Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012

Geldend van 01-01-2013 t/m heden

Intitulé

Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012

Nummer : 9

Datum : 7 november 2012

Onderwerp : 1e wijziging Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand 2012

De raad van de gemeente Westervoort;

overwegende dat het college belast is met de uitvoering van de Wet werk en bijstand ;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 november 2012;

gelet op de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met de stapsgewijze verhoging en koppeling aan de stijging van de levensverwachting van de pensioenleeftijd (Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd);

gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel c van de Wet werk en bijstand;

besluit vast te stellen: de eerste wijziging van

Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand 2012

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschre¬ven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:

    de wet: de Wet werk en bijstand;

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Westervoort;

    de raad: de gemeenteraad van Westervoort;

    gehuwdennorm: de norm, genoemd in artikel 21, onderdeel c Wwb;

    hulpbehoevend gezinslid: de belanghebbende die dient te worden opgenomen in een tehuis of inrichting wanneer hij niet wordt verzorgd;

    hulpbehoevend niet-gezinslid: de belanghebbende die dient te worden opgenomen in een tehuis of inrichting wanneer hij niet wordt verzorgd en waarbij geen sprake is van eerstegraads bloed- of aanverwantschap tussen verzorger en verzorgende;

    woonlasten:

    • 1.

      indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huurtoeslagtijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

    • 2.

      indien een eigen woning wordt bewoond, de hypotheeklasten verbonden aan de woning waarin de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft;

    • 3.

      ontbreken van woonlasten: van het ontbreken van woonlasten is sprake als er geen kosten van huur of hypotheek zijn verbonden aan de woning waarin de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft;

    • 4.

      woonlasten voldaan door derden: hiervan is sprake als kosten van huur of hypotheek worden voldaan door derden;

    schoolverlater: de belanghebbende zoals beschreven in artikel 28 van de wet;

    medebewoner: de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning ook een ander zijn hoofdverblijf heeft, niet zijnde een eerstegraads bloedverwant of aanverwant en niet zijnde een ander waarmee een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd.

Hoofdstuk 2 DOELGROEP

Artikel 2 Doelgroep

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn.

Hoofdstuk 3 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 3 Toeslag voor alleenwonende alleenstaande

Voor de alleenstaande in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt de norm genoemd in artikel 21, onderdeel a, van de wet verhoogd met 20% van de gehuwdennorm.

Artikel 4 Toeslag voor niet alleenwonende alleenstaande

  • 1.

    Voor de alleenstaande in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, niet zijnde een eerstegraads bloedverwant of –aanverwant en niet zijnde een ander waarmee een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd, wordt de norm genoemd in artikel 21, onderdeel a, van de wet verhoogd met 20% van de gehuwdennorm, wanneer de woonlasten meer bedragen dan 18% van de gehuwdennorm;

  • 2.

    Voor de alleenstaande in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, niet zijnde een eerstegraads bloedverwant of –aanverwant en niet zijnde een ander waarmee een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd, wordt de norm genoemd in artikel 21, onderdeel a, van de wet verhoogd met 10% van de gehuwdennorm, wanneer de woonlasten minder bedragen dan 18% van de gehuwdennorm.

Artikel 5 Toeslag voor alleenwonende alleenstaande ouder

Voor de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt de norm genoemd in artikel 21, onderdeel b, van de wet verhoogd met 20% van de gehuwdennorm.

Artikel 6 Toeslag voor niet alleenwonende alleenstaande ouder

  • 1.

    Voor de alleenstaande ouder in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, niet zijnde een eerstegraads bloedverwant of –aanverwant en niet zijnde een ander waarmee een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd, wordt de norm genoemd in artikel 21, onderdeel b, van de wet verhoogd met 20% van de gehuwdennorm, wanneer de woonlasten meer bedragen dan 18% van de gehuwdennorm;

  • 2.

    Voor de alleenstaande ouder in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, niet zijnde een eerstegraads bloedverwant of –aanverwant en niet zijnde een ander waarmee een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd, wordt de norm genoemd in artikel 21, onderdeel b, van de wet verhoogd met 10% van de gehuwdennorm, wanneer de woonlasten minder bedragen dan 18% van de gehuwdennorm.

Artikel 7 De medebewoner

Voor de medebewoner wordt de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag van 10% van de gehuwdennorm.

Artikel 8 De medebewoner met woonlasten van ten minste 18% van de gehuwdennorm per maand

Voor de medebewoner, die aantoonbare woonlasten heeft die tenminste 18% van de gehuwdennorm per maand bedragen, wordt in afwijking van artikel 7 de bijstandsnorm ver¬hoogd met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm.

Artikel 9 Thuisinwonend kind

Voor het thuisinwonend kind wordt de bijstandsnorm overeenkomstig artikel 7 verhoogd met 10% van de gehuwdennorm.

Voor het thuisinwonend kind is artikel 8 niet van toepassing.

Artikel 10 Hulpbehoevendheid

Indien de medebewoner of het thuisinwonend kind hulpbehoevend is, of een hulpbehoe-vende verzorgt, dan wordt, in afwijking van artikel 7 en artikel 9, de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm.

Hoofdstuk 4 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF DE TOESLAG

Artikel 11 Schoolverlaters

Voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde die aangemerkt wordt als een schoolverlater wordt de bijstandsnorm, verhoogd met de eventueel toe te kennen toe¬slag, zoals vastgesteld in hoofdstuk 3 van deze verordening, verlaagd met 15 % van de gehuwdennorm. De verlaging vindt bij voorrang plaats op de toegekende toeslag.

Artikel 12 Woonsituatie

Voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde die een woning be-woont/bewonen waarvoor zij geen woonlasten betaalt/betalen of waarvoor de woonlasten worden voldaan door een derde, wordt de bijstandsnorm, verhoogd met de eventueel toe te kennen toeslag, verlaagd. De verlaging bedraagt 10% van de gehuwdennorm.

Hoofdstuk 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 13 Uitvoering

Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 14 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

Het college kan in zeer bijzondere gevallen bij hoogste uitzondering ten gunste van belanghebbende afwijken van de be¬palingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15 Evaluatie gemeentelijke beleid en bijstelling verordening

Het door het college gevoerde beleid wordt periodiek geëvalueerd.

Indien deze evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt de verordening aangepast.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: "Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012".

Artikel 17 Inwerkingtreding en toepassingsbereik

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking van de verordening en werkt terug tot en met 1 januari 2012;

  • 2.

    Tot uiterlijk 1 januari 2013 is deze verordening niet van toepassing op personen bedoeld in artikel 78w, lid 1 Wwb;

  • 3.

    De “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand” is tot uiterlijk 1 januari 2013 uitsluitend van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w, lid 1 Wwb. Per 1 januari 2013 vervalt de “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand”.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van
de raad voornoemd d.d. 17 september 2012,
de griffier,                                      de voorzitter,
mevr. drs. D.E. van der Kamp         mr. J.J.G.M. Geukers
 

Toelichting 1 Algemene toelichting Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012

De Wwb kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 Wwb. Paragraaf 3 Wwb voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven.

De Wwb kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 procent van de gehuwdennorm en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten.

De Wwb kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven te verlagen:

  • a.

    het kunnen delen van kosten met een ander;

  • b.

    de woonsituatie;

  • c.

    de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Artikelsgewijze toelichting Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

Artikel 1 lid 1: Er is voor gekozen om begrippen, die reeds omschreven zijn in de Wwb, de Awb en de Gemeentewet, niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in het geval van wijziging van betreffende definities in de Wwb, de Awb of de gemeentewet ook deze verordening moet worden gewijzigd.

Artikel 1 lid 2: Definities die niet in paragraaf 1.1 van de wet worden genoemd zoals het begrip gehuwden¬norm, hulpbehoevende, woonlasten, alleenwonende alleenstaande, medebewoner, thuisin¬wonend kind en schoolverlater zijn in lid 2 van de begripsomschrij-ving opgenomen. Hieronder volgt nog een nadere toelichting over het begrip schoolverlater.

Schoolverlater: In artikel 1 lid 2 onder h. wordt verwezen naar artikel 28 van de wet waarin de hoofdgroep staat omschreven. Het al dan niet behoren tot deze categorie is bepalend voor de hoogte van de bijstandsuitkering.De hoofdgroep omvat degenen die recent onderwijs of beroepsopleiding hebben gevolgd op grond waarvan de zij recht hadden op studiefinanciering op grond van de Wet op de studie¬financiering 2000 of een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Dit onderwijs kan zo¬wel in Nederland als in het buitenland zijn gevolgd. Zij worden als schoolverlater aangemerkt als de beëindiging van dit onderwijs of die beroepsopleiding nog geen half jaar geleden heeft plaatsgevonden. De periode vangt aan op de eerste dag van de maand volgend op de beëin¬diging van het onderwijs. Voor degenen die het onderwijs met studiefinanciering of tegemoet¬koming studiekosten volgden, is dat de maand na beëindiging van het recht op studiefinancie¬ring of tegemoetkoming studiekosten.

Met deze hoofdgroep worden degenen gelijkgesteld die onderwijs of een beroepsopleiding hebben gevolgd waarvoor - anders dan bij de hoofdgroep het geval is - geen recht bestond op Nederlandse studiefinanciering of Nederlandse tegemoetkoming studiekosten, maar die ove¬rigens wel met zo'n studie of opleiding vergelijkbaar is.Met de term "onderwijs of beroepsopleiding van overeenkomstige aard" is aangegeven dat het in het buitenland gevolgde onderwijs qua karakter overeen moet komen met het onderwijs waarbij aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming studiekosten kan bestaan. Dit houdt in dat het een in het betreffende land erkende vorm van onderwijs betreft. Voorts dient het onderwijs voor ten minste 19 lesuren per week te zijn gevolgd. .Net zoals personen die tot de hoofdgroep behoren, dienen ook zij die onder deze bepaling vallen aan te tonen of, en zo ja wanneer, recentelijk gevolgd onderwijs is beëindigd. Indien de beëindiging van het onderwijs niet afdoende door de betrokkene kan worden aangetoond, zal de gemeente uitgaan van de dag waarop dat onderwijs aantoonbaar niet meer gevolgd kan zijn. Over het algemeen zal dat de dag van vestiging of terugkeer in Nederland zijn.

HOOFDSTUK 2 CATEGORIEËN

Artikel 2 Doelgroep

De verordening is alleen van toepassing op personen van 21 jaar tot 65 jaar (artikel 21 Wwb). Voor personen jonger dan 21 jaar is de bijstandsnorm geregeld in artikel 20 Wwb. Een eventuele aanvulling op de bijstandsnorm voor de 18 tot 21-jarigen valt onder de bijzondere bijstand. Dit kan op grond van artikel 12 van de wet. In dit artikel staat dat uitkeringsgerechtigden bij hogere noodzakelijke kosten van het bestaan, die zij niet kunnen voldoen uit de jongerennorm en waarvoor zij geen beroep kunnen doen op hun ouders, recht hebben op een aanvulling via de bijzondere bijstand. Voor personen van 65 jaar en ouder is de bijstandsnorm geregeld in artikel 22 Wwb en voor personen in een inrichting in artikel 23 Wwb..

HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 3 Toeslag voor alleenwonende alleenstaande: Artikel:

30 lid 2 van de Wwb schrijft voor dat in de verordening in elk geval wordt opgenomen, dat de alleenwonende alleenstaande recht heeft op de maximale toeslag van 20%.

Artikel 4 Toeslag voor niet alleenwonende alleenstaande

Wanneer een niet alleenstaande alleenwonende de woonlasten kan delen heeft dit invloed op de hoogte van de toeslag. Bepalend voor de hoogte van de toeslag is de hoogte van de woonlasten. Bedragen de woonlasten die voor eigen rekening komen meer dan 18% van de gehuwdennorm, dan bestaat er recht op 20% toeslag. Zijn de woonlasten lager dan 18% van de gehuwdennorm, dan bedraagt de toeslag 10% van de gehuwdennorm.

Artikel 5 Toeslag voor de alleenwonende alleenstaande ouder

Artikel 30 lid 2 van de Wwb schrijft voor dat in de verordening in elk geval wordt opgenomen, dat de alleenwonende alleenstaande ouder recht heeft op de maximale toeslag van 20%

Artikel 6 Toeslag voor niet alleenwonende alleenstaande ouder

Wanneer een niet alleenstaande alleenwonende ouder de woonlasten kan delen heeft dit invloed op de hoogte van de toeslag. Bepalend voor de hoogte van de toeslag is de hoogte van de woonlasten. Bedragen de woonlasten die voor eigen rekening komen meer dan 18% van de gehuwdennorm, dan bestaat er recht op 20% toeslag. Zijn de woonlasten lager dan 18% van de gehuwdennorm, dan bedraagt de toeslag 10% van de gehuwdennorm.

Artikel 7 De medebewoner

Op grond van artikel 25, lid 1, van de wet kan de bijstandsnorm met een toeslag worden ver¬hoogd indien belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. In ons toeslagenbeleid is het uitgangspunt, dat de medebewoner ho¬gere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. Op grond van het feit dat de medebewoner hoe dan ook extra kosten heeft ten opzichte van die¬genen die een gezamenlijke huishouding vormen maar anderszins niet dusdanige kosten heeft die vergelijkbaar zijn met die van een alleenwonende alleenstaande, wordt de toeslag voor een medebewoner gesteld op 10% van de gehuwdennorm.

Artikel 8 De medebewoner met woonlasten van ten minste 18% van de gehuwdennorm per maand

In afwijking van artikel 7 bedraagt voor de medebewoner die aantoonbare woonlasten heeft van ten minste 18% van de gehuwdennorm per maand, de toeslag 20% in plaats van 10%. In deze situa¬tie heeft de medebewoner dusdanig hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan dan waarin de bijstandsnorm voorziet, dat de maximale toeslag van 20% van de gehuwdennorm verstrekt wordt.

Wat onder woonlasten moet worden verstaan is omschreven in artikel 1 lid 2 onder g.

Bij de bepaling van de woonlasten bij kamerhuur wordt volgens de richtlijnen 15% van de te betalen kamerhuur gezien als vaste lasten voor water, elektriciteit en verwarming. Deze 15% wordt op de kamerhuur in mindering gebracht en het resterende bedrag is voor woonlasten. Van het bedrag dat een kostganger per maand betaalt voor kost en inwoning wordt 50% ge¬zien als woonlasten.

Bij het bepalen van het recht op toeslag wordt in beginsel uitgegaan van de feitelijke kosten. Uitkeringsgerechtigden dienen deze kosten aan te tonen aan de hand bankafschriften.

Indien de klant niet kan aantonen dat zijn woonlasten meer bedragen dan 18% van de gehuwdennorm per maand, dan is artikel 8 van toepassing.

Artikel 9 Thuisinwonend kind

Het gaat hier om kinderen die inwonend zijn bij hun ouder(s), waarbij de ouder(s) de huurder of de eigenaar van de woning is/zijn. Indien het kind de huurder of eigenaar van de woning is, en de ouders zijn inwonend bij hun kind dan kan het kind niet aangemerkt worden als een thuisinwonend kind.

Op grond van artikel 9 wordt voor het thuisinwonend kind de bijstandsnorm overeenkomstig artikel 7 verhoogd met 10% van de gehuwdenorm. Voor het thuisinwonend kind is artikel 8 niet van toepassing.

Kinderen die inwonen bij ouders worden geacht hierdoor dusdanige financiële schaalvoorde¬len te genieten dat het gerechtvaardigd is om de toeslag hierop af te stemmen. De schaal¬voordelen hebben betrekking op het kunnen delen van de woonlasten. Op grond hiervan wordt aan een thuisinwonend kind een toeslag verstrekt van 10%.

Het verkrijgen van een toeslag van 20% door een inwonend kind op grond van toepassing van artikel 8 is niet mogelijk, omdat een commercieel contract tussen inwonende kinderen en ouders voor de bepaling van de hoogte van de toeslag niet geaccepteerd wordt.

Indien bijvoorbeeld een moeder en haar zoon gezamenlijk een woning bewonen, dan kan de moeder, indien zij huurder of eigenaar is van de woning en hoge woonlasten heeft, voor een toeslag van 20% in aanmerking komen.De zoon kan op grond van artikel 9 alleen voor een toeslag van 10% in aanmerking komen. In zijn geval maakt het niet uit of hij door middel van een afgesloten (onder-)huurcontract met zijn moeder kan aantonen hogere woonlasten te hebben.

Artikel 10 Hulpbehoevendheid

Indien er sprake is van hulpbehoevendheid kan gesteld worden dat er in verband hiermee hogere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan zijn, waarvan het niet redelijk is dat deze evenredig worden gedeeld. Te denken valt aan extra verwarming; grotere woning in verband met een rolstoel of extra kosten die niet altijd (geheel) door voorliggende voorzienin¬gen worden gedekt. Een maximale toeslag voor zowel de hulpbehoevende als de verzor¬gende ligt dan ook voor de hand.

HOOFDSTUK 4 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF DE TOESLAG

Artikel 11 Schoolverlaters

Degene die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd, op grond waar¬van er recht bestond op studiefinanciering in het kader van de Wet op de Studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming in het kader van de Wet tegemoetkoming onderwijsbij¬drage en schoolkosten, ontvangt een lagere uitkering. De reden hiervoor is dat de omstandig¬heden en mogelijkheden van degenen die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding hebben beëindigd gedurende een zekere periode zodanig vergelijkbaar zijn met die van stu¬derenden, dat voor hen de noodzakelijke bestaanskosten in beginsel op hetzelfde niveau worden gesteld als dat voor hen tijdens de studieperiode was gegarandeerd. Bij de vaststel¬ling van de verlaging wordt echter wel rekening gehouden met het feit dat de algemeen nood¬zakelijke kosten van het bestaan stijgen op grond van een wijziging van het uitgavenpatroon, in verband met activiteiten in het kader van arbeidsmarktinschakeling (aanschaf extra kleding en dergelijke).

Uitgangspunt van de verlaging is de relatie met het bedrag dat in de studiefinanciering zit voor de kosten van levensonderhoud. Omgerekend naar een percentage van de uitkering bedraagt deze verlaging, afgerond, 25% van de gehuwdennorm. Daar de kosten van het bestaan stijgen, onder meer als gevolg van de activiteiten die betrokkene dient te verrichten in het kader van arbeidsinschakeling (sollicitaties, aanschaf kleding en dergelijke), wordt de verlaging vastge¬steld op 15% van de gehuwdennorm.

Op grond van artikel 1 lid 2 onderdeel h. in combinatie met artikel 11 van deze verordening geldt de verlaagde uitkering voor een periode van zes maanden, aansluitend op de datum waarop het onderwijs of de beroepsopleiding is beëindigd.Indien tussentijds de bijstandsverlening wordt beëindigd als gevolg van werkaanvaarding, heeft dit geen invloed op de termijn van zes maanden.Voor de schoolverlater die in het buitenland een opleiding gaat volgen, geldt in beginsel het¬zelfde.

De verlaging wordt bij voorrang in mindering gebracht op de toe te kennen toeslag.

Artikel 12 Woonsituatie

Het begrip woonsituatie wordt in de wet niet verder uitgewerkt dan dat het moet gaan om het hebben van lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan als gevolg van de woon¬situatie. In de toelichting op de wet wordt gesteld dat verlaging mogelijk is als er wel woon¬lasten zijn die aan derden voldaan moeten worden, maar deze woonlasten worden niet door de uitkeringsgerechtigde betaald maar door een derde bijvoorbeeld de ex-echtgenoot. Er is dan sprake van een financieel voordeel voor de uitkeringsgerechtigde. In dit geval zal de vastge¬stelde uitkering (norm verhoogd met de toeslag) verlaagd worden met 10% van de gehuwdennorm.

Zijn er daadwerkelijk geen woonlasten aan de woonsituatie verbonden, dan wordt de hoogte van de bijstand ook verlaagd met 10% van de gehuwdennorm.

Daarnaast kan de hoogte van de bijstand afgestemd worden op grond van artikel 18, lid 1 van de Wwb. In dit artikel staat vermeld dat het college de bijstand kan afstemmen op de om¬standigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Te denken valt aan bijvoorbeeld kraakpanden waar veelal ook geen aansluitingen zijn, en dus geen kosten, voor gas, water en elektriciteit.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 13 Uitvoering

Artikel 7 van de wet schrijft voor dat de uitvoering van de wet berust bij het college van bur¬gemeester en wethouders

Artikel 14 Afwijken van bepalingen hardheidsclausule

Artikel 14 bepaalt dat het college in zeer bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende kunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening. Het gebruik maken van de hard¬heidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als regel. In verband met precedentwerking moet in een bepaalde situatie duidelijk worden aangegeven waarom van de gebruikelijke toeslag wordt afgeweken.

Artikel 15 Evaluatie gemeentelijke beleid en bijstelling verordening

Gezien het beslag dat de toeslagen leggen op het gemeentelijk budget zal er regelmatig geëvalueerd worden. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, dient de verorde¬ning te worden aangepast.

Artikel 16 Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel van de verordening opgenomen.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze verordening werkt terug tot en met 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht bij het wetsvoorstel “Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen" (Wet afschaffing huishoudinkomenstoets). Voor een beperkte groep bijstandsgerechtigden blijft de oude Toeslagenverordening nog van kracht tot uiterlijk 1 januari 2013. Dat is geregeld in lid 2 en 3 van dit artikel. Het gaat hierbij om mensen voor wie toepassing van de huishoudinkomenstoets tot een hogere uitkering leidt. Op grond van artikel 78w Wwb blijven de oude gezinsbegrippen nog op hen van toepassing tot uiterlijk 1 januari 2013.