Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Weert houdende regels omtrent de heffing en invordering van hondenbelasting Verordening hondenbelasting 2019

Geldend van 01-01-2019 t/m 31-12-2019

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Weert houdende regels omtrent de heffing en invordering van hondenbelasting Verordening hondenbelasting 2019

De raad van de gemeente Weert;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

van 6 november 2018;

gelet op het bepaalde in artikel 226 van de Gemeentewet;

Besluit

vast te stellen in de openbare vergadering van 19 december 2018 de;

Verordening op de heffing en de invordering van

hondenbelasting 2019

Artikel 1. Belastbaar feit

Onder de naam "hondenbelasting" wordt een directe belasting geheven voor het houden van een hond binnen de gemeente Weert.

Artikel 2. Belastingplicht

  • 1. Belastingplichtig is de houder van een hond.

  • 2. Als houder wordt aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is.

  • 3. Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.

Artikel 3. Vrijstellingen

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder hondenasiel: aan één locatie gebonden ruimte of ruimtes bestemd of gebruikt voor het in bewaring houden van honden die zwervend zijn aangetroffen, dan wel waarvan door de eigenaar permanent afstand is gedaan, welke locatie als inrichting is aangemeld overeenkomstig artikel 3.7, eerste lid, van het Besluit houders van dieren.

  • 2. De belasting wordt niet geheven voor honden:

    • a.

      die zijn opgeleid tot en dienen als blindengeleidehond en in hoofdzaak als zodanig door een blind persoon worden gehouden;

    • b.

      die zijn opgeleid tot en dienen als gehandicaptenhond en in hoofdzaak als zodanig door een gehandicapt persoon worden gehouden;

    • c.

      die verblijven in een hondenasiel;

    • d.

      die uitsluitend ten verkoop of aflevering in voorraad worden gehouden in een inrichting als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, van het Besluit houders van dieren;

    • e.

      die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij tezamen met de moederhond worden gehouden.

    • f.

      die uitsluitend gehouden worden ten dienste van de politie en waarvan de houder in het bezit is van een geldend diploma der Koninklijke Nederlandse Politie-hondenvereniging, mits de houder zich verbindt zijn hond met een geleider, aan wiens bevelen de hond gehoorzaamt, op aanvraag ter beschikking van de politie te stellen.

Artikel 4. Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.

Artikel 5. Belastingtarief

  • 1. De belasting bedraagt per belastingjaar:

    • a.

      voor de eerste hond (2018: € 79,80) € 81,36

    • b.

      voor de tweede hond (2018: € 110,40) € 112,56

    • c.

      voor de derde en volgende hond (2018: € 181,80) € 185,40

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting voor honden, gehouden in een kennel, per belastingjaar, per kennel € 247,20 (2018: € 242,40).

    Voor de toepassing van de vorige volzin wordt onder kennel verstaan een inrichting als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, van het Besluit houders van dieren, bestemd en gebruikt voor het fokken van honden voor de verkoop of aflevering van nakomelingen.

  • 3. Het tweede lid blijft buiten toepassing indien belastingplichtige schriftelijk verzoekt de verschuldigde belasting vast te stellen naar het werkelijke aantal honden indien blijkt dat dit bedrag lager is dan het op voet van het tweede lid bepaalde bedrag.

Artikel 6. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7. Wijze van heffing

De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

Artikel 8. Aangifte

  • 1. Ieder die bij aanvang van een belastingjaar houder is van één of meer honden, is gehouden binnen 14 dagen daarna een verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet, tenzij aan belastingplichtige reeds een aangiftebiljet is uitgereikt of reeds een aanslag is opgelegd.

  • 2. Indien in de loop van het belastingjaar de belastingplicht ontstaat dan wel het aantal honden dat door de belastingplichtige wordt gehouden wijziging ondergaat, dient de belastingplichtige binnen 14 dagen na het tijdstip waarop de belastingplicht is ontstaan of de wijziging van het aantal honden heeft plaatsgevonden, bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de

    Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar om uitreiking van aangiftebiljet te verzoeken.

  • 3. Het formulier van het aangiftebiljet wordt bij afzonderlijk besluit door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld.

Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang.

  • 1. De belasting is verschuldigd bij de aanvang van het belastingjaar of, zo dat later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting respectievelijk de hogere belasting ter zake van het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar na het einde van de belastingplicht, respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. De ontheffing heeft betrekking op de hond, waarvoor op dat moment het hoogste bedrag aan belasting wordt geheven.

Artikel 10. Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet de aanslag worden betaald

    • a.

      bij niet-automatische incasso

      in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede een maand later.

    • b.

      Bij automatische incasso

      in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van de dagtekening van het aanslagbiljet nog niet geëindigde maanden in het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen tenminste vier en maximaal tien bedraagt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onder b geldt, dat de aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke betaaltermijnen, ingeval het totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar een aanslag bevat, het bedrag van deze aanslag hoger is dan € 20.000,00. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn een maand later;

  • 3. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig worden opgelegd met de vaststelling van de aanslag.

  • 4. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de hondenbelasting.

Artikel 12. Overgangsbepaling, inwerkingtreding, ingang van heffing en citeertitel

  • 1. de "Verordening op de heffing en invordering van hondenbelasting 2018", vastgesteld door de raad der gemeente Weert in de openbare vergadering van 13 december 2017, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten, die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2019.

  • 4. In afwijking in zoverre van het in de voorgaande leden bepaalde, blijven, indien de datum van inwerkingtreding van deze verordening ligt na de in het tweede lid genoemde datum, de ingetrokken verordeningen gelden voor de in de tussenliggende periode plaatsvindende belastbare feiten voor zover ter zake daarvan de heffing van hondenbelasting in die periode plaatsvindt.

  • 5. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening hondenbelasting 2019".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 19 december 2018,

de griffier,

M. Wolfs

de voorzitter,

A.A.M.M. Heymans

TOELICHTING OP DE VERORDENING HONDENBELASTING

I. Algemene toelichting

Wettelijke basis

De verordening hondenbelasting is gebaseerd op de tekst van de Gemeentewet zoals die luidt vanaf 1 januari 1995. De materiële belastingbepalingen in de Gemeentewet zijn per 1 januari 1995 gewijzigd.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Belastbaar feit

Voor de omschrijving van het belastbare feit is aansluiting gezocht bij de tekst van artikel

226 van de Gemeentewet. Er wordt een belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente.

De hondenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van artikel 31 e.v. van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) betreffende de heffing mogelijk te maken.

Artikel 2. Belastingplicht

Eerste lid

Belastingplichtig is de houder van een hond. Het begrip "houder van de hond" wordt als volgt gedefinieerd:

"houder is degene die een hond bezit, verzorgt of onder toezicht heeft".

Tweede lid

Ingevolge het tweede lid van artikel 2 wordt als houder aangemerkt, degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is.

Het is niet vereist dat de houder tevens eigenaar is. Wel is het noodzakelijk dat de hond duurzaam wordt gehouden.

Derde lid

Het komt voor dat honden worden gehouden door leden van een huishouden waarbij niet steeds bij voorbaat duidelijk is wie als houder van de hond moet worden aangemerkt. Met name in dat soort situaties voorziet het derde lid van artikel 2, welk artikel is gebaseerd op artikel 226, derde lid, van de Gemeentewet.

Doel hiervan is te voorkomen dat een progressieve tariefstelling wordt ontlopen, door te stellen dat een ander lid van het huishouden houder van de hond is.

Nu de gemeente de vrijheid heeft in de keuze van een belastingplichtige, zal het college van burgemeester en wethouders, op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, bij de keuze moeten handelen op basis van een beleid.

De beleidsregels moeten bekendgemaakt worden zodat ze voor belastingplichtigen kenbaar zijn. Het college van de gemeente Weert heeft regels vastgelegd in de “Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie”.

De in dit lid bedoelde ambtenaar is de heffingsambtenaar.

Artikel 3. Vrijstellingen

Uit een oogmerk van billijkheid en/of praktische uitvoerbaarheid van de hondenbelasting is in de verordening een aantal objectieve vrijstellingen opgenomen. De gemeente is binnen de grenzen van het gelijkheidsbeginsel dus vrij om naar eigen inzicht de vrijstellingen uit te breiden of in te beperken.

Voor het houden van honden en katten geldt sinds 1 juli 2014 het Besluit houders van dieren. Hoofdstuk 3, paragraaf 2, van dat besluit geeft regels voor het bedrijfsmatig verkopen, afleveren, houden ten behoeve van opvang van of fokken met gezelschapsdieren. Dit besluit bevat geen definitie van ‘hondenasiel’. In het eerste lid is de definitie opgenomen die stond in het vóór 1 juli 2014 geldende Honden- en kattenbesluit 1999 en daaraan is toegevoegd dat de locatie als inrichting moet zijn aangemeld overeenkomstig artikel 3.7, eerste lid, van het Besluit houders van dieren. Dit betekent dat de vrijstelling alleen geldt voor bedrijfsmatige asielopvang, zoals ook het geval was vóór 1 juli 2014.

Een hondenpension valt niet onder de definitie van hondenasiel. Een pension is een aan één locatie gebonden ruimte of ruimtes, niet zijnde een asiel, bestemd of gebruikt voor het in bewaring houden van honden of katten, bijvoorbeeld in geval van vakantie of langdurige afwezigheid van de houder.

In het tweede lid zijn de vrijstellingen opgenomen.

In de onderdelen a en b zijn vrijstellingen opgenomen voor blindengeleidehonden en geleidehonden voor gehandicapten. De vrijstelling voor geleidehonden voor gehandicapten is niet langer beperkt tot honden die door de stichting Hulphond Nederland ter beschikking zijn gesteld. Dit omdat gebleken is dat er meerdere instanties zijn die honden vergelijkbaar opleiden en ter beschikking stellen. Een beperking van de vrijstelling tot honden van alleen de stichting Hulphond Nederland levert mogelijk strijd op met het gelijkheidsbeginsel.

De term ‘in hoofdzaak’ betekent in de fiscaliteit: 70% of meer en is aan de desbetreffende vrijstellingsbepalingen toegevoegd om te benadrukken dat het in hoofdzaak moet gaan om hulphonden. Aan de andere kant is het onredelijk te verwachten dat hulphonden niet ook als gezelschapsdier mogen fungeren. Om die reden is de vroeger in de modelverordening voorkomende term ‘uitsluitend’ vervangen door ‘in hoofdzaak’.

In de onderdelen c en d zijn vrijstellingen opgenomen voor honden in een asiel of voor honden die bedrijfsmatig voor verkoop worden aangehouden. Zowel voor het bedrijfsmatig uitoefenen van een asiel als het bedrijfsmatig verhandelen van honden stelt het Besluit houders van dieren nadere regels. Deze regels komen erop neer dat deze bedrijfsmatige activiteiten alleen kunnen worden verricht indien rekening wordt gehouden met de nadere regels voor het houden en verzorgen van dieren. De inrichting waarin de activiteiten plaatsvinden moet bij de Minister van Economische Zaken worden aangemeld. De minister verstrekt de inrichting een uniek nummer. Een beroep op de vrijstellingen kan dus worden getoetst.

In onderdeel f is een vrijstelling opgenomen voor honden waarvan de houder een geldend diploma kan tonen dat is afgegeven door de Koninklijke Nederlandse Politiehondenvereniging. Deze vrijstelling blijkt in de praktijk beperkt tot honden die gehoorzamen naar de bevelen van zijn begeleider en waarvoor de houder zich heeft verbonden om hond en begeleider op aanvraag aan de politie ter beschikking te stellen.

Artikel 4. Maatstaf van heffing

In artikel 226, tweede lid, van de Gemeentewet is vermeld dat de hondenbelasting wordt geheven naar het aantal honden. In de verordening is daarom als maatstaf van heffing opgenomen het aantal honden.

Artikel 5. Belastingtarief

Eerste lid

Dit lid gaat uit van het aantal honden dat wordt gehouden, zonder dat wordt aangegeven welk belastingbedrag voor welke individuele hond geldt. De belasting wordt geheven voor een eerste hond, een tweede hond of voor iedere hond boven het aantal van twee.

Op deze wijze wordt voorkomen dat met de belastingplichtige, die meer dan één hond houdt, problemen kunnen ontstaan over de hoogte van de te verlenen ontheffing. Bij vermindering van het aantal zal steeds eerst ontheffing moeten worden verleend voor het hoogste van toepassing zijnde tarief.

Tweede en derde lid

Voor honden gehouden in een kennel, geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, is gekozen voor een vast bedrag per kennel.

Deze keuze is ingegeven uit praktische overwegingen, omdat de vaststelling van het juiste aantal honden, in verband met sterke fluctuaties moeilijk is.

Artikel 6. Belastingjaar

In de verordening is gekozen voor een belastingjaar dat gelijk is aan het kalenderjaar.

Artikel 7. Wijze van heffing

Gekozen is voor de techniek van heffing bij wege van aanslag. Aan het opleggen van een aanslag kan de uitreiking van een aangiftebiljet voorafgaan, doch noodzakelijk is dat niet. Het aangiftebiljet is niet meer dan een hulpmiddel bij het vaststellen van de aanslag.

Bij de constatering van belastingplicht, bijvoorbeeld naar aanleiding van een controle, kan ambtshalve een aanslag worden vastgesteld.

Artikel 8. Aangifte

Geeft de wijze waarop en de termijnen waarbinnen de aangifte en wijzigingen aan de heffingsambtenaar moeten worden verstrekt.

Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

Eerste lid

Blijkens de redactie van het eerste lid wordt de belasting verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of het begin van de belastingplicht, zo dit later is.

Tweede en derde lid

In de leden twee en drie zijn regels gegeven die betrekking hebben op wijzigingen gedurende het kalenderjaar in de belastingplicht of in de omvang van de belastingschuld. Deze wijzigingen zullen aan de gemeente ter kennis moeten worden gebracht door middel van de aangifte voorgeschreven in artikel 9, tweede lid.

In de verordening is gekozen voor een tijdsevenredige herleiding per maand, waarbij gedeelten van een maand niet worden meegerekend.

Vierde lid

Indien de belastingplichtige is aangeslagen voor meer dan één hond, wordt bij de berekening van de ontheffing aangenomen dat de ontheffing betrekking heeft op de hond waarvoor op dat moment het hoogste bedrag aan belasting wordt geheven.

Artikel 10. Termijnen van betaling

Dit artikel geeft de betalingstermijnen aan, de mogelijkheid tot automatische incasso en oplegging van een bestuurlijke boete.

Artikel 11. Nadere regels door het college door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders heeft in een regeling gemeentelijke belastingen de formele bepalingen over de heffing en de invordering vermeld.

Artikel 12. Overgangsbepaling, inwerkingtreding, ingang van heffing en citeertitel

Eerste lid

Het eerste lid regelt dat de oude verordening wordt ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing. De oude verordening blijft van toepassing op belastbare feiten die voor die datum hebben voorgedaan.

Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken.

Tweede en derde lid

Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moet de gemeente het besluit tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken.

Vierde lid

In het vierde lid is de citeertitel genoemd.