Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westervoort houdende regels omtrent publiekrechtelijke beschikkingen Beleidslijn Wet Bibob Westervoort 2018

Geldend van 01-01-2018 t/m heden

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westervoort houdende regels omtrent publiekrechtelijke beschikkingen Beleidslijn Wet Bibob Westervoort 2018

De burgemeester en het college van burgemeester en wethouder van de gemeente Westervoort, ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft;

gelezen het voorstel van 5 december 2017;

gelet op het bepaalde in de Wet Bibob, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), artikelen 3, 27, 30a , 31 en 32 van de Drank en Horecawet, artikelen 30b, 30e en 30f van de Wet op de kansspelen, artikelen 2:25, 2:28, 2:39 en 3:4 van de Algemene plaatselijke verordening Westervoort (hierna: de Algemene Plaatselijke Verordening), artikelen 2.1, 2.20 en 5.19, vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Verordening Welzijnssubsidies Westervoort en het Inkoop- en aanbestedingsbeleid van de Liemerse gemeenten Duiven, Rijnwaarden, Westervoort, Zevenaar en Samenwerking de Liemers;

overwegende dat dat de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de Wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;

besluit vast te stellen:

Beleidslijn Wet Bibob Westervoort 2018

Paragraaf 1: Algemeen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1) De definities in artikel 1.1 van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidslijn.

  • 2) In deze beleidslijn wordt verstaan onder:

    • a)

      bestuursorgaan: de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westervoort (ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft);

    • b)

      betrokkene: de aanvrager van een beschikking, de houder van een vergunning, de subsidieontvanger, de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is aangegaan of zal worden aangegaan, de gegadigde die wil deelnemen aan een aanbestedingsproces, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer;

    • c)

      Bibob-toets: een toets aan de Wet Bibob door het bestuursorgaan / rechtspersoon met een overheidstaak en / of het Bureau bij een aanvraag om beschikking, een verleende beschikking, transactie of een overheidsopdracht. Het eigen onderzoek is een vast onderdeel van de Bibob-toets;

    • d)

      Bibob-vragenformulieren: vragenlijsten waarin vragen als bedoeld in artikel 30 van de Wet Bibob zijn opgenomen;

    • e)

      het Bureau: het Landelijk Bureau Bibob;

    • f)

      eigen onderzoek: het onderzoek door het bestuursorgaan zoals omschreven in artikel 4.2 van deze beleidslijn;

    • g)

      overheidsopdracht: een opdracht als beschreven in artikel 1 van de Wet Bibob en waarop de Wet Bibob kan worden toegepast;

    • h)

      rechtspersoon met een overheidstaak: de gemeente Westervoort;

    • i)

      RIEC: Regionaal Informatie en Expertisecentrum Oost-Nederland;

    • j)

      vastgoedtransactie: een overeenkomst of een andere rechtshandeling met betrekking tot een onroerende zaak met als doel:

      • 1.

        het verwerven of vervreemden van een recht op eigendom of het vestigen, vervreemden of wijzigen van een zakelijk recht;

      • 2.

        huur of verhuur;

      • 3.

        het verlenen van een gebruiksrecht; of

      • 4.

        de deelname aan een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma die het recht op eigendom of een zakelijk recht met betrekking tot die onroerende zaak heeft of die onroerende zaak huurt of verhuurt.

    • k)

      wet: Wet Bibob (Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur).

Artikel 1.2 Doel beleidslijn

In deze beleidslijn geeft het bestuursorgaan aan hoe de wet wordt toegepast bij aanvragen om beschikkingen of intrekkingen van beschikkingen als bedoeld in paragraaf 2 (publiekrechtelijke beschikkingen) van deze beleidslijn. Daarnaast geeft deze beleidslijn aan hoe de rechtspersoon met een overheidstaak de wet toepast bij het aangaan, opschorten of ontbinden van vastgoedtransacties en gunning dan wel intrekking van aanbestedingen (overheidsopdrachten) als bedoeld in paragraaf 3 (privaatrechtelijke transacties) van deze beleidslijn.

Paragraaf 2: Publiekrechtelijke beschikkingen.

Artikel 2.1 Toepassingsbereik bij nieuwe beschikkingen.

De toepassing van de wet zal door het bestuursorgaan op de hieronder aangeduide beschikkingen op de volgende wijze plaatsvinden:

  • 1)

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt plaats bij elke aanvraag van een nieuw (horeca)bedrijf 1 , voor een beschikking als bedoeld in:

    • a)

      artikel 3 Drank en Horecawet, niet zijnde een horecabedrijf van een paracommerciële rechtspersoon of een slijtersbedrijf (drank- en horecavergunning);

    • b)

      artikel 30b van de Wet op de kansspelen; (aanwezigheidsvergunning kansspelautomaat / -automaten);

    • c)

      artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening; (exploitatievergunning commerciële openbare inrichting, zoals een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar en discotheek);

    • d)

      artikel 2:39 van de Algemene Plaatselijke Verordening (vergunning speelgelegenheid);

    • e)

      artikel 3:4 van de Algemene Plaatselijke Verordening (exploitatievergunning seksinrichtingen, escortbedrijf).

    • f)

      artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning bouwactiviteit), waarbij tevens sprake is van één of meerdere activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f van deze beleidslijn.

  • 2)

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt plaats bij elke aanvraag voor een beschikking als bedoeld in:

    • a)

      artikel 2:25 van de Algemene Plaatselijke Verordening (evenementenvergunning bedrijf), voor zover het een evenementenvergunning voor vechtsportwedstrijden of -gala’s, bijeenkomsten van motorclubs, dan wel een daarmee gelijk te stellen evenement betreft. 2

  • 3)

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt bij onderstaande aanvragen voor een beschikking plaats, als er sprake is van ambtelijke informatie en / of informatie afkomstig van het Bureau en / of informatie afkomstig van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC en / of informatie afkomstig van het OM als bedoeld in artikel 26 jo. artikel 11 van de wet, die een aanleiding vormen om te vermoeden dat bij de aanvraag sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet:

    • a)

      artikel 3 van de Drank en Horecawet (drank- en horecavergunning: horecabedrijf, horecabedrijf paracommerciële rechtspersoon en slijtersbedrijf);

    • b)

      artikel 30a van de Drank en Horecawet (melding wijziging leidinggevende aanhangsel van de drank- en horecavergunning: horecabedrijf, horecabedrijf paracommerciële rechtspersoon en slijtersbedrijf);

    • c)

      artikel 30b van de Wet op de kansspelen; (aanwezigheidsvergunning kansspelautomaat(en));

    • d)

      artikel 2:25 van de Algemene Plaatselijke Verordening; (evenementenvergunning bedrijf);

    • e)

      artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening; (exploitatievergunning openbare inrichting (commercieel en niet-commercieel), zoals een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis en clubhuis);

    • f)

      artikel 2:39 van de Algemene Plaatselijke Verordening (vergunning speelgelegenheid);

    • g)

      artikel 3:4 van de Algemene Plaatselijke Verordening (exploitatievergunning seksinrichtingen escortbedrijf);

    • h)

      artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning bouwactiviteit);

    • i)

      artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning inrichting Wet Milieubeheer, waaronder de gevallen die behoren tot de afval en / of vuurwerkbranche);

    • j)

      artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden bedoeld in artikel 3 Wet Bibob, kan worden geweigerd (omgevingsvergunning beperkte milieutoets, waaronder gevallen die onder de categorie afvalstoffen vermelde activiteiten autodemontage, banden van voertuigen, kunststofafval, medisch en hygiënisch afval, mengen van afval in de betonindustrie en schroot vallen).

  • 4)

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt plaats bij aanvragen voor een beschikking die in artikel 2.1, eerste tot en met het derde lid en artikel 2.3 van deze beleidslijn zijn opgesomd, indien:

    • a)

      de aanvraag betrekking heeft op een locatie, die gelegen is in een concreet bepaald gebied, dat op basis van een daartoe genomen besluit van het bestuursorgaan is aangewezen als risicogebied;

    • b)

      de aanvraag onderdeel uitmaakt van een branche of onderdeel in deze branche, die op basis van een door het bestuursorgaan genomen besluit is aangewezen voor een generieke Bibob-toets.

Artikel 2.1a Uitbreiding toepassing Bibob-toets bij aanvragen voor een beschikking genoemd in artikel 2.1

Naast de in artikel 2.1 aangeduide gevallen, laat het bestuursorgaan een Bibob-toets plaatsvinden als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau blijkt, dat tegen de aanvrager van een beschikking, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Bureau.

Artikel 2.1b Beperking toepassing Bibob-toets bij aanvragen voor een beschikking genoemd in artikel 2.1

De Bibob-toets zal ten aanzien van de in artikel 2.1 aangeduide gevallen niet worden toegepast, ingeval de aanvraag afkomstig is van:

  • Overheidsinstanties;

  • Semi-overheidsinstanties 3 ;

  • Toegelaten woning(bouw)corporaties; (toegelaten door de Minister van Volkshuisvesting conform Woningbesluit 1932 middels een daartoe verstrekte vergunning).

  • Door het college van burgemeester en wethouders (hierna college) bij (specifiek) besluit aangewezen aanvragers (b.v. PPS constructies van particuliere ondernemingen en overheid).

Artikel 2.2 Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen

  • 1) Het bestuursorgaan past de wet toe met betrekking tot reeds verleende beschikkingen indien:

    • a)

      de verstrekte beschikking betrekking heeft op een locatie, die gelegen is in een concreet bepaald gebied, dat op basis van een daartoe genomen besluit van het bestuursorgaan na de verstrekking van de beschikking is aangewezen als risicogebied;

    • b)

      de verstrekte beschikking onderdeel uitmaakt van een branche of onderdeel in deze branche, die op basis van een door het bestuursorgaan genomen besluit na de verstrekking van de beschikking is aangewezen voor een generieke Bibob-toets;

    • c)

      vanuit eigen informatie, vanuit informatie van het Bureau, dan wel vanuit informatie van één of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC, er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;

    • d)

      informatie als bedoeld in artikel 26 jo. artikel 11 van de wet wordt verkregen vanuit het OM, direct of als reactie op een door haar ontvangen signaal van het Bureau, die duidt op een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;

    • e)

      bekend wordt, dat tegen betrokkene in een andere gemeente bij een Bibob-toets een ernstig gevaar is geconstateerd en aan betrokkene alhier een soortgelijke beschikking is verstrekt. In geval aan betrokkene in meerdere gemeenten binnen het samenwerkingsverband RIEC eerder al een soortgelijke beschikking is verleend, verzoekt het bestuursorgaan het RIEC om coördinatie in de Bibob-toets.

  • 2) Ten aanzien van de reeds verleende beschikking wordt de volharding in de weigering om de Bibob-vragenformulieren volledig ingevuld te retourneren, beschouwd als een ernstig gevaar als genoemd in artikel 4 jo. artikel 3 van de wet. De reeds verleende beschikking wordt als gevolg daarvan ingetrokken.

Artikel 2.3 Toepassingsbereik bij subsidies

Het bestuursorgaan kan de wet toepassen met betrekking tot een aanvraag voor dan wel de intrekking van een reeds verleende subsidie als bedoeld in de Verordening Welzijnssubsidies Westervoort Een Bibob-toets wordt uitgevoerd indien er vanuit:

  • eigen ambtelijke informatie en / of;

  • informatie verkregen van het Bureau en / of;

  • informatie verkregen van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en / of;

  • informatie verkregen vanuit het OM conform artikel 26 van de wet (OM-tip),

aanleiding is om te vermoeden dat (bij de aanvraag) sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

Paragraaf 3: Privaatrechtelijke transacties

Artikel 3.1 Toepassingsbereik bij vastgoedtransacties

De rechtspersoon met een overheidstaak past de wet toe met betrekking tot vastgoedtransacties waarbij deze rechtspersoon partij is. Bij de start van elke onderhandeling over het aangaan van een vastgoedtransactie, stelt de rechtspersoon met een overheidstaak de wederpartij ervan in kennis dat een Bibob-toets deel uitmaakt van de procedure.

In de overeenkomst wordt een integriteitsclausule opgenomen, op basis waarvan tot ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst kan worden overgegaan.

De Bibob-toets wordt beperkt tot de gevallen, die één of meerdere van onderstaande kenmerken hebben:

  • hoge mate van financiële complexiteit;

  • behorend tot een als zodanig door het bevoegde bestuursorgaan / rechtspersoon met een overheidstaak vastgestelde risicobranche;

  • behorend tot een als zodanig door het bevoegde bestuursorgaan / rechtspersoon met een overheidstaak vastgesteld risicogebied;

  • hoge mate van complexiteit met betrekking tot de bedrijfsstructuur;

  • exceptioneel financieel risico voor de gemeente.

Een Bibob-toets kan daarnaast worden uitgevoerd als er vanuit:

  • eigen ambtelijke informatie en / of;

  • informatie verkregen van het Bureau en / of;

  • informatie verkregen van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en / of;

  • informatie verkregen vanuit het OM conform artikel 26 van de wet (OM-tip),

aanleiding is om te vermoeden dat sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

Artikel 3.2 Toepassingsbereik bij aanbestedingen

De rechtspersoon met een overheidstaak voert de Bibob-toets ten aanzien van een gegadigde of onderaannemer in de zin van de wet, alleen uit bij overheidsopdrachten die vallen binnen de sectoren milieu, informatie-communicatie-technologie (ICT) of bouw en die, conform het Inkoop- en aanbestedingsbeleid van de Liemerse gemeenten Duiven, Rijnwaarden, Westervoort, Zevenaar en Samenwerking de Liemers, voor het aanbesteden van werken respectievelijk van diensten en leveringen die openbaar moeten worden aanbesteed.

De Bibob-toets vindt bij openbare aanbestedingen alleen plaats als er vanuit :

  • eigen ambtelijke informatie en / of;

  • informatie verkregen van het Bureau en / of;

  • informatie verkregen van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en / of;

  • informatie verkregen vanuit het OM conform artikel 26 van de wet (OM-tip),

aanleiding is om te vermoeden dat sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet. 

Paragraaf 4: Uitvoering

Artikel 4.1 Aanvraag (buiten behandeling stellen)

Bij een weigering om de Bibob-vragenformulieren volledig ingevuld te retourneren, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag voor een beschikking aan te vullen. Een weigering om de gevraagde extra informatie aan te leveren, dan wel onvolledig aan te leveren, leidt tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag voor een beschikking (artikel 4:5 van de Awb).

Artikel 4.2 Eigen onderzoek (vast onderdeel van de Bibob-toets)

  • 1) Het onderzoek door het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet bestaat uit:

    • a)

      het beoordelen van de aanvraag tot het verlenen van een beschikking dan wel het beoordelen van een reeds verleende beschikking of het aangaan van een transactie of een opdracht en in dat kader overgelegde gegevens, mede aan de hand van bij het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak bekende feiten en omstandigheden, alsmede aan de hand van de ingevulde Indicatorenlijst(en);

    • b)

      het verzamelen, bewerken en analyseren van informatie die, al dan niet via de gegevens zoals vermeld in het Bibob-vragenformulier en bijbehorende bijlagen, is verstrekt door de betrokkene en de gegevens die zijn verkregen uit informatiebronnen die het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak volgens de wet kan raadplegen.

  • 2) Het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak kan zich bij het onderzoek laten ondersteunen door het RIEC.

  • 3) Indien het onder artikel 4.2, eerste lid, bedoelde onderzoek onvoldoende uitsluitsel geeft over de mate van gevaar dat de in artikel 3 van de wet bedoelde feiten zich zullen voordoen, wordt een advies als bedoeld in artikel 9 van de wet ingewonnen bij het Bureau.

  • 4) Het voornemen om een advies te vragen aan het Bureau wordt gemotiveerd.

Artikel 4.3 Informatieplicht

  • 1) Het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 31 jo. artikel 15 van de wet (geldt alleen voor beschikkingen). Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.

  • 2) In geval een van het Bureau ontvangen adviesverzoek leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport ter hand gesteld. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de wet.

Artikel 4.4 Adviestermijn

  • 1) Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau wordt, op grond van artikel 31 van de wet, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen. Met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15, eerste lid, van de wet.

  • 2) Indien het Bureau het advies niet binnen de in het eerste lid gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om, op grond van artikel 15, derde lid, van de wet, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in artikel 15, derde lid, van de wet.

  • 3) Het bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in het vorige lid.

  • 4) De verlenging van de adviestermijn van het Bureau, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau in gevallen als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet, leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de aanvraag van de beschikking.

Artikel 4.5 Beslissing

  • 1) Het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak gaat over tot een negatieve beslissing op de aanvraag van de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht of het aangaan van een vastgoedtransactie, dan wel intrekking van een reeds verleende beschikking, indien uit het eigen onderzoek en een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt dat er sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet. Daarbij zal in geval van een inschrijving op een overheidsopdracht, het geconstateerde ernstig gevaar dienen als versterking van één of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2012.

  • 2) Indien het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is negatief te beslissen op de aanvraag van de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht op grond van de wet, of het aangaan van een vastgoedtransactie, dan wel een reeds verleende beschikking in te trekken wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen een zienswijze in te brengen.

  • 3) Een door het bestuursorgaan op grond van de wet genomen negatief besluit op de aanvraag voor een beschikking, is voor bezwaar en beroep vatbaar.

  • 4) Het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak, die een advies van het Bureau als bedoeld in de wet ontvangt, kan dit advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing.

Paragraaf 5: Afwijkingsbevoegdheid en overgangsrecht

Artikel 5.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak kan op basis van feiten en omstandigheden in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de maatregelen zoals deze zijn vastgesteld in deze beleidslijn (artikel 4:84 van de Awb, de zogenaamde inherente afwijkingsbevoegdheid).

Artikel 5.2 Overgangsrecht

Deze beleidslijn is van toepassing op ontvangen aanvragen, aangevangen onderhandelingen en aanbestedingen, en op reeds verleende beschikkingen, aangegane transacties en gegunde overheidsopdrachten, vanaf de datum van inwerkingtreding.

Paragraaf 6: Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 6.1 Inwerkingtreding beleidslijn en intrekking oude beleidsregel

  • 1) De Beleidsregel voor de toepassing van de Wet Bibob gemeente Westervoort, vastgesteld op 12 juni 2007, wordt ingetrokken.

  • 2) De Beleidslijn Wet Bibob Westervoort 2018 treedt in werking op 1 januari 2018.

Artikel 6.2 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als de ‘Beleidslijn Wet Bibob Westervoort 2018’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de burgemeester respectievelijk het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westervoort (ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft) op 5 december 2017.

De burgemeester van

Westervoort,

drs. A. (Arend) J. van Hout

Burgemeester en wethouders van Westervoort,

de secretaris,

P. (Peter) Breukers

de burgemeester,

drs. A. (Arend) J. van Hout

Bijlagen:

  • 1.

    Toelichting algemeen: Beleidslijn Wet Bibob Westervoort 2018.

  • 2.

    Stappenplan eigen onderzoek.

  • 3.

    Indicatorenlijst openbare inrichtingen van Dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

  • 4.

    Indicatorenlijst milieubranche van Dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

  • 5.

    Indicatorenlijst subsidies van Dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

  • 6.

    Indicatorenlijst vastgoedtransacties van Dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

  • 7.

    Formulier toestemming verzoek artikel 11a-bericht inzake vastgoedtransacties.

  • 8.

    Verzoekformulier artikel 11a-bericht.

  • 9.

    Aanvraagformulier Informatieverstrekking (netwerktekening / TRACK).

  • 10.

    Formulier bevindingen eigen onderzoek.

  • 11.

    Werkwijze van het Landelijk Bureau Bibob: informatie voor bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak.

Bijlage 1. Toelichting algemeen: Beleidslijn Wet Bibob Westervoort 2018

1. Inleiding

Eén van de conclusies die de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa in 1996 trok was dat de ernst van georganiseerde criminaliteit vooral was gelegen in het grote financiële gewin en de economische macht die daaruit voortvloeit. Die economische macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt in allerlei gedaanten in de bovenwereld door, aldus de commissie. Criminele personen kunnen met al dat geld infiltreren in het economische leven door onder meer gebruik te maken van bestuurlijke faciliteiten, zoals vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten. Dit heeft een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg.

2. De Wet Bibob algemeen

De integriteit van het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak wordt aangetast als er bij een verleende of te verlenen beschikking (vergunning, ontheffing of subsidie), overheidsopdracht of vastgoedtransactie, sprake is van het aanwenden van financieel voordeel uit (reeds gepleegde) criminele activiteiten, dan wel het plegen van strafbare feiten door betrokkene.

Ter bescherming van hun integriteitsrisico, hebben bestuursorganen er sinds 1 juni 2003 een instrument bij gekregen: de Wet Bibob. Deze wet dient primair ter bescherming van het integriteitsrisico van bestuursorganen (tegenwoordig ook voor de rechtspersonen met een overheidstaak, dat wil zeggen bij privaatrechtelijke overheidshandelingen zoals aanbestedingen en vastgoedtransacties). Zij is dus niet het instrument om criminele gedragingen van personen / organisaties te bestrijden.

De toepassing van dit instrument is beperkt tot de gevallen, die zijn opgenomen in de Wet Bibob en het Besluit Bibob. Na uitvoerige evaluatie van deze regelgeving, zijn er per 1 januari 2013 onder andere een aantal aanvullingen / wijzingen doorgevoerd op het toepassingsbereik van de Wet Bibob en het Besluit Bibob.

3. Algemeen toepassingsbereik Wet Bibob

De Wet Bibob en het daarbij behorende Besluit Bibob bieden de mogelijkheid tot toepassing door bestuursorganen en rechtspersonen. Daarbij is een onderscheid te maken tussen enerzijds de status van de gemeente als publiekrechtelijk orgaan en anderzijds haar status als privaatrechtelijke partij.

Toepassing van het Bibob-instrumentarium vanuit de positie van publiekrechtelijk orgaan kan bij:

  • 1)

    de beoordeling van een aanvraag en / of intrekking van een beschikking voor een vergunning, toekenning, erkenning of ontheffing als bedoeld in:

    • artikel 7 Wet Bibob: een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf;

    • artikelen 3 en 30a van de Drank- en Horecawet;

    • artikel 6 van de Opiumwet;

    • artikel 2.1, eerste lid en artikel 7.1, eerste lid, van de Wet wegvervoer goederen;

    • artikelen 4 en 82b, vijfde lid, van de Wet personenvervoer 2000;

    • artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, en artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i., van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet, kan worden geweigerd;

    • artikel 27 van de Woningwet;

    • artikel 4.3, derde lid, aanhef en onder b., van de Telecommunicatiewet;

    • artikelen 9.2.3.3 en 11A.2 van de Wet milieubeheer voor zover die artikelen betrekking hebben op een handeling onderscheidenlijk werkzaamheid waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 9.2.3.3 onderscheidenlijk artikel 11A.2 van de Wet milieubeheer is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet, kan worden geweigerd, dan wel ingetrokken;

    • artikelen 30b en 30h van de Wet op de kansspelen;

    • artikel 3:1 van de Algemene douanewet, voor zover dat artikel betrekking heeft op een handeling onderscheidenlijk werkzaamheid waarvoor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 3:1 van de Algemene douanewet is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet, kan worden geweigerd, dan wel ingetrokken;

    • artikel 14, eerste lid, van de Wet strategische diensten;

    • artikelen 8, eerste lid, 21 en 22 van de Huisvestingswet 2014;

    • artikel 15 van de Meststoffenwet.

    • artikel 9 van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden in de seksbranche (nog niet in werking getreden);

  • 2)

    de beoordeling van een aanvraag en / of intrekking van een beschikking voor een subsidie.

  • 3)

    Toepassing van het Bibob-instrumentarium vanuit haar positie van betrokkene in privaatrechtelijke transacties kan bij:

    • de gunning dan wel intrekking van een overheidsopdracht aan een gegadigde, voor zover het een overheidsopdracht betreft in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen sectoren;

    • het aangaan, opschorten of ontbinden van een vastgoedtransactie.

4. Toepassingsbereik Wet Bibob voor de gemeentelijke bestuursorganen

  • 1)

    Voor de gemeentelijke overheid als publiekrechtelijk orgaan beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot:

    • De beschikking ingevolge de artikel 3 en 30a van de Drank en Horecawet:

      • -

        de drank en horecavergunning;

      • -

        het aanhangsel behorende bij de drank- horecavergunning.

    • Vergunning voor het aanwezig hebben van kansspelautomaten.

    • Vergunningen / ontheffingen, voortkomende uit gemeentelijke verordeningen, zoals de APV en de Verordening Speelautomatenhallen. Voorbeelden zijn de exploitatievergunning voor een openbare inrichting (waaronder een coffeeshop) en een seksinrichting, en de exploitatievergunning voor een speelautomatenhal.

    • Omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten.

    • Omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten:

      • -

        vergunningsplichtige inrichtingen binnen de sector afval;

      • -

        omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM).

    • Subsidies.

  • 2)

    Voor de gemeentelijke overheid als privaatrechtelijke partner in transacties, beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot:

    • de gunning dan wel intrekking van een overheidsopdracht aan een gegadigde, voor zover het een overheidsopdracht betreft in de sectoren bouw, milieu en ICT;

    • Het aangaan, opschorten of ontbinden van een vastgoedtransactie.

5. Waarom een beleidslijn?

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet Bibob. Het betreft een facultatieve wet, waarbij het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak zelf de bevoegdheid heeft om te bepalen in welke van de door de wet geboden mogelijkheden hij dit instrument daadwerkelijk toepast.

Door het vaststellen en implementeren van een beleidslijn, biedt de gemeente meer structuur en zekerheid in haar werkwijze aan zowel de burgers / ondernemers als aan de ambtenaren. In de beleidslijn is aangegeven op welke beschikkingen (vergunningen, ontheffingen en subsidies), vastgoedtransacties en aanbestedingen de Wet Bibob wordt toegepast en in welke gevallen de Bibob-toets, zoals bedoeld in artikel 3 van de wet, plaatsvindt.

Voor de burger wordt door de beleidslijn voorkomen dat er sprake is van willekeur in de toepassing van de wet. Voor de gemeentelijke overheid wordt door de beleidslijn een nadrukkelijk signaal voor de bescherming van haar integriteit afgegeven en kan daar een preventieve werking van uit gaan.

In de gevallen, waarin toepassing van het Bibob-instrument beperkt wordt tot aangewezen branches / gebieden en daarop toegeschreven risico-indicatoren is het noodzakelijk, dat hierin een zorgvuldige afweging wordt gemaakt. In de modelbeleidslijn van het RIEC is daarbij op onderdelen al een suggestie gedaan.

In de hier toe te passen beleidsafweging kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van bestuurlijke rapportages en bestuurlijke criminaliteitsbeeldanalyses. Het RIEC kan bij deze beleidsafweging een adviserende en ondersteunende rol vervullen.

Juist in deze categorie binnen de modelbeleidslijn kan er dus sprake zijn van een wat grotere beleidsdiversiteit tussen gemeenten.

6. Omzetting Modelbeleidslijn RIEC naar de plaatselijke situatie van de gemeente Westervoort

De kracht van het Bibob-instrument neemt nadrukkelijk toe als de toepassing door zoveel mogelijk bestuursorganen / rechtspersonen met een overheidstaak gebeurt en de onderliggende toepassingscriteria binnen deze organen zo veel mogelijk eenduidig zijn. Het RIEC kan daarbij een sterke ondersteunende en coördinerende rol vervullen.

In de modelbeleidslijn 2013 van het RIEC is een onderscheid gemaakt in de tweeledige positie, zoals hiervoor omschreven.

Paragraaf 2 Publiekrechtelijke beschikkingen

In paragraaf 2, artikel 2.1, eerste en tweede lid, van deze beleidslijn zijn de beschikkingen opgenomen, waarbij het wenselijk is om bij elke aanvraag een Bibob-toets uit te voeren. Het gaat hierbij om nieuwe (horeca)bedrijven en een omgevingsvergunning (activiteit bouwen) daarvoor. Een nieuw (horeca)bedrijf is een bedrijf dat zich nieuw in de gemeente vestigt, de overname van een bestaand bedrijf, de overname van (de meerderheid van) de aandelen van een bestaand bedrijf of een bedrijf dat zijn rechtsvorm wijzigt. De keuze om bij elke aanvraag een Bibob-toets uit te voeren, is ingegeven door ervaringen in de achterliggende jaren, waarbij gebleken is dat de onderhavige bedrijfsmatige activiteiten via deze beschikkingen gekenmerkt worden door onder andere:

  • zeer laagdrempelig door de geringe functie-eisen voor de onderhavige ondernemingen;

  • grootschalig gebruik van zogenaamd cash-geld, waardoor zij extra bevattelijk zijn voor invloeden vanuit criminele organisaties voor zogenaamde "witwaspraktijken";

  • bedrijfsmatige activiteiten die minder locatie / plaatsgebonden zijn, waardoor het zogenaamde "waterbedeffect" zich hier nadrukkelijk kan voordoen.

Daarnaast is het wenselijk om bij elke aanvraag voor evenementenvergunningen voor vechtsportwedstrijden of -gala’s, bijeenkomsten van motorclubs, dan wel evenementen die betrekking hebben op free fight, MMA (Braziliaans Mixed Martial Arts), cage fight (kooigevecht), kickboksen en Muay Thai (Thaiboksen) in al hun varianten voorzover zij plaatsvinden in een gebouw in de gemeente, een Bibob-toets uit te voeren.

Op het moment dat het bestuursorgaan met de betrokken ondernemer via een Bibob-toets een verantwoorde inschatting maakt van zijn integriteitsrisico, kan in het verdere verloop van de bestuurlijke relatie tussen het bestuursorgaan en betrokkene, maatwerk worden ontwikkeld in geval er sprake is van een aanvraag voor een nieuwe beschikking. Belangrijk daarbij is dat, zowel ten aanzien van de betrokkene zelf als de personen die op hem invloed kunnen uitoefenen, geen sprake is van veranderingen.

In artikel 2.1, derde lid, van deze beleidslijn wordt de toepassing nader omschreven bij bepaalde aanvragen, zoals aanvragen voor evenementenvergunningen en omgevingsvergunningen. Uitgangspunt daarbij is dat een Bibob-toets niet bij elke aanvraag plaats hoeft te vinden, maar dat de toepassing beperkt blijft tot de gevallen waarin sprake is van informatie van de ambtelijke organisatie, één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC en / of het OM (als bedoeld in artikel 26 jo. artikel 11 van de wet), die een aanleiding vormen om te vermoeden dat bij de aanvraag sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet. Belangrijk daarbij is het wel / niet aanwezig zijn van specifieke relevante informatie, die kan duiden op een integriteitsrisico voor het bestuursorgaan.

Tot slot is in artikel 2.1, vierde lid, van deze beleidslijn opgenomen dat er ten aanzien van alle aanvragen voor beschikkingen die opgesomd zijn in artikel 2.1, eerste tot en met het derde lid en artikel 2.3 van deze beleidslijn, standaard een Bibob-toets wordt uitgevoerd. Voorwaarde is wel dat:

  • 1)

    de aanvraag betrekking heeft op een locatie, die gelegen is in een concreet bepaald gebied, dat op basis van een daartoe genomen besluit van het bestuursorgaan is aangewezen als risicogebied; of

  • 2)

    de aanvraag onderdeel uitmaakt van een branche of onderdeel in deze branche, die op basis van een door het bestuursorgaan genomen besluit is aangewezen voor een generieke Bibob-toets.

Paragraaf 3 Privaatrechtelijke transacties

In artikel 3.1 van deze paragraaf wordt de toepasbaarheid bij vastgoedtransacties omschreven. Dit betreft een uitbreiding van de toepasbaarheid van het Bibob-instrument in een sector, die in zijn algemeenheid als krachtig en betrouwbaar kan worden beschouwd, maar op onderdelen gebleken is ernstig kwetsbaar te zijn voor invloeden vanuit de criminele omgeving. Voor het uitsluiten van criminele invloeden binnen deze sector zijn maatregelen vanuit diverse actoren binnen deze sector zelf noodzakelijk. Daarbij kunnen initiatieven komen vanuit bijvoorbeeld de makelaardij, het notariaat en de taxateurs. Ook kan het Kadaster een signalerende rol vervullen als onroerend goed in korte tijd meerdere keren in andere handen overgaat.

De uitbreiding van de Bibob-wetgeving op dit onderwerp beperkt zich tot de gevallen, waarin de gemeente (de rechtspersoon met een overheidstaak) via een privaatrechtelijke transactie partij is. Daarbij is het niet gewenst om bij elke transactie tot inzet van dit instrument te besluiten. Zoals eerder gezegd is de onroerendgoedsector in zijn algemeenheid krachtig en betrouwbaar. De toepassing wordt dan ook beperkt tot de gevallen, waarin gemotiveerd tot inzet kan worden besloten.

In artikel 3.2 van deze paragraaf wordt de toepasbaarheid bij aanbestedingen omschreven. Door de wetgever (in het Besluit Bibob) is de toepasbaarheid van het Bibob-instrumentarium beperkt tot de sectoren milieu, informatie-communicatie-technologie (ICT) of bouw. Daarbij is het niet de bedoeling om bij elke transactie in een van deze sectoren ook tot Bibob-toets over te gaan, maar de inzet nadrukkelijk te beperken tot gevallen waarbij de inzet gemotiveerd kan worden. Er is daarbij gekozen voor een eerste beperking tot de transacties, waarvoor een openbare aanbesteding is voorgeschreven. In tegenstelling tot de procedures bij onderhandse aanbestedingen, betreft het hier veelal personen / ondernemingen die bij de rechtspersoon met een overheidstaak minder bekend zijn.

In deze beleidslijn is de mogelijkheid opgenomen om bij openbare aanbestedingen ook tot een Bibob-toets over te gaan, als concrete informatie daartoe aanleiding geeft. In tegenstelling tot de algemene strekking van de Bibob-regelgeving, verstrekt de Wet Bibob geen extra weigeringsgrond bij aanbestedingen. De reden hiervoor is, dat het binnen deze sector in beginsel gaat om een gesloten stelsel van selectie- en gunningscriteria. De uitkomst van een Bibob-toets kan dan ook slechts gelden als versterking voor één van deze criteria.

Voor de inzet van het Bibob-instrumentarium geldt als algemene regel, dat het slechts als ultimum remedium wordt ingezet en het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak geboden is om nadrukkelijk eerst de mogelijkheden na te gaan, die reguliere wetgeving biedt.

In de Aanbestedingswet 2012 is bijvoorbeeld al de invoering van een zogenaamde eigen integriteitsverklaring opgenomen. De verwachting is dat deze verklaring een sterke rol kan vervullen in het selectieproces, waardoor inzet van het Bibob-instrument veelal niet (meer) noodzakelijk is.

7. Versterking eigen onderzoek

In artikel 4.2 van paragraaf 4 en bijlage 2 van deze beleidslijn wordt de uitvoering van het eigen onderzoek beschreven. Het eigen onderzoek is een vast onderdeel van de Bibob-toets. Bij de uitvoering van het eigen onderzoek, maakt het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak in eerste aanleg gebruik van alle relevante gegevens uit haar eigen informatiehuishouding. Ook kan hij gebruik maken van de relevante informatie, die voor het orgaan beschikbaar is in zogenaamde open en half open bronnen.

De beschikbaarheid van relevante informatie in de zogenaamde gesloten bronnen is door de onderliggende regelgeving beperkt. Via de wijziging van wetgeving, heeft het bestuursorgaan per 1 januari 2013 een ruimere bevoegdheid tot het handelsregister van de Kamer van Koophandel en het Justitieel Documentatie Systeem gekregen.

De RIEC’s zijn door de wetswijziging bevoegd om het volledige eigen onderzoeksdossier als ook een daarop gebaseerd adviesrapport van het Bureau in te zien. Op die manier wordt hun ondersteunende en coördinerende rol naar bestuursorganen / de rechtspersonen met een overheidstaak bij de uitvoering van de Bibob-wetgeving, nadrukkelijk versterkt. Het RIEC kan de eigen onderzoeksfase van het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak versterken door het verstrekken van relevante informatie, die afkomstig is van de partners in het RIEC-samenwerkingsverband. Ook kan het RIEC adviseren om in concrete gevallen wel / niet over te gaan tot het doen van een adviesverzoek bij het Bureau.

Indien het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak een adviesrapport van het Bureau heeft ontvangen, rust daar voor dit orgaan een vergewisplicht op. In de wetswijziging is voorzien in de mogelijkheid om dit adviesrapport daartoe voor te leggen aan de leden van het lokale driehoeksoverleg.

De beslissing aan het einde van een Bibob-toets blijft uiteindelijk een zelfstandige bevoegdheid voor het bestuursorgaan, waarbij hij, in geval van weigering dan wel intrekking, zijn besluit afdoende moet motiveren.

Bijlage 2. Stappenplan eigen ondezoek

In de in deze beleidslijn bepaalde gevallen moet betrokkene, naast de gebruikelijke aanvraagformulieren, de Bibob-vragenformulieren invullen en inleveren bij het bestuursorgaan. Daarbij moeten ook de documenten worden gevoegd, die in deze vragenformulieren zijn vermeld en / of bij de uitreiking van de formulieren door of namens het bestuursorgaan zijn genoemd. De Bibob-vragenformulieren bevatten in elk geval de in artikel 30, tweede lid, van de Wet Bibob genoemde vragen en daarnaast aanvullende vragen, die het bestuursorgaan zo goed mogelijk in staat stellen om het eigen onderzoek te kunnen verrichten. Deze stappen gelden grotendeels ook voor de rechtspersonen met een overheidstaak.

In geval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe beschikking, maken de Bibob-vragenformulieren onderdeel uit van de aanvraag hiervoor.

Alvorens het eigen onderzoek wordt gestart naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet, wordt een aanvraag in eerste instantie beoordeeld conform de bepalingen van de Awb en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende beschikking.

Het eigen onderzoek van het bestuursorgaan naar het zich voordoen van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet, bestaat uit de onderstaande (tweetal) stappen. De stappen zijn, waar mogelijk, ook van toepassing op de rechtspersoon met een overheidstaak.

Stap 1 

Het onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:

  • de door de aanvrager / houder van de vergunning aangereikte informatie / documenten bij de Bibob-vragenformulier(en) (inclusief bijlagen) en de door hem / haar daarbij aangeleverde documenten;

  • eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager / houder overlegde documenten of informatie;

  • 3.

    open-bronnen-onderzoek en half-open-bronnen-onderzoek (zoals internetbronnen, Kamer van Koophandel, Kadaster etc). Daarnaast heeft het bestuursorgaan de mogelijkheid politie-en justitie-informatie op te vragen. Per 1 juli 2013 is het Besluit politiegegevens en het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens gewijzigd. Alleen de informatie van de direct betrokkene mag worden opgevraagd, niet van de zakelijke relaties zoals bedoeld in artikel 3 vierde lid van de Wet Bibob. De informatie over de zakelijke relaties wordt alleen aan het Bureau verstrekt. Verder mag het bestuursorgaan ten behoeve van het eigen onderzoek in een concreet geval het handelsregister van de Kamer van Koophandel op naam van een natuurlijk persoon bevragen. Dat maakt een efficiëntere bevraging van het handelsregister mogelijk. Door een wijziging van het Besluit controle rechtspersonen kunnen bestuursorganen ook informatie opvragen over rechtspersonen bij de afdeling TRACK van Justis. Die afdeling verschaft informatie over bepaalde natuurlijke of rechtspersonen in de vorm van een netwerktekening. In deze netwerktekening worden de onderlinge relevante relaties weergegeven tussen de bevraagde natuurlijke of rechtspersonen en de daarbij betrokken personen en bedrijven. Ook worden de relevante faillissementen en ontbindingen opgenomen. De gegevens die in de netwerktekening worden verwerkt zijn afkomstig uit het handelsregister, Brp (Basisregistratie personen), CIR en openbare bestanden.

  • Op grond van artikel 11a van de Wet Bibob kan een bestuursorgaan het Bureau vragen of over de betrokkene de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen. Is dat het geval, dan bericht het Bureau over het type beschikking, aanbesteding of vastgoedtransactie, aan wie het advies is uitgebracht of ten behoeve van wie de adviesaanvraag in behandeling is genomen. Als een advies is uitgebracht, meldt het Bureau Bibob de conclusie van het advies. De gegevens die door het Bureau worden verstrekt kunnen een indicatie zijn voor het starten van een Bibob‑onderzoek. Daarbij moet worden benadrukt dat deze informatie als zodanig onvoldoende is om tot een weigering of intrekking over te gaan. In het geval van een vastgoedtransactie moet een partij aan de rechtspersoon met een overheidstaak schriftelijke toestemming geven voor het indienen van een verzoek om een artikel 11a bericht. Door het Bureau is een standaard ‘Verzoekformulier artikel 11a bericht’ en een ‘Toestemming verzoek artikel 11a bericht’ opgesteld.

De Bibob-gronden vormen een aanvulling op de reeds bestaande mogelijkheden om (een aanvraag voor) een beschikking te weigeren of in te trekken. Het bestuursorgaan zal echter altijd eerst de bestaande weigerings- en intrekkingsgronden onderzoeken en, zo mogelijk, toepassen.

Wanneer het Bibob-vragenformulier niet volledig wordt ingevuld, wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb (mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen) buiten behandeling gesteld. Een weigering om gevraagde extra informatie aan te leveren, dan wel onvolledig aan te leveren leidt tot het buiten behandeling stellen van de nieuwe aanvraag, dan wel de mogelijkheid tot het intrekken van de reeds verstrekte vergunning of andere beschikking. De intrekking van de beschikking vindt op grond van artikel 4 jo. artikel 3 van de wet plaats.

RIEC

Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan de informatiepositie van bestuursorganen / rechtspersonen met een overheidstaak versterkt worden vanuit het RIEC. Het RIEC kan in concrete onderzoeken namens het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak de benodigde persoonsgegevens van de betrokkene(n) en andere informatie verzamelen. Het RIEC kan ook het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak ondersteunen met de interpretatie van de informatie en deze organen van een advies voorzien.

Stap 2 

Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan een advies bij het Bureau worden gevraagd indien:

  • na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en / of daarmee in verband te brengen betrokkenen, de financier van de betreffende activiteiten en / of onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd;

  • na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van aan de uitvoering van de beschikking te verbinden onderneming(en);

  • na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking te verbinden activiteiten;

  • de officier van justitie het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak de tip geeft om in een bepaalde zaak een Bibob-advies aan te vragen. 

Indicatorenlijsten 

Een handig aanvullend instrument voor stap 2 is de Indicatorenlijst openbare inrichtingen van de Dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (zie bijlage 3). Deze indicatorenlijst is geschikt voor intern gebruik bij het bestuursorgaan om te bepalen of het zinvol is om een Bibob-advies aan te vragen ten aanzien van de vergunninghouder of -aanvrager van een openbare inrichting.

De indicatoren in de indicatorenlijst openbare inrichtingen zijn opgesteld aan de hand van expertmeetings met Bibob-experts, branchespecialisten en vergunningverleners van bestuursorganen. De indicatoren hebben onder andere betrekking op de bedrijfsstructuur, het financiële aspect van de onderneming, de aanvrager en aanwijzingen van (betrokkenheid bij) criminaliteit. Ten slotte is er ook een categorie ‘overig’. Op deze wijze komen verschillende aspecten van de openbare inrichting en de vergunninghouder of -aanvrager in beeld.

Dienst Justis heeft inmiddels ook indicatorenlijsten voor de milieubranche (zie bijlage 4), subsidies (zie bijlage 5) en vastgoedtransacties (zie bijlage 6) ontwikkeld en vastgesteld.

De indicatorenlijst is een hulpmiddel om de integriteit van de betrokken partij te beoordelen. Door de afzonderlijke indicatoren te bekijken kan de behandelend ambtenaar een breed beeld krijgen van de omstandigheden rondom (de aanvraag) om een beschikking. Het is echter op voorhand niet eenduidig te zeggen of het voldoen aan één of meer indicatoren voldoende is om een Bibob-advies bij het Bureau aan te vragen. Dit kan per aanvraag verschillen. De beslissing om over te gaan tot een Bibob-adviesaanvraag is dus het resultaat van de integrale afweging van de behandelend ambtenaar, in overleg met de burgemeester en de medewerker(s) die een vergunning-, ontheffing-, subsidieaanvraag, vastgoedtransactie of aanbesteding behandelt.

Een toetsing aan de Wet Bibob met behulp van een advies van het Bureau geldt in beginsel als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Bij deze zware inbreuk op de privacy moet het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen.

Deze eisen brengen mee dat het bestuursorgaan / de rechtspersoon met een overheidstaak eerst, zoals hierboven is uitgewerkt, gebruik moet maken van de eigen instrumenten. Voorts moet het vragen van een advies evenredig zijn, gelet op de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten.

De adviesaanvraag bij het Bureau is geen beschikking in de zin van de Awb. Hiertegen staat derhalve geen bezwaar en beroep open. Wel is het de aanvrager van een beschikking te allen tijde toegestaan om zijn aanvraag in te trekken.

Uitkomsten onderzoek 

Als het bestuursorgaan op basis van het eigen onderzoek in het kader van de wet genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van een 'ernstig gevaar' als bedoeld in de wet, kan het de vergunning / de ontheffing weigeren, intrekken en in bepaalde gevallen schorsen 4 . Hetzelfde geldt voor subsidies.

Als er duidelijke risicofactoren zijn, maar het bestuursorgaan beschikt niet over voldoende informatie, dan kan een Bibob-advies worden aangevraagd bij het Bureau.

Het wegen van alle feiten en omstandigheden in een dossier om te bepalen of er sprake is van een ernstige mate van gevaar is niet eenvoudig. Bij twijfel kan het bestuursorgaan contact opnemen met het Bureau om te bespreken of het verstandig is een Bibob-advies aan te vragen. 

Ten aanzien van vastgoedtransacties kan bij een ernstig gevaar de onderhandeling stop worden gezet. Ook kan op basis van de integriteitsclausule in de overeenkomst tot ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van deze overeenkomst worden overgegaan.  

In tegenstelling tot de beschikkingen, verstrekt de Wet Bibob geen extra weigeringsgrond bij aanbestedingen. De reden hiervoor is, dat het binnen deze sector in beginsel gaat om een gesloten stelsel van selectie- en gunningscriteria. De uitkomst van een Bibob-toets kan dan ook slechts gelden als versterking voor één van deze criteria.  

Bij een 'mindere mate van gevaar' dat de (aangevraagde) beschikking wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten en witwaspraktijken kan het bestuursorgaan extra voorschriften aan de beschikking verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar. De voorschriften moeten wel Bibob-gerelateerd zijn.


Noot
1

Een nieuw (horeca)bedrijf is een bedrijf dat zich nieuw in de gemeente vestigt, de overname van een bestaand bedrijf, de overname van (de meerderheid van) de aandelen van een bestaand bedrijf of een bedrijf dat zijn rechtsvorm wijzigt.

Noot
2

Evenementen die betrekking hebben op free fight, MMA (Braziliaans Mixed Martial Arts), cage fight (kooigevecht), kickboksen en Muay Thai (Thaiboksen) in al hun varianten voorzover zij plaatsvinden in een gebouw in de gemeente.

Noot
3

Semi-overheid is een algemene aanduiding voor allerlei soorten overheidsorganisaties, die "dicht tegen de overheid aan zitten". Kenmerken van semi-overheid is dat er sprake is van:

a. wettelijke taken en / of het dienen van een uitgesproken publiek belang en

b. een (flinke) publieke financiering.

Noot
4

Zie bijvoorbeeld artikel 32 van de Drank- en Horecawet.