Regeling vervallen per 05-02-2019

Beleidsregel Wet Bibob 2014

Geldend van 11-11-2014 t/m 04-02-2019

Intitulé

Beleidsregel Wet Bibob 2014

Paragraaf 1: Algemeen

Beleidsregel toepassing Wet Bibob Wierden 2014

Wierden, november 2014

Beleidsregel Wet Bibob 2014

De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de

gemeente Wierden, ieder voor zover het hun bevoegdheid betreft;

Overwegende dat het noodzakelijk is om een beleidsregel op te stellen waarin in algemene termen wordt aangegeven in welke gevallen de gemeente Wierden de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) toepast;

Gelet op het bepaalde in de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar

bestuur, artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, de bepalingen uit de Drank- en horecawet,

de bepalingen uit de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Wierden, de bepalingen uit de Wet op de kansspelen, de bepalingen uit de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de

Algemene Subsidieverordening, allen voor zover deze betrekking hebben op het toepassen van de Wet Bibob;

Besluiten vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleidsregel toepassing Wet Bibob 2014.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

1.De definities in artikel 1.1 van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op

deze beleidsregel, tenzij hiervan in het tweede lid wordt afgeweken.

  • 2.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      rechtspersoon met een overheidstaak: de gemeente Wierden

    • b.

      bestuursorgaan: de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders alsmede degenen aan wie zij een mandaat hebben verleend tot besluitvorming bij beschikkingen van de gemeente Wierden;

    • c.

      overheidsopdracht: een opdracht als beschreven in artikel 1 van de wet en waarop de wet kan worden toegepast;

    • d.

      vastgoedtransactie: een overeenkomst of een andere rechtshandeling met betrekking tot een onroerende zaak met als doel:

    • ·

      het verwerven of vervreemden van een recht op eigendom of het vestigen, vervreemden of wijzigen van een zakelijk recht;

    • ·

      huur of verhuur;

    • ·

      het verlenen van een gebruiksrecht; of

    • ·

      de deelname aan een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma die het recht op eigendom of een zakelijk recht met betrekking tot die onroerende zaak heeft of die onroerende zaak huurt of verhuurt.

      • e.

        betrokkene: de aanvrager van een beschikking, de houder van een vergunning, de subsidieontvanger, de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is aangegaan of zal worden aangegaan, de gegadigde die wil deelnemen aan een aanbestedingsproces, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer;

      • f.

        eigen onderzoek: de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij met toepassing van de wet door het bestuursorgaan wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, respectievelijk de beschikking in te trekken of te beëindigen, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een advies bij het Bureau aan te vragen.

      • g.

        Wet: Wet Bibob

      • h.

        het Bureau: het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, als bedoeld in artikel 8 van de wet.

Artikel 2. Doel

  • 1.

    De burgemeester en college van burgemeester en wethouders wil met toepassing van de wet voorkomen dat zij criminele activiteiten faciliteert waardoor de veiligheid, de leefbaarheid, de rechtsorde of de bestuurlijke slagkracht worden aangetast.

  • 2.

    Deze beleidsregel heeft tot doel duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop het

bevoegde bestuursorgaan de wet Bibob toepast, ter voorkoming van willekeur bij toepassing.

Paragraaf 2: Publiekrechtelijke beschikkingen.

Artikel 2.1 Toepassingsbereik bij nieuwe beschikkingen.

  • 1.

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt in beginsel plaats bij elke aanvraag voor een beschikking als bedoeld in:

  • a.

    artikel 3 Drank & Horecawet; (Drank & Horecavergunning);

Para commerciële horeca-inrichtingen als bedoeld in artikel 4 van de Drank & Horecawet (zoals dorpshuis, kulturhus, buurthuis, clubhuis of kantine van een sportvereniging) waarvan de horeca in eigen beheer is en niet is verpacht, vallen in

beginsel niet onder dit Bibob-beleid;

  • b.

    artikel 3:4 van de Algemene Plaatselijke Verordening Wierden (seksinrichting, escortbedrijf);

  • d.

    artikel 2:75 van de Algemene Plaatselijke Verordening Wierden (vergunning voor smartshop, growshop, headshop).

  • 2.

    Uitvoering van de Bibob-toets kan bij onderstaande aanvragen voor een

    beschikking plaats vinden als zij vallen onder de daartoe aangewezen

    risicocategorieën en/of –gebied, zie bijlage 1:

  • a.

    Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning bouwactiviteit).

  • b.

    Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder e van de Wet

Algemene bepalingen omgevingsrecht. Voor zover dat onderdeel betrekking heeft op

een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet, (omgevingsvergunning

inrichtingen Wet Milieubeheer).

De Bibob toets wordt in beginsel alleen uitgevoerd als:

  • ·

    vanuit eigen informatie en/of

  • ·

    vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en/of

  • ·

    vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de wet, er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

  • c.

    De Bibob-toets zal niet worden toegepast, ingeval de aanvraag afkomstig is van:

  • ·

    Overheidsinstanties;

  • ·

    Semi-overheidsinstanties ;

  • ·

    Toegelaten woning(bouw)corporaties; (toegelaten door de Minister van Volkshuisvesting conform Woningbesluit 1932 middels een daartoe

verstrekte vergunning).

  • ·

    Door het College van B&W bij (specifiek) besluit aangewezen aanvragers (b.v. PPS constructies van particuliere ondernemingen en overheid).

  • 3.

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt in beginsel plaats bij een aanvraag als bedoeld in artikel 2:25 van de Algemene Plaatselijke Verordening Wierden; (evenementenvergunning); De toepassing van de Bibob-toets zal daarbij beperkt blijven tot de bij afzonderlijk besluit van de burgemeester aangewezen evenementenvergunningen. In Wierden worden vechtsportgala’s als categorie evenement aangewezen waarop standaard de Bibob toets wordt toegepast.

  • 4.

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt bij onderstaande aanvragen voor een

beschikking in beginsel plaats, als er sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, die een aanleiding vormen om te vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 3 van de wet:

a.De aanvraag als bedoeld in artikel 30a Drank & Horecawet (inschrijven

leidinggevende);

b.De aanvraag als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en horecawet, in het geval het een horecabedrijf betreft, als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en horecawet (paracommerciële instelling).

Artikel 2.1a Toepassing in bijzondere situaties bij aanvragen voor een beschikking

Naast de in artikel 2.1 lid 1 aangeduide gevallen, zal het bestuursorgaan bij een aanvraag

voor de in artikel 2.1 lid 2 genoemde beschikkingen ook overgaan tot een Bibob-toets, als:

  • ·

    vanuit eigen informatie en/of

  • ·

    vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en/of

  • ·

    vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de wet, er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

Bovendien zal een Bibob-toets plaatsvinden als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau blijkt, dat tegen de aanvrager van een beschikking, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Landelijk Bureau Bibob.

Artikel 2.1b buiten behandeling stelling aanvraag

Wanneer het Bibob-vragenformulier niet volledig wordt ingevuld of de gevraagde extra informatie niet of onvolledig wordt aangeleverd, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht niet te behandelen, nadat de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

Artikel 2.2 Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen

Het bestuursorgaan kan de wet in beginsel toepassen met betrekking tot reeds verleende beschikkingen indien:

  • 1.

    de verstrekte beschikking betrekking heeft op een locatie, die gelegen is in een concreet bepaald gebied, dat op basis van een daartoe genomen besluit van het bestuursorgaan na de verstrekking van de beschikking, is aangewezen als risicogebied;

  • 2.

    de verstrekte beschikking onderdeel uitmaakt van een branche of onderdeel in deze branche, die op basis van een door het bestuursorgaan genomen besluit na de verstrekking van de beschikking is aangewezen voor een generieke Bibob-toets;

  • 3.

    vanuit eigen informatie dan wel vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC, er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;

  • 4.

    informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet Bibob verkregen, vanuit het OM, direct of als reactie op een door haar ontvangen signaal van het Bureau, die duidt op een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;

  • 5.

    bekend wordt, dat tegen betrokkene in een andere gemeente bij een Bibob-toets een ernstige mate van gevaar is geconstateerd en aan betrokkene alhier een soortgelijke beschikking is verstrekt. In geval aan betrokkene in meerdere gemeenten binnen het samenwerkingsverband RIEC eerder al een soortgelijke beschikking is verleend, zal het bestuur het RIEC om coördinatie in de Bibob-toets verzoeken.

Artikel 2.2a Intrekking vergunning of ontheffing

Bij een weigering om de Bibob-vragenformulieren volledig ingevuld te retourneren, zullen allereerst de daartoe gestelde regels van de Algemene wet bestuursrecht toegepast worden. Bij volharding zal de weigering worden beschouwd als een ernstige mate van gevaar als genoemd in artikel 4 jo 3 van de Wet Bibob. De verstrekte vergunning zal als gevolg daarvan worden ingetrokken.

Paragraaf 3: Privaatrechtelijke transacties

Artikel 3.1 Toepassingsbereik bij vastgoedtransacties

De rechtspersoon met een overheidstaak kande wet in beginsel toepassen met betrekking tot vastgoedtransacties zoals bedoeld in artikel 1 onder f, waarbij de gemeente partij is. Bij de start van onderhandelingen daartoe, zal de rechtspersoon met een overheidstaak de wederpartij ervan in kennis stellen dat een Bibob-onderzoek deel kan uitmaken van de procedure.

In de overeenkomst wordt een integriteitsclausule opgenomen. Op basis van de uitkomsten van een Bibob-onderzoek kan worden overgegaan tot ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst.

De Bibob-toets wordt in beginsel beperkt tot de gevallen, die een of meerdere van onderstaande kenmerken hebben:

  • ·

    Hoge mate van financiële complexiteit;

  • ·

    Behorend tot de benoemde risicocategorie;

  • ·

    Behorend tot een als zodanig door College van Burgemeester en wethouders benoemd risicogebied;

  • ·

    Hoge mate van complexiteit met betrekking tot de bedrijfsstructuur;

  • ·

    Exceptioneel financieel risico voor de gemeente.

Het besluit tot uitvoering van het Bibob-onderzoek kan daarnaast ook gebaseerd zijn op:

  • ·

    eigen ambtelijke informatie en/of

  • ·

    informatie verkregen van het Bureau en/of

  • ·

    informatie verkregen vanuit het OM conform artikel 26 van de wet(OM-tip) en/of

  • ·

    informatie verkregen van een of meerdere partners binnen het samenwerkings verband RIEC.

Indien de Bibob-procedure niet is afgerond voor het sluiten van de overeenkomst, wordt hieromtrent een ontbindende voorwaarde opgenomen.

Artikel 3.2 Toepassingsbereik bij aanbestedingen

De rechtspersoon met een overheidstaak zal het Bibob-onderzoek ten aanzien van een gegadigde of onderaannemer in de zin van de wet, in beginsel alleen uitvoeren bij overheidsopdrachten, die vallen binnen de sectoren milieu, informatie-communicatie-technologie (ICT) of bouw en die, conform de geldende richtlijnen van de gemeente Wierden, voor aanbesteden van werken respectievelijk van diensten en leveringen, openbaar worden aanbesteed.

Een besluit tot uitvoering van een Bibob-onderzoek kan plaatsvinden indien:

  • ·

    op basis van eigen ambtelijke informatie en/of

  • ·

    informatie verkregen van het Bureau en/of

  • ·

    informatie verkregen vanuit het OM conform artikel 26 van de wet(OM-tip) en/of

  • ·

    informatie verkregen vanuit een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat er sprake is van een ernstig risico als bedoeld in artikel 3 van de wet.

Paragraaf 4: Uitvoering

Artikel 4.1 Eigen onderzoek

In de in deze beleidslijn bepaalde gevallen, zal betrokkene, naast de gebruikelijke aanvraagformulieren, de Bibob-vragenformulieren moeten invullen en inleveren bij het bestuursorgaan. Daarbij moeten ook de documenten te worden gevoegd, die in deze vragenformulieren zijn vermeld en/of bij de uitreiking van de formulieren door of namens het bestuursorgaan zijn genoemd. De Bibob-vragenformulieren zijn bij Ministeriële Regeling van 14 juni 2013 vastgesteld.

In geval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe beschikking, maken de Bibob-vragenformulieren onderdeel uit van de aanvraag hiervoor.

Voor dat het eigen onderzoek wordt gestart, zal een aanvraag eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende vergunning.

Het daarop aansluitende eigen onderzoek naar het zich voordoen van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet bestaat uit een tweetal stappen:

Stap 1

Het onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:

  • ·

    de door de aanvrager/houder van de vergunning aangereikte informatie/documenten bij de Bibob-vragenformulier(en) (inclusief bijlagen) en de door hem/haar daarbij aangeleverde documenten;

  • ·

    eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager/houder overlegde documenten of informatie;

  • ·

    open bronnen onderzoek (zoals Kamer van Koophandel, Kadaster etc).

De Bibob-gronden vormen een aanvulling op de reeds bestaande mogelijkheden om een vergunning te weigeren of in te trekken. Het bevoegd gezag zal echter altijd eerst de bestaande weigerings- en intrekkingsgronden onderzoeken en, zo mogelijk, toepassen.

Wanneer het Bibob-vragenformulier niet volledig wordt ingevuld, wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gesteld. Een weigering om gevraagde extra informatie aan te leveren dan wel onvolledig aan te leveren leidt tot het buiten behandeling stellen van de nieuwe aanvraag dan wel de mogelijkheid tot het intrekken van de reeds verstrekte vergunning.

Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan de informatiepositie van bestuursorganen versterkt worden vanuit het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC). Ook kan de gemeente desgewenst gebruik maken van de expertise van het RIEC.

Als het bestuursorgaan op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet Bibob genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van een 'ernstig gevaar' als bedoeld in de Wet Bibob, kan het de vergunning weigeren of intrekken.

Stap 2

Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan een advies bij het Bureau worden gevraagd indien:

  • a.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of daarmee in verband te brengen betrokkenen, de financier van de betreffende activiteiten en/of onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd,

  • b.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van aan de uitvoering van de beschikking te verbinden onderneming(en),

  • c.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking te verbinden activiteiten,

  • d.

    de officier van justitie de gemeente de tip geeft om in een bepaalde zaak een bibob-advies aan te vragen.

Een toetsing aan de Wet Bibob met behulp van een advies van het Bureau geldt in beginsel als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Bij deze zware inbreuk op de privacy moet het bevoegd gezag de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen.

Deze eisen brengen mee dat het bevoegd gezag eerst, zoals hierboven is uitgewerkt, gebruik moet maken van de eigen instrumenten. Voorts moet het vragen van een advies evenredig zijn gelet op de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten.

De adviesaanvraag bij het Bureau is geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertegen staat derhalve geen bezwaar of beroep open. Wel is de aanvrager van een vergunning te allen tijde toegestaan de aanvraag in te trekken.

Bij een 'mindere mate van gevaar' dat de (aangevraagde) vergunning wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten en witwaspraktijken kan het bevoegd gezag extra voorwaarden aan de vergunning verbinden. Deze voorwaarden dienen Bibob-gerelateerd te zijn.

Artikel 4.2 Informatieplicht

  • 1. Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 31 van de wet. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.

  • 2. In geval een van het Bureau ontvangen adviesverzoek leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport ter hand gesteld. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de wet.

Artikel 4.3 Adviestermijn

  • 1. Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de wet, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 lid 1 van de wet.

  • 2. Indien het Bureau het advies niet binnen de in lid 1 gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid van de wet, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in artikel 15 lid 3 van de wet.

  • 3. Het Bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in het vorige lid.

  • 4. De verlenging van de adviestermijn van het Bureau, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau in gevallen als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de wet, leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.

Artikel 4.4 Beschikking

1.Het bestuursorgaan/ de rechtspersoon met een overheidstaak gaat over tot een negatief besluit op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht of het aangaan van een vastgoedtransactie, indien uit het eigen onderzoek en een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt, dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

Daarbij zal in geval van een inschrijving op een overheidsopdracht, de geconstateerde ernstige mate van gevaar dienen als versterking van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2013.

  • 2.

    Indien het bestuursorgaan/ de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is negatief te beschikken op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht op grond van de wet, of het aangaan van een vastgoedtransactie wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen zienswijze in te brengen.

  • 3.

    Een door het bestuursorgaan op grond van de wet genomen negatief besluit op de aanvraag voor een beschikking, is vatbaar voor beroep en bezwaar.

  • 4.

    Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak, die een advies van het Bureau als bedoeld in de wet ontvangt, kan dit advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing.

Paragraaf 5: Invoering

Artikel 5.1 Invoeringsdatum.

Deze beleidslijn is vastgesteld door de burgemeester respectievelijk het college van burgemeester en wethouders op 10 november 2014 en treedt in werking op 1 dag na bekendmaking.

Artikel 5.2 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Beleid toepassing Wet Bibob 2014 Wierden”.

Bijlage 1 Risico categorieën

In Wierden is ervoor gekozen om risicocategorieën te benoemen. Deze zijn gebaseerd op de landelijke richtlijn.

Als risicocategorieën zijn aangemerkt:

  • ·

    Horeca-, escort-, prostitutiebedrijven en speelautomatenhallen (inclusief coffeeshops, hotels, darkrooms, seksbioscopen, sekswinkels, massagesalons);

  • ·

    Afvalbewerkings- en verwerkingsbedrijven;

  • ·

    Inrichtingen waar vuurwerk wordt opgeslagen, of anderszins actief zijn in de vuurwerkbranche;

  • ·

    Kamerverhuurbedrijven, hotels, logies (de verhuur van onzelfstandige woningen, zoals kamers en etages met gedeelde voorzieningen in woongebouwen.)

  • ·

    Vastgoedbedrijven; (bedrijven/personen die zich bedrijfsmatig bezighouden met het aan- en verkopen van, beleggen in, exploiteren van en de handel in onroerend goed)

  • ·

    Belwinkels, internetcafés en gamecenters;

  • ·

    Avondkappers;

  • ·

    niet-geregistreerde uitzendbureaus;

  • ·

    Smart-, head- en growshops;

  • ·

    Sportscholen;

  • ·

    Autoverkoop- en verhuurbedrijven en autosloperijen;

  • ·

    Inrichtingen die actief zijn in bodemsanering en grondverzet;

  • ·

    Categorieën die een sterke relatie hebben met bovenstaande categorieën (bijv. wonen boven bordelen).

De burgemeester kan de bovengenoemde risicocategorieën bij afzonderlijk besluit uitbreiden of inkrimpen of indien nodig een risicogebied aanwijzen.

Toelichting Beleid toepassing Wet Bibob 2014 Wierden

1. Inleiding

De Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (Wet Bibob) is op 1 juni 2003 in werking getreden. Deze wet moet voorkomen dat de overheid, door het verlenen van vergunningen, het verstrekken van subsidies of het gunnen van overheidsopdrachten, onbedoeld criminele activiteiten faciliteert. Met behulp van de Wet Bibob kunnen bestuursorganen in Nederland besluiten om bepaalde beschikkingen of overheidsopdrachten niet te verlenen of in te trekken. Dit kan onder strikte voorwaarden en als er ernstig gevaar bestaat dat hiermee criminele activiteiten worden ontplooid of gecontinueerd.

De Wet Bibob is gewijzigd en op 1 juli 2013 in werking getreden. De voornaamste wijziging is dat het toepassingsgebied is uitgebreid. Gemeenten kunnen nu zelf bepalen welke vergunningen onder de werking van de Wet Bibob moeten vallen. De vergunningen moeten wel gebaseerd zijn op een gemeentelijke verordening. Dit betekent dat het huidige beleid van de gemeente Wierden uit 2005 geactualiseerd moet worden.

2.Juridisch kader

Bestuursorganen mogen op grond van de Wet Bibob extra informatie vragen van aanvragers

van een vergunning of een subsidie, of aan gegadigden voor een overheidsopdracht.

Met de extra informatie kan het bestuursorgaan zelf een onderzoek doen naar de

integriteit van de aanvragers. Als het onderzoek niet voldoende informatie biedt om

zelfstandig te kunnen beoordelen of het gevaar bestaat dat criminele activiteiten worden

gefaciliteerd, dan kan het bestuursorgaan bij het Landelijk Bureau Bibob (LBB) een advies vragen. De aanvraag kan door het Twents steunpunt van het Regionaal Informatie en Expertisecentrum (RIEC) ondersteunt worden.

Het advies kan drie uitkomsten hebben:

  • 1.

    geen gevaar. Het bevoegde gezag kan de beschikking verlenen:

  • 2.

    mindere mate van gevaar. Het bevoegde gezag kan extra voorschriften verbinden aan de te verlenen beschikking of:

  • 3.

    ernstig gevaar. Het bevoegde gezag kan negatief beschikken.

Het LBB kan bij het opstellen van het advies gebruik maken van open en gesloten bronnen, waaronder databanken die voor bijvoorbeeld gemeenten niet toegankelijk zijn.

Bijvoorbeeld CIE Informatie (Criminele Inlichtingen Eenheid) van de politie. Ook is het LBB bevoegd informatie te vragen aan buitenlandse autoriteiten. En de Officier van Justitie die belast is met de uitvoering van de Wet Bibob kan het bevoegde gezag adviseren om advies bij het LBB te vragen. Dit is de zogenaamde tipfunctie.

3. Begrip aanvrager

Een centraal begrip in de Wet Bibob is ‘betrokkene’. Dit is degene die een besluit van de overheid vraagt of heeft gevraagd, bijvoorbeeld over het toekennen van een vergunning. Dit kan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon zijn. Vaak is de betrokkene de vergunninghouder of -aanvrager, maar afhankelijk van het besluit kan de betrokkene bijvoorbeeld ook een subsidieaanvrager of verhuurder van vastgoed zijn.

In een beoordeling op grond van de Wet Bibob worden ten eerste de strafbare feiten betrokken die (vermoedelijk) door de betrokkene zelf zijn begaan. Bij de beoordeling van de mate van gevaar wordt ook rekening gehouden met de strafbare feiten die (vermoedelijk) zijn begaan door (rechts)personen die direct of indirect leiding geven aan de betrokkene. Deze leidinggevenden zijn in de praktijk hoofdzakelijk bestuurders, maar soms worden ook andere personen als leidinggevenden aangemerkt (bijvoorbeeld bedrijfsleiders).

Ook strafbare feiten die (vermoedelijk) zijn gepleegd door personen die direct of indirect zeggenschap hebben over de betrokkene, kunnen in de beoordeling betrokken worden. De betrokkene is hierbij in principe een rechtspersoon. Deze zeggenschap hebbenden zijn meestal de (indirecte) aandeelhouders. In sommige gevallen wordt een ander als (feitelijk) zeggenschap hebbende aangemerkt.

De betrokkene staat ook in relatie tot (de strafbare feiten die al dan niet vermoedelijk zijn gepleegd door) degenen die hem vermogen verschaffen. Vermogen verschaffen kan op meerdere manieren. Een financier kan bijvoorbeeld een geldlening hebben verstrekt, een bedrag hebben geschonken of iets op afbetaling hebben verkocht. Daarnaast kunnen ook aandeelhouders – gezien hun aandelenkapitaal – als financiers van een rechtspersoon worden aangemerkt.

De betrokkene staat in relatie tot (de strafbare feiten die al dan niet vermoedelijk gepleegd zijn door) degenen tot wie hij in een ‘zakelijk samenwerkingsverband’ staan. Dit begrip komt alleen voor in het kader van de Wet Bibob en is geïntroduceerd om op te kunnen treden tegen stroman- en katvangerconstructies. Het begrip omvat echter meer dan alleen deze constructies. Uit de jurisprudentie komt naar voren dat er voor het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband sprake moet zijn van:

  • ·

    een zakelijke relatie;

  • ·

    die gericht is op samenwerking; en

  • ·

    een zeker duurzaam en structureel karakter heeft.

In de praktijk bestaat (de motivering van) een zakelijk samenwerkingsverband doorgaans uit meerdere ‘elementen’. Zo kan het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband aangenomen worden als er onder andere sprake is van een huurrelatie, het gezamenlijk exploiteren van gokautomaten, financiële banden of gezamenlijke deelneming in ondernemingen. Ook kan het bestaan van een familie- of huwelijksband in de beoordeling meegewogen worden.

4. Toepassingsbereik Wet Bibob voor het bestuursorgaan gemeente

Voor de gemeentelijke overheid als publiekrechtelijk orgaan beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot:

  • ·

    De beschikking ingevolge de artikel 3 en 30a van de Drank & Horecawet:

  • -

    de Drank & Horecavergunning

  • -

    aanhangsel Drank & Horecavergunning

  • ·

    Vergunning tbv seksinrichtingen

  • ·

    Vergunning voor aanwezig hebben van kansspelautomaten

  • ·

    Vergunningen vanuit de Huisvestingswet:

  • -

    huisvestingsvergunning

  • -

    vergunning tot onttrekken, samenvoegen of splitsen van een woonruimte

  • -

    vergunning voor splitsen van recht op gebouw in appartementsrechten

  • ·

    Vergunningen/ontheffingen, voortkomende uit Gemeentelijke Verordeningen.

  • ·

    Omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten

  • ·

    Omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten

  • -

    vergunningsplichtige inrichtingen binnen de sector afval

  • -

    omgevingsvergunning beperkte milieutoets(OBM)

  • ·

    Subsidies

Voor de gemeentelijke overheid als privaatrechtelijke partner in transacties, beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot:

  • ·

    de gunning dan wel intrekking van een overheidsopdracht aan een gegadigde, voor zover het een overheidsopdracht betreft in de sectoren bouw, milieu en ICT.

  • ·

    Het aangaan, opschorten of ontbinden van een vastgoedtransactie.

5. Waarom een beleidslijn

Gemeenten zijn verantwoordelijk het uitvoeren van de Wet Bibob. Het betreft een wet, waarbij het bestuursorgaan zelf de bevoegdheid heeft om te bepalen in welke van de door de wet geboden mogelijkheden, zij dit instrument daadwerkelijk zal toepassen.

Door het vaststellen en implementeren van een beleidslijn biedt de gemeente meer structuur en zekerheid in haar werkwijze aan zowel de ambtenaren als aan de burgers. In de beleidslijn staat aangegeven op welke beschikkingen, subsidies en aanbestedingen de Wet Bibob wordt toegepast en in welke gevallen de toetsing zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob (hierna "de Bibob-toets") zal plaatsvinden.

Voor de burger wordt door de beleidslijn voorkomen, dat er sprake is van willekeur in de toepassing van beleid. Voor de gemeentelijke overheid wordt door de beleidslijn een nadrukkelijk signaal voor de bescherming van haar integriteit afgegeven en kan daaruit een preventieve werking het gevolg zijn.

Twentse lijn;

De Twentse burgemeesters hebben afgesproken om in elke gemeente een minimum BIBOB toepassing als beleidslijn vast te stellen. Hiermee wordt voorkomen dat criminelen naar die gemeente gaan waar het Bibob beleid het minst streng is. De minimumtoepassing van de Wet Bibob betekent dat elke Twentse gemeente Bibob altijd toepast bij de Drank- en Horecawet (met uitzondering van para-commerciële instellingen) en bij vergunningen op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening zoals de exploitatievergunning, seksinrichting, escortbedrijf, speelautomatenhal, growshops, headshops, smartshops en de evenementenvergunning. Bij evenementenvergunningen gaat het alleen om evenementen die bij afzonderlijk besluit door de burgemeester zijn aangewezen. In Twente is de afspraak om in ieder geval vechtsportgala’s aan te wijzen.

Deze toepassing waarborgt een gedegen minimum niveau van Bibob-toepassing en komt daarmee tegemoet aan onder andere de doelstellingen om de georganiseerde misdaad bestuurlijk aan te pakken en tegelijkertijd een waterbedeffect in de regio Twente te voorkomen.

De Twentse lijn en een lokale risico analyse hebben geleid tot de huidige beleidslijn.

Paragraaf 2 Publiekrechtelijke beschikkingen

In artikel 2.1 lid 1 zijn de beschikkingen opgenomen, waarbij het wenselijk is om bij elke aanvraag een Bibob-toets te doen. De keuze hiertoe is ingegeven door ervaringen in de achterliggende jaren, waarbij gebleken is, dat de onderhavige bedrijfsmatige activiteiten middels deze beschikkingen gekenmerkt worden door o.a.:

  • ·

    zeer laagdrempelig door de geringe functie-eisen voor de onderhavige ondernemingen;

  • ·

    grootschalig gebruik van z.g. cash-geld, waardoor zij extra bevattelijk zijn voor invloeden vanuit criminele organisaties voor z.g. "witwaspraktijken";

  • ·

    bedrijfsmatige activiteiten die minder locatie/plaatsgebonden zijn, waardoor het z.g.

"waterbedeffect" zich hier nadrukkelijk kan voordoen.

Op het moment dat het bestuursorgaan met de betrokken ondernemer middels een Bibob-toets een verantwoorde inschatting heeft gemaakt van haar integriteitsrisico, kan in het verdere verloop van de bestuurlijke relatie tussen het overheidsorgaan en betrokkene, maatwerk worden ontwikkeld in geval er sprake is van een aanvraag voor een nieuwe beschikking. Belangrijk daarbij is, dat zowel t.a.v. de betrokkene zelf als de personen die op hem invloed kunnen uitoefenen, zich geen veranderingen hebben voorgedaan.

In paragraaf 2 artikel 2.1 lid 2 onder a) wordt de toepassing nader omschreven bij een aanvraag om een omgevingsvergunning bouwactiviteit en in lid 2 onder b) wordt de toepassing nader omschreven bij een aanvraag om een omgevingsvergunning inrichtingen Wet milieubeheer.

Uitgangspunt daarbij is geweest dat een Bibob-toets niet bij elke aanvraag plaats hoeft te vinden. De toepassing blijft beperkt tot aanvragen die vallen binnen de risicocategorieën en/ of –gebied (zie bijlage 1). Voor omgevingsvergunning inrichtingen Wet milieubeheer is daarnaast bepaald dat een Bibob-toets alleen wordt uitgevoerd als vanuit verschillende bronnen aanwijzingen zijn voor ernstige mate van gevaar.

Paragraaf 3 Privaatrechtelijke transacties

In artikel 3.1 van deze paragraaf wordt de toepasbaarheid bij vastgoedtransacties omschreven. Dit betreft een uitbreiding van de toepasbaarheid van het Bibob-instrument in een sector, die in zijn algemeenheid als krachtig en betrouwbaar kan worden beschouwd maar op onderdelen gebleken is ernstig kwetsbaar te zijn voor invloeden vanuit de criminele omgeving. Voor het uitsluiten van deze invloeden binnen deze sector, zullen maatregelen vanuit diverse actoren binnen deze sector zelf noodzakelijk zijn. Daarbij kunnen initiatieven komen vanuit b.v. de makelaardij, het notariaat en de taxateurs. Ook kan het Kadaster een signalerende rol vervullen in geval een onroerend goed in korte tijd meerdere keren in andere handen overgaat.

De uitbreiding van de Bibob-wetgeving op dit onderwerp beperkt zich tot de gevallen, waarin een bestuursorgaan middels een privaatrechtelijke transactie partij is. Daarbij is het niet gewenst om bij elke transactie tot inzet van dit instrument te besluiten. Zoals eerder gezegd is de onroerendgoedsector in zijn algemeenheid krachtig en betrouwbaar. De toepassing zal dan ook beperkt dienen te worden tot de gevallen, waarin gemotiveerd tot inzet kan worden besloten. In het beleid is een voorzet gedaan voor een nadere beperking van de toepassing. Deze voorzet is niet bindend; zij beoogt nadrukkelijk uit te nodigen tot nadere studie op de schaal van de eigen omgeving met beschikbare samenwerkingspartners binnen b.v. het RIEC om tot een werkbare afbakening van de toepassing in deze sector te komen.

In artikel 3.2 van deze paragraaf wordt de toepasbaarheid bij aanbestedingen omschreven.

Door de wetgever is de toepasbaarheid van het Bibob-instrumentarium beperkt tot de sectoren milieu, informatie-communicatie-technologie (ICT) of bouw. Daarbij is het niet de bedoeling om bij elke transactie in een van deze sectoren ook tot Bibob-toets over te gaan maar de inzet nadrukkelijk te beperken tot gevallen, waarbij de inzet gemotiveerd kan worden. Er is daarbij gekozen voor een eerste beperking tot de transacties, waarvoor een openbare aanbesteding is voorgeschreven. In tegenstelling tot de procedures bij onderhandse aanbesteding betreft het hier veelal personen/ondernemingen die bij het bestuursorgaan minder bekend zijn.

Daarnaast is in het beleid de mogelijkheid opgenomen om ook tot een Bibob-toets te kunnen overgaan als concrete informatie daartoe aanleiding biedt. In tegenstelling tot de algemene strekking van de Bibob-regelgeving, verstrekt de Wet Bibob geen extra weigeringsgrond bij aanbestedingen. De reden hiervoor is, dat het binnen deze sector in beginsel gaat om een gesloten stelsel van selectie- en gunningscriteria. De uitkomst van een Bibob-toets kan dan ook slechts gelden als versterking voor een van deze criteria.

Voor de inzet van het Bibob-instrumentarium geldt als algemene regel, dat het slechts als ultimum remedium dient te worden ingezet en het overheidsorgaan geboden is om nadrukkelijk eerst de mogelijkheden na te gaan, die reguliere wetgeving biedt. Op dat vlak ligt op dit moment een voorstel Aanbestedingswet 2012 voor vaststelling door het parlement voor. In dit wetsvoorstel is o.a. de invoering van een z.g. eigen integriteitsverklaring opgenomen.

De verwachting is dat deze verklaring een sterke rol kan vervullen in het selectieproces, waardoor inzet van het Bibob-instrument veelal niet meer noodzakelijk is.

6.Versterking eigen onderzoek

In artikel 4.1 van paragraaf 4 wordt de uitvoering van het eigen onderzoek beschreven. Bij de uitvoering van het eigen onderzoek, zal het bestuursorgaan in eerste aanleg gebruik maken van alle relevante gegevens uit haar eigen informatiehuishouding. Ook zal zij gebruik kunnen maken van de relevante informatie, die voor haar beschikbaar is in z.g. open bronnen.

De beschikbaarheid van relevante informatie in de z.g. gesloten bronnen is door de onderliggende regelgeving beperkt. Middels de wijziging van wetgeving, heeft het bestuursorgaan sinds 1 juli 2013 een ruimere bevoegdheid verkregen tot het handelsregister van de Kamer van Koophandel en het Justitieel Documentatie Systeem.

De Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC) zijn door de wetswijziging bevoegd om het volledige eigen onderzoeksdossier als ook een daarop gebaseerd adviesrapport van het Bureau in te zien. Op die manier wordt hun ondersteunende en coördinerende rol naar bestuursorganen bij de uitvoering van de Bibob-wetgeving, nadrukkelijk versterkt. Het RIEC kan de eigen onderzoeksfase van het bestuursorgaan versterken door het verstrekken van relevante informatie, die afkomstig is van de partners in het samenwerkingsverband. Ook kunnen zij adviseren om in concrete gevallen wel/niet over te gaan tot het doen van een adviesverzoek bij het Landelijk Bureau Bibob.

Indien het bestuursorgaan een adviesrapport van het Bureau heeft ontvangen, rust daar voor haar een vergewisplicht op. In de wetswijziging is voorzien in de mogelijkheid om dit adviesrapport daartoe voor te leggen aan de leden van het lokale driehoeksoverleg.

De beslissing aan het einde van een Bibob-toets blijft uiteindelijk een zelfstandige bevoegdheid voor de gemeente, waarbij zij, in geval van weigering dan wel intrekking, haar besluit afdoende moet motiveren.

7.De Wet openbaarheid van bestuur (Wob)

Op grond van artikel 28 Wet Bibob is een ieder die krachtens de Wet Bibob informatie krijgt met betrekking tot een derde verplicht tot geheimhouding van deze informatie.

Hoewel het Bibob-advies als document in beginsel onder het verstrekkingenregime van de Wob valt, zal in de praktijk het openbaar maken van het advies op grond van artikel 10 van de Wob achterwege blijven. De inhoud van het advies zal namelijk veelal gegevens bevatten die de persoonlijke levenssfeer raken of gegevens die als bedrijfsgegevens zijn te beschouwen. Ook zal niet zelden een beroep gedaan kunnen worden op in de Wob genoemde grond voor het voorkomen van onevenredige benadeling van bij die aangelegenheid betrokken (rechts)personen dan wel derden.