijk van de eigendomslasten. Hieronder wordt verstaan de rente die verband houdt met de woning – de verschuldigde hypotheekrente – plus de zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom. Onder deze zakelijke lasten vallen de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten, erfpachtcanon, premies van verzekeringen tegen brand- en stormschade voor de opstallen en het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting en, voor zover aanwezig, de kosten van centrale verwarming, liftinstallatie en algemeen beheer en administratie. De kosten van groot onderhoud worden gerekend tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en als zodanig niet toegerekend aan de zakelijke lasten.

  • 4. Als een woonkostentoeslag als bedoeld in lid 1 onder b of c verleend wordt envoorzienbaar is dat, bij ongewijzigd huurtoeslagbeleid, de woonkostentoeslag het volgendhuurtoeslag jaar ook nodig zal zijn kan, indien dit naar het oordeel van het college in redelijkheid gevergd kan worden, een verhuisverplichting opgelegd worden.

  • 5. Als de belanghebbende een verhuisverplichting heeft en redelijke pogingenondernomen heeft om woonruimte te verkrijgen en dit niet gelukt is, kan debijstand worden verlengd.

  • 6. De verhuisverplichting wordt niet opgelegd bij bijstandsverlening voor woonkosten aanbewoners van een eigen woning als bedoeld in lid 1 onder c, zolang de bijstandverstrekt wordt onder voorwaarde van een gevestigde krediethypotheek.

  • 7. Woonkostentoeslag in situaties als bedoeld in lid 1 onder a is alleen mogelijk in het geval er sprake is van dubbele woonlasten voor een periode van maximaal 2 maanden.

  • 8. Als op grond van lid 3 of 4 een verhuisverplichting wordt opgelegd kan, in afwijking van lid 2, de woonkostentoeslag verhoogd worden met een bedrag gelijk aan 50% van de in aanmerking te nemen woonkosten voorzover zij de maximale huurgrens voor de Huurtoeslag overstijgen.

  • 9. Indien en voor zover een belanghebbende een voorlopige teruggaaf vanwege de hypotheekrente aftrek maandelijks ontvangt, wordt deze teruggaaf beschouwd als inkomen in de zin van artikel 32 lid 1 van de wet. Met deze teruggaaf wordt aldus rekening gehouden bij de (maandelijkse) draagkrachtberekening voor de woonkostentoeslag.

  • 10. Het draagkrachtpercentage bedraagt 100% over de ruimte boven de toepasselijkebijstandsnorm.

Artikel 28 - Collectieve zorgverzekering minima

  • 1. Het college verleent aan een persoon van 18 jaar of ouder die, in het kader van de met CZ afgesloten collectieve zorgverzekering voor minima, een aanvullende zorgverzekering "Gemeente Extra" heeft afgesloten een bijdrage van € 15,00 per maand als tegemoetkoming voor de premie van deze aanvullende verzekering, alsmede voor de kosten van de door CZ aangeboden 'module Wmo'.

  • 2. Het college verleent aan een persoon van 18 jaar of ouder die, in het kader van de met CZ afgesloten collectieve zorgverzekering voor minima, een aanvullende zorgverzekering "Gemeenten Extra Uitgebreid" heeft afgesloten een bijdrage van € 20,00 als tegemoetkoming voor de premie van deze aanvullende verzekering, alsmede voor de kosten van de door CZ aangeboden 'module Wmo'.

  • 3. Het college verleent aan een persoon van 18 jaar of ouder die, in het kader van de met DSW afgesloten collectieve zorgverzekering voor minima, een aanvullende zorgverzekering "DSW AV-Top" heeft afgesloten een bijdrage van € 20,00 als tegemoetkoming voor de premie van deze aanvullende verzekering.

  • 4. De verstrekking van de bijdrage en de vergoeding van de kosten als bedoeld in het eerste en tweede lid vindt plaats door middel van het in mindering brengen hiervan op de door de deelnemer verschuldigde aanvullende premie voor de aanvullende verzekering "Gemeenten Extra" of “Gemeenten Extra Uitgebreid” via CZ of "DSW AV-Top" via DSW.

Artikel 29 - Bevoegdheid

De bevoegdheid tot aanpassing van de in deze beleidsregels opgenomen normen of bedragenberust bij het hoofd van de afdeling Werk, Inkomen en Zorgverlening.

Artikel 30- Hardheidsclausule

Het college kan, onverminderd artikel 18 lid 1 van de wet, in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de beleidsregels, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.

Artikel 31- Indexering

  • 1. De bedragen, genoemd in artikel 25 lid 5 en artikel 26 lid 4 en 6, worden jaarlijks geïndexeerd op basis van de "consumentenprijsindex alle huishoudens van het Centraal Bureau voor de Statistiek", met als basisjaar het jaar 2015.

  • 2. Bij de berekening volgens de "jaar-op-jaar methode" zijn van toepassing:

    • -

      het bedrag van de vergoeding per 1 januari van het lopende jaar;

    • -

      het indexcijfer van december van het voorafgaande jaar tot en met het indexcijfer van november van het lopende jaar, het zogenaamde jaargemiddelde ('gemiddeld voortschrijdend gemiddelde');

    • -

      de bedragen worden afgerond op hele euro's; € 0,49 en lager naar beneden; € 0,50 en meer naar boven.

Artikel 32- Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2018.

Artikel 33- Overgangstermijn

  • 1. Belanghebbenden die op 31 december 2017 bijzondere bijstand op grond van de beleidsregel bijzondere bijstand Weert 2015 versie 3” ontvangen, behouden - bij ongewijzigde omstandigheden - hun aanspraken overeenkomstig de bepalingen van die beleidsregel en, voor zover van toepassing, tot de einddatum van de in het toekenningsbesluit genoemde periode.

  • 2. Op aanvragen voor bijzondere bijstand waarvan de meldingsdatum ligt voor de inwerkingtredingsdatum van deze beleidsregel wordt besloten op basis van het op de aanvraagdatum geldende beleid.

Artikel 34- Intrekking oude beleidsregels

Met de inwerkingtreding van deze beleidsregels wordt de “beleidsregel bijzondere bijstand Weert 2015 versie 3”, zoals deze is vastgesteld door het college op 24 november 2015, per 1 januari 2018 ingetrokken.

Artikel 35- Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Beleidsregel bijzondere bijstand Weert 2017”.

Ondertekening

Burgemeester en wethouders van Weert, 30 januari 2018
De secretaris, De burgemeester,