Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert houdende regels omtrent bestuurlijke boete Beleidsregel bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Weert 2018

Geldend van 21-06-2018 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert houdende regels omtrent bestuurlijke boete Beleidsregel bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Weert 2018

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert;

gelet op artikel 18a en artikel 60b, tweede lid van de Participatiewet;

gelet op artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

gelet op artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

besluit vast te stellen de Beleidsregel bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Weert 2018.

Artikel 1 Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. Deze beleidsregel verstaat onder:

    • a.

      Wet SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • b.

      inlichtingenplicht: de inlichtingverplichting als genoemd in art. 17 eerste lid van de PW, artikel 13, eerste lid van de IOAW en IOAZ of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • c.

      WIZ: de afdeling Werk, Inkomen en Zorgverlening van de gemeente Weert;

    • d.

      benadelingsbedrag: het bedrag als bedoeld in artikel 18a lid 2 van de PW of artikel 20a van de IOAW en IOAZ;

    • e.

      schuldregeling: een minnelijke overeenkomst volgens de NVVK-gedragscode of een wettelijke overeenkomst op grond van de WSNP tussen belanghebbende en zijn schuldeisers voor de (gedeeltelijke) afkoop van de schulden;

    • f.

      beslagvrije voet: het deel van het inkomen waarop volgens artikel 475d van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv), geen beslag mag worden gelegd.

    • g.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert.

Artikel 2 Aanvraag

  • 1. Bij een aanvraag om bijstand of een uitkering op grond van de loaw of loaz wordt bij schending van de inlichtingenplicht afgezien van een boetebeoordeling.

  • 2. In afwijking van lid 1 kan, indien het college dit noodzakelijk acht, een boetebeoordeling plaatsvinden.

Artikel 3 Waarschuwing

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting door de belanghebbende niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of tot een benadelingsbedrag dat lager is dan € 150,00, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 2. Het college ziet af van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing in het geval de belanghebbende wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld heeft gemeld, maar uit eigen beweging alsnog binnen een redelijke termijn de juiste inlichting verstrekt voordat de schending van de inlichtingenverplichting door het college is geconstateerd, tenzij

    • -

      de belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingverplichting;

    • -

      het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 3. Een redelijke termijn als bedoeld in het vorige lid bedraagt maximaal 60 dagen volgend op de dag dat de belanghebbende de inlichtingen uiterlijk had moeten verstrekken.

Artikel 4 Kwijtschelding bestuurlijke boete bij medewerking aan een schuldregeling

  • 1. Het college maakt gebruik van de in artikel 18a lid 13 en 14 PW, artikel 20a lid 12 van de IOAW en IOAZ, neergelegde bevoegdheid om op verzoek van belanghebbende de bestuurlijke boete, waarbij geen sprake is van opzet of grove schuld, geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling.

  • 2. De in het vorige lid genoemde boete wordt kwijtgescholden op het moment dat de belanghebbende een schuldregeling succesvol heeft doorlopen.

Artikel 5 Financiële omstandigheden en invordering van de boete

  • 1. Bij de vaststelling van de draagkracht wordt uitgegaan van de beslagvrije voet, waarbij géén rekening gehouden wordt met correcties op de beslagvrije voet en eventuele andere beslagen of inhoudingen.

  • 2. In afwijking van lid 1 bedraagt de beslagvrije voet, voor zover een belanghebbende aan te merken is als een kostendeler met een uitkeringsnorm ex artikel 22a PW, 95% van die norm.

  • 3. Het aanwezige vermogen wordt niet als draagkracht meegewogen in de vaststelling van de boete.

  • 4. In afwijking van lid 3 wordt het vermogen wel als draagkracht meegewogen in de vaststelling van de boete indien en voor zover er een direct verband is tussen het vermogen en de schending van de inlichtingenplicht.

  • 5. De boete wordt naar beneden afgerond op hele euro’s.

  • 6. De boete wordt in geval van een niet bijstandsgerechtigde belanghebbende ingevorderd door middel van een aflossingsregeling.

  • 7. Als er sprake is van een samenloop van een boete en een of meer vorderingen, wordt de boete bij voorrang afgelost.

Artikel 6 Afwijkingsbevoegdheid

Het college handelt in overeenstemming met bovenstaande beleidsregel, tenzij dat naar het oordeel van het college voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens dringende redenen of bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen uitgangspunten, conform artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7 Nadere uitwerking

  • 1. Het college kan de beleidsregel nader uitwerken in uitvoeringsregels.

  • 2. Het college verleent ondermandaat ten aanzien van de bevoegdheid genoemd in lid 1 aan het afdelingshoofd van WIZ.

Artikel 8 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregel kan worden aangehaald als Beleidsregel bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Weert 2018.

  • 2. Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 mei 2018.

  • 3. Met de inwerkingtreding van deze beleidsregel wordt de "beleidsregel boete gemeente Weert 2015", zoals deze is vastgesteld door het college op 6 januari 2015, ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 22 mei 2018.

De secretaris,

de burgemeester,

Toelichting Beleidsregel bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Weert 2018

Algemeen

Aan het recht op bijstand, een IOAW- of IOAZ-uitkering zijn verplichtingen verbonden. Eén van meest prominente verplichtingen is de inlichtingenverplichting. Aan een schending van die plicht is de bestuurlijke boete gekoppeld.

Uitgangspunt van de wetgever was aanvankelijk dat de boete in alle gevallen gelijk is als het benadelingsbedrag, met een ondergrens van € 150. Inmiddels heeft de hoogste bestuursrechter, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), geoordeeld dat dit strakke stelsel in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en enkele internationale verdragen. De CRvB heeft vervolgens in een aantal uitspraken nieuwe kaders vastgesteld voor het vaststellen van de bestuurlijke boete.

Op 1 januari 2017 is het nieuwe Boetebesluit socialezekerheidswetten in werking getreden, waarin onder andere de uitspraken van de CRvB zijn gecodificeerd. Nieuwe kaders zijn inmiddels opgenomen in de gewijzigde PW, IOAW en IOAZ en dit gewijzigde Boetebesluit socialezekerheidswetten waarin de wettelijke uitgangspunten verder worden uitgewerkt.

Gemeentelijke beleidsvrijheid

De nieuwe regelgeving geeft het college op een aantal punten beleidsvrijheid. Het college kan volstaan met een waarschuwing wanneer de schending van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag óf het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150. Aanvullende voorwaarde hierbij is dat in de afgelopen 2 jaar niet eerder een waarschuwing werd gegeven.

Tevens kan het college ook volstaan met een waarschuwing in het geval van zelfmelders. Het gaat hier om belanghebbenden die in eerste instantie geen of onjuiste inlichtingen hebben verstrekt maar binnen een redelijke termijn van 60 dagen alsnog uit eigen beweging de juiste inlichtingen verstrekken. Aanvullende voorwaarde is ook hier dat in de afgelopen 2 jaar niet eerder een waarschuwing werd gegeven.

Het college krijgt de mogelijkheid om boetes waarbij er geen sprake is van opzet of grove schuld kwijt te schelden als een belanghebbende deel gaat nemen aan een schuldregeling.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begrippen

Begrippen die in de PW, IOAW en IOAZ voorkomen hebben in deze beleidsregel dezelfde betekenis als in deze wetten. Ten aanzien van een aantal begrippen is een definitie gegeven in deze beleidsregel.

Artikel 2

Als een belanghebbende onvolledige of incorrecte gegevens verstrekt, deze niet aanvult en de aanvraag wordt buiten behandeling gesteld of de aanvraag wordt afgewezen omdat het recht niet is vast te stellen, is er mogelijk sprake van enige verwijtbaarheid ten aanzien van het niet (volledig) nakomen van de inlichtingenplicht.

Er wordt vanuit gegaan dat de bestuurlijke boete niet is bedoeld voor dergelijke gevallen en dat moet worden volstaan met het buiten behandeling stellen of afwijzen van de aanvraag.

Dit is anders als een belanghebbende (opzettelijk) valse informatie heeft verstrekt om ten onrechte een uitkering te krijgen en het college dit al tijdens de aanvraag doorziet. In dat geval dient het college niet uitsluitend de aanvraag af te wijzen, maar ook een boetebeoordeling te kunnen starten. Het (opzettelijk) verstrekken van valse of onjuiste informatie is immers op zichzelf - anders dan het indienen van een onvolledige aanvraag - ook al een strafbaar feit.

Artikel 3 Waarschuwing

In artikel 18 a lid 4 van de PW, artikel 20a lid 4 van de IOAW en de IOAZ, in samenhang met het Boetebesluit socialezekerheidswetten is per 1 januari 2017 geregeld dat het college een schriftelijke waarschuwing kan geven als de schending van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingbedrag óf het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150.

Het college wil bij zogenaamde ‘0’ bedragen of relatief lage bedragen gebruik maken van deze bevoegdheid.

Daarbij ziet het college af van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing wanneer een belanghebbende wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter op zich beschouwd onjuist of onvolledig waren of anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld heeft gemeld, maar geheel uit eigen beweging alsnog binnen een redelijke termijn van maximaal 60 dagen - volgend op de dag dat de belanghebbende de inlichtingen uiterlijk had moeten verstrekken - de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de belanghebbende deze juiste inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingverplichting.

Een schending van de inlichtingenverplichting zoals beschreven in lid 1 en lid 2 kan niet worden afgedaan met een waarschuwing als sprake is van recidive. In die gevallen moet het college een boete opleggen. Van recidive is sprake als de belanghebbende de inlichtingenverplichting zoals beschreven in lid 1 en 2 wederom schendt binnen een periode van 2 jaar vanaf de datum waarop hem al een waarschuwing werd gegeven.

Artikel 4 Kwijtschelding van een bestuurlijke boete bij medewerking aan een schuldregeling

Met ingang van 1 januari 2017 heeft het college in artikel 18a lid 13 en 14 PW, artikel 20a lid 12 van de IOAW en de IOAZ, de bevoegdheid gekregen om een bestuurlijke boete op verzoek van belanghebbende geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij de medewerking aan een schuldregeling.

Deze bevoegdheid beperkt zich tot boetes waarbij géén sprake is geweest van opzet of grove schuld.

De onverschuldigd betaalde uitkering in verband met de overtreding van de inlichtingenverplichting, waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd of waarvoor aangifte is gedaan, moet wel steeds worden terugbetaald. Hiervoor is geen kwijtschelding mogelijk (TK 2015-2016, 34 396, nr. 22, p. 6 en 7).

Het college wil gebruik maken van deze bevoegdheid wanneer een belanghebbende deelneemt aan een schuldregeling. Bij de schuldregeling wordt een overeenkomst afgesloten waarin tussen hulpvrager en schuldeisers wordt afgesproken dat de totale schuldenlast gedeeltelijk wordt terugbetaald in termijn naar draagkracht tegen finale kwijting. De schuldhulpverlener maakt een inventarisatie van de schulden en een prognose van het bedrag dat kan worden terugbetaald gedurende de termijn van de schuldregeling. Deze termijn is meestal 3 jaar. Dit betekent dat aan de schuldeisers een voorstel wordt gedaan voor afkoop van een percentage van de schulden tegen finale kwijting. Uitgangspunt is dat alle schuldeisers, dus ook de gemeente waar een boete openstaat, eenzelfde percentage van hun vordering krijgen aangeboden. Indien het college over gaat tot kwijtschelding van de bestuurlijke voorwaarde geldt wel de voorwaarde dat binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd niet nogmaals een overtreding van de inlichtingenverplichting is begaan (artikel 18 lid 13 PW). Daarnaast geldt dat, als binnen vijf jaar na het besluit tot kwijtschelding blijkt dat er wederom een overtreding is begaan wegens eenzelfde gedraging het besluit tot kwijtschelding wordt ingetrokken of herzien (artikel 18a lid 14 PW).

De boete wordt kwijtgescholden op het moment dat een belanghebbende een schuldregeling succesvol heeft doorlopen.

Artikel 5 Financiële omstandigheden en invordering van de boete

In de Participatiewet en het Boetebesluit 2017 is de berekening van de maximaal op te leggen boete uitgewerkt. In een uitspraak van de CRvB van 11 januari 2016 zijn regels over de toetsing aan financiële draagkracht bij vaststelling van het boetebedrag aangegeven. Deze uitwerking is niet opgenomen in de gewijzigde Participatiewet en het Boetebesluit 2017. De nadere uitvoering is daarom in deze beleidsregels uitgewerkt.

Bij de vaststelling van de draagkracht wordt uitgegaan van de beslagvrije voet zoals vastgelegd in artikel 475d van het Wetboek voor burgerlijke rechtsvordering (Rv). Daarbij hoeft geen rekening gehouden te worden met correcties op de beslagvrije voet en eventuele andere beslagen of inhoudingen. Uitgangspunt is dat 10% van de toepasselijke bijstandsnorm als fictieve draagkracht geldt.

Is een belanghebbende een kostendeler waarop een uitkeringsnorm ex artikel 22a van de Participatiewet van toepassing is, wordt hier gekozen voor een beslagvrije voet die 95% van die (kostendelers)norm bedraagt. Artikel 475d RV noemt de kostendelersnorm niet en volgens de huidige regelgeving zou in de kostendelersnorm geen ruimte voor beslag zijn. Het handhaven van een beslagvrije voet van 90% van de bijstandsnorm bij kostendelers wordt onwenselijk geacht, omdat dit zou betekenen dat aan een kostendeler geen boete kan worden opgelegd.

Een van de mogelijkheden is om in deze situatie uit te gaan van 10% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, een alleenstaande ouder of gehuwden. Bij de vaststelling van de boete wordt dan wel uitgegaan van een hoger inkomen dan een belanghebbende daadwerkelijk ontvangt. Een andere optie is om uit te gaan van een minimumbedrag van 45 euro per maand waarbij aansluiting bij art. 24a WvSr wordt gezocht. Ook deze optie gaat voorbij aan het daadwerkelijke inkomen. Daarom geldt voor kostendelers al het inkomen boven 95% van de voor belanghebbende geldende kostendelersnorm.

Het college kan de omvang van het vermogen betrekken in de boetevaststelling ook al is deze lager dan het vrij te laten vermogen. In de praktijk betekent dit dat vrijwel altijd informatie ingewonnen moet worden over het actuele vermogen alvorens een boete vastgesteld kan worden. Uit een bijstandsdossier kan alleen een aanvangsvermogen of eventueel later gecorrigeerd vermogen afgeleid worden waarbij alleen de vermeerderingen en niet de verminderingen zijn meegenomen. Het actuele, daadwerkelijk aanwezige vermogen zal in het algemeen niet bekend zijn en dient op basis van actuele positieve en negatieve vermogensbestanddelen (w.o. vorderingen) hernieuwd vastgesteld te worden. Doorgaans zal er geen substantieel vermogen aanwezig zijn. Het vermogen wordt om deze redenen in beginsel niet betrokken bij de vaststelling van de boetes.

Als uitzondering hierop geldt dat het vermogen enkel wordt meegenomen als het (aanwezige) vermogen een direct verband houdt met de schending van de inlichtingenplicht. Heeft iemand een verzwegen vermogen, dan wordt hij geacht dit volledig aan te wenden voor de aflossing van de boete. In andere gevallen wordt de boete vastgesteld op basis van het inkomen.

De terugvordering en de boete in verband met de schending van de inlichtingenplicht worden verrekend met de PW-, IOAW- of IOAZ-uitkering. Deze verrekening is verplicht ( geen bevoegdheid).

Als een belanghebbende inmiddels geen uitkering meer ontvangt, dan geldt voor de invordering van de bestuurlijke boete dat een belanghebbende zelf voor de aflossing moet zorgen. Als een belanghebbende geen uitkering meer ontvangt, is de invordering dus niet verplicht. Voor niet-uitkeringsgerechtigden geldt dat de invordering van de bestuurlijke boete plaatsvindt via een aflossingsregeling. Als de belanghebbende zijn betalingsverplichtingen vervolgens niet nakomt dan geldt verdere invordering via een aanmaning en dwangbevel.

De mogelijkheid om te kiezen om éérst de boete af te lossen en daarna (pas) de ten onrechte verstrekte uitkering komt voort uit het gegeven dat de boete geen preferente vordering is, terwijl de vordering in verband met ten onrechte verstrekte bijstand dat wel is. Daarbij vergt een lik-op-stuk beleid dat de boete zo spoedig mogelijk wordt betaald.

Artikel 6 Afwijkingsbevoegdheid

In bijzondere gevallen dient, wanneer zich daartoe bijzondere omstandigheden voordoen, de mogelijkheid aanwezig te zijn om af te wijken van het gestelde in deze beleidsregel. Dit artikel geeft aan het college daartoe de bevoegdheid.

Artikel 7 Nadere uitwerking

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 8 Inwerkingtreding en citeertit el

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.