Regeling vervallen per 01-05-2015

Aanpassingen van de uitkering in de WWB, IOAW en IOAZ

Geldend van 07-01-2011 t/m 30-04-2015

Intitulé

Aanpassingen van de uitkering in de WWB, IOAW en IOAZ

Beleidsregels verlagingen

Aanpassingen van de uitkering in de WWB, IOAW en IOAZ

Vastgesteld door het college d.d. 6 april 2004

Deze beleidsregels zijn gebaseerd op:

- de Wet werk en bijstand, artikel 18

- de gemeentelijke Afstemmingsverordening, artikelen 2 tot en met 4

Algemeen

Situaties van voor 1 januari 2004 zijn gebaseerd op artikel 14 van de Abw en op het Maatregelenbesluit. Na 1 januari 2004 zijn de situaties gebaseerd op artikel 18 WWB en de artikelen 2 tot en met 4 van de gemeentelijke afstemmingsverordening.

1. Een maatregel wordt opgelegd indien:

  • a.

    er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Voorbeelden hiervan zijn:

    • -

      geen gebruik maken van voorliggende voorzieningen;

    • -

      niet (tijdig) reserveren voor bepaalde uitgaven;

    • -

      onverantwoorde besteding van vermogen;

  • b.

    er onvoldoende is meegewerkt aan het verkrijgen of behouden van arbeid in dienstbetrekking. Hieronder vallen gedragingen als niet (voldoende) solliciteren, weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid en verwijtbaar ontslag;

  • c.

    niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan de gemeente of het CWI alle feiten en omstandigheden zijn gemeld, die relevant zijn voor de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand (inlichtingenplicht). Het gaat hierbij om situaties waarbij termijnen zijn vastgesteld waarbinnen gegevens moeten worden verstrekt, bijvoorbeeld bij aanvraag of heronderzoek;

  • d.

    niet de gevraagde medewerking wordt verleend die nodig is voor het uitvoeren van de WWB. Bijvoorbeeld het verlenen van medewerking aan verificatie van gegevens bij een huisbezoek;

  • e.

    niet op verzoek terstond een identiteitsbewijs ter inzage wordt verstrekt;

  • f.

    een andere aan de bijstand verbonden verplichting op grond van hoofdstuk 2 van de WWB niet of niet behoorlijk is nagekomen. Hieronder vallen onder meer de verplichtingen die zijn gericht op arbeidsinschakeling.

Maatregelschema

Het schema zoals opgenomen in de toelichting, benoemt welke gedraging verwijtbaar is en in welke categorie de verwijtbare gedraging valt. Als de categorie is vastgesteld, moet worden bepaald hoeveel de bijstand dient te worden verlaagd. Het percentage varieert van 10% verlaging van de bijstand gedurende een maand bij een gedraging van de eerste categorie tot en met 100% verlaging van de bijstand bij een gedraging van de vierde categorie.

Individualisering

Een maatregel moet worden afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden. Van het opleggen van een maatregel wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. 4

Recidive

Bij recidive gaat het om meerdere maatregelwaardige gedragingen (er hoeft niet daadwerkelijk een maatregel te zijn opgelegd, bijv. om dringende reden) binnen de voorafgaande 12 maanden. Van recidive is alleen sprake als de verwijtbare gedraging van een gelijke of hogere categorie is. Bij recidive wordt de periode van de maatregel verdubbeld.

2. Verlaging

Informatieplicht

Op grond van artikel 17 lid 1 van de WWB is iedere belanghebbende verplicht, op verzoek van de gemeente of onverwijld uit eigen beweging inlichtingen te verstrekken die invloed kan zijn op het recht op bijstand. Het begrip onverwijld is van belang om vast te kunnen stellen, wanneer iemand niet (meer) aan zijn inlichtingenplicht voldoet.

Uitgangspunt is dat voldaan is aan het onverwijld (dus tijdig) verstrekken van inlichtingen, als de klant de gegevens vermeldt op het eerste RMF nadat de klant zelf bekend was met de gegevens. Is de klant vrijgesteld van het inleveren van het RMF, dan moeten de inlichtingen uiterlijk binnen één maand na de feitelijke wijziging van omstandigheden worden gemeld.

Indien een klant geen, onjuiste of onvolledige informatie verstrekt, moet de uitkering worden verlaagd (art. 181NWB). Het gaat hierbij om alle situaties waarin de klant de informatieplicht niet voldoende nakomt en dat hem of haar kan worden verweten.

De informatieplicht bestaat niet alleen uit het naar waarheid en volledig beantwoorden van mondelinge of schriftelijke vragen en het op verzoek verstrekken van gevraagde gegevens, maar omvat ook het uit eigen beweging verstrekken van juiste informatie.

Indien schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot financieel nadeel, kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij sprake is van recidive.

Algemeen

Het verkrijgen van het recht op een uitkering is niet vrijblijvend. Aan het recht op bijstand is een aantal verplichtingen verbonden, die door de belanghebbende moeten worden nagekomen. De verplichtingen worden afgestemd op het doel van de uitkering. De gemeente is verplicht toe te zien op de strikte naleving van de verplichtingen en consequenties te verbinden aan het niet of niet tijdig nakomen van deze verplichtingen. Naast de wettelijke verplichtingen kan de gemeente nadere verplichtingen opleggen, die zijn afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende. De verplichtingen kunnen worden ingedeeld in 2 soorten:

  • -

    de inlichtingenverplichting: het verstrekken van alle inlichtingen die van belang kunnen zijn voor het recht op uitkering of de hoogte ervan;

  • -

    de arbeidsverplichting: het zoveel mogelijk voorkomen van bijstandsafhankelijkheid en een actieve opstelling naar de arbeidsmarkt.

Als de aan de bijstand verbonden verplichtingen niet (voldoende) of niet tijdig worden nagekomen is de gemeente verplicht een sanctie op te leggen in de vorm van een maatregel of een verlaging van de uitkering.

Een maatregel of verlaging wordt opgelegd als de verplichtingen gericht op de zelfstandige voorziening in het bestaan of de arbeidsinschakeling niet worden nagekomen, of als niet tijdig aan de inlichtingenplicht wordt voldaan. Een maatregel of verlaging van de uitkering vindt plaats bij het niet, onjuist of onvolledig verstrekken van inlichtingen.

1. Maatregelen

Inleiding

Een maatregel is het verstrekken van een tijdelijk lagere uitkering omdat de aan de uitkering verbonden verplichtingen niet worden nagekomen. De bepalingen omtrent het opleggen van verlagingen zijn vastgelegd in artikel 18 WWB en artikel 14 van de Abw.

Artikel 18 van de WWB geeft aan in welke gevallen een verlaging kan worden toegepast. De gronden voor het toepassen van een verlaging zijn gelegen in het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die zijn gericht op:

  • -

    het beperken van de uitkeringsafhankelijkheid;

  • -

    een actieve opstelling m.b.t. inschakeling in de arbeid of

  • -

    het tijdig verstrekken van inlichtingen die relevant zijn voor de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

Het tweede lid van art. 18 van de WWB geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid om af te zien van het verlagen van de uitkering elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Het tweede lid van art. 14 van de Abw bepaalt dat een maatregel wordt afgestemd op:

  • -

    de ernst van de gedraging;

  • -

    de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en

  • -

    de omstandigheden waarin hij verkeert.

Individualisering is het uitgangspunt bij het verlagen van de uitkering. Dit betekent, dat steeds per geval moet worden bekeken of, en in welke mate een weigering van bijstand op zijn plaats is. Naast de verplichting om een verlaging vast te stellen conform de genormeerde maatstaven, dient de gemeente evenzeer te beoordelen of van die maatstaven moet worden afgeweken. Belangrijke criteria bij die beoordeling zijn de omstandigheden en mogelijkheden van persoon en gezin en de mate van verwijtbaarheid. De gemeente beoordeelt of dit moet leiden tot:

  • -

    het afzien van de verlaging of maatregel

  • -

    het matigen van de verlaging of maatregel

  • -

    het verhogen van de verlaging of maatregel.

Inlichtingenplicht en CWI

De gemeente legt ook een maatregel op, als de klant de inlichtingenverplichting tegenover het CWI niet of niet behoorlijk nakomt. Het CWI moet de gemeente daarvoor zo snel mogelijk inlichten over verwijtbaargedrag. Voor fase 1 klanten, die niet aan hun verplichtingen voldoe stuurt het CWI een kennisgeving naar de gemeente. De klant wordt vervolgens door Sociale Zaken opgeroepen, zodat de gedraging kan worden gesanctioneerd.

Arbeidsverplichting en reïntegratie

Voor klanten die ingedeeld worden in fase 2 of 3 stelt het CWI een reïntegratieadvies op, op basis waarvan een reïntegratieplan wordt opgesteld. In het reïntegratieplan worden de rechten plichten van de belanghebbende vastgelegd.

Bij het opstellen van een reïntegratieplan wordt door de casemanager een traject ingekocht bij een extern reïntegratiebedrijf. De casemanager blijft verantwoordelijk dat de aanvrager vanaf moment van melding wordt aangesproken op zijn verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling Worden de verplichtingen die in het reïntegratieplan zijn vastgelegd niet nagekomen, dan wordt dit door het reïntegratiebedrijf gemeld. De gemeente legt vervolgens een maatregel op.

Niet- bijstandsgerechtigden (ANW-ers en niet- uitkeringsgerechtigden)

Gemeenten zijn ook verantwoordelijk voor de reïntegratie van Anw-gerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden. De gemeente is verplicht om hen te informeren over de rechten en plichten op het gebied van reïntegratie. Voor deze doelgroep gelden dezelfde rechten en plichten met betrekking tot de inlichtingenplicht en het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

Maatregelschema

Eerste categorie:

  • -

    het zich niet als werkzoekende inschrijven dan wel de inschrijving niet of niet tijdig verlengen;

  • -

    het niet binnen de gestelde termijn verstrekken van informatie aan de gemeente of het CWI die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan;

10% gedurende 1 maand

Tweede categorie:

  • -

    het niet naar vermogen trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen

  • -

    het niet of niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen

  • -

    het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.

20% gedurende 1 maand

Derde categorie:

  • -

    gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

  • -

    het niet of onvoldoende meewerken aan een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk geachte scholing of opleiding, dan wel aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen.

20% gedurende 1 maand

Vierde categorie:

  • -

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • -

    het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking;

  • -

    het weigeren van een gesubsidieerde baan

100% gedurende 1 maand

a. tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • -

    ongenoegzaam interen op vermogen*:

  • -

    maatregel van 20% over het aantal maanden dat te snel op het vermogen is ingeteerd

  • -

    het verwijtbaar verspelen van een recht op een voorliggende voorziening

  • -

    1 maand 100%

b. het niet verlenen van de gevraagde medewerking die nodig is voor de uitvoering;

Eerst hersteltermijn. Bij niet reageren niet in behandeling nemen van de aanvraag. Een lopende uitkering moet beëindigd worden omdat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.

c. Het niet voldoen aan specifiek opgelegde voorwaarde(n):

  • 1.

    in verband met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand

  • 2.

    strekkend tot vermindering of beëindiging

  • 3.

    onderwerpen aan medische behandeling

  • 1.

    1: 20% gedurende 1 maand

  • 2.

    2: 20% gedurende 1 maand

  • 3.

    3: 20% gedurende 1 maand

  • -

    vragen van alimentatie: in afwachting nieuwe wetgeving

  • -

    meewerken aan krediethypotheek of andere zekerheidsstelling: 100% gedurende 1 maand en bijstand terugvorderen als gewone geldlening

  • -

    melden vrijwilligerswerk: 5% gedurende 1 maand

* Maatregel bij onverantwoorde vermogensbesteding

Berekend moet worden hoe lang belanghebbende uit de bijstand was gebleven als het vermogen niet ongenoegzaam was ingeteerd. De maatregel is gerelateerd aan de periode dat iemand had kunnen interen maar dit feitelijk niet heeft gedaan.

De interingsperiode wordt berekend door het vermogen boven de vrijlatingsgrens te delen door 1,5 maal de geldende bijstandsnorm vermeerderd met de te betalen premie voor een particuliere ziektekostenpremie.

Afstemming van de maatregel: individualisering

Als de gedraging en de bijbehorende maatregel is vastgesteld moet per individueel geval worden nagegaan of er aanleiding is om de maatregel te verzwaren, te matigen of daarvan af te zien.

Categorie-indeling

Voor situaties van voor 1 januari 2004 zijn de standaard hoogte en duur van de maatregel per categorie voorgeschreven in het Maatregelenbesluit. De gedragingen die worden genoemd in het Maatregelenbesluit hebben betrekking op de actieve opstelling naar de arbeidsmarkt en het tijdig verstrekken van informatie. Andere gedragingen, zoals tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, bijvoorbeeld te snel interen van vermogen, kennen geen wettelijk voorgeschreven maatregel. Voor een aantal gedragingen is de hoogte van de maatregel als gemeentelijk beleid vastgesteld. Waar geen standaardmaatregel is voorgeschreven, wordt de hoogte en duur van de maatregel individueel bepaald aan de hand van de criteria: ernst van de gedraging, mate van verwijtbaarheid en omstandigheden van de belanghebbende.

Voor situaties na 1 januari 2004 geldt bovenstaande uitgangspunten gehandhaafd blijven, weliswaar niet meer op basis van het Maatregelenbesluit, maar op basis van gemeentelijk beleid.

Ernst van de gedraging

Naast de categorie-indeling moet de ernst van de gedraging worden meegewogen. Gedacht kan worden aan de duur van de gedragingen, de zwaarte, de omvang van de gevolgen (zoals de verdere duur van bijstandsafhankelijkheid) en recidive.

Mate van verwijtbaarheid

Om de mate van verwijtbaarheid vast te stellen, moet worden beoordeeld of de gedraging de belanghebbende toe te rekenen is en zo ja, in welke mate. De volgende factoren kunnen hierbij onder meer een rol spelen:

uit eigen beweging herstellen van de tekortkoming;

afstand tot de arbeidsmarkt, taalbarrières, verslaving;

recidive.

Voor het vaststellen van de verwijtbaarheid is het kenbaarheidsvereiste van groot belang. De belanghebbende moet redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van het feit dat de gedraging maatregelwaardig is. De gemeente moet dus van tevoren duidelijk de verplichtingen van de klant kenbaar hebben gemaakt in de toekennings-, wijzigings- of continueringsbeschikking.

Omstandigheden van persoon en gezin

Bij de beoordeling kunnen zowel immateriële als financiële omstandigheden een rol spelen. De persoonlijke omstandigheden kunnen aanleiding zijn om een zwaardere maatregel of weigering toe te passen. Verlaging van de maatregel kan ook plaatsvinden, bijvoorbeeld bij grote financiële problemen waardoor belanghebbende zijn verplichtingen niet meer kan voldoen en daardoor in nog grotere problemen dreigt te komen.

Zijn er dringende redenen om van een maatregel af te zien?

Slechts bij dringende redenen of wanneer elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt mag van het opleggen van een maatregel worden afgezien. In de wet is niet aangegeven, wat onder dringende redenen wordt verstaan. Het moet in ieder geval gaan om uitzonderingen die los staan van de maatregelwaardige gedraging zelf. Het wegens dringende redenen afzien van een maatregel moet altijd duidelijk worden gemotiveerd.

Aan de hand van alle genoemde criteria wordt bepaald of de standaard maatregel moet worden opgelegd of dat aanleiding is om de maatregel te verzwaren, te matigen of volledig af te zien van de maatregel. De onderzoeksbevindingen moeten blijken uit rapportage en beschikking. Ook de afweging om te individualiseren moet in de beschikking worden gemotiveerd.

De maatregel wordt berekend over de volledige uitkering: basisnorm plus gemeentelijke toeslag (c.q. verlaging) en vakantiegeld. Met andere inkomsten wordt geen rekening gehouden.

Maatregel van 100%

Wordt de bijstand voor een bepaalde periode volledig geweigerd, dan blijft het recht op uitkering doorlopen. De klant hoeft dus niet opnieuw bijstand aan te vragen. Wel moet worden beoordeeld, of belanghebbende inmiddels zijn gedrag heeft gewijzigd

Schriftelijke waarschuwing

In sommige gevallen kan, in plaats van het opleggen van een maatregel, worden volstaan met het geven van een waarschuwing.

Een waarschuwing moet per beschikking worden gegeven en is alleen mogelijk indien:

  • -

    de gedraging betrekking heeft op het niet tijdig verstrekken van inlichtingen;

  • -

    de gedraging niet heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van bijstand en

  • -

    er geen sprake is van recidive (binnen 2 jaar na de eerste gedraging).

Als betrokkene binnen twee jaar na de datum waarop een waarschuwing is gegeven, wederom niet tijdig aan de inlichtingenplicht voldoet, dan moet een maatregel worden opgelegd.

Herhaling van verwijtbaar gedrag (recidive)

Bij recidive is het een voorwaarde dat de eerste gedraging als verwijtbaar is aangemerkt en ook als zodanig aan de betrokkene kenbaar is gemaakt.

Indien de nieuwe gedraging van een lagere categorie is, wordt slechts de maatregel voor de laatste, minder ernstige gedraging opgelegd en vindt geen verdubbeling van de termijn plaats. Omgekeerd leidt een binnen 12 maanden gepleegde nieuwe gedraging uit de eerste categorie wel tot verdubbeling van de standaard maand als deze onder een gelijke of hogere categorie valt. Bij de vaststelling van recidive kan ook de periode dat belanghebbende nog geen uitkering in de gemeente had, van belang zijn. Als de belanghebbende korter dan 12 maanden in de gemeente woont, moet bij de vorige gemeente worden geïnformeerd of er in de 12 maanden voorafgaand aan de gedraging sprake is geweest van verwijtbaar gedrag en een toepaste maatregel.

Cumulatie van maatregelen

Cumulatie is de samenloop van meerdere verwijtbare gedragingen. Te denken valt bijvoorbeeld aan het niet ingeschreven staan bij het arbeidsbureau en tevens onvoldoende solliciteren. Bij cumulatie van verwijtbaar gedrag dienen de genormeerde maatregelen opgeteld te worden.

Voorbeeld: onvoldoende solliciteren is 1 maand 10%

niet ingeschreven staan bij het arbeidsbureau is 1 maand 5%

totaal maatregel: 1 maand 15%

Cumulatie vindt niet plaats bij een gedraging van de vierde categorie. Als geen sprake is van recidive, kan maximaal een maatregel worden opgelegd gedurende één maand voor 100%. Indien voorafgaand aan de bijstandsaanvraag sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen, dan kan dit tot uitdrukking komen bij de mate van verwijtbaarheid. Er zal dan geen reden zijn om de maatregel te matigen.

Maatregel en voorliggende voorziening

Vraagt een klant bijstand aan omdat een WW-uitkering blijvend geheel of gedeeltelijk is geweigerd, dan moet een eigen onderzoek plaatsvinden en worden bepaald of en in welke mate een maatregel moet worden toegepast. Bij een verwijtbare gedraging is het niet de bedoeling dat de weigering in de WW gecompenseerd wordt met bijstand.

Maatregel opgelegd naar de toekomst of met terugwerkende kracht:

Een maatregel moet in beginsel worden opgelegd over de periode waarop de gedraging betrekking heeft. In de circulaire van 6 december 1996 heeft de minister van SZW aangegeven dat de wet het toelaat dat maatregelen voor gedragingen in het verleden "naar de toekomst" worden opgelegd, dat wil zeggen verrekend met de lopende uitkering. De werkwijze is als volgt:

  • -

    bij een lopende uitkering wordt een maatregel naar de toekomst opgelegd;

  • -

    bij aanvragen wordt een maatregel met terugwerkende kracht opgelegd. Als voorafgaand aan de bijstandsuitkering verwijtbaar gedrag is geconstateerd gaat de maatregel in per de ingangsdatum van de uitkering. Als tijdens het traject van de aanvraagbehandeling een verwijtbare gedraging plaatsvindt dient de maatregel ook met terugwerkende kracht plaats te vinden, echter per de datum van de gedraging;

  • -

    bij beëindigingen wordt een maatregel met terugwerkende kracht opgelegd. Hiermee wordt bedoeld dat als tijdens het beëindigingsonderzoek duidelijk wordt dat iemand b.v. een maand eerder passende arbeid heeft geweigerd, alsnog een maatregel moet worden opgelegd. Er dient dan een herzienings- en terugvorderingsbesluit te worden genomen.

Beschikking

De afspraken die met de klant worden gemaakt over een te volgen traject (reïntegratieplan) en de opgelegde verplichtingen, worden schriftelijk vastgelegd in een bijlage bij de beschikking. De klant moet de bijlage voor "gezien" ondertekenen, zodat aangetoond kan worden dat hij op de hoogte is van de verplichtingen. Het niet ondertekenen van het opgestelde reïntegratieplan wordt gezien als een weigering om mee te werken aan het verkrijgen van arbeid en moet een maatregel worden toegepast. Ook bij het niet nakomen van sociale activeringstrajecten moet een maatregel worden opgelegd.

Een maatregel kan niet eerder ten uitvoer worden gebracht dan op de datum dat betrokkene van het besluit kennis heeft kunnen nemen of zoveel eerder als die maatregel betrokkene is meegedeeld. Het effectueren van de maatregel kan dus pas plaatsvinden nadat de betrokkene de beschikking heeft ontvangen. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid, moet de tijd tussen de besluitdatum en de verzenddatum van de beschikking zo kort mogelijk zijn.

Bezwaar

Een klant kan altijd bezwaar aantekenen tegen een opgelegde maatregel. Indien de klant geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, moet de opgelegde maatregel worden herzien. Het bezwaar of beroep heeft geen schorsende werking. De tenuitvoerlegging van de maatregelbeschikking vindt direct na verzending van het besluit plaats.

Indien niet aan de wettelijke criteria is getoetst, is het besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen. Het gevolg hiervan is dat een bezwaarschrift tegen een maatregel gegrond kan worden verklaard en de maatregel ongedaan moet worden gemaakt.

2. Verlaging

Hoogte van de verlaging:

De verlaging bedraagt in beginsel 10% van het bruto-fraudebedrag, met een minimum van € 45,en een maximum van € 2.266,=. De verlaging wordt na berekening naar boven afgerond op een veelvoud van € 11,-.

De verlaging kan (binnen de aangegeven grensbedragen) ook hoger of lager dan het standaardtarief van 10% worden vastgesteld. Bij het bepalen van de hoogte van de verlaging moet rekening worden gehouden met:

  • -

    de ernst van de gedraging,

  • -

    de mate van verwijtbaarheid en

  • -

    de persoonlijke omstandigheden.

Onder persoonlijke omstandigheden wordt in dit geval ook verstaan de financiële draagkracht van de belanghebbende. Zou iemand door het opleggen van de standaardverlaging in (onaanvaardbare) financiële problemen komen, dan kan dit aanleiding zijn om een lagere verlaging op te leggen. Het volledig afzien van een verlaging is niet mogelijk, tenzij iedere verwijtbaarheid ontbreekt. In de rapportage en beschikking moet altijd worden opgenomen, op welke wijze de verlaging is vastgesteld. Een afwijking van de standaardverlaging moet duidelijk worden gemotiveerd.

Schriftelijke waarschuwing bij fraude zonder financieel nadeel ("nul-fraude")

Voor het geven van een waarschuwing moet wel de formele procedure worden gevolgd. Dit betekent, dat betrokkene de kans moet krijgen om gebruik kan maken van het recht om gehoord te worden. Bovendien dient de waarschuwing in de vorm van een formele beschikking te worden gegeven. Is de eerste keer volstaan met een waarschuwing en vindt binnen 2 jaar recidive plaats waarbij tevens geen financieel nadeel is vastgesteld, dan wordt een verlaging opgelegd van € 45,-.

Geen verlaging

Geen verlaging wordt opgelegd indien:

  • -

    -iedere verwijtbaarheid ontbreekt;

Blijkt uit onderzoek, dat het niet of onjuist verstrekken van de informatie de klant in het geheel niet te verwijten is, dan wordt geen verlaging opgelegd.

  • -

    -de aanvraag om bijstand niet wordt doorgezet;

Het kan voorkomen dat een uitkering wordt aangevraagd, maar dat de aanvrager vervolgens niets meer van zich laat horen. In deze situatie kan na een hersteltermijn op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de aanvraag buiten behandeling worden gelaten.

  • -

    -wordt afgezien van een verlaging om dringende redenen;

Soms dient om dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een verlaging. Dit kan alleen bij wijze van hoge uitzondering. Het moet gaan om individuele gevallen waarin het opleggen van een verlaging zou leiden tot onaanvaardbare gevolgen. Het gaat dus om zwaarwegende argumenten.

Onverwijld

Op grond van artikel 17 lid 1 van de WWB is iedere belanghebbende verplicht, op verzoek van de gemeente of onverwijld uit eigen beweging inlichtingen te verstrekken die invloed kan zijn op het recht op bijstand. Het begrip onverwijld is van belang om vast te kunnen stellen, wanneer iemand niet (meer) aan zijn inlichtingenplicht voldoet.

Uitgangspunt is, dat voldaan is aan het onverwijld (dus tijdig) verstrekken van inlichtingen, als de klant de gegevens vermeldt op het eerste ROF nadat de klant zelf bekend was met de gegevens. Is de klant vrijgesteld van het inleveren van het ROF, dan moeten de inlichtingen uiterlijk binnen één maand na de feitelijke wijziging van omstandigheden worden gemeld.

Recidive

Bij recidive binnen 2 jaar nadat eerder een verlaging is opgelegd, kan de verlaging worden verhoogd. Hiervoor geldt geen wettelijke recidivebepaling meer. De verhoging van de verlaging wordt bepaald aan de hand van de ernst van de gedraging en mate van verwijtbaarheid. Ook voor de verlaging geldt, dat voor de vaststelling van recidive de periode dat iemand nog geen uitkering in de gemeente had, van belang kan zijn. Als binnen een termijn van 2 jaar voor hetzelfde feit door een andere instantie ook een verlaging is opgelegd, telt dit mee voor de recidive.

Als gemeentelijk beleid geldt, dat de verhoging in beginsel 50% bedraagt bij de eerste keer recidive. Afhankelijk van de individuele situatie kan verdere afstemming van de verlaging plaatsvinden.

Aangiftebeleid

Bedraagt het fraudebedrag meer dan € 6.000,-, dan wordt aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie (OvJ). In dat geval wordt geen verlaging opgelegd. Bij fraude onder € 6.000,- wordt het gemeentelijke verlagingstraject gevolgd. Bij recidive van verlagingwaardig gedrag binnen vijf jaar na oplegging van een bestuurlijke verlaging dan wel een transactie of veroordeling voor een soortgelijk feit, moet bij een benadeeld bedrag van € 2.500,- of hoger altijd aangifte worden gedaan.

Zolang een gedraging wordt onderzocht door het OM, kan geen bestuurlijke verlaging worden opgelegd. Vanaf het moment dat tegen een betrokkene strafvervolging is ingesteld (het onderzoek ter terechtzitting is begonnen) kan definitief geen bestuurlijke verlaging meer worden opgelegd. Indien het O.M. besluit af te zien van strafvervolging, moet de gemeente wel een verlaging opleggen. Ook indien een zaak wordt geseponeerd kan een verlaging worden opgelegd.

Termijnen

Voor het opleggen van een verlaging gelden de volgende termijnen:

een verlaging kan alleen worden opgelegd over een vordering die is ontstaan na 1-7-1997; een verlaging moet worden opgelegd binnen 5 jaar na de verlagingswaardige gedraging; een besluit tot verlagingsoplegging moet worden genomen binnen 1 jaar na de kennisgeving of;

binnen 1 jaar na afzien van vervolging door het Openbaar Ministerie.

Cumulatie

Samenloop van een verlaging en een maatregel voor hetzelfde feit is niet mogelijk: voor dezelfde gedraging kan nooit een verlaging en een maatregel worden opgelegd. Samengevat:

  • -

    cliënt verstrekt te laat gegevens, maar binnen de hersteltermijn: maatregel;

  • -

    cliënt verstrekt geen gegevens of te laat, na de hersteltermijn: verlaging.

Een combinatie van verschillende gedragingen kan wel een maatregel en een verlaging opleveren over dezelfde periode.

Voorbeeld:

Een klant levert zijn RMT te laat, maar binnen de gegeven hersteltermijn in. Hiervoor wordt een maatregel van 10% opgelegd. Vervolgens blijkt, dat hij op het te laat ingeleverde formulier niet heeft vermeld dat hij in de betreffende periode inkomsten heeft genoten. Er is dus tevens onjuiste informatie verstrekt. De bijstand over de betreffende maand wordt herzien en de ten onrechte verleende bijstand wordt teruggevorderd en bovendien wordt een verlaging opgelegd. De maatregel van 10% over die periode blijft gehandhaafd.

Berekening verlaging voor lopende kalenderjaar

In het Verlagingsbesluit staat dat de verlaging wordt berekend over het benadelingsbedrag. Dit is het bruto bedrag dat ten onrechte is uitgekeerd als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Het bruto fraudebedrag wordt berekend door de netto uitkering te verhogen met de verschuldigde toonheffing en ziekenfondspremies.

Bezwaar en invordering verlaging

Tegen de oplegging van een verlaging is bezwaar mogelijk. Het bezwaar of beroep heeft geen schorsende werking. Invordering van de opgelegde verlaging of terugvordering tijdens de bezwaartermijn kan echter leiden tot een schadevergoedingsprocedure bij gegrondverklaring van het bezwaarschrift. Er is daarom voor gekozen gedurende de bezwaartermijn (6 weken) niet tot tenuitvoerlegging over te gaan. Ditzelfde geldt als er na het bezwaar beroep is aangetekend bij de rechtbank te 's-Gravenhage.

Bijzonderheden

  • -

    Executoriale titel:

    Het verlagingbesluit heeft net als het terugvorderingsbesluit executoriale werking;

  • -

    Vervallen verlaging bij overlijden:

    Voorzover de verlaging nog niet is geïnd, vervalt zij door het overlijden van belanghebbende;

  • -

    Taalhulp:

    Als de belanghebbende heeft aangegeven mondeling te willen reageren op het voornemen tot verlagingoplegging en het duidelijk is dat hij de Nederlandse taal niet beheerst, kan de hulp van het tolkencentrum worden ingeroepen.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van 6 april 2004.