Regeling vervallen per 27-04-2021

Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland houdende Beleidsregels Operationeel beleid Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving + Specialisaties omgevingsrecht

Geldend van 17-04-2018 t/m 26-04-2021

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland houdende Beleidsregels Operationeel beleid Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving + Specialisaties omgevingsrecht

Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland van 10 april 2018, kenmerk 18009097, houdend Beleidsregels Operationeel beleid Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving + Specialisaties omgevingsrecht.

Gedeputeerde staten van Zeeland,

  • gelet op de artikel 7.2.1 van het Besluit omgevingsrecht;

maken bekend het navolgende: Programma VTH+S Schoon en Veilig Zeeland Operationeel beleid Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving + Specialisaties omgevingsrecht

Inhoudsopgave

Samenvatting

1. Introductie

1.1. Aanleiding

1.2. Doel van het programma VTH+S

1.3. Beleidsdoelen

1.4. Wettelijke kaders en regelgeving

1.5. Reikwijdte

1.6. Status en bekendmaking

1.7. Leeswijzer

2. Visie, algemene uitgangspunten en rol

2.1. Visie op VTH+S

2.2. Kernrol VTH+S: kwaliteitsbewaker leefomgeving

3. Opdrachtgeverschap Omgevingsdiensten

3.1. Takenpakket Omgevingsdiensten

3.2. Samenwerken in een gesloten beleids- en uitvoeringscyclus

3.3. Outputfinanciering

3.4. Kwaliteitseisen

4. Uitvoeringskader Vergunningverlening

4.1. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Omgevingsvergunningverlening)

4.2. Wet natuurbescherming (Natuurbeschermingsvergunningen)

4.3. Waterwet (Watervergunningverlening)

4.4. Vuurwerk (Ontbrandingstoestemming)

4.5. Wet Luchtvaart / Tijdelijk en uitzonderlijk gebruik luchtvaart (TUG)

4.6. Wet Ontgrondingen (Ontgrondingvergunningen

4.7. Wet bodembescherming

5. Uitvoeringskader Toezicht en Handhaving

5.1. Algemeen uitvoeringskader toezicht

5.2. Uitvoeringskaders specifieke toezichtsgebieden

5.3. Uitvoeringskader sanctioneren

5.4. Gedoogstrategie

6. Uitvoeringskader Specialisaties

6.1. Bodemkwaliteit

6.2. Milieuadvisering

6.3. Monitoring geluidsbelasting Vlissingen-Oost/Kanaalzone

6.4. Geluidsbelastingkaart en Actieplan omgevingslawaai

6.5. Externe veiligheid

6.6. Inspelen op de Omgevingswet

6.7. Zomersmog

7. Communicatie en Informatie

7.1. Publicatie van vergunningen

7.2. Toezichts- en handhavingsinformatie voor derde belanghebbenden

7.3. Bodemverontreinigingen en nazorglocaties

7.4. Commissie Regionaal Overleg luchthaven Midden-Zeeland

7.5. Voorlichting wet- en regelgeving aan bedrijven

8. Samenwerken en coördinatie

8.1. Brzo-samenwerking

8.2. Samenwerken binnen de RUD Zeeland

8.3. Zeeuws-brede coördinatie uitvoering en handhavingstaken

8.4. Inspectieview Milieu

8.5. Coördinatie Vuurwerkbesluit

8.6. Regietaak Wet natuurbescherming

9. Monitoring en Rapportage

9.1. Monitoring Kritische prestatie indicatoren (KPI’s) VTH+S

9.2. Monitoring acties VTH+S programma

9.3. Rapportage doelen en indicatoren Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018

Opsomming bijlagen

Samenvatting

Dit programma VTH+S borgt het operationeel beleid op het gebied van vergunningverlening, toezicht, handhaving en specialisaties (VTH+S). Het operationeel beleid is in de beleidscyclus nodig voor een efficiënte en professionele samenwerking met de omgevingsdiensten die taken uitvoeren voor de provincie, te weten de Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland (RUD) en DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR), verder gezamenlijk genoemd de omgevingsdiensten.

GS opdrachtgever van de Omgevingsdiensten

De omgevingsdiensten voeren milieutaken uit voor de provincie Zeeland. De DCMR voert de VTH (Vergunningverlening en Toezicht en Handhaving) taken uit met betrekking tot BRZO bedrijven, de RUD de VTH taken voor de overige bedrijven waar de provincie bevoegd gezag voor is. Ook voert de RUD specialistische taken uit zoals geluid en bodem.

De RUD is een gemeenschappelijke regeling waarvan de Provincie, de Zeeuwse gemeenten en het Waterschap eigenaar en opdrachtgever van zijn. Voor Brzo taken verstrekt de provincie opdracht aan de DCMR middels een dienstverleningsovereenkomst.

Vrijwel alle provinciale taken VTH+S naar de omgevingsdiensten

De provincie en alle Zeeuwse gemeenten hebben het zogeheten basistakenpakket ondergebracht bij de RUD, de provincie daarnaast de BRZO taken bij de DCMR. Het opdragen van basistaken aan een omgevingsdienst is wettelijk verplicht. Hiernaast hebben Gedeputeerde Staten op vrijwillige basis nog andere taken ondergebracht bij de RUD. Enkele VTH taken voert de Provincie zelf uit zoals vergunningverlening Natuurbeschermingswet, regionale coördinatie, strategisch milieubeleid en accountmanagement (eigenaar-opdrachtgeverschap) van de omgevingsdiensten.

Provincie blijft eindverantwoordelijk voor taken omgevingsdiensten

De omgevingsdiensten voeren de taken in mandaat uit. Dat betekent dat Gedeputeerde Staten eindverantwoordelijk blijven voor deze taken en de daarmee samenhangende resultaten. Als opdrachtgever stellen Gedeputeerde Staten eisen aan de omgevingsdiensten in dienstverleningsovereenkomsten die elk jaar opnieuw worden afgesloten.

Programma VTH+S brengt alle operationele beleidskaders samen

In dit programma is het operationele beleid voor de taken die de omgevingsdiensten uitvoeren samengebracht en geactualiseerd waar nodig. Het strategisch beleidskader van de provincie is opgenomen in het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018. Wetgeving verplicht Gedeputeerde Staten om een strategisch/operationeel beleidskader op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving vast te stellen. Dit is belangrijk om goed te kunnen sturen op de resultaten die Gedeputeerde Staten willen bereiken.

Economische ontwikkeling bevorderen door snelle en correcte vergunningverlening

Gedeputeerde Staten dragen met snelle en correcte vergunningverlening bij aan een goed vestigingsklimaat voor bedrijven in Zeeland. Bedrijven waar Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn, hebben vaak een vergunning nodig wanneer zij zich vestigen in de provincie, veranderen van activiteit of uitbreiden. Om deze bedrijven optimaal te faciliteren en zo de economie te stimuleren, streven Gedeputeerde Staten naar het zo snel mogelijk en correct verlenen van deze vergunningen, in ieder geval binnen de geldende wettelijke termijnen.

Betere milieukwaliteit en veiligere leefomgeving

De Europese Unie maakt afspraken om de milieukwaliteit in de lidstaten te verbeteren en de leefomgeving veiliger te maken. De rijksoverheid past periodiek nationale wet- en regelgeving hierop aan. Gedeputeerde Staten zijn verantwoordelijk voor het aanpassen van vergunningen als gevolg van dergelijke wijzigingen. Bedrijven waarop dit van toepassing is, zijn verplicht zich hieraan aan te passen. De omgevingsdiensten zien erop toe dat wijzigingen ook daadwerkelijk worden doorgevoerd. Dit zorgt ervoor dat bedrijven in Zeeland de best beschikbare technieken toepassen wat een gunstig effect heeft op de milieukwaliteit en veiligheid in Zeeland.

Eerlijk speelveld voor bedrijfsleven

Gedeputeerde Staten zijn verantwoordelijk de regulering van en het toezicht op grote nationale en internationale bedrijven met grote milieu impact. Het is belangrijk voor de concurrentiepositie dat deze bedrijven gelijk behandeld worden ten opzichte van soortgelijke bedrijven in de rest van Europa, in het bijzonder de aangrenzende regio's. Voor vergunningverlening betekent dit dat er geen strengere regels worden opgelegd dan landelijk is bepaald. Bij toezicht en handhaving worden landelijke richtlijnen gevolgd.

Outputfinanciering zorgt voor betere sturing op de omgevingsdiensten

PxQ is de financieringssystematiek van de RUD en moet er voor zorgen dat elke deelnemer alleen betaalt voor afgenomen producten en diensten op het vastgestelde kwaliteitsniveau. De begroting van de RUD is vanaf 2017 (met terugwerkende kracht) gebaseerd op de PxQ systematiek. PxQ is een gezamenlijk project van de deelnemers van de RUD.

Het implementeren van PxQ draagt bij aan de verbetering van de planning en control op de RUD. De begroting van de RUD wordt gebaseerd op zo realistisch mogelijke kentallen, die door de RUD worden gemonitord en zo nodig in overleg met de deelnemers zullen worden bijgesteld. Hiermee wordt het voor opdrachtgevers beter mogelijk om de inzet van financiële middelen te verbinden met doelstellingen en prioriteiten.

Met de DCMR worden nog afspraken gemaakt over de vorm van de outputfinanciering.

Kwaliteit van de organisatie van de omgevingsdiensten

Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks middelen ter beschikking aan de omgevingsdiensten zodat er voldoende en deskundig personeel aanwezig is voor het tijdig en correct uitvoeren van de opgedragen taken. De eisen die hiervoor gelden zijn landelijk vastgelegd in de zogeheten kwaliteitscriteria 2.1. Provinciale Staten hebben op 4 november 2016 de Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) omgevingsrecht Zeeland vastgesteld. Hierin is vastgelegd dat de kwaliteitscriteria 2.1 worden gevolgd. Gedeputeerde Staten doen jaarlijks een mededeling aan Provinciale Staten over de naleving van de kwaliteitscriteria.

De omgevingsdiensten hebben een gecertificeerd kwaliteitssysteem dat voldoet aan de kwaliteitscriteria 2.1 en bodem+.

Operationeel beleid vergunningverlening

In dit programma is het volgende beleid voor vergunningverlening opgenomen:

  • geconsolideerde vergunningen bij Brzo-bedrijven

  • uitvoering van de taken op het gebied van bouwen, reclame, inritten, kappen en slopen (BRIKS) bij de omgevingsdiensten.

  • continueren het toepassen van de beleidsregels Wet Bibob bij omgevingsvergunningen.

In het programma VTH+S stellen Gedeputeerde Staten verder beleid vast voor:

  • het actueel houden van omgevingsvergunningen;

  • omgaan met proeven bij bedrijven;

  • thema’s die worden betrokken bij omgevingsvergunningen

  • Vergunningverlening op het gebied van:

    • Wet natuurbescherming;

    • grondwateronttrekkingen;

    • Wet luchtvaart;

    • ontgrondingen;

    • Wet bodembescherming.

Risicogericht uitvoeren toezicht

Gedeputeerde Staten willen dat bedrijven de wet- en regelgeving steeds beter naleven en dat het aantal milieuklachten uit de omgeving afneemt. In opdracht van Gedeputeerde Staten bepalen de omgevingsdiensten waar het zinvol is om controles uit te voeren en hoeveel en welke soort dat moet zijn. Dit programma beschrijft hiervoor de methode die ook het naleefgedrag en klachten vanuit de omgeving opneemt in de analyse. Goed naleefgedrag wordt beloond met minder intensief toezicht voor zover de inherente risico's dat toelaten. Wanneer het naleefgedrag slecht is, wordt het toezicht juist intensiever.

Systeemgericht toezicht

Gedeputeerde Staten stimuleren dat de toezichtslast bij bedrijven vermindert. Hiervoor zetten de omgevingsdiensten systeemgericht toezicht in. Het systeemgericht toezicht sluit aan bij bestaande managementsystemen van bedrijven die de naleving van wet- en regelgeving borgen. De focus van het toezicht kan, als deze systemen voldoen, verschuiven van toezicht op naleving naar een audit van het managementsysteem. Controles op naleving zullen altijd een onderdeel blijven van het totale toezicht. In 2019 wordt systeemgericht toezicht geëvalueerd.

Operationeel beleid toezicht

De provincie voert toezicht uit op de volgende gebieden:

  • milieutoezicht bij bedrijven;

  • Brzo;

  • natuurbescherming;

  • grondwaterontrekking;

  • zwemwater;

  • bouw- en brandveilig gebruik gebouwen;

  • bodemsaneringen, inclusief nazorg;

  • vuurwerk;

  • landschapsverordening;

  • ontgrondingen.

Gedeputeerde Staten stellen in dit programma de provinciale toezichtstrategie vast waarin is uitgewerkt welke controles worden onderscheiden en welke stappen in de praktijk worden uitgevoerd bij een bepaald type controle. De provinciale gedoogstrategie is ongewijzigd uit Oog op Zeeland opgenomen.

Elke bevinding toezicht krijgt passende interventie

Het mag niet uitmaken welke controleur aan een bepaald dossier werkt. Elke bevinding dient dezelfde opvolging te krijgen en die opvolging dient niet anders te zijn dan in de rest van Nederland. Om dit te bereiken onderschrijven Gedeputeerde Staten de landelijke handhavingsstrategie. Aan gemeenten wordt gevraagd om eveneens de landelijke handhavingsstrategie toe te passen voor de taken die zijn overgedragen aan de RUD. Het is niet wenselijk als de RUD in de uitvoering met meerdere handhavingsstrategieën moet werken. Het Besluit VTH verplicht bevoegde gezagen per 1 juli 2017 om handhavingsbeleid op elkaar af te stemmen voor de taken die een omgevingsdienst uitvoert.

Specialisatietaken RUD

De RUD heeft als specialist ook een adviserende rol bij diverse projecten en ruimtelijke plannen van de provincie. Dit programma beschrijft welke taken samengaan met deze rol en welk beleid hiervoor geldt.

Openbare informatie voor iedereen

Gedeputeerde Staten streven ernaar dat bewoners en andere belanghebbenden toegang hebben tot begrijpelijke milieu informatie. Dit programma beschrijft wat de omgevingsdiensten hiervoor doen.

Samenwerken met andere overheden

Gedeputeerde Staten zijn regisseur voor een aantal provincie brede taken, namelijk:

  • samenwerking op het gebied van handhaving tussen bestuurlijke en strafrechtelijke partners.

  • de uitvoering van het Vuurwerkbesluit in Zeeland en de jaarlijkse evaluatie en rapportage aan de betrokken bevoegde gezagen;

  • toezicht en handhaving in het kader van de Wet natuurbescherming.

Structureel monitoren en rapporteren over de behaalde resultaten

De inhoud van dit programma is nadrukkelijk niet in beton gegoten. Periodiek (jaarlijks) wordt bezien of aanpassing van het beleid noodzakelijk is. Ook externe ontwikkelingen worden betrokken bij deze evaluatie.

De volgende zaken worden daartoe structureel gemonitord:

  • de dienstverleningsovereenkomsten met de omgevingsdiensten;

  • de uitvoering van de kwaliteitsverordening;

  • de acties uit dit programma;

  • de jaarplannen VTH+S.

1. Introductie

Voor u ligt het programma Vergunningen, Toezicht en Handhaving en specialisaties (VTH + S) 2018. Het programma VTH+S richt zich met name op VTH beleid voor bedrijven. Dit hoofdstuk geeft een introductie op het programma VTH+S en beschrijft de doelstelling. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de op dit terrein relevante wet- en regelgeving. Tot slot is de reikwijdte en de status van dit prgramma beschreven en het hoofdstuk eindigt met een leeswijzer.

1.1. Aanleiding

Qua vergunningverlening, toezicht, handhaving en specialisaties is via medebewind (lagere overheid volgt en voert regelgeving uit van hogere overheid) in wet- en regelgeving een breed pallet aan taken toebedeeld aan Gedeputeerde Staten. Het huidige Besluit Omgevingsrecht (Bor) stelt eisen aan de uitvoering van een belangrijk deel van deze taken. Eén van die eisen betreft een door Gedeputeerde Staten vastgesteld en actueel handhavingsbeleid. Dit programma voorziet hierin. Daarnaast beschrijft het programma VTH+S hoe Gedeputeerde Staten omgaan met alle andere eisen uit het Bor en onderliggende ministeriele regeling (Mor). In bijlage 2 is een overzicht gegeven van alle eisen. Tevens is in bijlage 2 opgenomen waar in het programma VTH+S is uitgewerkt wat Gedeputeerde Staten doen voor een adequate taakuitvoering.

Met het in werking treden van het gewijzigde Bor is het beleidskader breder geworden. Naast handhaving moet er eveneens beleid moeten worden vastgesteld op het gebied van vergunningverlening. Met dit programma wordt ingespeeld op deze ontwikkeling.

Specialisaties, advisering anders dan vergunningen, toezicht en handhaving zijn opgenomen in het programma VTH+S wegens de overdracht door de provincie van deze taken aan de RUD Zeeland. Hierdoor is er behoefte om alle uitvoeringstaken die zijn ondergebracht bij de omgevingsdiensten samen te brengen in één beleidskader.

Tot slot legt dit programma de beleidsinhoudelijke basis vast voor de opdrachtgeversrol richting de Omgevingsdiensten. Ook bij het overdragen en mandateren van taken blijft de provincie bestuurlijk verantwoordelijk voor het stellen van kaders en het formuleren van beleid voor de inzet van vergunningverlening- en handhavingsinstrumenten. Daarnaast  is het  voor Gedeputeerde Staten belangrijk om de uitvoering van de provinciale VTH+S taken te volgen en zo nodig bij te sturen.

Dit programma is tenslotte een uitwerking van de actie uit de herziening van het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018, dat Gedeputeerde Staten nieuw beleid met betrekking tot VTH+S formuleren in 2016.

1.2. Doel van het programma VTH+S

Met het programma VTH+S 2018 beogen Gedeputeerde Staten om alle beleidskaders omgevingsrecht voor wat betreft Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving en Specialisaties, waarvoor Gedeputeerde Staten opdrachtgever (deels of geheel) is voor de omgevingsdiensten, samen te brengen in één beleidsdocument 1 .

1.3. Beleidsdoelen

De provincie streeft naar een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat in Zeeland en kwaliteit van water en landelijk gebied. Het uitvoeren van de VTH en specialisatietaken draagt bij aan deze hoofddoelstelling en daaraan gekoppelde (milieu)doelen, zoals die zijn opgenomen in het Integraal Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 (zie kader 1). Specifieke doelen met betrekking tot de uitvoeringstaken en de visie van Gedeputeerde Staten hierop is geformuleerd in de hierop volgende hoofdstukken.

Kader 1 Doelstelling en subdoelstellingen provincie Zeeland met een relatie tot VTH+S (Integraal Omgevingsplan 2012 – 2018, provincie Zeeland).

Sterke economie en goed woon- en werkklimaat

  • Vermindering milieubelasting: Milieubelasting bedrijven waarvoor de provincie het bevoegd gezag is, is in 2018 verminderd ten opzichte van 2006.

  • Betere milieucommunicatie: Communicatie met omwonenden Sloegebied en Kanaalzone blijft tot 2018 goed.

  • Goed naleefgedrag bedrijven: Bedrijven houden zich beter aan de milieuregels, waardoor het aantal geconstateerde overtredingen in 2018 is afgenomen t.o.v. 2012.

  • Professionele vergunningverlening en handhaving

  • Minimale milieuoverlast voor burgers: Het aantal klachten waarvan de oorzaak van de overlast wordt gevonden is in 2018 lager dan in 2012.

  • Goede akoestische kwaliteit: Een goed leef- en vestigingsklimaat voor bedrijven, recreanten en inwoners door het naleven van de landelijke normen.

  • Goede luchtkwaliteit: Bedrijven voldoen in 2018 aan de wettelijke normen en streefwaarden

  • Minder ernstige geurhinder: Gemelde geurhinder is in 2018 afgenomen t.o.v. 2012.

  • Externe veiligheid: In de planperiode blijven de risico's door bedrijf- en transportactiviteiten waaraan de burgers zijn blootgesteld beperkt tot de maximaal vastgestelde wettelijke grenswaarde (10-6).

  • Goede afvalverwerking en toename hergebruik: Afvalverwerkers voldoen in de planperiode aan de wettelijke eisen. Alle nazorglocaties zijn afdoende beschermd.

  • Veilige zwemlocaties: Alle bad- en zwemgelegenheden voldoen in de planperiode aan de veiligheidseisen

  • Behoud zoete grondwatervoorraad: Grondwatervoorkomens zijn beschermd en nemen niet in omvang af.

  • Duurzaam gebruik van bodem en diepere ondergrond: Verontreinigde bodemlocaties worden in de planperiode door eigenaren of initiatiefnemers aangepakt. De nazorgverplichtingen voor alle voormalige saneringslocaties worden goed nageleefd.

  • Veilige Luchtvaart met beperkte geluidshinder: reguleren van luchtvaartterreinen

  • Minder overtredingen wet- en regelgeving natuur: Alle bestaande EHS-natuurgebieden zijn via handhaving beschermd

1.4. Wettelijke kaders en regelgeving

Gedeputeerde Staten zijn binnen het omgevingsrecht in diverse wettelijke kaders aangewezen als bevoegd gezag voor VTH+S bij een aantal bedrijven en activiteiten in Zeeland. De belangrijkste wetten zijn de volgende:

  • Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

  • Wet milieubeheer (Wm);

  • Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo);

  • Wet hygiëne en veiligheid van badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz);

  • Wet luchtvaart (Wlv);

  • Waterwet (Ww);

  • Wet bodembescherming (Wbb);

  • Ontgrondingenwet (Ow)

  • Wet Natuurbescherming

Daarnaast is er ook provinciale regelgeving, waar VTH als instrument kan worden ingezet. De belangrijkste regels zijn:

  • Provinciale Milieuverordening Zeeland;

  • Waterverordening Zeeland;

  • Landschapsverordening Zeeland;

  • Ontgrondingenverordening Zeeland;

  • Luchtvaartverordening Zeeland.

Een overzicht van alle wet- en regelgeving, waarop dit programma van toepassing is, is opgenomen in bijlage 3.

1.5. Reikwijdte

Dit programma gaat niet over het provinciale interbestuurlijk toezicht op de uitvoering van gemeentelijke VTH-taken.

De gevolgen van de Omgevingswet voor de uitvoering van de VTH taken zijn nu nog niet voldoende bekend. Indien hiervoor aanleiding is, zal het programma VTH+S te zijner tijd hierop worden aangepast.

Tenslotte is bij het vaststellen van dit programma het omgevingsplan Zeeland 2012-2018 nog van kracht. Indien hiervoor aanleiding is, zal het programma VTH+S te zijner tijd op het nieuwe Omgevingsplan worden aangepast.

1.6. Status en bekendmaking

Het programma VTH+S (Schoon en Veilig) heeft de status van beleidsregel. Daarin leggen Gedeputeerde Staten vast op welke wijze zij gebruik maken van bevoegdheden, die zij op basis van wet- en regelgeving hebben. Bij het nemen van uitvoeringsbesluiten wordt in beginsel volgens deze beleidsregel gehandeld. In concrete situaties kunnen bijzondere situaties er evenwel toe leiden dat handelen volgens deze beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft, die onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregel te dienen doelen. In dergelijke situaties kan en mag gemotiveerd door Gedeputeerde Staten van deze beleidsregel worden afgeweken.

Nadat dit programma definitief is vastgesteld door Gedeputeerde Staten wordt dit programma bekend gemaakt aan Provinciale Staten. Eveneens wordt het programma VTH+S formeel gepubliceerd. Er kan geen beroep worden aangetekend tegen deze beleidsregel.

1.7. Leeswijzer

In hoofdstuk 0 is de provinciale visie op VTH + S en de rol van de provincie daarbij beschreven.

De visie is vervolgens vertaald naar vijf algemene uitgangspunten. In hoofdstuk 3 is de opdrachtgeverschapsrol van de provincie richting de RUD Zeeland beschreven. In de daaropvolgende hoofdstukken

zijn aan de hand van de visie en uitgangspunten de uitvoeringskaders uitgewerkt: voor respectievelijk vergunningverlening (hoofdstuk 4), toezicht en handhaving (hoofdstuk 5) en specialisaties (hoofdstuk 6). Hoofdstuk 7 beschrijft het beleid op het gebied van communicatie en informatie. In hoofdstuk 8 is beschreven hoe er wordt omgegaan met kwaliteit en samenwerking. In hoofdstuk 9 zijn de indicatoren geformuleerd, waarop de provincie dit programma en de VTH+S activiteiten zal monitoren en evalueren. In de bijlagen vindt u als eerste een overzicht van de gebruikte afkortingen.

2. Visie, algemene uitgangspunten en rol

Voor een krachtig Zeeland is economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. Dit is als zodanig ook opgenomen in het coalitieprogramma 2015 – 2019 "Krachten bundelen". In het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018, alsmede de herziening daarvan in 2016, is het beleid van de provincie op het gebied van ruimte, milieu, water en natuur opgenomen. Het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 heeft een wettelijke basis in de Wet ruimtelijke ordening (art. 2.2), de Wet milieubeheer (art. 4.9) en de Waterwet (art. 4.4). Voor de provincie Zeeland is duurzame ontwikkeling het vertrekpunt. De provincie vertaalt dit in een lange termijn perspectief door te kiezen voor een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van economie, vestigingsklimaat en een schoon en veilig Zeeland. De inzet van de instrumenten vergunningverlening, toezicht en handhaving draagt bij aan de maatschappelijke opgaven en bestuurlijke agenda die hiermee samen gaan.

2.1. Visie op VTH+S

Gedeputeerde Staten streven naar een hoge professionaliteit, een optimale samenwerking met de ketenpartners en zorgt er voor dat de eindproducten, zoals een vergunning of toezicht op een bedrijf, van hoge kwaliteit zijn. Gedeputeerde Staten nemen hierin verantwoordelijkheid en zetten daarvoor de beschikbare instrumenten uniform, risicogericht en proportioneel in. Jaarlijks wordt beleid geëvalueerd. Uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheden gelegd worden waar deze horen. Gedeputeerde Staten komen met de RUD Zeeland overeen dat zij bij het uitvoeren van de VTH taken en specialisaties recht doet aan de belangen van alle betrokkenen, in een transparante en deskundige organisatie (vastgelegd in het document PxQ). Dit vertaalt zich naar de volgende visie:

Gedeputeerde Staten van Zeeland werken risicogericht , behouden een eerlijk speelveld voor het Zeeuws bedrijfsleven, zijn betrouwbaar en professioneel , werken samen en leggen de verantwoordelijkheden waar deze horen.

2.1.1. Risicogericht werken

De provincie richt zich op de zaken waar de grootste risico’s liggen en wil ervoor zorgen dat bedrijven en burgers de regels naleven. Het doel is om de veiligheid te waarborgen, de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren en onnodige (administratieve) lasten te voorkomen. Bij het verlenen van vergunningen vindt risicobepaling en prioriteitenstelling plaats aan de hand van een duidelijk actualiseringsbeleid. Bij toezicht en handhaving gebeurt dit met een heldere risicomethodiek.

Voor PxQ is met de gemeenten een gezamenlijke methode opgesteld om risico's te analyseren bij bedrijven (risicoanalyse milieutoezicht). Op basis hiervan is in PxQ bepaald hoeveel en welke controles worden uitgevoerd (toezichtstrategie). Zowel de risicomethode milieutoezicht, als de toezichtstrategie uit PxQ stellen Gedeputeerde Staten vast in dit progamma Schoon en Veilig.

Met de DCMR worden ook afspraken gemaakt over een risicomethodiek voor de Brzo inrichtingen.

2.1.2. Eerlijk speelveld (level playing field)

Voor een sterke economie is het belangrijk dat de concurrentieverhouding voor Zeeuwse bedrijven onderling eerlijk is en ook ten opzichte van bedrijven in andere regio's en landen. Voor de Zeeuwse bedrijven is het van belang dat er in Zeeland geen strengere eisen worden gehanteerd dan landelijke regelgeving voorschrijft en dat de landelijke regelgeving niet strenger is dan de Europese richtlijnen voorschrijven. Wanneer blijkt dat provinciale regels strenger zijn dan landelijke richtlijnen, bekijkt de provincie in overleg met de Omgevingsdiensten of deze regels moeten worden aangepast. Een eerlijk speelveld is onlangs reeds als belangrijk uitgangspunt en actie benoemd in de herziening van het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018.

Actie 1 Behoud van level playing field voor het Zeeuws bedrijfsleven

Actie 2 Gedeputeerden Staten bezien periodiek (jaarlijks) of het VTH+S beleid dient te worden aangepast en passen het beleid zo nodig aan

2.1.3. Betrouwbaar: doen wat we moeten doen

Gedeputeerde Staten zijn betrouwbaar voor burgers, medeoverheden, instellingen en het bedrijfsleven. Bij het verlenen van een vergunning, het controleren en het handhaven van de wet- en regelgeving behandelt de provincie de overheid, burgers en bedrijfsleven op dezelfde wijze. Dat gebeurt door het werk te standaardiseren – bijvoorbeeld door toepassing van eenduidige vergunningsvoorschriften en een uniforme toezichts- en sanctiestrategie. Over de gestelde prioriteiten en het gewenste resultaat communiceert de provincie duidelijk met alle betrokkenen. Tot slot voldoen besluiten van de provincie aan wet- en regelgeving en daarvoor geldende wettelijk termijnen.

2.1.4. Professioneel: cyclisch proces volgens de Big-8

Gedeputeerde Staten werken met de Omgevingsdiensten  samen volgens de zogeheten gesloten beleidscyclus (BIG-8, zie Figuur 1). De eisen voor een sluitende BIG-8 komen grotendeels overeen met de eisen uit de kwaliteitsnorm ISO 9001:2008. Alle elementen komen terug in dit programma en in de geformuleerde acties.

2.1.5. Samenwerken

Een goede samenwerking komt ten goede aan de kwaliteit van de uitvoering. Dit geldt zowel voor de samenwerking tussen de provincie en de Omgevingsdiensten, als ook voor de samenwerking met andere inspectiepartners. Gedeputeerde Staten nemen verantwoordelijkheid en werken altijd proactief en constructief samen.

2.1.6. Verantwoordelijkheid waar deze hoort

Gedeputeerde Staten nemen verantwoordelijkheid en werken binnen de kaders van de huidige wet- en regelgeving. Voor toezicht en handhaving handelt zij vanuit de beginselplicht 2 tot handhaving. Gedeputeerde Staten benaderen bedrijven, instellingen en particulieren vanuit het principe dat iedere partij vertrouwen moet verdienen. Dit principe geldt ook voor de eigen vergunde werkzaamheden en die van medeoverheden.

Om die reden verwachten Gedeputeerde Staten ook dat bedrijven, instellingen en particulieren hun eigen verantwoordelijkheid oppakken, onder andere door:

  • primair zelf verantwoordelijk te zijn voor de naleving van de eigen verplichtingen;

  • goede en volledige vergunningaanvragen aan te leveren;

  • zelf te zorgen voor actieve en betrouwbare informatie over risicovolle activiteiten. Het betreft hier (mogelijke) gevolgen voor interne en externe veiligheid en de leefomgeving.

2.2. Kernrol VTH+S: kwaliteitsbewaker leefomgeving

In het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 zijn de provinciale kerntaken en bijbehorende rollen beschreven. In het geval van VTH+S hebben Gedeputeerde Staten hoofdzakelijk de rol van kwaliteitsbewaker. Deze rol heeft betrekking op het beschermen van de kwaliteit van de leefomgeving middels het verlenen van vergunningen en ontheffingen en het toezien op de naleving en handhaving van de regels. Daarnaast is er in het geval van een aantal specialisaties sprake van een stimulerend spoor. Dit doet zich bijvoorbeeld voor op het gebied van het bodemsaneringen en externe veiligheid, waar er soms subsidies worden verstrekt om de kwaliteit van de leefomgeving te behouden of te versterken.

Tegelijkertijd willen Gedeputeerde Staten nadrukkelijk optreden als samenwerkingspartner van de economische sector in Zeeland. Soms kan het voorkomen dat de rol van belangenbehartiger wordt vervuld met een relatie tot VTH+S. Dit speelt bij het creëren van een zogenoemd Level Playing Field.

3. Opdrachtgeverschap Omgevingsdiensten

Doelstelling:

Middels het opdrachtgeverschap zorgen Gedeputeerde Staten voor een efficiënte en effectieve uitvoering van de taken die zijn overgedragen aan de omgevingsdiensten.

Per 1 januari 2014 voert de RUD Zeeland de provinciale VTH taken uit, waarvan de Brzo taken in ondermandaat van de DCMR. Vanaf 1 juli 2017 is het ondermandaat (DCMR-RUD Zeeland) ingetrokken en is de DCMR als Brzo- RUD verantwoordelijk voor de Brzo taken. De nieuwe werkwijze die hoort bij de herschikking van Brzo taken, wordt medio 2018 uitgewerkt en geïmplementeerd. In paragraaf 3.1 is beschreven welke taken de Omgevingsdiensten namens de provincie uitvoeren. Paragraaf 3.2 gaat dieper in op het samenwerkingsproces tussen de DCMR, RUD Zeeland en de provincie. Een belangrijk element hierbij is om met elkaar, opdrachtgever en opdrachtnemer, goede afspraken te maken over de uitvoering (planning & control). Hoe we dit doen is beschreven in paragraaf 3.3. Tot slot is in paragraaf 3.4 beschreven hoe de provincie de kwaliteit van de uitvoering borgt.

3.1. Takenpakket Omgevingsdiensten

Gedeputeerde Staten hebben het zogeheten verplichte basistakenpakket ondergebracht bij de DCMR (Brzo taken) en de RUD Zeeland. Daarnaast hebben gedeputeerde Staten op vrijwillige basis nog een breed scala aan andere onderwerpen ondergebracht bij de RUD Zeeland, de zogenaamde plustaken.

In bijlage 6 is een overzicht opgenomen van alle taken die door Gedeputeerde Staten zijn overgedragen aan de Omgevingsdiensten (VTH en specialisaties).

Vrijwel alle uitvoeringstaken met betrekking tot VTH+S taken zijn in de praktijk aan de Omgevingsdiensten overgedragen. Alleen vergunningverlening Natuurbeschermingswet, regionale coördinatie van de uitvoering en handhaving en strategisch milieubeleid zijn taken die door Gedeputeerde Staten zelf worden uitgevoerd. Nieuwe taken zijn er ook. Zo is de afstemming tussen de provinciale organisatie en de Omgevingsdiensten over de uitvoering, het zogeheten opdrachtgeverschap, een belangrijke nieuwe taak. De volgende paragraaf gaat hier verder op in.

3.2. Samenwerken in een gesloten beleids- en uitvoeringscyclus

Het programma VTH+S is zo opgebouwd dat Gedeputeerde Staten samen met de Omgevingsdiensten werken met een gesloten beleids- en uitvoeringscyclus: de zogeheten Big 8 (zie Figuur 1).

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1: de gesloten beleids- en uitvoeringscyclus conform de BIG 8

Het programma VTH+S Schoon en Veilig borgt het operationeel beleid dat in de beleidscyclus nodig is voor een efficiënte en professionele samenwerking met de Omgevingsdiensten. De beleidscyclus bestaat in zijn totaliteit uit:

  • Strategisch beleid met probleemanalyse, doelstellingen en prioritering (Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018). Gedeputeerde Staten formuleren nieuwe strategische milieudoelen in de op te stellen Omgevingsvisie, als opvolger van het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018.

  • Operationeel beleid dat doelstellingen uitwerkt naar doelgroepen en nalevingsstrategieën;

  • Planning en control in de dienstverleningsovereenkomst;

    • Capaciteit en financiële middelen verbinden met doelstellingen en prioriteiten;

    • Borgen van voldoende menskracht en deskundigheid;

    • Kwaliteitseisen en werkprocessen vastleggen;

    • Informatiebeheer borgen;

  • Planmatig voorbereiden van activiteiten en deze jaarlijks borgen in uitvoeringsprogramma's vergunningverlening, toezicht en handhaving. Gedeputeerde Staten geven de Omgevingsdiensten jaarlijks opdracht om een uitvoeringsprogramma op te stellen dat de volgende elementen bevat:

    • Aantal verwachte vergunningprocedures;

    • Aantal geplande controles op grond van de resultaten van de risicoanalyse;

    • Aantal verwachte hercontroles en handhavingszaken;

    • Activiteiten op het gebied van communicatie;

    • Activiteiten op het gebied van samenwerken met andere overheden.

  • Twee keer per jaar monitoren van de uitvoering;

  • Jaarlijks evalueren en rapporteren, waarbij wordt gerapporteerd over inzet, prestaties en behaalde resultaten.

3.3. Outputfinanciering

Door outputfinanciering kan de provincie een relatie leggen tussen de omvang van het budget en de omvang en kwaliteit van de verrichte werkzaamheden. Er wordt gefinancierd op de geleverde prestaties, oftewel op resultaat. Om de prestaties in omvang (aantal en tijdsbesteding) en kwaliteit te kunnen meten worden kengetallen gebruikt.

3.3.1. PxQ, outputfinanciering bij de RUD Zeeland

PxQ is een gezamenlijk project geweest van de deelnemers en de RUD. In het project zijn kentallen opgesteld voor de producten die de RUD levert. Denk hierbij aan diverse soorten vergunningen, controles en het afhandelen van milieuklachten.

Het implementeren van PxQ draagt bij aan de verbetering van de planning en control op de RUD. De begroting van de RUD wordt gebaseerd op zo realistisch mogelijke kentallen, die door de RUD worden gemonitord en zo nodig in overleg met de deelnemers worden bijgesteld. Hiermee wordt het voor opdrachtgevers beter mogelijk om de inzet van financiële middelen te verbinden met doelstellingen en prioriteiten.

De begroting van de RUD is vanaf 2017 gebaseerd op de PxQ systematiek.

3.3.2. Outputfinanciering bij de DCMR

Met DCMR worden afspraken gemaakt over outputfinanciering.

3.4. Kwaliteitseisen

De uitvoering van de VTH+S taken kan alleen effectief zijn als de kwaliteit is gegarandeerd. Hiervoor is op landelijk niveau wetgeving per april 2016 in werking getreden, de zogenoemde Wet VTH. Gedeputeerde Staten moeten voldoen aan alle wettelijke eisen met betrekking tot kwaliteit. Provinciale Staten hebben in 2016 in dit kader de eisen met betrekking tot het kwaliteitsniveau van de VTH-taken vastgelegd in de provinciale Verordening kwaliteit, vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht (kortweg Verordening kwaliteit VTH+S.

Het uitgangspunt voor Gedeputeerde Staten is dat de kwaliteit van de VTH-taken moet voldoen aan de landelijke kwaliteitscriteria (versie 2.1). In het Omgevingsplan 2012 – 2018 is opgenomen dat de kwaliteit op het gebied van VTH behouden blijft door het handhaven van het kwaliteitsniveau 2.1. De kwaliteitscriteria 2.1 zijn ontwikkeld door VNG, IPO en het Rijk (I&M). In 2014 heeft de RUD Zeeland de toenmalige uitvoeringskwaliteit tegen het licht gehouden door een zelfevaluatie uit te voeren. Vanuit die situatie is in een verbeterplan (december, 2014) door de RUD Zeeland beschreven wat er moet worden georganiseerd om de VTH-taken op het gewenste niveau te krijgen. Voor wat betreft de organisatie en kwaliteitseisen van de BRIKS taken is de provincie nog in gesprek met Omgevingsdiensten en gemeenten.

Ook de DCMR moet voldoen aan de kwaliteitseisen. De volgende acties moeten daarom ook door de DCMR worden uitgevoerd. De huidige status en uitvoering van deze acties is nog niet bekend. Dit is onderdeel van het traject dat tot de nieuwe werkwijze met de DCMR leidt nu de DCMR per 1 juli 2017 de Brzo taken uitvoert.

Actie 3 Realiseren en behoud van de kwaliteit op het gebied van VTH door het handhaven van kwaliteitsniveau 2.1

De eisen in de Verordening kwaliteit VTH+S met betrekking tot kwaliteitsniveau 2.1 gaat over kritieke massa, dat wil zeggen over menskracht en deskundigheid (opleiding en werkervaring). Ambtenaren die belast zijn met vergunningverlening, toezicht of handhaving, kunnen hun taak alleen adequaat vervullen als zij over voldoende deskundigheid beschikken en frequent aan taken zijn gebonden. Middels het opleidingsplan, dat de RUD Zeeland elk jaar opstelt, borgt de RUD Zeeland de kwaliteit van haar medewerkers. De deelnemers stellen hiervoor middelen ter beschikking. Dit is verdisconteerd in de overheadkosten van de RUD. Daarnaast is essentieel dat gewaarborgd is dat medewerkers in voldoende mate inzetbaar zijn en de werkprocessen goed zijn geborgd. Met betrekking tot de kwaliteitscriteria heeft de RUD een verbeterplan opgesteld dat o.a. uitmondt in een opleidingsplan. Jaarlijks wordt gerapporteerd aan Provinciale Staten of het kwaliteitsniveau in de praktijk is gerealiseerd. De volgende doelen worden gemonitord:

  • Dienstverlening: de manier waarop (in communicatie, snelheid, service) de organisatie met belanghebbenden (aanvragers, klagers etc) omgaat.

  • Uitvoeringskwaliteit van producten en diensten: de mate waarin een product voldoet aan de juridische doelen (zoals geformuleerd in de relevante wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

  • Financiën: de inzet van middelen in relatie tot de kwaliteit van de geleverde diensten/producten.

Actie 4 Jaarlijks rapporteren aan Provinciale Staten over de Verordening kwaliteit VTH omgevingsrecht.

De omgevingsdiensten dienen over een adequate technische, juridische, en administratieve voorzieningen te beschikken. Instrumenten en apparaten die bij het toezicht worden gebruikt verkeren in een goede staat van onderhoud en zijn goed gekalibreerd. Gedeputeerde Staten hechten veel waarde aan certificering ISO 9001 (of een vergelijkbaar certificeringssysteem) voor waar mogelijk alle VTH taken en de plustaken. Dit in het kader van de voorbeeldfunctie die Gedeputeerde Staten hebben richting bedrijven.

Daarnaast is het ook richting Gedeputeerde Staten als opdrachtgever een garantie dat de Omgevingsdiensten werken volgens de vastgestelde afspraken op het vereiste kwaliteitsniveau. Gedeputeerde Staten streven na dat de omgevingsdiensten minimaal een certificeerbaar kwaliteitssysteem beschikken overeenkomstig de eisen en verplichtingen vanuit onder andere de kwaliteitscriteria 2.1 en Bodem+.

Actie 5 De omgevingsdiensten beschikken over een kwaliteitssysteem dat voldoet aan de kwaliteitscriteria 2.1 en bodem+

Uit het oogpunt van onafhankelijke oordeelsvorming en belangenweging rouleren degenen die zich bezig houden met bedrijven periodiek. Toezichthouders zijn nooit langer dan vijf jaar aan één bedrijf verbonden. Voor vergunningverleners geldt een roulatietermijn van zeven jaar.

Actie 6 Rouleren van toezichthouders, zodat zij nooit langer dan vijf jaar verbonden zijn aan hetzelfde bedrijf

De organisatie van de uitvoering van de provinciale VTH-taken voldoet aan de wettelijke eisen betreffende de scheiding tussen vergunningverlening en handhaving. Op grond van het Besluit omgevingsrecht (Bor) art. 7.4, 1e lid, b is functiescheiding op persoonsniveau vereist tussen de processen vergunningverlening enerzijds en toezicht en handhaving anderzijds. Ook de Kwaliteitscriteria 2.1 schrijven een principiële functiescheiding voor op persoonsniveau tussen vergunningen, toezicht en handhaving.

De omgevingsdiensten voldoen op dit moment op alle terreinen aan de minimale eis van functiescheiding. Ook is vergunningverlening en toezicht en handhaving binnen het college van GS niet bij dezelfde portefeuillehouder ondergebracht. Dit is een afspraak die in IPO-verband is gemaakt.

4. Uitvoeringskader Vergunningverlening

Doelstelling:

Actuele, programmatische, correcte en tijdige verlening van vergunningen, teneinde een gezonde, veilige leefomgeving en een doelmatig gebruik daarvan te borgen

Vergunningverlening is een belangrijk instrument om bij te dragen aan het terugdringen van de milieudruk en het verbeteren en handhaven van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Via wet- en regelgeving en normen wordt de milieudruk beperkt en is de veiligheid tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau gewaarborgd. De provincie en de omgevingsdiensten wegen bij vergunningverlening de verschillende belangen af die samenhangen met de voorgenomen activiteiten en de gevolgen daarvan voor de fysieke leefomgeving zorgvuldig af.

De doelstelling wordt jaarlijks vertaald in een uitvoeringsprogramma Vergunningverlening, dat door Gedeputeerde Staten wordt vastgesteld en waarin de benodigde inzet van menskracht is opgenomen. De programmering vindt plaats op basis van het aantal in behandeling zijnde besluitvormingsprocedures, het aantal te actualiseren vergunningen, het (indien mogelijk in te schatten) aantal te verwachten nieuwe besluitvormingsprocedures, ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving en andere voor vergunningverlening relevante uitvoeringsaspecten (waaronder inzet in landelijke BRZO-projecten op het gebied van vergunningverlening). Elk jaar wordt het programma gemonitord. Indien nodig vindt bijstelling van het uitvoeringsprogramma plaats. Zowel de monitoring als het uitvoeringsprogramma worden bekend gemaakt aan Provinciale Staten.

Actie 7 Jaarlijks vaststellen en evalueren Uitvoeringsprogramma Vergunningverlening en bekend maken aan Provinciale Staten

Op landelijk niveau wordt gewerkt aan een landelijke strategie vergunningverlening om het vergunningenproces op nationaal niveau te uniformeren. Wanneer de definitieve versie van deze strategie gereed is, zal de provincie afspraken met de omgevingsdiensten maken over de implementatie hiervan. In de tussentijd wordt er ervaring op gedaan met een nu beschikbare concept strategie.

Actie 8 Landelijke vergunningenstrategie vaststellen en implementeren wanneer deze gereed is

Dit hoofdstuk beschrijft in zes paragrafen het uitvoeringskader voor de diverse onderdelen van vergunningverlening. Onder vergunningverlening wordt in deze context verstaan: het verlenen van ontheffingen, toestemmingen, meldingen en andere beschikkingen op grond van de wetten, waarvoor de provincie het bevoegde gezag is. Per paragraaf zijn de volgende kaders beschreven:

  • Paragraaf 4.1: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Omgevingsvergunningverlening);

  • Paragraaf 4.2: Wet natuurbescherming (Natuurbeschermingsvergunningen;

  • Paragraaf 4.3: Waterwet (Watervergunningverlening);

  • Paragraaf 4.4: Vuurwerk (Ontbrandingstoestemming);

  • Paragraaf 4.5: Wet Luchtvaart / Tijdelijk en uitzonderlijk gebruik luchtvaart (TUG);

  • Paragraaf 4.6: Wet Ontgrondingen (Ontgrondingenvergunning);

  • Paragraaf 4.7: Wet bodembescherming

4.1. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Omgevingsvergunningverlening)

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is de basis voor een groot deel van de vergunningen in het domein van de fysieke leefomgeving. Met de invoering van de Wet is in 2010 mogelijk gemaakt dat voor een project dat bestaat uit verschillende activiteiten er met één omgevingsvergunning toestemming kan worden verkregen voor realisatie. De omgevingsvergunning is één geïntegreerde vergunning voor de onderdelen bouwen, wonen, monumenten, ruimte, natuur en milieu. De Wabo beoogt een betere dienstverlening aan bedrijven en burgers, minder administratieve lasten, zo kort mogelijke procedures en voorschriften die op elkaar zijn afgestemd.

Gedeputeerde Staten zijn het bevoegd gezag voor de Wabo bij 73 bedrijven in Zeeland. Het betreft de bedrijven die vallen onder het Besluit risico's zware ongevallen (Brzo) en/of de Richtlijn Industriële Emissies (RIE). De uitvoering van de Brzo taken die hiermee samengaan is gemandateerd aan de DCMR en de overige taken aan RUD Zeeland. Alleen politiek- en maatschappelijk gevoelige zaken en bezwaar- en beroepsprocedures zijn niet gemandateerd. In dergelijke zaken hebben de omgevingsdiensten een adviserende rol.

Voor vergunningverlening Wabo komen steeds meer bedrijfsactiviteiten te vallen onder de algemene regels uit het Activiteitenbesluit. Hierdoor zijn minder bedrijven vergunningplichtig en geldt voor die bedrijven die nog wel vergunningplichtig blijven dat er steeds meer activiteiten zijn geregeld in het Activiteitenbesluit. De inrichtingen waarvoor de provincie bevoegd gezag is, zijn over het algemeen inrichtingen die complex van karakter zijn dan wel een specifieke milieubelasting hebben. Hierdoor blijft de vergunningplicht van deze inrichtingen bestaan. Op dit moment is nog moeilijk in te schatten in hoeverre de ontwikkeling van de Omgevingswet van invloed zal zijn op de vergunningverlening Wabo voor de bedrijven waarvoor de provincie het bevoegd gezag is.

Leeswijzer paragraaf 4.1

Het beleid dat van toepassing is op omgevingsvergunningverlening kent ten eerste een aantal algemene uitgangspunten. Deze uitgangspunten zijn beschreven in subparagraaf 4.1.1. Ten tweede is het actualiseringsbeleid van vergunningen een belangrijk thema. Dat is beschreven in subparagraaf 4.1.2. Vervolgens is in de daaropvolgende sub paragrafen het beleid beschreven voor de diverse onderdelen die van toepassing kunnen zijn bij een aanvraag om een omgevingsvergunning:

4.1.1. Algemene uitgangspunten Wabo

Bij procedures in het kader van de Wabo worden de volgende algemene uitgangspunten gehanteerd:

  • In de vergunningverlening wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de Landelijke redactie standaardteksten omgevingsvergunning (LRSO).

  • vergunningen bevatten vooral doelvoorschriften; maatregelvoorschriften worden alleen opgenomen wanneer doelvoorschriften onvoldoende helder zijn en en/of er sprake is van slecht naleefgedrag; Een vergunningprocedure start altijd met een risicoanalyse, mede om vast te stellen tot welke categorie een bedrijf behoort. Hierbij vindt afstemming plaats met de toezichthouders c.q. inspecteurs die het betreffende bedrijf controleren.

  • Voor Brzo- en RIE-4-bedrijven wordt altijd een geconsolideerd overzicht van de vergunningssituatie gemaakt, ook na aanpassing of wijziging van de vergunning. Het betreft een overzicht per bedrijf van de verleende omgevingsvergunningen (onderdeel milieu). Op dit moment is de praktijk hierop nog niet toegesneden.

  • Tot nu toe voert de gemeente waarin het bedrijf is gelegen de inhoudelijke toets uit voor BRIKS taken. Per 1 juli 2017 is de provincie verplicht de Briks taken onder te brengen bij de omgevingsdiensten. Daarover worden nieuwe afpraken gemaakt.

  • De provincie heeft beleidsregels vastgesteld ten aanzien van de Wet Bibob in relatie tot de Wabo vergunningverlening. De Wet Bibob voorziet in instrumenten om een aanvraag om een vergunning te weigeren dan wel in te trekken. Dit is het geval indien ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of om strafbare feiten te plegen. Deze regels worden toegepast door de Omgevingsdiensten bij de vergunningverlening. Het besluit om een vergunning te weigeren of in te trekken op basis van de Wet Bibob is niet gemandateerd aan de Omgevingsdiensten.

Actie 9 Uitvoeren project geconsolideerde vergunningenoverzichten Brzo/ RIE-4

Actie 10 Hernieuwen afspraken beleid en samenwerking op het gebied van BRIKS taken met de omgevingsdiensten en de Zeeuwse gemeenten

4.1.2. Actualiseringsbeleid Wabo

Een actuele vergunning draagt bij aan het verlagen van de milieudruk en het verhogen van de veiligheid. Een actuele omgevingsvergunning is ook beter toetsbaar en handhaafbaar. Het is daarvoor noodzakelijk de actualiteit van de vergunningen te bewaken 3 .

Aanleiding voor het actualiseren van een vergunning kan zijn:

  • 1.

    De leeftijd van de oprichting- of revisie vergunning;

  • 2.

    De wettelijke termijn bij nieuwe Europese beste beschikbare technieken (BBT)-conclusies;

  • 3.

    Wijzigingen in Nederlandse wet- en regelgeving;

  • 4.

    Nieuwe of gewijzigde Nederlandse BBT-documenten of wijzigingen in wet- en regelgeving;

  • 5.

    Handhavings- of incidentenbevindingen;

  • 6.

    Regionale aspecten;

  • 7.

    Jurisprudentie.

Aan de hand van bovengenoemde punten wordt jaarlijks door de Omgevingsdiensten geïnventariseerd welke bedrijven in aanmerking komen voor een actualisatietoets. Hierbij zal door de Omgevingsdiensten een prioriteitenladder worden gehanteerd. Deze prioriteitenladder wordt landelijk nog vastgesteld. Het beleid van Gedeputeerde Staten is om vergunningen van tien jaar oud altijd te toetsen op inhoud en overzichtelijkheid.

Na uitvoeren van de actualiseringstoets zijn er de volgende mogelijkheden:

  • 1.

    Een bedrijf heeft direct aanscherping van de voorschriften nodig middels een ambtshalve wijziging. In deze situatie wordt de actualisatie meegenomen in het actualisatieplan voor het volgende jaar;

  • 2.

    Het bedrijf wil direct een veranderingsvergunning/revisievergunning aanvragen voor nieuwe activiteiten zodat in deze procedure ook de te actualiseren onderwerpen kunnen worden meegenomen. Als er sprake is van een concreet uitzicht op een aanvraag voor een revisievergunning kan de actualisatie van de voorschriften worden meegenomen in het behandelen van de aanvraag om een revisievergunning. De invulling van “een concreet uitzicht op een aanvraag” wordt per casus gemotiveerd en voorgelegd. Bij een veranderingsvergunning is de planning van indienen van de aanvraag en de prioriteit van de actualisatie bepalend voor het al dan niet apart uitvoeren van een actualisatie. Hierbij geldt ook dat per casus wordt gemotiveerd of een actualisatie wel of niet meelift op de aanvraag voor een veranderingsvergunning;

  • 3.

    De uitkomst van de actualiseringstoets geeft aanleiding tot wijziging en/of aanvulling van de vergunning, maar dit wordt doorgevoerd op een natuurlijk moment;

  • 4.

    Het bedrijf heeft geen nieuwe vergunning nodig, na 10 jaar zal opnieuw een actualiseringstoets worden uitgevoerd.

Jaarlijks wordt er in het uitvoeringsprogramma vergunningverlening het volgende opgenomen:

  • de resultaten van de actualisatietoetsen uit het voorgaande jaar;

  • de uit te voeren actualiseringen en actualiseringstoetsen voor het komende jaar;

  • de volgorde en prioritering van de actualisaties. Deze zijn afhankelijk van de risico’s voor veiligheid en de leefomgeving en de wettelijke termijnen voor implementatie van nieuwe wet- en regelgeving.

  • inzet van menskracht.

De ervaring leert dat het in bepaalde gevallen veel inspanning kost om een vergunning te actualiseren. Dit heeft te maken met het feit dat de vergunning pas kan worden geactualiseerd als het bedrijf een nieuwe en volledige aanvraag indient. Voor vergunningen met een eenmalig karakter en een beperkte tijdsduur (< 10 jaar) is actualisatie niet aan de orde.

Met betrekking tot het actualiseren van vergunningen is in het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 de volgende actie opgenomen. Door het voeren van het in deze paragraaf beschreven beleid voeren Gedeputeerde Staten deze actie uit.

Actie 11 Eens in de 10 jaar de actualiteit van de vergunning (Wabo Milieu) waarvoor de provincie bevoegd gezag is toetsen en indien nodig reviseren. Dit geldt niet voor Brzo- en RIE4 bedrijven.

Actie 12 Eens in de 5 jaar de actualiteit van de vergunning waarvoor de provincie bevoegd gezag is toetsen en indien nodig reviseren. Dit geldt voor Brzo- en RIE4 bedrijven.

4.1.3. Proefnemingen binnen inrichtingen

In deze paragraaf staat specifiek beschreven hoe Gedeputeerde Staten omgaan met proefnemingen - of wel experimenten bij bedrijven.

Een proefneming is een tijdelijke activiteit die betrekking heeft op óf voortvloeit uit uitgevoerde hoofdactiviteiten binnen de inrichting. Het doel hiervan is nieuwe methoden, processen, stoffen of technieken te ontwikkelen, verbeteren en/of beproeven. Proefactiviteiten moeten uit de hoofdactiviteit voortvloeien omdat een bedrijf anders de grondslag van de aanvraag verlaat. Bedrijven kunnen om meerdere redenen wijzigingen willen aanbrengen. Dat kunnen veranderingen in de markt zijn, maar ook vanwege nieuwe beschikbare technologie en/of wensen om efficiënter of duurzamer te werken. Doorgaans experimenteert een bedrijf eerst met deze wijzigingen, alvorens ze structureel deel gaan uitmaken van de bedrijfsvoering.

De proefnemingen waar het hier om gaat hebben de volgende kenmerken:

  • Ze zijn tijdelijk: de proefneming heeft een start- en eindpunt en een beperkte duur, doorgaans variërend van enkele maanden tot een jaar.

  • De milieugevolgen van de proefneming zijn niet altijd van tevoren volledig bekend. Soms wordt middels een proef bij een nieuwe procedure pas duidelijk wat de milieugevolgen zijn en of een bedrijf aan de normen kan voldoen.

De geldende vergunning kan een drempel zijn voor innovatieve ontwikkelingen die bijdragen aan duurzaamheid. Voor een proefneming is het aanvragen van en besluiten op een veranderingsvergunning een veelal buitenproportioneel zware en tijdrovende procedure. Een gevolg is belemmering van innovatie.

Gedeputeerde Staten hanteren het uitgangspunt dat proefnemingen mogelijk zijn binnen de juridische mogelijkheden die de Wabo daarvoor biedt. De proefnemingen moeten bovendien voldoen aan de relevante milieu-hygiënische eisen.

Voor het toestaan van proefnemingen zijn er de volgende mogelijkheden:

  • 1.

    de geldende omgevingsvergunning zonder expliciete ruimte voor de beoogde proefneming. Uitsluitend indien de proefneming past binnen de reikwijdte en voorschriften van de geldende omgevingsvergunning (artikel 2.4 Bor);

  • 2.

    de geldende omgevingsvergunning, met een meldingsplicht en voorschriften die het uitvoeren van proefnemingen mogelijk maken;

  • 3.

    de geldende omgevingsvergunning, waarin voorschriften staan die het uitvoeren van proefnemingen mogelijk maken met voorafgaande goedkeuring door het bevoegd gezag;

  • 4.

    de omgevingsvergunning milieuneutrale verandering (artikel 4.21 Mor juncto artikel 3.10 lid 3 Wabo), mits de proefnemingen niet leiden tot extra nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende vergunning is toegestaan;

  • 5.

    het opstellen van een tijdelijke omgevingsvergunning (artikel 2.23 Wabo), wanneer mogelijkheden 1 t/m 4 niet van toepassing zijn;

  • 6.

    het opstellen van een gedoogbeschikking, wanneer mogelijkheden 1 t/m 5 niet van toepassing zijn. Sommige proefnemingen hebben tot doel de milieubelasting terug te dringen en hebben een achterliggend belang dat beter is gediend met gedogen. Voor die gevallen biedt de gedoogstrategie ruimte tot het tijdelijk gedogen van een proefneming (zie verder paragraaf 5.4 gedoogstrategie).

Per geval zal steeds gezocht worden naar het meest efficiënte instrument dat past binnen de wettelijke mogelijkheden die de Wabo biedt.

4.1.4. Geluidsaspecten bij Wabo-procedures

De geluidsuitstraling van bedrijven wordt getoetst aan de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Voor bedrijven op een gezoneerd industrieterrein maakt een deel van de toetsing uit de Handreiking plaats voor een toets aan de geluidszone en de vastgestelde hogere waarden. De provincie Zeeland heeft een aantal zonebeheersystemen voor industieterreinen vastgesteld in beleidsregels. Bij vergunningprocedures wordt rekening gehouden met deze beleidsregels. De beleidsregels zijn tot stand gekomen in overleg met de betrokken gemeenten en ook door de betreffende gemeenten vastgesteld. Het betreft de volgende beleidsregels:

  • BELEIDSREGEL ZONEBEHEERSYSTEEM VLISSINGEN OOST

  • BELEIDSREGEL ZONEBEHEERSYSTEEM BINNENHAVEN

  • BELEIDSREGEL ZONEBEHEERSYSTEEM AXELSE VLAKTE

  • BELEIDSREGEL REDELIJKE SOMMATIE INDUSTRIETERREIN SMOKKELHOEK

4.1.5. Externe veiligheid in Wabo-procedures

In 2012 hebben Gedeputeerde Staten de Beleidsvisie Externe Veiligheid Zeeland vastgesteld. In 2018 wordt deze geactualiseerd. Deze beleidsvisie wordt gevolgd in de vergunningverlening. Vergunningverlening wordt als instrument gebruikt om risico's weg te nemen bij de bron. Dit betekent dat de provincie in het vergunningentraject bedrijven verplicht tot het toepassen van brongerichte maatregelen. Ook als de wettelijke normen niet worden overschreden kan de provincie eisen stellen aan de te treffen brongerichte maatregelen. Hierbij wordt gestreefd naar het beste resultaat binnen wettelijke, technische en financiële mogelijkheden binnen het level playing field. Zo blijft het indirecte ruimtegebruik van de risico’s van de omgang met gevaarlijke stoffen zo klein mogelijk.

Inherente veiligheid

De essentie van de toepassing van inherente veiligheid bij het ontwerpen, bedrijven en wijzigen van een proces is het vermijden, elimineren, of reduceren van gevaren in plaats van het beschermen daartegen. Een inherent veilige installatie is een installatie waarin onmogelijk gevaarlijke stoffen naar buiten kunnen treden. Het denken vanuit dit ideaalbeeld kan nieuwe veiligheidsmaatregelen opleveren. Om een inherente veilige situatie zo goed mogelijk te benaderen, voert of laat de provincie in overleg – én op vrijwillige basis- met de bedrijven studies uit voeren naar de (on)mogelijkheden van het toepassen van het beginsel van inherente veiligheid. Zo worden maatregelen die leiden tot een hogere veiligheidsperceptie zichtbaar gemaakt. Het is vervolgens aan het bedrijf om eventueel een kosten-/batenanalyse uit te voeren. Per situatie moet bekeken worden wat, ook gezien vanuit sociaaleconomisch en ruimtelijk oogpunt haalbaar is. Om dit principe door bedrijven te laten toe passen is in de afgelopen jaren een systeem ontwikkeld waarmee bedrijven hun mogelijkheden voor inherent veiliger werken kunnen verkennen en een invulling daaraan kunnen geven. Dit instrument is inmiddels met succes getest bij diverse bedrijven en nu als webapplicatie beschikbaar (www.inherenteveiligheid.eu). In het kader van vergunningverlening komt bij het overleg tot het indienen van een aanvraag het beginsel van inherente veiligheid ter sprake. Rekening houdend met de wettelijke kaders wordt bij nieuwe bedrijven of activiteiten met risico's voor de omgeving aandacht voor inherente veiligheid gevraagd in het kader van de aanvraag.

4.1.6. Bodembescherming in Wabo-procedures

Het (nationale) preventieve bodembeschermingsbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB), welke in 2012 is vastgesteld. Uitgangspunt daarbij is dat de bodemrisico’s van bedrijfsmatige activiteiten door doelmatige maatregelen en voorzieningen tot een verwaarloosbaar risico beperkt blijven.

Het zorgplichtbeginsel van de Wet bodembescherming en de Wet Milieubeheer maakt dat de vergunninghouder de door hem veroorzaakte bodemverontreiniging moet saneren (herstelplicht) en aansprakelijk is voor de kosten van dit bodemherstel.

Omdat bodemverontreiniging ook bij een verwaarloosbaar bodemrisico nooit is uit te sluiten moet de bodemkwaliteit voor de inwerkingstelling van de activiteit door middel van een nul situatie bodemonderzoek worden vastgelegd. Bodemverontreiniging zal dan kunnen blijken uit het eindsituatie bodemonderzoek in relatie tot het nulsituatie bodemonderzoek.

Het aspect bodem kan onderdeel uitmaken van de best beschikbare technieken (BBT)-conclusies. Als een activiteit is genoemd in bijlage I van de richtlijn industriële emissies moet worden nagegaan wat de best beschikbare technieken zijn ter voorkoming van bodemverontreiniging. In de vergunning moet daar bij worden aangesloten. Zo is de NRB een BBT-document waaraan getoetst moet worden in de vergunning. Voor de voorschriften in de vergunning moet zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van de landelijke standaardteksten (LRSO).

Voor RIE bedrijven geldt dat afdeling 2.4 (Bodem) uit het Activiteitenbesluit direct werkend is en dat er geen voorschriften met betrekking tot bodembescherming worden opgenomen in de vergunning.

4.1.7. Afvalstoffen in Wabo-procedures

Door aan afvalbedrijven in de vergunning regels te stellen levert de provincie een bijdrage aan de algemene doelstellingen uit het Landelijke Afvalbeheerplan 2 (LAP):

  • het beperken van het ontstaan van afvalstoffen. Dit betekent dat de groei van het totale afvalaanbod moet zijn ontkoppeld van de economische groei;

  • het beperken van de milieudruk van de activiteit ‘afvalbeheer’. Dit betekent dat in principe zoveel mogelijk afval nuttig moet worden toegepast, zodat alleen afval dat niet nuttig kan worden toegepast mag worden verwijderd en dat alleen het onbrandbaar afval mag worden gestort;

  • het vanuit ketengericht afvalbeleid beperken van de milieudruk van productketens (grondstofwinning, productie, gebruik en afvalbeheer, inclusief recycling). Dit betekent onder meer dat voor vermindering van milieudruk in de afvalfase de gehele keten in beschouwing wordt genomen en dat de inzet op vermindering van de milieudruk in de afvalfase niet mag resulteren in afwenteling van milieudruk op andere fases in de keten.

Om een zo hoogwaardig mogelijk afvalbeheer te bereiken, zijn in het LAP minimumstandaarden vastgesteld. De minimumstandaard geeft de minimale hoogwaardigheid aan van de verwerking van een bepaalde afvalstof of categorie van afvalstoffen en is bedoeld om te voorkomen dat afvalstoffen laagwaardiger worden verwerkt dan wenselijk is. De standaard is dus een invulling van de afvalhiërarchie voor afzonderlijke (categorieën van) afvalstoffen en vormt op die manier een referentieniveau bij de vergunningverlening voor afvalbeheer. Vergunningen worden in principe alleen verleend als de aangevraagde activiteit minstens even hoogwaardig is als de minimumstandaard, dat wil zeggen als de activiteit een milieudruk veroorzaakt die gelijk is aan of minder is dan die van de minimumstandaard.

Omdat de minimumstandaard is bedoeld als harmoniserend instrument is het ongewenst dat bij vergunningverlening verdergaande eisen worden gesteld dan de in dit LAP opgenomen minimumstandaarden. Dit geldt niet als de aanvraag voor een vergunning zelf voorziet in een verwerkingswijze die verder gaat dan de minimumstandaard.

Indien er voor een afvalstroom geen minimumstandaard aanwezig is, dan geldt de zogeheten prioriteitsvolgorde in de afvalhiërarchie uit het LAP:

  • a.

    preventie;

  • b.

    voorbereiding voor hergebruik;

  • c.

    recycling;

  • d.

    andere nuttige toepassingen, waaronder energiewinning;

  • e.

    veilige verwijdering.

4.1.8. Energie in Wabo-procedures

Door in de omgevingsvergunning regels te stellen aan het energiegebruik binnen bedrijven levert de provincie een bijdrage aan het verminderen aan het energieverbruik en de hieraan gerelateerde schadelijk emissies. In sommige gevallen komt het echter voor dat de provincie geen eisen kan en mag stellen in de omgevingsvergunning. Dit geldt voor bedrijven die vallen onder het Europese systeem van handel in broeikasgasemissierechten (ETS).

Voor een aantal bedrijven waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn gelden de zogenoemde meerjarenafspraken energie-efficiency (MEE). Dit zijn convenanten tussen de overheid en bedrijven over het effectiever en efficiënter inzetten van energie. Vanaf 1992 heeft de Rijksoverheid in het kader van het energiebesparingsbeleid met een groot aantal sectoren een meerjarenafspraak gemaakt over de verbetering van de energie-efficiëntie. Als bedrijven toetreden tot het MEE, stellen ze verplicht een EEP (Energie-efficiency-plan) op. Gedeputeerde Staten hebben geen rol in de totstandkoming van dit EEP. De maatregelen uit het EEP worden opgenomen in de vergunning, indien het EEP wordt ingediend samen met een aanvraag voor een omgevingsvergunning. Ondernemingen hoeven echter voor deze maatregelen geen nieuwe vergunning, revisievergunning of veranderingsvergunning aan te vragen. Ten aanzien van bedrijven die aan de MJA (Meer-Jaren-Afspraken) meedoen, worden er geen aanvullende of extra eisen voor een zuinig gebruik van energie (of de reductie van CO2-emissie) opgenomen in de omgevingsvergunning.

Als een bedrijf niet aan de MJA deelneemt, dan wordt in de omgevingsvergunning opgenomen dat de best beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. Voor de RIE bedrijven zijn voor de bepaling van de technieken de Europese BBT Referentiedocumenten (BREF’s) aangewezen. Dit zijn de horizontale BREF Energie-efficiëntie en eventueel de verticale BREF voor de branche waar een bedrijf onderdeel van is.

4.1.9. Lucht in Wabo-procedures

Gedeputeerde Staten streven er voor luchtkwaliteit naar dat er wordt voldaan aan de wettelijk vastgelegde grenswaarden. Daarmee willen Gedeputeerde Staten de uitstoot naar de lucht van bedrijven tot het minimum beperken. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag voor vergunningverlening van de grotere industriële bedrijven en enkele grote intensieve veehouderijen in de Zeeland. De provincie heeft daarbij de bevoegdheid bij RIE installaties strengere eisen te stellen dan welke gelden op basis van algemene regels op grond van artikel 2.22 vijfde lid van de Wabo en voor zover dit in de betreffende regels is toegestaan. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn om de toepassing van de beste beschikbare technieken in specifieke gevallen te waarborgen en om de naleving van de milieukwaliteitseisen op grond van hoofdstuk vijf van de wet milieubeheer te garanderen.

Een aanvraag omgevingsvergunning wordt getoetst aan de Best Beschikbare Technieken (BBT) voor luchtkwaliteit. Uitgangspunt daarbij zijn de in bijlage 1 van de Regeling omgevingsrecht (Mor) nationaal aangewezen BBT-documenten. :

  • De Nederlandse emissie Richtlijn Lucht (NeR). Hierin zijn de regels met betrekking tot de bestrijding van luchtverontreiniging door industriële bronnen vastgelegd.

  • Oplegnotitie behorende bij BBT-conclusies. Aan deze oplegnotitie moet worden getoetst bij het bepalen van BBT. De BBT-conclusie is vastgesteld en bekend gemaakt door de Europese commissie (een zogenaamd uitvoeringsbesluit van de Europese commissie)

Andere belangrijke kaderstellende documenten zijn onder meer:

  • Activiteitenbesluit;

  • Besluit ozonlaagafbrekende stoffen;

  • Besluit handel in emissierechten;

  • Richtlijn inzake de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Europese Gemeenschap;

  • NEC (National Emission Ceiling - richtlijn met emissieplafonds voor stikstofoxiden, zwaveldioxide, ammoniak, Vluchtige Organische Stoffen en voor in de toekomst (vanaf 2020) ook fijn stof (PM2,5).

De NEC emissieplafonds hebben geen rechtstreekse invloed op de inhoud van omgevingsvergunningen. De rijksoverheden van de EU moeten de richtlijn eerst implementeren in wetgeving. In Nederland zijn afspraken uit de richtlijn geïmplementeerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm). Bij het opstellen van een vergunning toetsen de Omgevingsdiensten aan deze afspraken.

Het Europese en het landelijke beleid met betrekking tot vergunningplichtige inrichtingen laat niet veel ruimte meer voor lokaal beleid, tenzij er sprake is van lokale problemen. Dit soort problemen doen zich in Zeeland niet voor.

Als actie met betrekking tot luchtkwaliteit is in het Omgevingsplan Zeeland 2012 - 2018 benoemd dat Gedeputeerde Staten de uitstoot van zware (milieubelastende activiteiten) bedrijven terugdringen met de inzet van VTH. Middels het bovenbeschreven beleid wordt hier op het gebied van vergunningen invulling aan gegeven. Wat betreft toezicht en handhaving wordt hier invulling aan gegeven middels het Wabo milieutoezicht bij bedrijven, zoals dat is beschreven in paragraaf 5.2.1

Actie 13 Terugdringen uitstoot naar de lucht van bedrijven met inzet van VTH

4.1.10. Grond- en hulpstoffen in Wabo-procedures

Nationale wetgeving verstaat onder bescherming van het milieu mede de zorg voor een zuinig gebruik van energie en grondstoffen. Er is geen aanvullend provinciaal beleid ten aanzien van grond- en hulpstoffen opgesteld.

4.1.11. Geur in Wabo-procedures

Gedeputeerde Staten streven naar een goede leefomgevingskwaliteit met een acceptabel niveau van geuroverlast. Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odeur units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend.

De Omgevingsdiensten bepalen in opdracht van Gedeputeerde Staten welke mate van hinder als aanvaardbaar wordt beschouwd. Als algemene doelstelling geldt het zoveel mogelijk beperken van bestaande hinder en het voorkomen van nieuwe hinder.

Maatregelen ter bestrijding van geurhinder moeten worden bepaald in overeenstemming met het BBT-principe.

Voor geur bij agrarische bedrijven geldt voor een aantal activiteiten de Wet geurhinder en veehouderijen als toetsingskader.

Voor alle activiteiten geldt dat de eisen ten aanzien van geuremissies in beginsel geregeld zijn in het Activiteitenbesluit. Enkel in uitzonderingsgevallen moet geur worden beoordeeld in de omgevingsvergunning.

Bij het bepalen van een aanvaardbaar niveau van geurhinder wordt ten minste rekening gehouden met de volgende aspecten:

  • a.

    De bestaande toetsingskaders, waaronder nationaal beleid;

  • b.

    De geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten;

  • c.

    De aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt bij de betreffende inrichting;

  • d.

    De historie van de betreffende inrichting en het klachtenpatroon met betrekking tot geurhinder;

  • e.

    De bestaande en verwachte geurhinder van de betreffende inrichting;

  • f.

    De kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels in de inrichting.

Als actie met betrekking tot geur is in het Omgevingsplan Zeeland 2012 - 2018 benoemd dat Gedeputeerde Staten zorgen voor de aanpak bij de bron en naleving van wettelijke normen met de inzet van VTH. Middels het bovenbeschreven beleid wordt hier op het gebied van vergunningen invulling aan gegeven. Wat betreft toezicht en handhaving wordt hier invulling aan gegeven middels het Wabo milieutoezicht bij bedrijven, zoals dat is beschreven in paragraaf 5.2.1.

Actie 14 Met betrekking tot het thema geur zorgen voor aanpak bij de bron en naleving van wettelijke normen

4.1.12. Indirecte lozingen in Wabo vergunningen

Wanneer bedrijven lozen op het rioolstelsel is sprake van indirecte lozing. Indirecte lozingen vallen onder de Wet milieubeheer en maken – indien een bedrijf vergunningplichtig is – onderdeel uit van de omgevingsvergunning. Het waterschap is wettelijk adviseur voor deze indirecte lozingen. In bepaalde gevallen zijn de adviezen van het waterschap met betrekking tot deze lozingen zelfs bindend. Voor lozingen direct op het oppervlaktewater of op een rioolwaterzuiveringsinstallatie (directie lozingen) vallen onder de Waterwet en derhalve buiten de werkingssfeer van de Wabo. Voor directe lozingen zijn Gedeputeerde Staten niet het bevoegd gezag, maar de waterkwaliteitsbeheerder (Waterschap of Rijkswaterstaat).

4.1.13. Natuur in Wabo vergunningen

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning, vragen de Omgevingsdiensten advies bij de provincie voor aspect natuur. Dit advies wordt één op één in de omgevingsvergunning overgenomen.

4.1.14. Koepelvergunning

Een koepelvergunning is één omgevingsvergunning voor een bedrijvencomplex als geheel. De vergunninghouder is een coördinerende instantie, die vervolgens "deelvergunningen" afgeeft aan de bedrijven die liggen in het koepelgebied. Dergelijke deelvergunningen zijn privaatrechtelijke overeenkomsten tussen de coördinerende instantie en de aangesloten bedrijven, waarmee rechten worden verworven om een bepaald deel van de milieugebruiksruimte te gebruiken. Doordat er sprake is van één vergunning bevordert dit flexibiliteit, proceduresnelheid en kan er makkelijker samenwerking tot stand komen tussen bedrijven. Daarnaast biedt de koepelvergunning de mogelijkheid om de impact op de omgeving goed te monitoren. De coördinerende instantie is verantwoordelijk voor het naleven van de vergunning.

Diverse keren is er in het verleden, en ook nog recentelijk, door partijen uit het Zeeuws bedrijfsleven interesse geuit voor een koepelvergunning in de Zeeuwse havens. Enerzijds zou een koepelvergunning kunnen bijdragen aan verduurzaming, bijvoorbeeld als bedrijven snel lokaal restromen willen uitwisselen. Anderzijds kunnen procedures voor het bedrijfsleven worden vereenvoudigd en verkort. Op dit moment wordt dit instrument nog nergens in Zeeland ingezet. Ook landelijk zijn er nog weinig voorbeelden. Het is bovendien nog niet duidelijk welke mogelijkheden de Omgevingswet biedt in relatie tot een koepelvergunning. De provincie zal de ontwikkeling van wet- en regelgeving blijven volgen en meedenken met het bedrijfsleven en Zeeland Seaports op dit thema, wanneer de wens richting een koepelvergunning concreter wordt.

4.2. Wet natuurbescherming (Natuurbeschermingsvergunningen)

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag voor het verlenen van vergunningen, ontheffingen, verklaringen van geen bedenkingen, het beoordelen van meldingen, het opleggen van een kapverbod en het geven van een bestuurlijk oordeel op grond van de Wet natuurbescherming. De uitvoering is ondergebracht in de provinciale organisatie zelf. Deze taak voeren de omgevingsdiensten dus niet in opdracht van Gedeputeerde Staten uit.

4.3. Waterwet (Watervergunningverlening)

Gedeputeerde Staten en het dagelijks bestuur van het waterschap zijn bevoegd gezag voor het verlenen van vergunningen voor het onttrekken van grondwater op grond van de Waterwet. Op grond van de Provinciale Milieuverordening heeft de provincie een taak bij het verlenen van ontheffingen, beoordelen van meldingen en het geven van advies voor/over grondwateractiviteiten in milieubeschermingsgebieden. De RUD Zeeland voert deze taken namens Gedeputeerde Staten uit. Voor het direct lozen van afvalwater op het oppervlaktewater zijn Gedeputeerde Staten op grond van de Waterwet geen bevoegd gezag. Voor deze activiteiten is de waterkwaliteitsbeheerder het bevoegd gezag (Waterschap of Rijkswaterstaat).

4.4. Vuurwerk (Ontbrandingstoestemming)

Gedeputeerde Staten zijn op grond van het Vuurwerkbesluit bevoegd gezag voor het beoordelen van de mogelijke gevolgen op de leefomgeving van de mens en van het milieu, veroorzaakt door het bedrijfsmatig ontsteken van vuurwerk bij evenementen. Afhankelijk van de omvang en het soort vuurwerk moet de ontsteker van het vuurwerk een ontbrandingstoestemming aanvragen of het evenement melden. Daarbij gelden de regels in de ‘Regeling bedrijfsmatig tot ontbranding brengen van vuurwerk’. Deze bevoegd gezagtaken, voert de RUD Zeeland uit namens Gedeputeerde Staten. Naast ontbrandingstoestemmingen en meldingen volgens het Vuurwerkbesluit kunnen er voor vuurwerkevenementen ook vergunningen, toestemmingen of ontheffingen nodig zijn op grond van andere (wettelijke) bepalingen.

4.5. Wet Luchtvaart / Tijdelijk en uitzonderlijk gebruik luchtvaart (TUG)

Gedeputeerde Staten streven naar veilige luchtvaart in Zeeland met beperkte geluidshinder. Op het gebied van vergunningverlening heeft de provincie een tweetal taken. Ten eerste het vaststellen van luchthavenbesluiten en – regelingen (paragraaf 4.5.1) en ten tweede het verlenen van TUG-ontheffingen (Paragraaf 4.5.2).

4.5.1. Luchthavenbesluiten en -regelingen

Provinciale Staten zijn op grond van de Wet Luchtvaart bevoegd gezag voor het vaststellen van luchthavenbesluiten en Gedeputeerde Staten zijn bevoeg gezag voor het vaststellen van luchthavenregelingen (Wet luchtvaart artikelen 8.43 en 8.63). Het gaat hierbij om terreinen bedoeld voor de kleine en recreatieve luchtvaart. De provincie reguleert als bevoegd gezag de luchtvaarttereinen in Zeeland om ruimte te bieden aan economische ontwikkelingen op dit vlak zonder dat dit ten koste gaat van de leefomgeving.

Luchthavenbesluiten/-regelingen leggen per luchthaventerrein een maximaal aantal vliegbewegingen per jaar vast en, indien aan de orde, de geluidsruimte en beperkingen voor de omgeving (zoals bijvoorbeeld hoogtebeperkingen voor gebouwen en beperkingen die gelden voor woningbouw op grond van geluid en externe veiligheid). De provincie ziet erop toe dat deze afspraken worden nagekomen.

Provinciale Staten hebben op 16 december 2011 de Luchtvaartverordening Zeeland vastgesteld. Deze verordening regelt de procedurele aspecten voor het aanvragen van luchthavenbesluiten en –regelingen.

In het Omgevingsplan 2012 – 2018 is als actie opgenomen dat luchtvaarttereinen in Zeeland worden gereguleerd door luchthavenbesluiten en/of –regelingen. Voor het Vliegveld Midden Zeeland is in 2013 reeds een luchthavenbesluit opgesteld. Voor de overige terreinen is dat nog niet het geval.

Actie 15 Reguleren van Zeeuwse luchtvaartterreinen

4.5.2. TUG-ontheffingen

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen voor het tijdelijk en uitzonderlijk gebruik van terreinen voor de luchtvaart (TUG-ontheffingen). Hierbij wordt het beleid met betrekking tot luchtvaart uit het intergraal Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 in acht genomen. De RUD Zeeland verleent namens de provincie de TUG-ontheffingen. Voor welke situaties en onder welke voorwaarden een TUG-ontheffing kan worden verleend, is beschreven in de Beleidsregels ontheffingen tijdelijke en uitzonderlijk gebruik luchtvaart provincie Zeeland uit 2012 (beleidsregel TUG). Gedeputeerde Staten onderzoekt of de beleidsregel TUG herzien moet worden. De RUD Zeeland voorziet hierbij van advies.

Actie 16 Onderzoek noodzaak herzien van beleidsregel TUG

4.6. Wet Ontgrondingen (Ontgrondingvergunningen

De Ontgrondingenwet bevat als hoofdregel dat er in het algemeen voor het afgraven van grond (verlaging van het maaiveld of de bodem van een wateroppervlak) een vergunning nodig is. Hierop zijn echter een aantal uitzonderingen van toepassing. Deze uitzonderingen zijn opgenomen in de Ontgrondingenverordening Zeeland. Wanneer er wel een vergunningplicht geldt, is meestal de provincie het bevoegde gezag. In sommige gevallen moet het Rijk beslissen op een vergunningaanvraag, bijvoorbeeld wanneer een ontgronding in zee plaatsvindt. Wanneer Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn, voert de RUD Zeeland deze taak uit. Hierbij worden alle bij de aanvraag betrokken belangen afgewogen en wordt provinciaal beleid met betrekking tot natuur, archeologie en landschap in acht genomen.

4.7. Wet bodembescherming

De provincie Zeeland is op grond van de Wet bodembescherming (Wbb) bevoegd gezag voor:

  • vaststellen van de ernst en de risico’s van gevallen van bodemverontreiniging;

  • vaststellen van de noodzaak van een spoedige sanering en de uiterste datum waarop de sanering moet zijn aangevangen;

  • beoordelen van en besluiten op bodemsaneringsplannen die particulieren, bedrijven en overheden indienen en uitvoeren;

  • beoordelen en reageren op ingediende plannen om een bodemverontreiniging te saneren conform het besluit uniforme bodemsaneringen (BUS);

  • beoordelen van evaluatierapporten (inclusief gebruiksbeperkingen) en nazorgplannen;

  • zorgdragen voor registratie in het kadaster van gebruiksbeperkingen ten gevolge van een bodemverontreiniging en of bodemsanering;

  • aanpak van bedrijfsterreinen via de wettelijke subsidieregeling voor de aanpak van in gebruik zijnde bedrijventerreinen;

  • aanpak van nieuwe gevallen van ernstige bodemverontreiniging en ongewone voorvallen, voor zover de gemeente geen bevoegd gezag is.

De RUD Zeeland geeft daartoe namens Gedeputeerde Staten beschikkingen af op grond van de Wbb en behandelt meldingen op grond van het Besluit uniforme saneringen (BUS). Tevens worden beschikkingen afgegeven op grond van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering (de zogenaamde bedrijvenregeling). Het actuele bodemsaneringsbeleid ligt vast in wetten, algemene maatregelen van bestuur, circulaires, ministeriële regels, normen en richtlijnen en protocollen 4 .

In de Provinciale Milieuverordening Zeeland staat waaraan meldingen moeten voldoen. Daarnaast staat er welke verplichte meldingen een saneerder / aannemer moet indienen bij de uitvoering van bodemsanering.

De landelijke regelingen zijn leidend voor de initiatiefnemers en de uitvoering van de provinciale taken. Voor specifieke Zeeuwse situaties maakt de provincie gebruik van de geboden beleidsvrijheid in de Wbb.

Met betrekking tot diffuse bodemverontreiniging hanteren Gedeputeerde Staten het beleid dat is opgenomen in bijlage 12.

Als er gewerkt wordt met grond, bagger of bijzondere bouwstoffen moet dit in het kader van het Besluit bodemkwaliteit gemeld worden bij het bevoegd gezag. Meestal is dit de gemeente, maar in sommige gevallen is het afhandelen van een melding een provinciale taak. De RUD Zeeland voert deze taak uit met in acht neming van de normen voor toepassing van grond en bagger die zijn opgenomen, in de Regeling bodemkwaliteit.

5. Uitvoeringskader Toezicht en Handhaving

De Omgevingsdiensten houden in opdracht van Gedeputeerde Staten toezicht op basis van verleende vergunningen, ontheffingen, Verordeningen en algemene regels (inclusief meldingen).

Bij constatering van overtredingen start er een handhavingstraject. Het toezicht en de handhaving is te verdelen in drie stappen:

  • 1.

    verzamelen van informatie door onder andere het uitoefenen van toezicht;

  • 2.

    toetsen van waarnemingen aan de norm (wet- en regelgeving, beleid en vergunning);

  • 3.

    interventie bij overtreding (inzet handhavingsinstrumentarium).

Het algemeen uitvoeringskader voor stap 1 en 2 is beschreven in paragraaf 5.1. Paragraaf 5.2 beschrijft het uitvoeringskader dat per specifiek toezichtsgebied van toepassing is. Stap 3 – interventie – komt aan de orde in het uitvoeringskader handhaving, dat is beschreven in Paragraaf 5.3. Tot slot beschrijft paragraaf 5.4 de strategie ten aanzien van gedogen.

In het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 is als actie benoemd dat Gedeputeerde Staten de efficiëntie van de handhaving verbetert door de volgende prestaties te leveren:

  • Toezicht en handhaving toesnijden op het risicoprofiel van bedrijven

  • Projectmatig, thematisch, risico- en informatie gestuurd werken

  • Samenwerken met andere partijen uitbouwen en actief mengen in voortrajecten

Middels het beleid in dit hoofdstuk geven Gedeputeerde Staten invullen aan deze acties. De actie om samenwerking met andere partijen uit te bouwen komt tevens terug in hoofdstuk 8. Het actief mengen in voortrajecten sluit ook aan op het inspelen op de Omgevingswet, zoals in paragraaf 6.6 is beschreven.

5.1. Algemeen uitvoeringskader toezicht

Doelstelling:

Het aantal overtredingen en klachten nemen af door een risicogerichte en programmatische uitvoering van het toezicht.

Gedeputeerde Staten hebben diverse toezichthoudende taken binnen het omgevingsrecht. Overall wordt er gestreefd naar risicogericht toezicht (paragraaf 5.1.1). Klachten en meldingen van ongewone voorvallen zijn belangrijke indicatoren bij het risicogericht toezicht (paragraaf 5.1.2). Jaarlijks stellen Gedeputeerde Staten een handhavingsuitvoeringsprogramma vast waarin de gemaakte keuzes zijn toegelicht (paragraaf 5.1.4). Tot slot is het van belang om de werkprocessen en procedures goed te borgen (paragraaf 5.1.5).

5.1.1. Risicogericht toezicht

De Omgevingsdiensten richten in opdracht van Gedeputeerde Staten het toezicht in op de bedrijven, locaties of activiteiten met de grootste risico’s. De ambitie is om altijd met een risicomethodiek per bedrijf, locatie of activiteit te bepalen wat het risico is voor het milieu, de natuur of de veiligheid. In PxQ is een risicomethodiek opgenomen voor de toezichtsactiviteiten van RUD Zeeland. Met de DCMR worden nog afspraken gemaakt. Waar er nog geen risicomethodiek aanwezig is, worden deze door de Omgevingsdiensten in de komende jaren ontwikkeld.

In de risicobepaling spelen de volgende vragen een rol:

  • Wat zijn de potentiele gevolgen voor milieu, veiligheid en gezondheid als gevolg van slecht naleefgedrag (intrinsiek risico)?

  • In welke mate worden door de vergunninghouder regels nageleefd?

  • Wat is de houding van een vergunninghouder tegenover (onder andere) de gestelde regels?

  • In geval van Brzo/RIE-4 5 bedrijven: wat is de veiligheidsprestatie van het bedrijf, de procesveiligheid en de veiligheidscultuur?

  • Actualiteit, bijvoorbeeld klachten of ongewone voorvallen kunnen ertoe leiden dat het risico hoger moet worden ingeschat.

Actie 17 Doorontwikkeling methodiek risicogericht toezicht voor alle toezichtsgebieden

Actie 18 Jaarlijkse risico-analyse per toezichtsgebied conform de (risico) methodiek zoals overeengekomen met Omgevingsdiensten 6

Een goed en actueel inzicht in het provinciale bedrijven, locaties en activiteitenbestand (inrichtingen/ bedrijven, bodemsanerings- en nazorglocaties, wateronttrekkingen etc.) is een belangrijke randvoorwaarde om risicogericht te kunnen werken. Hierover worden jaarlijks afspraken gemaakt met de omgevingsdiensten in de dienstverleningsovereenkomst.

5.1.2. Klachten en ongewone voorvallen

De provincie streeft ernaar dat de (milieu)overlast voor burgers afneemt. Voor het melden van milieuklachten en overlast zoals stank of lawaai kunnen burgers en bedrijven contact zoeken met het Milieumeldpunt van de RUD Zeeland. De provincie streeft naar een eenduidig meldpunt voor Zeeuwse burgers voor alle bedrijven inclusief Brzo bedrijven. Het beleid van Gedeputeerde Staten is dat het milieumeldpunt dag en nacht bereikbaar is en dat klachten correct worden afgehandeld. Bij overtredingen wordt er opgetreden.

De RUD Zeeland werkt volgens het draaiboek Piket. Het draaiboek regelt de uitvoering van piket door medewerkers van de RUD-Zeeland. Het draaiboek verschaft instructies voor de behandeling en afhandeling van "klachten" van burgers/bedrijven en "meldingen van ongewone voorvallen door bedrijven".

Tevens voorziet dit draaiboek in instructies voor de afhandeling van overige milieu en/of veiligheid gerelateerde meldingen. Ernstige klachten en ongewone voorvallen worden zo spoedig mogelijk onderzocht.

Met de Omgevingsdiensten worden in 2018 afspraken gemaakt over piket en klachtenafhandeling voor Brzo bedrijven.

Actie 19 Afspraken maken over een effectieve en efficiënte piket en klachtenafhandeling voor Brzo bedrijven

5.1.3. Meldingen Ongewone voorvallen

Bedrijven zijn verplicht ongewone voorvallen 7 te melden. Deze melding moet zo spoedig mogelijk na ontdekking van het voorval bij de Omgevingsdiensten worden gedaan. Met een aantal bedrijven zijn hierover maatwerkafspraken gemaakt in de omgevingsvergunning. Indien hiertoe aanleiding is volgt er na een melding incidentgericht toezicht. Wanneer er sprake is van dreigende of ontstane milieuschade eisen Gedeputeerde Staten herstelmaatregelen 8 . De kosten als gevolg hiervan worden daarbij zoveel mogelijk verhaald op de veroorzaker volgens het principe "de vervuiler betaalt'.

5.1.4. Jaarlijks Uitvoeringsprogramma Toezicht en Handhaving

De Omgevingsdiensten stellen jaarlijks een uitvoeringsprogramma toezicht en handhaving op, dat Gedeputeerde Staten vaststellen. Gedeputeerde Staten stuurt het jaarprogramma ter kennisname aan provinciale staten. De resultaten van de risicoanalyses (zie paragraaf 5.1.1) worden gebruikt om de benodigde inzet van menskracht, diepgang en frequentie van de controles per toezichtsveld te bepalen. Jaarlijks wordt het programma geëvalueerd door de RUD Zeeland. De evaluatie wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten en ter kennisname verzonden aan Provinciale Staten.

Actie 20 Jaarlijks vaststellen en evalueren van Uitvoeringsprogramma Toezicht en Handhaving door Gedeputeerde Staten

In het Uitvoeringsprogramma Toezicht en Handhaving is tevens beschreven welke instrumenten worden gebruikt om toezicht te houden. De instrumenten kunnen variëren van voorlichting tot toezicht op de systemen van bedrijven, fysieke controles, onaangekondigde controles en controles buiten werktijden. Het kiezen van het instrumentarium gebeurt op basis van de provinciale toezichtstrategie, die is opgenomen in bijlage 5 van dit programma.

In het Uitvoeringsprogramma is in ieder geval het toezicht beschreven dat op grond van de volgende wet- en regelgeving zal worden uitgevoerd:

  • Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

  • Natuurbeschermingswet;

  • Ontgrondingenwet;

  • Wet bodembescherming;

  • Vuurwerkbesluit;

  • Wet milieubeheer;

  • Wet inzake de luchtverontreiniging;

  • Besluit risico's zware ongevallen (2015)

  • Waterwet;

  • Wet geluidhinder.

De Omgevingsdiensten werken het uitvoeringsprogramma handhaving uit in werkplannen voor de betrokken onderdelen van de organisatie.

Actie 21 Uitvoeringsprogramma Toezicht en Handhaving uitwerken in werkplannen door Omgevingsdiensten

Het uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks gedeeld met de deelnemers van de RUD Zeeland via het deelnemersoverleg en er wordt afgestemd met de organen die belast zijn met de strafrechtelijke handhaving via het samenwerkingsoverleg handhaving Zeeland.

Actie 22 Uitvoeringsprogramma Toezicht en Handhaving jaarlijks afstemmen met de strafrechtelijke handhavingspartners

5.1.5. Werkprocessen en procedures

Om er voor te zorgen dat het toezicht uniform wordt uitgevoerd worden toezichtsplannen opgesteld door de Omgevingsdiensten. De basis voor het milieutoezicht wordt gevormd door een algemeen toezichtsplan. In het toezichtsplan is concreet beschreven hoe het toezichtsbezoek wordt uitgevoerd. Daarnaast wordt een relatie gelegd met de handhavingsstrategie. Naast het algemene toezichtsplan zijn en worden bijzondere toezichtsplannen opgesteld, indien sprake is van een nieuw werkveld voor handhaving, bij complexiteit van een afzonderlijke inrichting en bij een specifieke behoefte vanuit het toezicht. De Omgevingsdiensten dragen er zorg voor dat de werkzaamheden plaatsvinden overeenkomstig de werkprocessen en procedures.

Actie 23 Afspraken maken met Omgevingsdiensten over het opstellen van toezichtsplannen

5.2. Uitvoeringskaders specifieke toezichtsgebieden

Deze paragraaf beschrijft de uitvoeringskaders voor alle toezichtsgebieden waar Gedeputeerde Staten een taak hebben binnen het omgevingsrecht.

5.2.1. Wabo milieu toezicht bij bedrijven

Gedeputeerde Staten zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht het bevoegd gezag voor het milieutoezicht bij de daartoe bij Wet aangewezen categorieën bedrijven. In het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 is als actie opgenomen dat Gedeputeerde Staten de efficiënte aanpak verbeteren door risicoprofielen op te stellen voor de bedrijven waarvoor zij bevoegd gezag zijn en te werken met een milieudoelenaanpak. Middels het beleid in deze paragaaf geven Gedeputeerde Staten hier invulling aan.

Actie 24 Verbeteren efficiënte aanpak toezicht door risicoprofielen voor Zeeuwse bedrijven op te stellen en te werken met een milieudoelenaanpak.

Op 1 januari 2018 bedroeg het aantal bedrijven waarvoor Gedeputeerde Staten op grond van de Wabo het bevoegd gezag is voor het milieutoezicht 80, te weten 24 Brzo bedrijven en 56 overige bedrijven. In het kader van het project PxQ is in samenwerking met de RUD Zeeland en de Zeeuwse gemeenten voor het milieutoezicht bij bedrijven een nieuwe risicomethodiek ontwikkeld 9 . Er wordt een onderscheid gemaakt tussen 4 risicocategorieën:

  • 1.

    Hoog risico

  • 2.

    Medium risico

  • 3.

    Beperkt risico

  • 4.

    Verwaarloosbaar risico

De risicocategorie bepaalt de controlefrequentie en mede het soort controle-instrument dat wordt ingezet. Er wordt hierbij gewerkt met branches. Voorbeelden hiervan zijn chemie, energiebedrijven, scheepswerven etc. Branches zijn samengestelde clusters van bedrijven op basis van SB (in noot aangeven waar dit voor staat) I-codes. De hoofdactiviteit van een bedrijf bepaalt tot welke branche het behoort.

Per branche is op basis van een zogeheten speerpuntenanalyse bepaald hoeveel impact/relevantie de activiteiten in die branche hebben. De milieuthema's die in de analyse zijn betrokken, zijn: lucht, stank, veiligheid, geluid, bodem, energie, afval en afvalwater. Aan elk milieuthema is door deskundigen een score gegeven (1, 2, 3 of 4). Voor het bepalen van de risicocategorie telt het ene thema zwaarder mee dan het andere. Aan de thema's lucht, veiligheid en bodem wordt meer prioriteit gegeven. Dit sluit aan op de visie van de RUD Zeeland: "een schoon en veilig Zeeland.

De risicomethodiek, is opgenomen in bijlage 4 van dit programma.

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag voor bedrijven die vallen binnen de categorieën: "medium" en "hoog" risico; in het bedrijvenbestand van de provincie zijn geen bedrijven aanwezig die vallen in de categorie "beperkt" en "verwaarloosbaar risico" De toezichtstrategie voor de bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is, is als volgt.

Medium risicobedrijven

Voor branches met bedrijven die in deze categorie vallen, geldt dat er een meerjarige branche-/thema aanpak wordt gehanteerd. Daarbij wordt projectmatig een branche en/of thema gecontroleerd door middel van controlebezoeken en/of diepgaand administratief toezicht. Naleefgedrag en klachten worden gebruikt om te bepalen of bepaalde subgroepen in een branche meer of minder aandacht moeten krijgen. Dit wordt vastgelegd in het jaarlijks uitvoeringsprogramma. In beginsel wordt er bij medium risicobedrijven eens in de twee jaar een integrale controle uitgevoerd.

Hoog risicobedrijven

De groep hoog risicobedrijven krijgt een individuele aanpak. Bij deze bedrijven wordt de branchegerichte risicoanalyse uitgebreid met een bedrijfsgerichte analyse. In deze bedrijfsgerichte analyse komen ook de aspecten naleefgedrag, klachten, organisatie en cultuur aan de orde. Ook bestuurlijke relevantie speelt hierbij een rol. De uitkomst van deze bedrijfsgerichte analyse kan invloed hebben op het aantal uren dat aan een bedrijf wordt besteed in het kader van toezicht. De resultaten worden opgenomen in het jaarprogramma. In beginsel wordt er bij hoog risicobedrijven minimaal één keer per jaar een integrale controle uitgevoerd.

Actie 25 Jaarlijkse actualisatie bedrijfsgerichte risicoanalyse bij hoog risicobedrijven

Actie 26 Met de DCMR afspraken maken over de risicomethodiek voor Brzo bedrijven

Lucht, water en geluidsmetingen bij bedrijven

Gedeputeerde Staten streven naar een goede omgevingskwaliteit. Daarom voert de provincie naast integrale controles ook aspectcontroles uit bij bedrijven. Het controleren van lucht, indirecte lozingen en geluidsemissie is in dat kader belangrijk. In opdracht van de provincie voert de RUD Zeeland jaarlijks bij bedrijven metingen uit naar deze aspecten. De provincie streeft er naar dat bedrijven voldoen aan de wettelijke normen en streefwaarden.

Geurmetingen

Geurmetingen zijn complex en vooral zeer kostbaar. Daarnaast is geurbeleving zeer persoonsgebonden en kunnen er dikwijls geen conclusies worden getrokken uit het aantal geurklachten. Daarom worden geurmetingen alleen in uitzonderlijke gevallen uitgevoerd.

Systeemgericht toezicht

Systeemgericht toezicht is een manier om de handhavingslast bij bedrijven te beperken. Systeemgericht toezicht sluit aan op bestaande managementsystemen van bedrijven om de naleving van wet- en regelgeving te borgen. Systeemgericht toezicht is een combinatie van systeemtoezicht en regulier toezicht op naleving. Om in aanmerking te komen voor systeemgericht toezicht, moet het bedrijf de naleving borgen in een nalevingsmanagementsysteem. Een nalevingsmanagementsysteem is een intern beheersingssysteem dat een organisatie onder eigen verantwoordelijkheid opzet om te borgen dat wet- en regelgeving wordt nageleefd. Via een audit wordt getoetst of dat systeem voldoet aan de gestelde eisen, waarbij een groeimodel van 4 niveaus wordt gehanteerd. Bij een goedgekeurd systeem worden toezicht en handhaving aangepast. Er vindt een verschuiving plaats van toezicht op de naleving naar toezicht op het functioneren van het systeem (systeemtoezicht). Het toezicht op de naleving zelf vermindert daardoor, maar blijft bestaan.

Bijlage 7 beschrijft de verschillende niveaus van systeemgericht toezicht. Paragraaf 5.3 beschrijft de wijze van handhaving bij systeemgericht toezicht.

In 2017- wordt er met een kleine groep bedrijven toegewerkt naar een situatie waar systeemgericht toezicht kan worden toegepast. Op basis van de resultaten hiervan wordt in 2018 bezien of de aanpak kan worden uitgebreid.

Actie 27 In 2019 systeemgericht toezicht evalueren

5.2.2. Toezicht Brzo

Het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo) is de Nederlandse implementatie van de Europese Seveso III-richtlijn. Het Brzo integreert wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en voorbereiding op de rampenbestrijding in één juridisch kader. Doelstelling is het voorkomen en beheersen van (de gevolgen van) zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het Brzo stelt hiertoe eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Daarnaast is in het besluit de wijze waarop de overheid daarop moet toezien geregeld. Het mandaat voor de Brzo taken ligt bij de DCMR die is aangewezen als Brzo RUD voor de provincies Zuid-Holland en Zeeland De DCMR voert namens Gedeputeerde Staten het toezicht uit ten behoeve van de gezondheid en veiligheid van de mensen buiten de inrichting en de bescherming van het milieu. Tevens coördineert de DCMR namens de provincie de samenwerking met de partners van de veiligheidsregio en de Inspectie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de waterkwaliteitsbeheerder.

Voor het toezicht Brzo sluiten Gedeputeerde Staten aan bij de daarvoor geldende instrumenten. Samen met de inspectiepartners stelt de DCMR in opdracht van Gedeputeerde Staten gezamenlijk een inspectieplan op voor alle Brzo inrichtingen. Regelmatig wordt bezien of dit plan moet worden gewijzigd. Het inspectieplan geldt voor de gehele Brzo-RUD-regio Zeeland-Zuid-Holland. Voor de frequentie van de controles sluiten Gedeputeerde Staten tenminste aan bij het besluit Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo), te weten één jaar voor hogedrempelinrichtingen en drie jaar voor lagedrempelinrichtingen. 

In de huidige situatie worden inspecties volgens de zogeheten Nieuwe Inspectie Methodiek 2 (NIM2) uitgevoerd. Medewerkers van de RUD Zeeland participeren (namens de Brzo omgevingsdienst Zeeland-Zuid-Holland) in het projectteam Landelijke Benadering Risicobedrijven (LBR) dat beoogt om de NIM2 methode voor inspecties bij BRZO en RIE4 bedrijven door te ontwikkelen 10 . Het doel is een landelijk uniform, eenduidig, integraal, risico gebaseerd en efficiënte toezicht en handhaving bij deze categorie bedrijven mogelijk te maken. Hiertoe zal de bestaande NIM2 methodiek worden herzien en aangevuld met nieuwe toezichtsinstrumenten. Onder andere wordt beoogd om ook de veiligheidscultuur van een bedrijf mee te nemen in de beoordeling. In de huidige methodiek ontbreekt hiervoor het kader.

Gedeputeerde Staten zullen met de DCMR afspraken maken over de implementatie, zodra de nieuwe methodiek op landelijk niveau gereed is.

Actie 28 Opstellen inspectieplan Brzo in samenwerking met inspectiepartners

Actie 29 Bijdrage leveren aan doorontwikkeling NIM2 toezichtsmethodiek voor Brzo/RIE4 bedrijven

Actie 30 Implementeren nieuwe toezichtsmethodiek NIM2 voor Brzo toezicht wanneer deze gereed is

5.2.3. Toezicht Wet natuurbescherming

Gedeputeerde Staten zijn toezichthouder voor (delen van) de Wet Natuurbescherming. De RUD Zeeland voert deze taken namens de provincie uit.

Gedeputeerde Staten concentreren zich voor het toezicht op de Wet natuurbescherming op de volgende drie terreinen:

  • 1.

    omgevingsvergunningplichtige activiteiten;

  • 2.

    aangewezen gebieden, in het bijzonder Natura 2000-gebieden;

  • 3.

    specifieke nalevingsproblemen in het vrije veld, buiten de bebouwde kom.

Het toezicht en de handhaving op de Natura 2000-gebieden voert de provincie risicogericht uit. Voor het toezicht groene wetten is voor 2015 – 2016 een zelfstandig uitvoeringsprogramma opgesteld op basis van een risicoanalyse. Dit plan gaat specifiek in op de activiteiten die moeten worden uitgevoerd en vormgegeven en geven een raming van de ureninzet. Deze actie is als zodanig ook benoemd in het Omgevingsplan 2012 – 2018.

Actie 31 Jaarlijks actualiseren handhavingsuitvoeringsprogramma Natura-2000 gebieden

5.2.4. Toezicht grondwateronttrekkingen

Gedeputeerde Staten en het dagelijks bestuur van het waterschap zijn bevoegd gezag voor toezicht en handhaving voor grondwateronttrekkingen op grond van de Waterwet. Gedeputeerde Staten hebben tevens een toezichtstaak voor de grondwateractiviteiten milieubeschermingsgebieden op grond van de Provinciale Milieu Verordening. Ook het toezicht op Warmte-koudeopslag in de bodem met een open grondwaterbron valt onder de taak voor Gedeputeerde Staten.

De RUD Zeeland voert de toezichts- en handhavingstaken van de Waterwet namens Gedeputeerde Staten uit voor heel Zeeland.

Het beleid is om elke nieuwe grondwateronttrekking te controleren aan de gestelde eisen omdat op basis van de ervaringen uit het verleden blijkt dat de kans op overtredingen bij grondwateronttrekkingen hoog is.

5.2.5. Toezicht op kwaliteit, hygiëne en veiligheid zwemwater

Gedeputeerde Staten zijn het bevoegd gezag voor de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz). Hieronder vallen de binnen- en buitenzwembaden 11. Ook is de wet van toepassing op de aangewezen zwemlocaties in oppervlaktewater 12 . De RUD Zeeland voert namens Gedeputeerde Staten het toezicht op grond van de Whvbz uit en beheert ook de zwemwaterwebsite. Via dat kanaalkunnen onder andere klachten over gevaarlijke of onhygiënische situaties bij zwemwatergelegenheden worden gemeld.

De zwembaden worden elk jaar bezocht. Aandachtspunten hierbij zijn waterkwaliteit, hygiëne en veiligheid. In de wet is opgenomen dat het zwembad moet zorgen voor ‘voldoende toezicht’. Om dit na te gaan, is er ‘Toezicht op toezicht’. Hierbij wordt er specifiek gelet op hoe het zwembad zelf toezicht uitoefent op de bezoekers.

De waterkwaliteit van de baden wordt maandelijks gecontroleerd. Onafhankelijke laboratoria nemen de monsters en analyseren deze. De resultaten gaan rechtstreeks naar de RUD Zeeland en zij beoordeelt deze vervolgens.

De Whvbz stelt, dat als een zwemgelegenheid niet voldoet aan het vereiste - uit het bij de wet horende - besluit, er geen gelegenheid mag worden gegeven tot zwemmen.

Voor wat betreft de zwemlocaties in het oppervlaktewater loopt het zwemseizoen jaarlijks van 1 mei tot 1 oktober. In die periode worden alle locaties elke twee weken door de waterkwaliteitsbeheerder bemonsterd en geanalyseerd en indien nodig ter handhaving aan de provincie Zeeland gestuurd. De zwemwaterinspecteurs van de RUD Zeeland bezoeken de locatie jaarlijks voor een visuele inspectie, waarbij zij onder meer letten op de aanwezigheid van blauwalgen, doorzicht van het water, reinheid van de locatie en het intact zijn van de voorzieningen, zoals de drijflijn. Verder wordt er geïnspecteerd bij bijzonderheden, klachten of meldingen.

Bij onvoldoende zwemwaterkwaliteit zijn er drie mogelijke maatregelen:

  • 1.

    een waarschuwing bij een geringe afwijking (niet genoemd in de Wet);

  • 2.

    een negatief zwemadvies bij een slechte kwaliteit;

  • 3.

    een zwemverbod indien er sprake is van een gezondheidsrisico.

Aanvankelijk zou de Whvbz worden herzien in 2016 (Zwemwaterwet). Er is echter op landelijk niveau besloten om deze herziening niet tussentijds door te voeren. De Whvbz zal opgaan in de Omgevingswet.

5.2.6. Toezicht bouw en brandveilig gebruik gebouwen

Tot nu toe voert de gemeente waarin het bedrijf is gelegen de inhoudelijke toets uit voor BRIKS taken. Per 1 juli 2017 is de provincie verplicht de Briks taken onder te brengen bij de omgevingsdiensten. Daarover worden nieuwe afpraken gemaakt met Omgevinsgdiensten en gemeenten (maakt deel uit van actie 10, zoals omschreven in paragraaf 4.1.1).

5.2.7. Toezicht bodemsaneringen, inclusief nazorg

De RUD Zeeland voert het toezicht op de naleving van de Wet bodembescherming (Wbb) uit namens de provincie. De provincie zoekt bij het uitvoeren van toezicht en handhaving bij bodemsanering afstemming met gemeenten in het kader van het Besluit bodemkwaliteit.

Per ingediende melding of beschikkingsaanvraag voert de RUD een risicoanalyse uit op basis van de te verwachten complexiteit van de bodemsaneringstaak.

Specifieke aandachtspunten en risico’s voor bodemsaneringen en de daaropvolgende nazorg bij restverontreinigingen zijn:

  • Eerder vertoond naleefgedrag van de saneerder, milieukundig begeleider (MKB-er), directievoerder, aannemer en eigenaar / gebruiker.

  • Risico’s van de activiteiten voor de uitvoerders van de sanering en voor de omgeving;

  • Het gedrag van de (rest) verontreiniging (verontreinigende stoffen) in de grond en het grondwater;

Belangrijk hulpmiddel bij de risicoanalyse en het uitvoeren van toezicht en handhaving is het Bodem Informatie Systeem (Nazca), waarover de RUD Zeeland beschikt. Hierin worden basisgegevens en historische informatie van (mogelijke) saneringslocaties en uitgevoerde saneringen actueel gehouden.

Prioritering van het toezicht gebeurt vanuit bovengenoemde aandachtspunten naar gevolgen voor milieu, en de leefomgeving. Saneringen en nazorglocaties met grote risico’s voor de omgeving en/of de uitvoerders van de sanering hebben prioriteit. Saneringen worden minimaal één keer bezocht. Actieve nazorglocaties worden met een zekere regelmaat bezocht. Voor de frequentie weegt de RUD Zeeland het gedrag mee van de verontreiniging in de grond en het grondwater en de potentiële risico’s voor de omgeving. De resultaten van de risicoanalyse worden per sanering in een toezichtsplan vastgelegd.

Voor het toezicht op bodemsanering en nazorg wordt de procesbeschrijving opgenomen in het kwaliteitshandboek van de RUD. Bij het toezicht op bodemsaneringen wordt aangesloten bij de Handhavingsuitvoeringsmethode Wbb (HUM Wbb) van de Stichting infrastructuur kwaliteitsborging bodembeheer (SIKB) en het normblad 8001/8002.

Met enige regelmaat worden er, na eindmelding sanering, verificatiebemonsteringen in opdracht van de RUD uitgevoerd. Deze dienen als extra check op het daadwerkelijk behalen van de terugsaneerwaarde genoemd in de beschikking of melding. De controlebemonstering op bodemverontreiniging is als actie opgenomen in het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018.

Actie 32 Procesbeschrijving toezicht bodemsanering en nazorg opnemen in kwaliteitshandboek van de RUD Zeeland

Actie 33 Controlebemonstering bodemverontreiniging bij saneringen uitvoeren

5.2.8. Toezicht Vuurwerkbesluit

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag voor het uitoefenen van toezicht en handhaving op de naleving van de verleende toestemming om bij een evenement vuurwerk te ontsteken. De RUD Zeeland voert deze taak uit.

De frequentie van het toezicht op vuurwerkevenementen wordt bepaald op basis van een risicoanalyse, met dien verstande dat jaarlijks minimaal 75% van de evenementen gecontroleerd dient te worden. Dit kan een integrale controle zijn, maar ook alleen een voorcontrole (aankomst voertuig en opbouw) of een nacontrole (tijdens en na het ontbranden). In Zeeland vinden jaarlijks tussen de 20 en 25 vuurwerkevenementen plaats.

Voor het uitvoeren van de controle hanteert de RUD Zeeland een standaard checklist, welke in IPO (Interprovinciaal overleg) -verband is vastgesteld.

5.2.9. Toezicht luchtvaart

De RUD Zeeland voert in de provincie het toezicht uit op de naleving van de luchthavenregelingen en -besluiten en de verleende TUG-ontheffingen. Alle luchthavens van regionaal belang met een luchthavenbesluit- of regeling krijgen periodiek een controle. Op basis van ervaringen met naleving wordt het toezicht risicogericht geprioriteerd.

Bij een overtreding van regels voor de luchtvaartterreinen en de TUG-ontheffingen volgt handhavend optreden. Daarbij let een inspecteur in het bijzonder op het landzijdig gebruik (het starten en landen). Gedeputeerde Staten zijn namelijk alleen bevoegd voor het landzijdig gebruik.

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) houdt toezicht op het naleven van regelgeving over veilig gebruik van het luchtruim.

5.2.10. Toezicht Landschapsverordening

Het doel van de landschapsverdening Zeeland is om het landschap te beschermen tegen allerhande ongewenste borden, vlaggen en andere (reclame)uitingen. De RUD Zeeland voert het toezicht hierop uit. Met de kantoniers van de provincie die een belangrijke signaalfunctie buiten de bebouwde kom hebben. Verder hebben alle toezichthouders van de RUD Zeeland een signaleringsfunctie wanneer zij naar andere controles rijden. Tot slot wordt er specifiek gepatrouilleerd in het kader van het toezicht op de Landschapsverordening.

5.2.11. Toezicht Ontgrondingen

Het toezicht en handhaving op de naleving van de Ontgrondingenwet en de Ontgrondingenverordening Zeeland, alsmede de voorschriften van de ontgrondingenvergunningen die door Gedeputeerde Staten zijn afgegeven, wordt uitgevoerd door de RUD Zeeland.

Elke nieuwe ontgronding wordt minimaal één keer bezocht. Op basis van de ervaringen uit het verleden is de kans op overtredingen bij ontgrondingen hoog.

5.3. Uitvoeringskader sanctioneren

Doelstelling:

Bij iedere toezichtsbevinding volgt een passende interventie

Als tijdens het toezicht een overtreding wordt geconstateerd start de handhaving. Het handhavend optreden is vastgelegd in de sanctiestrategie. Voor de Brzo-bedrijven hanteren Gedeputeerde Staten de landelijke handhavingsstrategie Brzo als sanctiestrategie, die is opgenomen in bijlage 8. Voor de overige handhavingszaken, met uitzondering van luchtvaart, is voor Gedeputeerde Staten de landelijke handhavingsstrategie Wabo (LHS): "Een passende interventie bij iedere bevinding" het kader. Deze strategie is opgenomen in bijlage 9. In het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 is als actie opgenomen dat Gedeputeerde Staten de LHS overnemen en met de RUD Zeeland afspraken maken over de implementatie.

  • Overnemen van de landelijke strategie voor handhaving en vergunningverlening in het VTH-beleid en over de implementatie afspraken maken met de RUD Zeeland.

Vanaf 1 juli 2017 geldt deze afspraak ook voor de DCMR.

De LHS is vastgesteld om eenduidig in te grijpen naar aanleiding van tijdens het toezicht gedane constateringen. Om eventuele ongelijkheid van interpretatie van de strategie te voorkomen, en om de sanctionering naar aanleiding van overtredingen zoveel mogelijk gelijk te trekken is, zullen Gedeputeerde Staten aan de omgevingsdiensten de opdracht geven om een leidraad "Landelijke handhavingsstrategie" te ontwikkelen. Dat betreft dus een aanvulling op de strategie zelf. In de leidraad worden onder andere de benaming van de verschillende stappen en het moment van controle geregeld. Zo wordt er onder andere uitgewerkt wanneer er wordt gekozen voor last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom in een handhavingstraject. Tevens wordt in de leidraad beleid ontwikkeld ten aanzien van de begunstigingstermijn ( dat is de termijn die wordt geboden om aan een overtreding een einde te maken) en hoogte van dwangsommen.

Actie 34 Implementatie en ontwikkelen leidraad Landelijke handhavingsstrategie door Omgevingsdiensten in 2018

De LHS en de te ontwikkelen leidraad hebben tot doel de inspecteurs van de Omgevingsdiensten sturing te geven over de wijze waarop in principe op een overtreding moet worden gereageerd. Door iedere inspecteur dezelfde beslismomenten en instructies te laten volgen, ontstaat meer uniformiteit in de uiteindelijke besluitvorming. Het besluitvormingsproces wordt hiermee transparant voor zowel bedrijven, burgers, en Gedeputeerde Staten als opdrachtgever van de Omgevingsdiensten.

Luchtvaart

Voor luchtvaart is de LHS niet toepasbaar. Dit heeft meerdere redenen:

  • Veel van de instrumenten die de LHS noemt, zijn niet van toepassing voor luchtvaart.

  • De LHS gaat er vanuit dat de overtreder wordt beoordeeld op naleefgedrag. Bij handhaving van luchtvaart wordt niet altijd gekeken naar de overtreder, maar wordt bijvoorbeeld de maatregel opgelegd aan de partij die het in zijn macht heeft de overschrijding tegen te gaan.

  • De LHS heeft segmenten waarin strafrecht wordt toegepast. Dit komt bij handhaving van luchtvaart door GS niet voor: De bepalingen die in artikel 11.9 Wlv genoemd worden bij de strafrechtelijke handhaving komen niet nogmaals aan bod in het kader van de bestuursrechtelijke handhaving door GS (art. 11.23 Wlv).

Daarom wordt een aparte handhavingsstrategie beschreven voor luchtvaart. Deze is opgenomen in bijlage 9.

Systeemgericht toezicht

Bij systeemgericht toezicht wordt onder voorwaarden afgeweken van de LHS. Dit is het geval als het bedrijf zelf een overtreding constateert en zelf afdoende maatregelen neemt voor herstel en voorkoming van herhaling. In dat geval is het doel van bestuursrechtelijk optreden al bereikt en kan het achterwege blijven (zie bijlage 7).

5.4. Gedoogstrategie

Soms is de leefomgeving erbij gebaat om bewust af te zien van handhavend optreden. In deze gevallen is er sprake van gedogen. Het gedoogbeleid van Gedeputeerde Staten is gebaseerd op de landelijke nota 'Grenzen aan gedogen', die bekend is gemaakt op 5 november 1996. Dit programma beschrijft of gedogen in bepaalde situaties aanvaardbaar is en in welke mate en onder welke voorwaarden gedogen aanvaardbaar kan zijn. De Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State hanteert dit programma als toetsingskader. Gedeputeerde Staten conformeren zich bij de uitvoering van haar gedoogbeleid aan de Zeeuwse gedoogstrategie die is opgenomen in bijlage 11. Met deze strategie handhaven Gedeputeerde Staten het gedoogbeleid  zoals deze was opgenomen in het vorige beleidsplan: Oog op Zeeland uit 2007.

6. Uitvoeringskader Specialisaties

Doelstelling:

Correcte en tijdige uitvoering van de specialisatietaken, teneinde een gezonde, veilige leefomgeving en een doelmatig gebruik daarvan te borgen

Onder specialisaties verstaan we alle taken die niet vallen onder vergunningverlening, toezicht of handhaving, maar die wel zijn ondergebracht bij de RUD Zeeland. In dit hoofdstuk is achtereenvolgens het beleid voor de specialisatietaken op het gebied van bodemkwaliteit, milieuadvies, geluidsmonitoring, externe veiligheid, inspelen Omgevingswet en zomersmog beschreven.

6.1. Bodemkwaliteit

De taken op het gebied van bodem zijn divers. Deze paragraaf beschrijft achtereenvolgens het uitvoeringskader voor de verschillende taken.

6.1.1. Bodemsaneringen

Na 35 jaar bodembeleid komt er een historische mijlpaal in zicht. Rond 2020 zijn er geen locaties meer waar bodemverontreiniging voor onaanvaardbare risico's zorgt. Hiermee breekt er een nieuwe fase aan in het bodembeleid. Daarover hebben het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in het convenant bodem en ondergrond 2016 – 2020 afspraken gemaakt. De provincie streeft ernaar om alle locaties met een onaanvaardbaar verspreidings- of ecologische risico’s uiterlijk in 2020 te saneren of beheersbaar te maken. Voor wat betreft de locaties met een humaan risico heeft de provincie reeds in 2015 gerealiseerd dat deze zijn gesaneerd of beheersbaar zijn gemaakt.

Voor specifieke Zeeuwse situaties maakt de provincie daarnaast gebruik van de geboden beleidsvrijheid op basis van dit convenant. De Zeeuwse beleidsinvulling heeft betrekking op het aanpakken van locaties waar ten gevolge van de aanwezige bodemverontreiniging, weliswaar geen sprake is van onaanvaardbare risico’s, maar waar wel sprake is van een maatschappelijk knelpunt. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de te maken saneringskosten van ernstige bodemverontreinigingen niet of voor maar een heel klein percentage kunnen worden opgebracht uit de meerwaarde die het perceel na sanering en/of ontwikkeling krijgt. Deze locaties bevinden zich veelal in de bebouwde kom en zijn door verpaupering vaak een doorn in het oog van omwonenden en de gemeente. In dit kader worden bodemsaneringen in opdracht van de RUD Zeeland (namens Gedeputeerde Staten) uitgevoerd of worden door Gedeputeerde Staten subsidies verstrekt aan initiatiefnemers van bodemsaneringen.

De RUD Zeeland voert alle, met uitzondering van het verstrekken van bodemsaneringssubsidie, werkzaamheden in relatie tot bovengenoemde bodemsaneringen uit namens Gedeputeerde Staten.

In het Omgevingsplan Zeeland is de volgende actie met betrekking tot bodemsanering geformuleerd:

Actie 35 Aanpak verontreinigde bodemlocaties waar humane risico's en of verspreidingsrisico's en of risico's voor verspreiding aanwezig zijn, alsmede het ondersteunen van de sanering van ernstige bodemverontreiniging die tot maatschappelijk ongewenste situaties aanleiding geeft.

6.1.2. Diffuse bodemverontreiniging

Diffuse bodemverontreiniging is verontreiniging die is ontstaan door een diffuse belasting van de bodem, waardoor deze niet kan worden teruggevoerd op één of enkele specifieke bronnen, en waarvoor kenmerkend is dat deze zich veelal voordoet in een groot gebied, met daarbinnen soms relatief grote concentratieverschillen.

Gedeputeerde Staten willen in deze gebieden de onaanvaardbare humane risico’s minimaliseren. Daarvoor bewerkstelligen zij, voor zover dat nog niet gebeurd, samen met gemeenten, dat in gebieden met deze risico’s helderheid bestaat over de in dat gebied op te volgen gebruiksadviezen (beperkingen) . De gebruiksadviezen worden vastgelegd in voor een ieder raadpleegbare documenten. Tevens dient beleid te zijn opgesteld voor werkzaamheden in deze gebieden die het risico op blootstelling of verplaatsing vergroten, zoals graafwerkzaamheden.

Indien sprake is van zodanige humane risico’s dat deze door het opvolgen van gebruiksadviezen niet tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden teruggebracht, zorgt het bevoegd gezag ervoor dat deze risico’s zo spoedig mogelijk worden beheerst.

Actie 36 Gedeputeerde Staten zullen ieder jaar in het kader van de te sluiten dienstverleningsovereenkomst met de RUD Zeeland hoe een en ander vorm te geven.

6.1.3. Nieuwe bedreigingen

Het is belangrijk dat nieuwe bedreigingen, waaronder dumpingen van drugsafval en/of de inbreng in het milieu? van niet genormeerde stoffen, in beeld worden gebracht en kennisachterstanden ten aanzien van deze nieuwe bedreigingen en hun effecten op het bodem- en watersysteem worden weggewerkt.

Hier ligt een relatie met het Convenant "Uitwerking amendement cofinanciering drugsafvaldumpingen", ondertekend op 3 december 2015 door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en alle provincies, waarin nadere afspraken zijn vastgelegd over de wijze waarop de provincies overgaan tot subsidieverstrekking ter vergoeding van de kosten die gemoeid zijn met het opruimen van illegaal gedumpd drugsafval en de daaraan gerelateerde bodemverontreiniging. Het Convenant heeft een geldigheidsduur van 3 jaar (einddatum 1 september 2018. De Provincie Zeeland heeft de voorwaarden voor subsidieverstrekking opgenomen in het Algemeen Subsidiebesluit.

6.1.4. Nazorg van saneringslocaties

De nazorg van saneringslocaties is een langdurige last voor de samenleving. Het is daarom gerechtvaardigd om te onderzoeken hoe die nazorg kan worden geoptimaliseerd. De RUD Zeeland onderzoekt hoe dat mogelijk is. De RUD Zeeland inventariseert hoeveel nazorglocaties er nog zijn in Zeeland en welke soorten nazorg het betreft (passief of actief).

Actie 37 Onderzoek uitvoeren naar optimalisatie nazorglocaties

6.1.5. Voormalige stortplaatsen (Koegorspolder)

De stortplaats Koegorspolder is al een aantal jaren niet meer in gebruik. De exploitant Stortplaats Koegorspolder B.V. (Indaver) heeft de stortplaats definitief afgedekt. Conform de Wet milieubeheer zijn de provincies verantwoordelijk voor de eeuwig durende nazorg. Ten behoeve daarvan heeft de exploitant een nazorgplan opgesteld, wat 13 juni 2017 door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd. Op basis van het nazorgplan is het doelvermogen berekend om de nazorg goed te kunnen uit voeren. Provinciale Staten hebben op 3 november 2017 het doelvermogen vastgesteld. In december 2017 hebben Gedeputeerde Staten de geslotenverklaring vastgesteld. In 2018 zullen de gronden en opstallen worden overgedragen aan de provincie Zeeland.

Het proces dat bij de Koegorspolder is doorlopen zal vanaf 2019 voor de stortplaats Midden Zeeland worden doorlopen.

Actie 38 Sluitingsverklaring en eigendomsoverdracht stortplaats Koegorspolder te Terneuzen in 2018

6.1.6. Informatiebeheer bodem

Het is van belang om de bestaande (digitale) bodeminformatie te behouden en te beheren en zo mogelijk digitaal te ontsluiten. De RUD Zeeland zorgt ervoor dat de bodeminformatie die wordt ontvangen in het kader van de uitvoering van haar taken in het bodeminformatiesysteem wordt opgenomen.

Er wordt gestreefd naar centrale ontsluiting via een landelijke voorziening (Informatiehuis Bodem en Ondergrond). Het Informatiehuis Bodem en Ondergrond wordt vanuit het Rijk opgezet. De RUD Zeeland zal in opdracht van Gedeputeerde Staten bewerkstelligen dat het provinciale bodeminformatiesysteem is gevuld en bijgewerkt. Om deze doelstelling te bereiken (het betreft deels een inhaalslag) zal de komende jaren extra capaciteit worden ingehuurd.

Actie 39 Inhaalslag invullen bodeminformatiesysteem uitvoeren

6.2. Milieuadvisering

6.2.1. Ruimtelijke plannen

Gedeputeerde Staten beoordelen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening de ruimtelijke plannen van gemeenten, zoals bestemmingsplannen en structuurvisies. Voor wat betreft de milieuaspecten vragen Gedeputeerde Staten waar dat nodig is advies aan de RUD Zeeland. De RUD Zeeland toetst hierbij of de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de gestelde provinciale en landelijke kaders. Aspecten die onderdeel kunnen uitmaken van het advies zijn:

  • Geluid;

  • Geur;

  • Bodem;

  • Luchtkwaliteit;

  • Externe veiligheid;

  • MER;

  • Water.

6.2.2. MER (Verdrag van Espoo)

Gedeputeerde Staten hebben een taak bij grensoverschrijdende ontwikkelingen. Het Verdrag van Espoo verplicht dat er een milieueffectrapportage uit wordt gevoerd voor een aantal door het Verdrag genoemde categorieën van activiteiten gelegen binnen 5 km van de landsgrens, in zoverre die activiteiten belangrijke nadelige grensoverschrijdende milieueffecten kunnen hebben en vooraleer de activiteit wordt vergund. Het Verdrag van Espoo voorziet in een regeling op het gebied van grensoverschrijdende informatie-uitwisseling en overleg.

Wanneer de Vlaamse of Antwerpse overheid te maken heeft met een geplande activiteit op haar grondgebied die belangrijke nadelige grensoverschrijdende milieueffecten kan hebben, nemen Gedeputeerde Staten, eventueel na advies van de RUD, een besluit om wel of niet mee te doen in de procedure van milieueffectrapportage. Bij deelname verzoeken Gedeputeerde Staten de RUD om een advies over het voor milieu relevante mer-onderdeel.

Ook op Zeeuws grondgebied kan een bedrijf waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag is natuurlijk een activiteit plannen die belangrijke nadelige grensoverschrijdende milieueffecten kan hebben. In dat geval zijn de RUD Zeeland of de DCMR (bij Brzo bedrijven), namens Gedeputeerde Staten, verplicht de Vlaamse overheid die hierdoor kan worden benadeeld hierover in kennis te stellen vanaf de fase ontwerp-beschikking. Daarbij stelt de RUD Zeeland of de DCMR betrokkenen in de gelegenheid om te participeren in de m.e.r. procedure. Na de voltooiing van de procedure overlegt de RUD Zeeland of de DCMR voor zover nodig met de mogelijk benadeelde buitenlandse overheid.

In dit overleg wordt onder meer ingegaan op het mogelijke grensoverschrijdende effect van de voorgenomen activiteit en over maatregelen om dit effect te beperken en of uit te sluiten. De RUD Zeeland of de DCMR neemt namens Gedeputeerde Staten het definitieve besluit op de voorgenomen activiteit. Hierbij worden de uitkomsten meegenomen van het MER en van de gevoerde overleggen.

Indien er sprake is van een negatief advies of politiek gevoelige zaak neemt de RUD Zeeland of de DCMR dit besluit niet eerder dan dat zij hierover met Gedeputeerde Staten tot overeenstemming is gekomen.

Het definitieve besluit wordt naar alle betrokken partijen gestuurd.

6.2.3. Grensoverschrijdende industriële ongevallen (Verdrag van Helsinki)

Het Verdrag van Helsinki heeft betrekking op grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen. Het Verdrag heeft tot doel het beschermen van de mens en het milieu tegen industriële ongevallen die grensoverschrijdende gevolgen kunnen hebben en het bevorderen van een actieve internationale samenwerking tussen de verdragspartijen bij het voorkomen en de bestrijding van dergelijke ongevallen. Onder de reikwijdte van dit verdrag vallen bedrijven die zijn gelegen binnen een zone van 15 kilometer van de landsgrens indien het verspreiding via de lucht betreft. Indien het verspreiding via water betreft, is bepaald dat de bedrijven minder dan 2 gemiddelde stroomdagen verwijderd van de landsgrens moeten zijn. Het betreft hier alleen de zwaarste categorie bedrijven, de zogeheten Seveso hogedrempelinrichtingen (HDI), voor zover die aan één van bovenstaande criteria voldoet. De buurlanden moeten elkaar in het kader van het verdrag inzicht geven in de gevaren voor zover het gaat om mogelijk grensoverschrijdende gevolgen voor mens en milieu. Het gaat daarbij om het informeren en in de vergunningverlening betrekken van zowel de overheden als de burgers van het betreffende buurland. Naast deze aspecten moet er ook inzicht worden gegeven in de wijze waarop de rampenbestrijding zal plaats vinden.

De DCMR voert de taken met betrekking tot het Verdrag van Helsinki uit en monitort de stand van zaken.

In het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 is met betrekking tot het Verdrag van Helsinki een actie opgenomen bij het thema externe veiligheid. Om risico's met gevaarlijke stoffen aan de bron te voorkomen wordt de expertise vergroot door kennis uit te wisselen met de provincies in Vlaanderen.

Actie 40 Voorkomen van risico's aan de bron door het vergroten van expertise middels het uitwisselen van kennis met provincies in Vlaanderen

6.2.4. Beleidsontwikkeling en overige zaken

Naast ruimtelijke plannen en MER-beoordelingen zijn er ook andere zaken waarbij de RUD Zeeland Gedeputeerde Staten adviseren vanuit haar specialisme over milieuaspecten. Alle specialistische taken (en daarmee ook het personeel) op het gebied van bodem, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en de VTH-taken maken immers per 1 januari 2014 onderdeel uit van het takenpakket van de RUD-Zeeland. De RUD wordt in dit kader regelmatig om advies gevraagd. Het kan gaan om projecten, maar ook om samenwerking binnen IPO-verband 13 , beleidsontwikkeling of bestuurlijke vragen. Onderstaande tabel geeft een (niet limitatief) overzicht van onderwerpen en zaken waarbij de RUD Zeeland adviseert.

Tabel 1 Overzicht van onderwerpen en zaken waarbij de RUD Zeeland adviseert (niet limitatief)

Onderwerp/zaak

Benodigde specialismen

Beoordelen bestemmingsplannen

Geluid, externe veiligheid, bodem, geur, intensieve veehouderijen, inrichtingen provinciaal bevoegd gezag

Structuurvisie buisleidingen

Externe veiligheid

Ruimtelijke visie vliegveld Midden Zeeland, advisering milieu in ruimtelijke aspecten vliegveld Midden Zeeland

Geluid, externe veiligheid

Spoorproject Goes

Externe veiligheid, geluid, trillingen

Marinekazerne

Geluid, externe veiligheid, vergunningen, bodem, handhaving

Windenergie

Geluid, externe veiligheid

Intensieve veehouderij

Geluid, externe veiligheid, vergunningen, geur, handhaving, lucht, bodem

Deskundigenadvies mestopslag

Vergunning

Aanleg, onderhoud, wijziging wegen

Geluid, externe veiligheid, lucht, bodem

Omgevingsplan (halen doelstellingen, uitvoeren acties, monitoring, bijdrage aan vorming omgevingsbeleid, omgevingsbalans

Geluid, externe veiligheid, vergunningen, handhaving, lucht, bodem

Omgevingswet, wet VTH, handhavingsstrategie, specialistische wetgeving

Geluid, externe veiligheid, vergunningen, handhaving, lucht, bodem

Beoordelen vergunningen Groene wetten

Wet Natuurbescherming

Artikel 44 vragen

Afhankelijk van de aard van het onderwerp

Advisering IPO-adviescommissies en interprovinciale/landelijke werkgroepen

Afhankelijk van de aard van het onderwerp

Overige milieubeleidsontwikkeling (strategisch, operationeel en tactisch beleid)

Afhankelijk van de aard van het onderwerp

Wat betreft beleidsontwikkeling maken Gedeputeerde Staten onderscheid tussen strategisch, operationeel en tactisch beleid. Strategisch beleid beschrijft de integrale visie en de bestuurlijke doelen. Hieruit wordt duidelijk waar grote opgaven liggen voor de provincie als bevoegd gezag. Tactisch beleid richt zich op het formuleren van criteria voor het inzetten van kennis, geld en middelen. Operationeel beleid geeft instructies en richtlijnen met betrekking tot de concrete uitvoering van bepaalde beleidsprogramma’s of wet- en regelgeving. Hieronder vallen ook beleidsregels.

Algemeen geldt dat met betrekking tot VTH+S de Omgevingsdiensten adviseren bij het opstellen van het tactisch en of operationeel beleid in opdracht van Gedeputeerde Staten.

De actie die Gedeputeerde Staten samen met de RUD Zeeland, op basis van het Omgevingsplan Zeeland 2012 -2018, uitvoeren in het kader van beleidsontwikkeling zijn de volgende:

Actie 41 Ontheffing hogere grenswaarden bij reconstructies.

6.3. Monitoring geluidsbelasting Vlissingen-Oost/Kanaalzone

In het Integraal Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 is opgenomen dat Gedeputeerde Staten zorgen voor het monitoren van geluidsruimte voor regionale industriegebieden. In dat kader worden er jaarlijks metingen verricht in het Sloegebied en de Kanaalzone. Jaarlijks rapporteert de RUD Zeeland aan Gedeputeerde Staten over het resultaat van deze monitoring.

Actie 42 Monitoren en rapporteren geluidsbelasting Sloegebied en Kanaalzone

6.4. Geluidsbelastingkaart en Actieplan omgevingslawaai

Op grond van de EU richtlijn omgevingslawaai geldt een verplichting dat voor provinciale wegen met een jaarlijkse voertuigintensiteit van 3 miljoen of meer elke 5 jaar een geluidsbelastingkaart wordt opgesteld. Ook wordt er in dit kader een actieplan opgesteld om eventueel knelpunten aan te pakken. De kaart geeft aan hoeveel woningen zich bevinden binnen de verschillende geluidscontouren en geeft het oppervlakte milieubeschermingsgebieden. Gedeputeerde Staten hebben de geluidsbelastingkaarten voor alle Zeeuwse provinciale wegen voor de 2e keer vastgesteld op 30 oktober 2012. In 2017 is de derde tranche voor het opstellen van de geluidsbelastingkaarten gestart en hebben Gedeputeerde Staten op 4 juli 2017 de geluidsbelastingkaarten voor alle Zeeuwse wegen vastgesteld. De bijbehorende acties zullen worden opgenomen in een nog op te stellen Actieplan, waarvan vaststelling wordt voorzien in juli 2018.

Actie 43 Vaststellen actieplan 2018

6.5. Externe veiligheid

Voor de periode 2015 -2018 is de Impuls Omgevingsveiligheid door het Bestuurlijk Omgevingsberaad vastgesteld. Met dit programma beoogt het Rijk een bijdrage te leveren aan de gewenste kwaliteitsimpuls van de omgevingsveiligheid. De middelen worden ter beschikking gesteld aan de omgevingsdiensten met als doel gemeenten en provincies te ondersteunen bij de taakuitvoering van omgevingsveiligheid (externe veiligheid)

De ondersteuning vindt plaats op de volgende onderdelen:

  • Versterken VTH taken

  • Actualiseren Register Risicosituatie gevaarlijke stoffen (RRGS)

  • Groepsrisico

  • Transport gevaarlijke stoffen

Het programmamanagement van het Impulsprogramma in Zeeland wordt namens Gedeputeerde Staten uitgevoerd door de RUD Zeeland. Daaronder valt de uitwerking en de financiële en inhoudelijke verantwoording. De RUD Zeeland stemt hierover af met Gedeputeerde Staten.

In het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 is bij het thema externe veiligheid als actie opgenomen dat risico's aan de bron worden voorkomen door het uitvoeren en actualiseren van de beleidsvisie "Verantwoorde Risico's". De uitvoering van het programma Impuls Omgevingsveiligheid betreft hier de invulling van.

Actie 44 Risico's aan de bron worden voorkomen door het uitvoeren en actualiseren van de beleidsvisie "Verantwoorde Risico's" middels het programma Impuls Omgevingsbeleid.

Samenwerken met gemeenten en de Veiligheidsregio Zeeland is essentieel op het gebied van externe veiligheid. De RUD Zeeland coördineert namens Gedeputeerde Staten de coördinatiegroep Externe Veiligheid. Dit is als zodanig als actie opgenomen in het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018.

Actie 45 Rampenbestrijding door samenwerking met Zeeuwse gemeenten en Veiligheidsregio Zeeland bij uitvoering van het meerjarenprogramma externe veiligheid.

6.5.1. Versterken VTH taken.

De RUD Zeeland neemt op verzoek van Gedeputeerde Staten de werkzaamheden voor haar rekening op het gebied van voorbereiding bij VTH taken, zoals risico-inventarisaties, QRA (kwantitatieve risicoanalyse) beoordeling en de bijbehorende advisering.

6.5.2. Register Risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) en Risicokaart

Het RRGS is de basis voor de Risicokaart, zowel voor de professionele kaart als de publieksversie. Naast het doel de burger te informeren over risicosituaties in de leefomgeving, heeft de Risicokaart zich inmiddels ontwikkeld als informatiebron voor professionals. Het actueel houden van de gegevens is essentieel.

Het opstellen, beheren en actualiseren van de Risicokaart en Rampenbestrijding is ook als actie opgenomen in het Omgevingsplan Zeeland 2012 - 2018.

Actie 46 Rampenbestrijding door het beheren en actualiseren van de Risicokaart

6.5.3. Groepsrisico

Het groepsrisico is voor het bevoegd gezag RO en Wm onderdeel van de besluitvorming bij ruimtelijke plannen en vergunningen waar externe veiligheid (Bevi) een rol speelt. De RUD Zeeland ondersteunt Gedeputeerde Staten bij het opstellen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.

6.5.4. Transport gevaarlijke stoffen

In Zeeland heeft het transport van gevaarlijke stoffen een groot aandeel bij ruimtelijke plannen (Besluit externe veiligheid transport). Dit geldt voor alle modaliteiten( buisleidingen, spoor, weg en water). Gedeputeerde Staten hebben wettelijke taken/bevoegdheden in het kader van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De RUD Zeeland ondersteunt Gedeputeerde Staten bij het vaststellen van een routering gevaarlijke stoffen. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met het Basisnet en de inwerkingtreding van het Bevt.(april 2015). Het transport van gevaarlijke stoffen middels ondergrondse buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

6.6. Inspelen op de Omgevingswet

De Omgevingswet houdt een fundamentele herziening in van het Omgevingsrecht en huidige wetgeving. Het Rijk is voornemens om in de Omgevingswet alle wettelijke bepalingen, besluiten en regelingen op te laten gaan die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Dit betekent, dat vrijwel de volledige wettelijke grondslag waarop Gedeputeerde Staten in de huidige situatie de VTH+S taken uitvoeren, opgenomen zal gaan worden in de Omgevingswet. In de eerste fase zullen de Ontgrondingenwet, de Wet ammoniak en veehouderij, Wet geurhinder en veehouderij, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet hygiëne veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden en de Wet ruimtelijke ordening volledig opgaan in de Omgevingswet. Daarnaast zullen in de eerste fase ook substantiële wetsonderdelen met een relatie tot VTH+S opgaan in de Omgevingswet te weten: Waterwet, Wet milieubeheer en Woningwet. Van de Wet luchtvaart en de Wet natuurbescherming gaan één of enkele bepalingen over naar de Omgevingswet in de eerste fase. Volgens planning zal de eerste fase van de Omgevingswet in werking treden 2021. Via latere wetswijzigingen zullen de volgende wetten volledig opgaan in de Omgevingswet: Wet bodembescherming, Wet geluidhinder, Wet milieubeheer (resterende delen), Wet natuurbescherming 14 .

Het is belangrijk dat Gedeputeerde Staten als eigenaar en opdrachtgever en de RUD Zeeland samen inspelen op deze veranderingen. Voor beide organisaties is de impact groot. Gedeputeerde Staten borgen een goede voorbereiding en implementatie in de dienstverleningsovereenkomst met de RUD Zeeland.

Ook met de DCMR moeten afspraken gemaakt worden over het werken volgens de Omgevingswet. Te zijner tijd zal de provincie het VTH+S programma actualiseren op de Omgevingswet.

Actie 47 Borgen goede voorbereiding en implementatie Omgevingswet in de DVO van de omgevingsdiensten

Actie 48 Afspraken maken met de DCMR over werken volgens de Omgevingswet

6.7. Zomersmog

Met smog – een samentrekking van de Engelse woorden smoke (rook) en fog (mist) – wordt erg vervuilde lucht bedoeld die slecht is voor de gezondheid. Stoffen als ozon, fijn stof, stikstofoxide en zwaveldioxide hebben invloed op het ontstaan van smog. Smog kan zowel in de zomer als in de winter voorkomen. Zomersmog bestaat vooral uit ozon, fijn stof en stikstofdioxide. Wintersmog, met fijn stof en zwaveldioxide, komt vrijwel niet meer voor. Verder kan de lucht langs drukke wegen ´s zomers en ´s winters erger vervuild zijn als het windstil is. De regels om smog tegen te gaan staan in de Smogregeling 2010. Gedeputeerde Staten hebben in situaties van (dreigende) smog de verantwoordelijkheid voor de informatievoorziening aan de burger. Daarnaast kan de commissaris van de Koning besluiten tot het nemen van tijdelijke smogmaatregelen. Gedeputeerde Staten zijn verplicht hiervoor een provinciaal draaiboek vast te stellen. De omgevingsdiensten adviseren in dit kader Gedeputeerde Staten. In 2018 wordt bezien of het modeldraaiboek Zomersmog moet worden geactualiseerd.

Actie 49 Bezien of modeldraaiboek Zomersmog moet worden geactualiseerd in 2018

7. Communicatie en Informatie

Doelstelling:

Bewoners en andere belanghebbenden hebben toegang tot begrijpelijke milieu informatie.

Gedeputeerde Staten vinden het belangrijk om burgers en het bedrijfsleven goed te informeren. Deze paragraaf beschrijft het beleid ten aanzien van: publicatie van vergunningen(paragraaf 7.1), toezichts- en handhaving (paragraaf 7.2), bodemverontreiniging en nazorglocaties (paragraaf 7.3) en luchtvaart (paragraaf 7.4), Daarnaast is het belangrijk om bedrijven voor te lichten over ontwikkelingen met betrekking tot wet- en regelgeving (paragraaf 7.5).

De bedrijven met de grootste milieu-impact waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn, bevinden zich in de havens van het Sloegebied en de Kanaalzone. Gedeputeerde Staten willen dat de communicatie goed blijft in deze gebieden door het beleid te volgen zoals dat in dit hoofdstuk is beschreven. Met betrekking tot communicatie is hierover de volgende actie in het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 geformuleerd.

Actie 50 Omwonenden rond Sloegebied en Kanaalzone goed informeren

Middels het beleid in dit hoofdstuk geven Gedeputeerde Staten invulling aan deze actie.

7.1. Publicatie van vergunningen

Gedeputeerde Staten voldoen aan alle wettelijke eisen die gelden met betrekking tot het openbaar maken van vergunningen. Aanvragen, verleende vergunningen en meldingen Activiteitenbesluit worden digitaal bekend gemaakt op de website van overheid.nl (officiële bekendmakingen). Op de website van de RUD Zeeland worden de volgende vergunningen/meldingen in het geheel gepubliceerd:

  • Omgevingsvergunningen;

  • Meldingen Activiteitenbesluit;

  • Ontbrandingstoestemmingen;

  • Bodemsaneringsbeschikkingen

Met de DCMR worden afspraken gemaakt voor wat Brzo bedrijven betreft.

Kennisgevingen in het kader van vergunningverlening publiceren Gedeputeerde Staten uitsluitend nog elektronisch. Uitzondering op deze regel zijn besluiten waarvoor het wettelijk niet is toegestaan dat deze uitsluitend elektronisch worden gepubliceerd.

7.2. Toezichts- en handhavingsinformatie voor derde belanghebbenden

Op 1 juni 2015 is de EU-richtlijn Seveso III geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. De richtlijn houdt in dat burgers goed geïnformeerd moeten zijn over de staat van de veiligheid van bedrijven in de directe leefomgeving. Samenvattingen van de verslagen van inspecties bij Brzo bedrijven worden gepubliceerd op de website van Brzo+.

Voor de overige aspecten van toezichtsinformatie wordt verwezen naar de Gedragsregel openbaarheid handhavingsinformatie, welke Gedeputeerde Staten hebben vastgesteld op 15 mei 2012. De gedragsregel wordt in 2018 geëvalueerd. De omgevingsdiensten zullen hiervoor om advies gevraagd worden.

Gedeputeerde Staten zijn voornemens om jaarlijks in begrijpelijke taal voor burgers en belanghebbenden een rapportage te publiceren over de inspecties bij Brzo bedrijven op haar grondgebied.

Zakelijke werking houdt in dat een handhavingsbesluit (last onder dwangsom of last onder bestuursdwang) ook voor eventuele rechtsopvolgers geldt en dus ook jegens hen kan worden geëffectueerd. Als een overtreding door een rechtsopvolger wordt voortgezet of herhaald, hoeft bij zakelijke werking van een eerder opgelegde sanctie niet opnieuw een sanctiebesluit te worden genomen of te worden bekeken of een begunstigingstermijn eventueel moet worden verlengd.

De omgevingsdiensten er voor dat een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving ingeschreven wordt bij het kadaster.

Actie 51 Verslagen van inspecties bij Brzo bedrijven publiceren

Actie 52 Gedragsregel openbaarheid handhavingsinformatie evalueren

Actie 53 Toezichts- en handhavingsinformatie openbaar maken conform aan de te evalueren gedragsregel

Actie 54 Zakelijke werking implementeren

Actie 55 Jaarlijkse Zeeuwse rapportage over inspecties bij Brzo bedrijven

7.3. Bodemverontreinigingen en nazorglocaties

Informatie over bodemkwaliteit en gebruiksbeperkingen is als volgt beschikbaar:

  • Eigenaren en belanghebbenden van de betrokken percelen ontvangen via een afschrift van de beschikking actief informatie over de status van de locatie.

  • Informatie over gebruiksbeperkingen bij ernstige gevallen van bodemverontreiniging en nazorglocaties heeft een verplichte registratie bij het kadaster. Doel van deze registratie is het kenbaar maken van aan- en verkoop gebruiksbeperkingen door bodemverontreinigingen. De besluiten die de provincie in dit kader heeft genomen dienen ter registratie aangeboden te worden aan het kadaster. Dit betreft zowel het registreren van besluiten over bodemverontreiniging als ook het intrekken daarvan zodra het evaluatieverslag van een gesaneerde locatie is goedgekeurd.

  • Informatie over bodemkwaliteit is voor iedereen beschikbaar via de Zeeuwse bodemkwaliteitskaarten die te vinden zijn op de website 'het Zeeuws Bodemvenster' (www.zeeuwsbodemvenster.nl).

  • Op de website van de RUD Zeeland worden beschikkingen Wet bodembescherming en BUS meldingen in het geheel gepubliceerd.

7.4. Commissie Regionaal Overleg luchthaven Midden-Zeeland

Sinds 21 december 2012 is de commissie voor Regionaal Overleg luchthaven Midden-Zeeland (CRO) ingesteld. Het doel van de commissie is om in overleg met betrokkenen te zorgen dat luchthaven Midden-Zeeland kan functioneren, terwijl ook rekening gehouden wordt met de belangen van anderen in de omgeving. Het gaat dan niet alleen om milieu (geluid, stank, veiligheid) maar ook om de betekenis van de luchthaven voor bijvoorbeeld de economie, werkgelegenheid en recreatie. De CRO komt twee of drie keer per jaar bij elkaar. De vergaderingen, agenda en stukken zijn openbaar en zijn te vinden op de website van de provincie.

7.5. Voorlichting wet- en regelgeving aan bedrijven

Tijdens inspecties bespreken inspecteurs wet- en regelgeving met bedrijven en vindt waar nodig voorlichting plaats. Ook bij vergunningverlening worden bedrijven voorgelicht over wet- en regelgeving. Daarnaast worden bedrijven soms op basis van branche of type inrichting specifiek geïnformeerd over aanstaande wijzigingen.

8. Samenwerken en coördinatie

Doelstelling:

Door coördinatie en samenwerking versterkt de provincie de kwaliteit van uitvoering, toezicht en handhaving.

Samenwerken en coördineren doen we op verschillende niveaus en rond verschillende thema's.

8.1. Brzo-samenwerking

Sinds april 2013 hebben Gedeputeerde Staten op het gebied van Brzo een samenwerkingsovereenkomst met de DCMR Milieudienst Rijnmond en de RUD Zeeland. Daarmee is de capaciteit en expertise voor de uitvoering van de VTH-taken bij Brzo-bedrijven gebundeld en de samenwerking gestart.

Per 1 juli 2017 is vanwege de inwerkingtreding van de Algemene Maatregel van Bestuur aangaande uitvoering van BRZO taken (Besluit VTH) het ondermandaat van de DCMR aan de RUD Zeeland ingetrokken. De provincie onderzoekt in hoeverre de RUD Zeeland taken voor de DCMR kan uitvoeren. De samenwerking moet daarom nieuwe vorm krijgen en daarmee de samenwerkingsovereenkomst. De drie betrokken partijen doen dit gezamenlijk. Verwacht wordt dat de nieuwe samenwerkingsvorm medio 2018 duidelijk en geoperationaliseerd is.

De omgevingsdiensten werken samen met de Veiligheidsregio Zeeland, Inspectie SZW en in sommige gevallen Rijkswaterstaat.

Actie 56 Nieuwe samenwerking tussen Provincie, DCMR en RUD Zeeland vormgeven

8.2. Samenwerken binnen de RUD Zeeland

Met de Zeeuwse gemeenten en het Waterschap Scheldestromen vormt de provincie samen de RUD Zeeland. Periodiek wordt er ambtelijk en bestuurlijk overlegd. Gedeputeerde Staten maken zowel deel uit van het dagelijks als het algemeen bestuur van de RUD Zeeland. In de dienstverleningsovereenkomst die jaarlijks met de RUD Zeeland wordt afgesloten, worden afspraken gemaakt over de ambtelijke overlegstructuur.

8.3. Zeeuws-brede coördinatie uitvoering en handhavingstaken

In de wet Algemene bepaling omgevingsrecht is opgenomen dat de provincie zorg draagt voor de coördinatie van de samenwerking op VTH gebied (bestuursrechtelijk en strafrechtelijke partners).

Daarom zijn Gedeputeerde Staten in 2015 gestart om de samenwerking met strafrechtelijke inspectiepartners en bestuursrechtelijke instanties onderling opnieuw gestalte te geven. In 2015 is gestart met ambtelijk overleg met politie, het openbaar ministerie, de Veiligheidsregio Zeeland, Rijkswaterstaat, Waterschap Scheldestromen, de Zeeuwse gemeenten en de RUD Zeeland. De samenwerking zal komende jaren verder worden doorontwikkeld. In het Omgevingsplan Zeeland 2012 -2018 is als actie opgenomen dat Gedeputeerde Staten de samenwerking met handhavingspartners en zo nodig ook met partners op het gebied van vergunningverlening coördineert.

Actie 57 Coördineren van samenwerking met handhavingspartners en zo nodig ook met partners op het gebied van vergunningverlening

8.4. Inspectieview Milieu

Om gegevensuitwisseling tussen organisaties te bevorderen zijn de omgevingsdiensten aangesloten op Inspectieview Milieu. Inspectieview Milieu is een virtueel dossier waarin deelnemende organisaties informatie over inspectieobjecten kunnen delen en inspecteurs die kunnen raadplegen via een beveiligde website. De informatie, zoals de resultaten van inspecties, is afkomstig van inspectiediensten, zoals omgevingsdiensten die hun data hiervoor beschikbaar stellen. De bedoeling is dat alle inspectiepartners in het milieudomein hun toezichtsinformatie gaan delen via inspectieview milieu.

8.5. Coördinatie Vuurwerkbesluit

Sinds 2002 is in Zeeland een provincie brede uitvoeringsorganisatie op het gebied van vuurwerk actief (het vuurwerkteam). Binnen deze interdisciplinaire uitvoeringsorganisatie hebben Gedeputeerde Staten een coördinatietaak met betrekking tot vergunningverlening, toezicht en handhaving. Deze taak voert de RUD Zeeland uit namens Gedeputeerde Staten. De coördinator van het provincie brede vuurwerkteam en de vuurwerkcoördinator van regiopolitie Zeeland zijn gezamenlijk belast met de coördinatie tussen activiteiten van hun teams. Zij brengen hiervan jaarlijks verslag uit.

Door de jarenlange gestructureerde samenwerking en het uitwisselen van informatie tussen de partners die in de regio Zeeland actief zijn is de veiligheid bij vuurwerkopslagen op zowel het voorzieningenniveau (bouwkundige en technische eisen) als het beheersniveau (opslag en verkoop) en die bij het professioneel ontbranden van vuurwerk tijdens evenementen vrijwel optimaal.

Actie 58 Jaarlijks verslag uitbrengen over de uitvoering van het vuurwerkbesluit

8.6. Regietaak Wet natuurbescherming

Op 15 april 2014 is voor de provincie Zeeland een samenwerkingsovereenkomst gesloten onder de naam Toezichtkringen natuurhandhaving. Deelnemer aan de regiegroep zijn de Provincie Zeeland, de Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland, Stichting Het Zeeuwse Landschap, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Rijkswaterstaat, het ministerie van Economische Zaken, het Waterschap Scheldestromen, de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, de Provincie Noord-Brabant en Groenservice Zuid-Holland. De regiegroep komt onder leiding van de regisseur groene handhaving (uitbesteed aan de RUD –Zeeland) , tenminste 2 keer per jaar bijeen om een voorzet te geven voor prioritering van diverse handhavingsitems. De regisseur organiseert daarnaast jaarlijks in het voorjaar en in het najaar regionale platformbijeenkomsten, waarvan de deelnemers bestaan uit handhavers, boa’s en betrokkenen uit het werkveld.

Op basis van de informatie vanuit de Regiegroep en de Platformbijeenkomsten stelt de regisseur groene handhaving met behulp van een risicoanalyse de onderwerpen vast voor het handhavingsuitvoeringsprogramma. Dit handhavingsprogramma wordt na instemming door de regiegroep Toezichtkringen ter accordering aangeboden aan het bestuurlijk overleg Toezichtkringen natuurhandhaving. Dit overleg bestaat uit de gedeputeerde milieu, de directeuren/eindverantwoordelijken van de deelnemende organisaties, de directeur van de RUD en de korpschef van de politie Zeeland. De Regisseur groene handhaving heeft een overall functie om de activiteiten van de inspecteurs op elkaar af te stemmen zodat in alle gebieden dezelfde werkwijze wordt gevolgd. Daartoe wordt in de verschillende regio’s een inspecteur van de RUD aangewezen die als spil zal dienen voor de overige inspecteurs in dat gebied.

9. Monitoring en Rapportage

Het sluitstuk van de gesloten beleids- en uitvoeringscyslus ( BIG-8) is de verantwoording over inspanningen en resultaten. Daarin staat de vraag centraal of de geleverde inspanningen hebben bijgedragen aan het realiseren van de doelen. Door het periodiek meten van structurele indicatoren willen Gedeputeerde Staten de voortgang kunnen volgen.

De uitvoeringsprogramma's vergunningverlening en toezicht en handhaving beschrijven jaarlijks de concrete inspanningen voor het desbetreffende jaar. Dit hoofdstuk beschrijft de kritische prestatie indicatoren (KPI's) waarop de uitvoeringsprogramma's worden gemonitord (paragraaf 9.1). Naast de uitvoeringsprogramma's bevat dit programma ook een eigen set aan acties. Paragraaf 9.2 vat deze acties samen.

9.1. Monitoring Kritische prestatie indicatoren (KPI’s) VTH+S

Als startende organisatie heeft de RUD Zeeland de afgelopen jaren moeite gehad met het systematisch registreren en geautomatiseerd aanleveren van monitoringsgegevens ovedr de KPI’s . Over de doorontwikkeling van de monitoring zullen met de RUD Zeeland afspraken worden gemaakt. Hierbij worden ook de overige deelnemers van de RUD Zeeland betrokken. Voor wat betreft de Brzo VTH taken worden afspraken gemaakt met de DCMR. De provincie Zuid Holland wordt bij dit proces betrokken.

Actie 59 Verbeteren systematische en geautomatiseerde monitoring RUD Zeeland in 2018

Actie 60 Afspraken maken met DCMR over monitoring KPI’s

9.2. Monitoring acties VTH+S programma

Onderstaand tabel geeft een samenvatting van alle acties die zijn genoemd in dit programma. Alle acties uit het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018, met een relatie tot het werkveld van de RUD Zeeland, zijn opgenomen in dit programma en daarmee ook in onderstaande tabel. De acties worden jaarlijks gemonitord. Hierover wordt jaarlijks door Gedeputeerde Staten gerapporteerd. De rapportage wordt ter kennisname verstuurd aan Provinciale Staten.

Tabel 2, overzicht acties in Programma VTH+S

Nr.

Hoofdstuk

Beschrijving Actie VTH+S programma

Wanneer

Wie 15

1.

2.2.1

Behoud van level playing field voor het Zeeuws bedrijfsleven.

Jaarlijks

Provincie

2.

2.2.1

Gedeputeerde Staten bezien periodiek (jaarlijks) of het VTH+S beleid dient te worden aangepast en passen het beleid zo nodig aan.

Jaarlijks

Provincie i.s.m. ODs

3.

3.3

Realiseren en behoud van de kwaliteit op het gebied van VTH door het handhaven van kwaliteitsniveau 2.1.

Jaarlijks

ODs

4.

3.3

Jaarlijks rapporteren aan Provinciale Staten over de Verordening kwaliteit VTH Omgevingsrecht.

Jaarlijks

Provincie

5.

3.3

De omgevingsdiensten beschikken over een kwaliteitssysteem dat voldoet aan de kwaliteitscriteria 2.1 en bodem

Continu

ODs

6.

3.3

Rouleren van toezichthouders, zodat zij nooit langer dan vijf jaar verbonden zijn aan hetzelfde bedrijf.

Jaarlijks

ODs

7.

4

Jaarlijks vaststellen en evalueren Uitvoeringsprogramma Vergunningverlening en bekend maken aan Provinciale Staten.

Jaarlijks

Provincie i.s.m ODs

8.

4

Landelijke vergunningenstrategie vaststellen en implementeren wanneer deze gereed is.

Ntb

Provincie i.s.m. ODs

9.

4.1.1

Uitvoeren project geconsolideerde vergunningenoverzichten Brzo/ RIE-4.

2018

ODs

10.

4.1.1

Hernieuwen afspraken beleid en samenwerking op het gebied van BRIKS taken met de omgevingsdiensten en Zeeuwse gemeenten.

2018

Provincie I.s.m. ODs

11.

4.1.2

Eens in de 10 jaar de actualiteit van de vergunning (Wabo milieu) waarvoor de provincie bevoegd gezag is toetsen en indien nodig reviseren. Dit geldt niet voor Brzo- en Rie4 bedrijven.

Jaarlijks

ODs

12.

4.1.2.

Eens in de 5 jaar de actualiteit van de vergunning (Wabo milieu) waarvoor de provincie bevoegd gezag is toetsen en indien nodig reviseren. Dit geldt voor Brzo- en Rie4 bedrijven.

Jaarlijks

ODs

13.

4.1.9

Terugdringen uitstoot naar de lucht van bedrijven met inzet van VTH.

Jaarlijks

ODs

14.

4.1.13

Met betrekking tot het thema geur zorgen voor aanpak bij de bron en naleving van wettelijke normen.

Jaarlijks

ODs

15.

4.5.1

Reguleren van Zeeuwse luchtvaartterreinen.

Jaarlijks

RUD i.s.m. Provincie

16.

4.5.2

Onderzoek noodzaak herzien van beleidsregel TUG

2018

Provincie i.s.m. RUD

17.

5.1.1

Doorontwikkeling methodiek risicogericht toezicht voor alle toezichtsgebieden.

2018

ODs

18.

5.1.1

Jaarlijkse risico-analyse per toezichtsgebied conform de methodiek zoals overeengekomen met Omgevingsdiensten

Jaarlijks

ODs

19.

5.1.2

Afspraken maken over een effectieve en efficiënte piket en klachtenafhandeling voor Brzo bedrijven.

2018

Provincie i.s.m. ODs

20.

5.1.3

Jaarlijks vaststellen en evalueren van Uitvoeringsprogramma Toezicht en Handhaving door Gedeputeerde Staten.

Jaarlijks

Provincie i.s.m. ODs

21.

5.1.3

Uitvoeringsprogramma Toezicht en Handhaving uitwerken in werkplannen door omgevingsdiensten

Jaarlijks

ODs

22.

5.1.3

Uitvoeringsprogramma Toezicht en Handhaving jaarlijks afstemmen met strafrechtelijke handhavingspartners.

Jaarlijks

Provincie

23.

5.1.4

Afspraken maken met omgevingsdiensten over het opstellen van toezichtsplannen.

2018

Provincie i.s.m ODs

24.

5.2.1

Verbeteren efficiënte aanpak toezicht door risicoprofielen voor Zeeuwse bedrijven op te stellen en te werken met een milieudoelenaanpak.

Jaarlijks

ODs

25.

5.2.1

Jaarlijkse actualisatie bedrijfsgerichte risicoanalyse bij hoog risicobedrijven.

Jaarlijks

OD

26.

5.2.1

Met DCMR afspraken maken over de risicomethodiek voor Brzo bedrijven

2018

DCMR

27.

5.2.1

In 2019 systeemgericht toezicht evalueren.

2019

ODs

28.

5.2.2

Opstellen inspectieplan Brzo in samenwerking met inspectiepartners.

Jaarlijks

ODs

29.

5.2.2

Bijdrage leveren aan doorontwikkeling NIM2 toezichtsmethodiek voor Brzo/RIE4 bedrijven.

2018

ODs

30.

5.2.2

Implementeren nieuwe toezichtsmethodiek NIM2 voor Brzo toezicht wanneer deze gereed is.

Ntb

ODs

31.

5.2.3

Jaarlijks actualiseren handhavingsuitvoeringsprogramma Natura-2000 gebieden.

Jaarlijks

RUD

32.

5.2.7

Procesbeschrijvingen toezicht bodemsanering en nazorg opnemen in kwaliteitshandboek van de RUD Zeeland

2018

RUD

33.

5.2.7

Controlebemonstering bodemverontreiniging bij saneringen uitvoeren.

Jaarlijks

RUD

34.

5.3

Implementatie en ontwikkelen leidraad Landelijke handhavingsstrategie door Omgevingsdiensten in 2018

2018

ODs

35.

6.1.1

Aanpak verontreinigde bodemlocaties waar humane risico's en/of verspreidingsrisico's en/of risico's voor verspreiding aanwezig zijn, alsmede het ondersteunen van de sanering van ernstige bodemverontreiniging die tot maatschappelijk ongewenste situaties aanleiding geeft.

2018 – 2020

RUD

36.

6.1.2

Gedeputeerde Staten zullen ieder jaar in het kader van de te sluiten dienstverleningsovereenkomst met de RUD Zeeland hoe een en ander vorm te geven

Jaarlijks

Provincie- RUD

37.

6.1.4

Onderzoek uitvoeren naar optimalisatie nazorglocaties.

2018

RUD

38.

6.1.5

Sluitingsverklaring en eigendomsoverdracht stortplaats Koegorspolder te Terneuzen.

2018

Provincie i.s.m. RUD

39.

6.1.6

Inhaalslag invullen bodeminformatiesysteem uitvoeren.

2018

RUD

40.

6.2.3

Voorkomen van risico's aan de bron door het vergroten van expertise middels het uitwisselen van kennis met provincies Vlaanderen.

Jaarlijks

ODs

41.

6.2.4

Ontheffing hogere grenswaarden bij reconstructies.

Jaarlijks

RUD

42.

6.3

Monitoren en rapporteren geluidsbelasting Sloegebied en Kanaalzone.

Jaarlijks

RUD

43.

6.4

Vaststellen actieplan 2018 (geluid)

2018

RUD

44.

6.5

Risico's aan de bron worden voorkomen door het uitvoeren en actualiseren van de beleidsvisie "Verantwoorde Risico's" middels het programma Impuls Omgevingsbeleid.

Jaarlijks

RUD

45.

6.5

Rampenbestrijding door samenwerking met Zeeuwse gemeenten en Veiligheidsregio Zeeland bij uitvoering van het meerjarenprogramma externe veiligheid.

Jaarlijks

RUD

46.

6.5.2

Rampenbestrijding door het beheren van de Risicokaart.

Jaarlijks

RUD

47.

6.6

Borgen goede voorbereiding en implementatie Omgevingswet in de DVO van de omgevingsdiensten.

2018

Provincie

48.

6.6

Afspraken maken met de DCMR over werken volgens Omgevingswet

2018- 2021

DCMR

49.

6.7

Bezien of modeldraaiboek Zomersmog moet worden geactualiseerd in 2018.

2018

Provincie i.s.m. ODs

50.

7

Omwonenden rond Sloegebied en Kanaalzone goed informeren.

Jaarlijks

ODs

51.

7.2

Verslagen van inspecties bij Brzo bedrijven publiceren.

Jaarlijks

RUD

52.

7.2

Gedragsregel openbaarheid handhavingsinformatie aanpassen.

2018

ODs

53.

7.2

Toezichts- en handhavingsinformatie openbaar maken conform de te evalueren gedragsregel.

2018

Provincie i.s.m. ODs

54.

7.2

Zakelijke werking implementeren

2018

ODs

55.

7.2

Jaarlijkse Zeeuwse rapportage over inspecties bij Brzo bedrijven.

Jaarlijks

DCMR

56.

8.1

Nieuwe samenwerking tussen RUD-Zeeland en DCMR vormgeven.

2018

RUD- DCMR

57.

8.3

Coördineren van samenwerking met handhavingspartners en zo nodig ook met partners op het gebied van vergunningverlening.

Jaarlijks

Provincie

58.

8.3

Jaarlijks verslag uitbrengen over de uitvoering van het vuurwerkbesluit.

Jaarlijks

RUD

59.

9.1

Verbeteren systematische en geautomatiseerde monitoring RUD Zeeland

2018

RUD

60.

9.1

Afspraken maken met DCMR over monitoring KPI’s

2018

DCMR

9.3. Rapportage doelen en indicatoren Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018

Het strategisch milieubeleid is opgenomen in het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018. Gedeputeerde Staten rapporteren op twee manieren aan Provinciale Staten over de resultaten van het gevoerde beleid. Enerzijds wordt er jaarlijks gerapporteerd in het kader van de financiële jaarstukken op basis van de indicatoren die zijn opgenomen in de begroting. Anderzijds stellen Gedeputeerde Staten weer, net als in 2015, in 2017/2018 een Omgevingsbalans op. In de Omgevingsbalans wordt gerapporteerd over alle indicatoren die in het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 zijn opgenomen. In onderstaande tabel zijn alle indicatoren opgenomen waarover Gedeputeerde Staten in de Omgevingsbalans en/of begroting zullen rapporteren en waarvoor de RUD Zeeland informatie dient aan te leveren.

Tabel 3 Overzicht van te rapporteren indicatoren

Paragraaf IOP

Operationeel doel

Indicator

3.1.1

Vermindering milieubelasting

  • Milieubelasting door uitstoot bedrijven waarvoor de provincie de milieuvergunning verleent, is in 2018 verminderd ten opzichte van 2006 (emissiemetingen)

3.1.1

Betere milieucommunicatie

  • Communicatie met omwonenden Sloegebied + Kanaalzone moet zijn verbeterd ten opzichte van 2013 en blijft goed tot 2018.

3.1.2

Goed naleefgedrag bedrijven

  • Aantal geconstateerde overtredingen bij bedrijven waarvoor de provincie de milieuvergunning verleent, is in 2018 afgenomen ten opzichte van 2012, waarbij het aantal bedrijven en ook het aantal uitgevoerde controles wordt betrokken.

3.1.2

Professionele vergunningverlening en handhaving

  • De Provincie legt het kwaliteitsniveau van de VTH-taken vast in een verordening. Voor wat betreft de basistaken die zijn ondergebracht bij de RUD Zeeland stemt de Provincie het kwaliteitsniveau af met de Zeeuwse gemeenten en de RUD Zeeland.

3.2.3

Goede akoestische kwaliteit

  • In 2013 wordt een geluidsbelastingkaart gemaakt voor 120 km provinciale weg en een actieplan opgesteld voor de woningen met een geluidsbelasting van meer dan 65 dBL.

  • In 2013 zijn voor alle regionale industrieterreinen beleidsmaatregelen opgesteld, waardoor de geluidsruimte optimaal wordt verdeeld'.

  • Knelpunt geluidsoverlast Kanaalzone is opgelost in 2018.

3.1.4

Goede luchtkwaliteit

  • Bedrijven voldoen in 2018 aan wettelijke normen en streefwaarden

3.2.2

Minimale milieuoverlast voor burgers

  • Het aantal klachten waarvan de overlast wordt gevonden is in 2018 verminderd ten opzichte van 2012 Het % klagers dat een % klachten heeft ingediend is ook interessant om daarbij in ogenschouw te nemen.

3.2.5

Minder ernstige geurhinder

  • Gemelde geurhinder is in 2018 afgenomen t.o.v. 2012.

  • In 2018 zijn er geen nieuwe locaties met gemelde geuroverlast.

3.2.7

Minder risico's voor burgers

  • Risico's als gevolg van bedrijvigheid en transport blijven beperkt tot wettelijke grenswaarde 10-6

3.2.8

Goede afvalverwerking en toename hergebruik

  • Afvalverwerkers voldoen in de planperiode aan de wettelijke eisen

  • Alle nazorglocaties zijn afdoende beschermd

3.3.1

Veilige zwemlocaties

  • Alle zwembaden en zwemgelegenheden waar in oppervlaktewater wordt gezwommen, voldoen in de periode 2012-2018 aan de veiligheidseisen (aantal overtredingen).

3.3.3

Minder overtredingen wet- en regelgeving natuur

  • Alle bestaande EHS-natuurgebieden zijn via handhaving beschermd.

3.3.5

Saneren spoedlocaties

  • Voor de spoedlocaties op bodemgebied met ecologische- of verspreidingsrisico's zijn risico's weggenomen of beheersbaar gemaakt.

  • De nazorgverplichtingen voor alle voormalige saneringslocaties worden goed nageleefd.

Goede nazorg saneringslocaties

  • Saneringen en de nazorg daarvan worden beoordeeld, er wordt toezicht uitgeoefend en zo nodig wordt handhavend opgetreden.

Informatievoorziening duurzaam bodemgebruik

  • Vanaf 2012 wordt bodeminformatie beschikbaar gesteld via www.zeeuwsbodemvenster.nl. De informatie wordt continu geactualiseerd.

3.3.7

Reguleren luchtvaartterreinen

  • In 2013 zijn er beleidsregels voor gebruik van luchtvaartterreinen vastgesteld en is de handhaving geregeld.

  • Gemeentelijke bestemmingsplannen geven in de planperiode geen beperkingen voor vliegverkeer, zend- en ontvangststations en radiobakens

Opsomming bijlagen

  • 1.

    GEBRUIKTE AFKORTINGEN

  • 2.

    WETTELIJKE EISEN BOR/MOR VTH+S PROGRAMMA

  • 3.

    OVERZICHT VAN DE WET- EN REGELGEVING WAAROP DIT PROGRAMMA VAN TOEPASSING IS

  • 4.

    RISICOMETHODIEK MILIEUTOEZICHT BIJ BEDRIJVEN WABO

  • 5.

    PROVINCIALE TOEZICHTSTRATEGIE

  • 6.

    OVERZICHT TAKEN DIE ZIJN OVERGEDRAGEN AAN DE OMGEVINGSDIENSTEN

  • 7.

    TOEZICHT EN HANDHAVING BIJ SYSTEEMGERICHT TOEZICHT

  • 8.

    LANDELIJKE HANDHAVINGSSTRATEGIE BRZO

  • 9.

    LANDELIJKE HANDHAVINGSSTRATEGIE WABO

  • 10.

    HANDHAVINGSSTRATEGIE LUCHTVAART ZEELAND

  • 11.

    ZEEUWSE GEDOOGSTRATEGIE

  • 12.

    BELEID VOOR DIFFUSE BODEMVERONTREINIGING

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van 10 april 2018.

Drs. J.M.M. Polman, voorzitter

A.W. Smit, secretaris

Uitgegeven 16 april 2018

De secretaris, A.W. Smit

Bijlage 1 Gebruikte afkortingen

BBT

:

best beschikbare technieken

BIBOB

:

Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

Bor 

:

Besluit omgevingsrecht

BREF

:

BBT referentie document

BRIKS

:

bouwen, reclame, inritten, kappen slopen

BRZO bedrijf

:

Bedrijf waarbij meer dan de drempelwaarde aan gevaarlijke stoffen aanwezig zijn (en als zodanig valt onder het BRZO 2015)

BRZO

:

Besluit risico's zware ongevallen 2015

BRZO+

:

Samenwerkingsverband van de 6 BRZO-OD's

BRZO-OD

:

Omgevingsdienst die verantwoordelijk is voor VTH taken bij BRZO bedrijven.

BUS

:

Besluit Uniforme Saneringen

DCMR

:

Milieudienst Rijnmond, BRZO OD met o.a. Zeeland als werkgebied

EEP

:

European Endagered species Programme

EHS-natuurgebied

:

Natuurgebied dat deel uit maakt van de ecologische hoofdstructuur

ETS

:

Emission trading scheme

GS

:

Gedeputeerde Staten

I&M

:

ministerie van infrastructuur en milieu

ILT

:

Inspectie Leefomgeving en Transport

Inspectie SZW

:

Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid

IPO

:

Interprovinciaal overleg

ISO 9001

:

kwaliteitsnorm voor managementsystemen van een organisatie

LAP

:

Landelijk afvalbeheerplan

LBR

:

Landelijke Benadering Risicobedrijven

LHS

:

Landelijke Handhavingsstrategie

LRSO

Landelijke redactie standaardteksten en omgevingsvergunningen

MEE

:

Meerjarenafspraak Energie Efficiency

MER

:

Milieueffectenrapportage

MJA

:

Meerjarenafspraken

MKB-er

:

Milieukundig begeleider

Mor

Ministeriële regeling omgevingsrechtmelding openbare ruimte

Nazca

:

bodeminformatie systeem gehanteerd door de RUD

Nbw

:

Natuurbeschermingswet

NEC

:

National Emission Ceiling

NEN-normen

:

verscheidene Nederlandse normen. Afspraken die marktpartijen vrijwillig met elkaar maken over de kwaliteit en veiligheid van hun producten, diensten en processen.

NER

:

Nederlandse emissie Richtlijn Lucht

NIM2

:

Nieuwe Inspectie Methodiek 2

NRB

:

Nederlandse richtlijn bodembescherming

Ow

:

Ontgrondingenwet

PDC

:

Producten diensten catelogus van de RUDTH 01.10

PxQ

:

Prijs x kwantiteit: Systematiek, waarbij de begroting van de RUD is gebaseerd op het aantal producten dat door de opdrachtgevers wordt afgenomen.

RIE

:

Richtlijn Industriële emissies

RIE-4 bedrijf

:

alle bedrijven waarin een installatie staat als bedoeld in bijlage I, categorie 4, van de (RIE-4 bedrijven: chemische industrie)chemische industrie

RO

:

Ruimtelijke ordening

RRGS

:

Register Risicosituatie gevaarlijke stoffen

RUD Zeeland

:

Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland

Seveso III

:

Europese richtlijnen voor veiligheidsoverwegingen bij BRZO bedrijven

SIKB

:

Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer

TUG

:

Tijdelijk en uitzonderlijk gebruik luchtvaart

VNG

:

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

VTH-taken

Taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving

Wabo

:

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wbb

:

Wet bodembescherming

Whvbz

:

Wet hygiëne en veiligheid van badinrichtingen en zwemgelegenheden

Wlv

:

Wet luchtvaart

Wm

:

Wet milieubeheer

Ww

:

Waterwet

Bijlage 2 Wettelijke eisen Bor/Mor VTH+S beleidskader

Wettelijk kader

Bepaling

Waar in programma

Handhavingsbeleid

Bor

7.2.1

Het bestuursorgaan stelt het handhavingsbeleid vast in een of meer documenten waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen het zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Het bestuursorgaan beziet regelmatig, maar in elk geval naar aanleiding van de evaluatie, bedoeld in artikel 7.7, tweede lid, of dit beleid moet worden aangepast en past het zo nodig aan. Het bestuursorgaan draagt er zorg voor dat dit beleid en het handhavingsbeleid van de andere betrokken bestuursorganen en de organen die belast zijn met de strafrechtelijke handhaving onderling worden afgestemd.

Doelen zijn per hoofdstuk gedefinieerd.

Afstemmen met betrokken bestuursorganen in 8.3

Bor

7.2.5

Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het bestuursorgaan kunnen voordoen met betrekking tot de naleving van het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde in de gevallen waarin de zorg voor de handhaving daarvan aan hem is opgedragen.

Bijlage 4

Mor

10.3.1

De analyse van de problemen, bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, van het besluit, geeft in ieder geval inzicht in:

a. de gevolgen voor de fysieke leefomgeving van overtredingen van het bepaalde bij of krachtens de wet of het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde;

Bijlage 4

b. de kansen dat overtredingen als bedoeld onder a zullen plaatsvinden.

Bijlage

Bor

7.2.6

Het handhavingsbeleid geeft inzicht in:

a. de prioriteitenstelling met betrekking tot de uitvoering van de krachtens het eerste lid voorgenomen activiteiten;

Bijlage 4 

b. de methodiek die het bestuursorgaan hanteert om te bepalen of de krachtens het eerste lid gestelde doelen worden bereikt.

Bijlage 4

Bor

7.2.5

7.2.7

Het handhavingsbeleid geeft voorts inzicht in de strategie die het bestuursorgaan hanteert met betrekking tot:

a.de wijze waarop het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde wordt uitgeoefend om de krachtens het eerste lid gestelde doelen te bereiken;

Bijlage 5

b. de rapportage van de bevindingen van degenen die toezicht hebben uitgeoefend en het vervolg dat aan die bevindingen wordt gegeven;

Bijlage 5

c. de wijze waarop bestuurlijke sancties alsmede de termijnen die bij het geven en uitvoeren daarvan worden gehanteerd, en de strafrechtelijke handhaving onderling worden afgestemd, en waarbij tevens aandacht wordt besteed aan de aard van de geconstateerde overtredingen;

5.3

d. de wijze waarop het bestuursorgaan omgaat met overtredingen die zijn begaan door of in naam van dat bestuursorgaan of van andere organen behorende tot de overheid.

2.2.3

Mor

10.3.2

Tot de onderwerpen met betrekking waartoe de strategie, bedoeld in artikel 7.2, vierde lid, van het besluit, inzicht geeft, behoren voorts:

a. de wijze waarop de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet of het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde wordt bevorderd;

hoofdstuk 5 / bijlage 5

b. de voorlichting aan personen die een inrichting drijven, inzake de voor hen krachtens het bepaalde bij of krachtens de wet of de betrokken wetten geldende voorschriften.

7.5

Mor

10.3.3

Tot de in artikel 7.2, vierde lid, onder a, van het besluit bedoelde wijze waarop het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet of het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde, wordt uitgeoefend, behoort in ieder geval:

a. de wijze waarop de controle ter plaatse wordt voorbereid en uitgeoefend;

5.1.4

b. de frequentie waarmee routinematige controlebezoeken worden afgelegd, waarbij die frequentie voor RIE-installaties, afhankelijk van de milieurisico’s, het nalevingsgedrag en de aanwezigheid van een gecertificeerd milieuzorgsysteem, ten minste één controlebezoek per drie jaar bij beperkte milieurisico’s en ten minste één controlebezoek per jaar bij grote milieurisico’s is;

Bijlage 4

c. de wijze waarop zakelijke gegevens en bescheiden worden gecontroleerd;

5.1.4

d.de wijze waarop het toezicht wordt uitgeoefend op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet of het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde ten aanzien van stoffen, trillingen, en warmte die of geluid dat, direct of indirect vanuit een bron in de lucht, het water of de bodem, worden onderscheidenlijk wordt gebracht;

Hoofdstuk 5 / bijlage 5

e. de wijze waarop de controle en verificatie plaatsvinden van de resultaten van de controles die zijn uitgevoerd door personen die een inrichting drijven.

Bijlage 5

Bor

7.2.7

Het handhavingsbeleid geeft tevens inzicht in de afspraken die het bestuursorgaan heeft gemaakt met de andere betrokken bestuursorganen en de organen die belast zijn met de strafrechtelijke handhaving, over de samenwerking bij en de afstemming van de werkzaamheden.

8.2 en 8.3

Mor

10.3.4

Tot de afspraken, bedoeld inartikel 7.2, vijfde lid, van het besluit, behoren in ieder geval de afspraken die zijn gemaakt over:

a. de uitvoering van artikelen 18.2a, eerste lid, en 18.2b, eerste lid, van de Wet milieubeheer en artikel 95, derde lid, van de Wet bodembescherming;

8.3

b. de handhaving van het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde omtrent handelingen met betrekking tot stoffen, preparaten of andere producten;

c. de uitwisseling van gegevens betreffende de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving.

Mor

10.3.5

Onverminderd de frequentie, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, worden bij RIE-installaties niet-routinematige controlebezoeken uitgevoerd:

a. vóór de verlening of verandering van een vergunning;

5.2.1

b. om zo spoedig mogelijk ernstige klachten, ernstige ongewone voorvallen of overtredingen te onderzoeken;

5.2.1

c. indien bij een controle een ernstige overtreding is vastgesteld, binnen zes maanden na de vaststelling.

5.2.1

Mor

10.3.6

Na elk controlebezoek bij een RIE-installatie:

a. stelt het bevoegd gezag een verslag op waarin de relevante bevindingen over de naleving en de conclusies over de eventuele noodzaak van verdere maatregelen worden neergelegd;

5.1.4

b. zendt het bevoegd gezag het verslag, bedoeld onder a, binnen twee maanden aan de vergunninghouder;

c. stelt het bevoegd gezag het verslag binnen vier maanden voor eenieder op verzoek beschikbaar, waarbij deartikelen 19.3 tot en met 19.5 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing zijn.

7.2

Bor

7.2.9

1.6

Uitvoeringsprogramma

Bor

7.3.1

Het bestuursorgaan werkt het handhavingsbeleid jaarlijks uit in een uitvoeringsprogramma waarin wordt aangegeven welke van de voorgenomen activiteiten het bestuursorgaan het komende jaar uitvoert. Daarbij houdt het bestuursorgaan rekening met de krachtens artikel 7.2, eerste lid, gestelde doelen en de krachtens artikel 7.2, derde lid, onder a, gestelde prioriteiten.

5.1.3

Mor

10.4

Het bestuursorgaan werkt het uitvoeringsprogramma, bedoeld in artikel 7.3, eerste lid, van het besluit, uit in werkplannen voor de betrokken onderdelen van zijn organisatie.

5.1.3

Mor

10.5

Ter waarborging van een adequate en objectieve uitvoering van het handhavingsbeleid, bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van het besluit, draagt het bestuursorgaan er zorg voor dat:

a. de personen die zijn belast met werkzaamheden in het kader van de handhaving adequaat zijn opgeleid of zo nodig worden opgeleid op basis van een opleidingsplan;

3.3

b. oor zover van toepassing, met de personen die het rechtstreeks aangaat of in het voorkomende geval met degene onder wiens verantwoordelijkheid zij werken schriftelijke afspraken worden gemaakt met betrekking tot het ten behoeve van de handhaving gebruik maken van personen die niet onder de organisatie van het bestuursorgaan ressorteren;

3.3

c. adequate technische, juridische en administratieve voorzieningen beschikbaar zijn;

3.3

d. instrumenten en apparaten die bij de handhaving worden gebruikt in een goede staat van onderhoud verkeren en deze zonodig worden gekalibreerd.

3.3

Bor

7.3.2

Het bestuursorgaan stemt het uitvoeringsprogramma af met de andere betrokken bestuursorganen en de organen die belast zijn met de strafrechtelijke handhaving.

8.2 en 8.3

Bor

7.3.4

Burgemeester en wethouders maken het uitvoeringsprogramma bekend aan de gemeenteraad. Gedeputeerde staten maken het uitvoeringsprogramma bekend aan provinciale staten.

4.1.3

Uitvoeringsorganisatie

Bor

7.4.1

Het bestuursorgaan richt zijn organisatie zodanig in dat een adequate en behoorlijke uitvoering van het handhavingsbeleid, bedoeld in artikel 7.2, en het uitvoeringsprogramma, bedoeld in artikel 7.3, gewaarborgd is. Daartoe draagt het bestuursorgaan er in ieder geval zorg voor dat:

a. de personeelsformatie ten behoeve van de handhaving en de bij de onderscheiden functies behorende taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden worden vastgelegd;

3.1

b. de personen die zijn belast met de voorbereiding van besluiten ten aanzien van aanvragen om een omgevingsvergunning voor zover deze betrekking hebben op activiteiten met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de wet of met de voorbereiding van beslissingen als bedoeld in artikel 8.40a, derde lid, van de Wet milieubeheer of het stellen van voorschriften als bedoeld in artikel 8.42, eerste lid, van de Wet milieubeheer niet worden belast met:

1°.het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde met betrekking tot een inrichting, en

2°.het voorbereiden of uitvoeren van bestuurlijke sancties met betrekking tot een inrichting;

3.3

c. een krachtens artikel 5.10 van de wet aangewezen ambtenaar niet voortdurend feitelijk wordt belast met het uitoefenen van toezicht op de naleving van het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde met betrekking tot dezelfde inrichting;

3.1

d. de organisatie van het bestuursorgaan ook buiten de gebruikelijke kantooruren bereikbaar en beschikbaar is.

5.1.2

Bor

7.4.2

Het bestuursorgaan draagt er tevens zorg voor dat:

a. een beschrijving van de werkprocessen, de procedures en de bijbehorende informatievoorziening inzake het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de betrokken wetten bepaalde en het voorbereiden, geven en uitvoeren van bestuurlijke sancties wordt vastgesteld;

5.1.4

b. de uit te voeren werkzaamheden plaatsvinden overeenkomstig deze beschrijving.

5.1.4

Borging van de middelen

Bor

7.5

Het bestuursorgaan draagt er zorg voor dat:

a.de voor het bereiken van de krachtens artikel 7.2, eerste lid, gestelde doelen en de voor het uitvoeren van de in dat artikellid bedoelde activiteiten benodigde en beschikbare financiële en personele middelen inzichtelijk worden gemaakt en in de begroting worden gewaarborgd;

3.2

b. de wijze van berekening van de benodigde financiële en personele middelen als bedoeld onder a, inzichtelijk wordt gemaakt;

3.2

c. voor de uitvoering van het uitvoeringsprogramma, bedoeld in artikel 7.3, eerste lid, voldoende benodigde financiële en personele middelen beschikbaar zijn en dat deze middelen zonodig worden aangevuld of het uitvoeringsprogramma zo nodig wordt aangepast.

2

Monitoring

Bor

7.6.1

Het bestuursorgaan bewaakt met behulp van een geautomatiseerd systeem de resultaten en de voortgang van:

a.de uitvoering van het uitvoeringsprogramma, bedoeld in artikel 7.3, eerste lid;

9.1

b. het bereiken van de krachtens artikel 7.2, eerste lid, gestelde doelen

9.2

Bor

7.6.2

In het systeem worden voorts in het kader van de handhaving verkregen gegevens geregistreerd.

9.1

Mor

10.6

Tot de in artikel 7.6, tweede lid, van het besluit bedoelde gegevens behoren in ieder geval gegevens betreffende het aantal:

a. uitgevoerde controles;

b. geconstateerde overtredingen;

c. opgelegde bestuurlijke sancties;

d. processen-verbaal;

e. over mogelijke overtredingen ontvangen klachten.

9.1

Rapportage

Bor

7.7.1

Het bestuursorgaan rapporteert periodiek over:

a. het bereiken van de krachtens artikel 7.2, eerste lid, tweede lid , gestelde doelen;

9.2

b. de uitvoering van de voorgenomen activiteiten, bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, zesde lid onder a, in verhouding tot de prioriteitenstelling, bedoeld in artikel 7.2, derde lid, onder a;

c. de uitvoering van de afspraken, bedoeld in artikel 7.2, vijfde lid.

Bor

7.7.2

Het bestuursorgaan evalueert jaarlijks of de in het uitvoeringsprogramma, bedoeld in artikel 7.3, eerste lid, opgenomen activiteiten zijn uitgevoerd en in hoeverre deze activiteiten hebben bijgedragen aan het bereiken van de krachtens artikel 7.2, eerste lid, gestelde doelen.

5.1.3 / 9.1

Bor

7.7.3

Gedeputeerde staten maken de rapportage, bedoeld in het eerste lid, en het verslag van de evaluatie, bedoeld in het tweede lid, bekend aan provinciale staten.

5.1.3 / 9.1

Bijlage 3 Overzicht Wet- en regelgeving

Algemeen

Wettelijk kader

  • Algemene wet bestuursrecht

  • Wet openbaarheid van bestuur

  • Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

  • Wet Ruimtelijke Ordening

 

Provinciaal beleidskader

  • Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018

 

Wetgeving grijs

Bodem

 

Het betreft met name de Wet bodembescherming, de Circulaire bodemsanering, het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit, het Besluit en de Regeling uniforme saneringen. Daarnaast gelden de NEN-normen die het onderzoek naar de kwaliteit van de grond en het grondwater beschrijven en de SIKB-Richtlijnen en Protocollen, die de kwaliteit borgen van bodemwerkzaamheden.

Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen roerende zaken

De informatie over de landelijk geldende regelingen wordt centraal ontsloten via sites zoals www.overheid.nl 16 , www.bodemrichtlijn.nl, www.sikb.nl, die door en namens de overheid voortdurend actueel worden gehouden. Daarnaast gelden de regels en bepalingen die zijn opgenomen in de vigerende Provinciale milieuverordening Zeeland.

 

Milieu

 

Wettelijk kader*

  • Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

  • Besluit omgevingsrecht / ministeriele regeling Mor

  • Wet milieubeheer

  • Nederlandse Emissie richtlijn (NER)

  • Oplosmiddelenbesluit

  • Besluit beheer autowrakken

  • Wet bodembescherming

  • Besluit en Regeling bodemkwaliteit

  • Ontgrondingenwet

  • Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi)

  • Wet Luchtvaart

  • Besluit burgerluchthavens

  • Wet geluidhinder

  • Besluit geluidhinder

  • Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit)

  • Regeling meetmethoden verbranden afvalstoffen

  • Vuurwerkbesluit

  • Besluit inzamelen afvalstoffen

  • Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (BRZO)

  • Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006

  • Besluit organische oplosmiddelen in verven en vernissen milieubeheer

  • Besluit en Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke stoffen

  • RIE (Europese richtlijn 2010/75 inzake Industriële Emissies)

  • Besluit verbranden afvalstoffen

  • E-PRTR (European Pollutant Release and Transfer Register)

  • Besluiten emissie-eisen stookinstallaties (BEES) A en B

  • Besluit MER

 

* Bevat de meest voorkomende besluiten en regelingen. Het overzicht bevat niet alle onderliggende besluiten en regelingen.

 

Provinciaal kader

  • Ontgrondingenverordening Zeeland 2002;

  • Provinciale milieu verordening (PMV) 1993;

  • Beleidsregels provincie Zeeland betreffende de toepassing van de Wet Bibob bij omgevingsvergunningen op grond van de Wabo 2011;

  • Beleidsregels zonebeheersysteem industrieterrein Vlissingen-Oost 2008;

  • Beleidsregel zonebeheersysteem industrieterrein Axelse Vlakte II provincie Zeeland 2011;

  • Beleidsregel zonebeheersysteem Industrieterrein De Schelde/Buitenhaven 2011;

  • Beleidsregel redelijke sommatie Industrieterrein Smokkelhoek 2008;

  • Beleidsregels ontheffingen tijdelijk en uitzonderlijk gebruik luchtvaart provincie Zeeland 2012;

  • Luchtvaartverordening Zeeland 2012. 

Bouw

Wettelijk kader

Woningwet en Bouwbesluit 2012

 

Wetgeving blauw

 

Wettelijk kader

  • Wet hygiëne en veiligheid bad- en zwemgelegenheden

    • Besluit hygiëne en veiligheid bad- en zwemgelegenheden

  • Europese kaderrichtlijn Water

  • Europese kaderrichtlijn Grondwater

  • Waterwet

    • Waterbesluit

    • Waterregeling 

Provinciaal kader

  • Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015

  • Provinciale verordening Water

  • Toetsingskader vergunningverlening en bodemenergie 2011 

Wetgeving groen

 

Wettelijk kader

  • Wet natuurbescherming 

Provinciaal kader

  • Landschapsverordening Zeeland 2001

  • Faunabeheerplan 2010 – 2015

  • Natuurbeheerplan Zeeland 2016

  • Distelverordening 2010

Bijlage 4 Risicomethodiek milieutoezicht Wabo bij bedrijven

De inrichtingen waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn, zij ingedeeld in vier categorieën

  • Hoog risico

  • Medium risico

  • Beperkt risico

  • Verwaarloosbaar risico 

Dit gebeurt op basis van een risicoanalyse op brancheniveau en per milieuthema. Per branche zijn scores gegeven per milieudoel (geluid, lucht, veiligheid, etc.). De risicocategorie bepaalt de controlefrequentie en mede het soort controle-instrument (zoals bijvoorbeeld aspectcontrole of integrale controle) dat wordt ingezet.

 

Er wordt gewerkt met een 38 branches, die zijn weergegeven in tabel 1. Branches zijn samengestelde groepen van bedrijven op basis van SBI-codes. De basis wordt gevormd door de hoofdactiviteit. Er wordt gewerkt met branches, omdat het voor de RUD Zeeland ondoenlijk is om op individueel bedrijfsniveau een risico inschatting te maken.

Tabel 4 Brancheclusters met risicocategorieën

Brancheclusters

risicocategorie

Afval(water)beheer

Medium risico

Autodemontagebedrijven

Medium risico

Chemie

Hoog risico

Chemische wasserijen

Medium risico

Droge bulk

Medium risico

Emplacementen (spoor)

Hoog risico

Energiebedrijven

Hoog risico

Energiedistributie en waterhuishouding

Beperkt risico

Glastuinbouw

Medium risico

Glasproductie en -bewerking

Medium risico

Grafische activiteiten

Beperkt risico

Groot- en détailhandel

Verwaarloosbaar risico

Horeca

Beperkt risico

Houden van dieren

Medium risico

Hout/meubelindustrie

Beperkt risico

Industrie

Beperkt risico

Installaties

Beperkt risico

Metaalelectrobedrijven

Medium risico

Motorvoertuigenhandel en -herstelinrichtingen

Medium risico

Op- en overslag (tank)

Hoog risico

Op- en overslag gevaarlijke stoffen

Hoog risico

Overige dienstverlening

Beperkt risico

Overige op- en overslag

Beperkt risico

Raffinaderijen

Hoog risico

Rubber- en kunststoffen.

Medium risico

Scheepswerven

Medium risico

Sport- en recreatie

Beperkt risico

Tankstations

Hoog risico

Textielbedrijven

Beperkt risico

Vlees- en visverwerkende industrie

Beperkt risico

Voedingsmiddelenindustrie

Beperkt risico

Vuurwerk

Medium risico

Zorg

Beperkt risico

Windmolens

Beperkt risico

 

Hoe komen de scores tot stand?

De scores komen voor een belangrijk deel tot stand in de zogenaamde speerpuntenanalyse van DCMR. In deze analyse krijgen branches per milieuthema een score (1, 2, 3 of 4) die uitdrukt hoeveel impact en/of relevantie de activiteiten in die branche op het milieuthema hebben.

Bij het toekennen van de scores wordt uitgegaan van de grootste groep(en) bedrijven binnen de branche. De zogenaamde 80/20 regel. Het kan zijn dat er binnen een branche bepaalde groepen voorkomen die op een thema meer of minder invloed hebben. Dat is geen probleem. Tijdens het bepalen van de aanpak kan vervolgens gedifferentieerd worden welke controle aspecten belangrijk zijn en welke controlediepgang vereist is.

De score is tot stand gekomen door deskundigen binnen de DCMR (toezichthouders, vergunningverleners, themabeheerders en dergelijke). Zij hebben per branche hun score gegeven op de verschillende thema’s. De ingevulde scores zijn verwerkt waarna de concept resultaten van de speerpuntenanalyse in een plenaire bijeenkomst zijn besproken. Tijdens deze plenaire bijeenkomst is afstemming bereikt over eventuele verschillen. Hierna is het voorstel definitief ter besluitvorming voorgelegd. De gegeven scores staan in onderstaande tabel. Op een beperkt aantal punten schat de RUD Zeeland de score anders in dan de DCMR. Dit heeft te maken met het verschil tussen de Zeeuwse situatie en het DCMR gebied. De wijzigingen zijn in rood gemarkeerd in tabel 5.

 

Tabel 5 Risicoscores van branches op thema's

Branche

lucht

stank

veiligheid

geluid

bodem

energie

afval

afvalwater

risicocat.

Afval(water)-

beheer

2

3

2

2

3

3

4

4

3, medium

Akkerbouw

2

2

1

1

2

1

2

3

2, beperkt

Autodemontagebedrijven

2

1

2

3

3

2

3

3

3, medium

Bouwnijverheid

2

1

2

2

2

2

2

1

2, beperkt

Chemie

4

4

4

3

4

4

4

4

4, hoog

Chemische wasserijen

3

2

2

1

3

2

2

3

3, medium

Droge bulk

3

1

2

3

3

3

1

1

3, medium

Emplacementen (spoor)

2

1

4

3

 

1

1

2

4, hoog

Energiebedrijven

4

2

2

2

2

4

2

2

4, hoog

Energiedistributie en waterhuishouding

2

1

2

1

2

2

1

2

2, beperkt

Glas)tuinbouw

3

1

2

2

2

4

3

3

3, medium

Glasproductie en –bewerking

3

1

2

2

2

4

3

3

3, medium

Grafische activiteiten

2

1

2

2

2

2

2

3

2, beperkt

Groot- en détailhandel

1

1

1

2

1

2

2

2

1, verwaarloosbaar

Horeca

1

3

1

3 (was 4)

1

2

3

3

2, beperkt (was 3, medium)

Houden van dieren

3

3

1

2

2

1

2

2

3, medium

Hout/meubelindustrie

2

2

1

2

2

2

2

2

2, beperkt

Industrie

1

1

2

3

2

2

2

2

2, beperkt

Installaties

2

1

2

2

2

2

1

2

2, beperkt

Metaal-elektrobedrijven

3

2

2

2

3

3

2

3

3, medium

Motorvoertuigenhandel en -herstelinrichtingen

2

2

2

2

3

2

3

3

3, medium

Onderwijs

1

1

1

1

1

2 (was 3)

2

1

1 (was 2, beperkt)

Op- en overslag (tank)

4

4

4

2

4

4

2

4

4, hoog

Op- en overslag gevaarlijke stoffen

2

1

4

2

3

2

2

3

4, hoog

Overige dienstverlening

1

1

1

1

3

2

1

2, beperkt

Overige op- en overslag

1

1

2

2

2

2

2

2

2, beperkt

Raffinaderijen

4

4

4

3

4

4

3

4

4, hoog

Rubber- en kunststofind.

3

2

3

2

3

3

3

3

3, medium

Scheepswerven

3

2

2

3

3

3

3

3

3, medium

Sport- en recreatie

1

1

1

3

1

2

2

2

2, beperkt

Tankstations

2

2

3

2

4

2

1

2

4, hoog

Textielbedrijven

1

2

1

2

2

1

2

3

2, beperkt

Vlees- en visverwerkende industrie

1 (was 2)

3

1

2

2

3

3

3

2, beperkt

Voedingsmiddelenindustrie

1

3 (was 4)

2

2

2

3

3

3

2, beperkt (was 3, medium)

Vuurwerk

1

1

3

1

1

1

1

1

3, medium

Zorg

1

1

1

1

1

3

3

3

2, beperkt

 

Vaststellen risicocategorie van een branche

Hierbij wordt gebruik gemaakt van prioritaire thema’s. De score op de prioritaire thema’s telt zwaarder dan die op de overige thema’s. Bij controles komen alle milieuthema’s aan bod. Voor Zeeland is aansluiting gezocht bij de missie van de RUD Zeeland; “een schoon en veilig Zeeland”. In het uitgewerkte scenario is daarom gerekend met veiligheid, bodem en lucht als de prioritaire thema’s. Om te bepalen in welke risicocategorie een branche valt, wordt eerst gekeken naar de hoogste score op de prioritaire thema’s (eerste kolom in Tabel 6). Daarna wordt gekeken naar de hoogste score op de overige thema’s (tweede kolom in Tabel 6). De overige thema’s tellen een punt minder zwaar mee dan de prioritaire thema’s. Aan de hand van de tabel is dan te zien in welke categorie de branche valt.

 

Bijvoorbeeld: de branche energiebedrijven heeft als hoogste score op de prioritaire thema’s een 4 (in dit geval op lucht). Daarmee valt deze branche in de categorie “hoog risicobedrijven”. De branche horeca heeft als hoogste score op de prioritaire thema’s een 1. Op de overige thema’s heeft deze branche als hoogste score echter een 3 (voor geluid). Daardoor valt horeca in de “beperkt risicobedrijven”.

Tabel 6 Scores omgezet in risicocategorieën

Hoogste score op de prioritaire thema’s

Hoogste score op de overige thema’s

Risicocategorie

4

 

Hoog risicobedrijven

3

4

Medium risicobedrijven

2

3

Beperkt risicobedrijven

1

1/2

Verwaarloosbaar risicobedrijven

  

Risicocategorieën en toezicht

Bij de verwaarloosbaar risicobedrijven wordt “klacht- en incidentgericht toezicht” gehanteerd. Dit betekent dat alleen toezicht plaatsvindt bij klachten of incidenten.

 

Beperkt risicobedrijven

De beperkt risicobedrijven worden steekproefsgewijs gecontroleerd. Dit is toezicht met een lage frequentie. Ook zelfcontrole valt hieronder. In de toekomst worden naleefgedrag en klachten gebruikt om te bepalen welke subgroep meer toezicht krijgt.

 

Medium risicobedrijven

Dit vraagt in principe om een meerjarig ingeplande branche aanpak bij alle bedrijven in de hiertoe behorende branches. De medium risicobedrijven krijgen daarom een branche-/thema aanpak. Daarbij wordt projectmatig een branche en/of thema gecontroleerd door middel van controlebezoeken en/of (diepgaand) administratief toezicht. In de toekomst worden naleefgedrag en klachten gebruikt om te bepalen welke subgroep meer toezicht krijgt.

 

Hoog risicobedrijven

De groep hoog risicobedrijven krijgt een individuele aanpak. Bij deze bedrijven wordt de branchegerichte risicoanalyse uitgebreid met een bedrijfsgerichte analyse. In deze bedrijfsgerichte analyse komen ook de aspecten naleefgedrag, klachten, “kunnen” (is het bedrijf zodanig georganiseerd dat het kan naleven) en “willen” (cultuur) aan bod. Ook bestuurlijke relevantie speelt daarin een rol. De uitkomst van deze bedrijfsgerichte analyse kan invloed hebben op het aantal uren dat aan het bedrijf besteed wordt.

Bijlage 5 Provinciale toezichtstrategie

1. Soorten van toezicht

Onder toezicht wordt verstaan:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. Toezicht kent drie kernactiviteiten; informatie verzamelen, oordelen en ingrijpen.

Waar toezichthouders (met het ingrijpen) dwang uitoefenen, spreken wij van handhaving.

Preventieve controles

Een preventieve controle is een controle die op basis van de risicomethodiek in de diverse planningen is opgenomen. Dit houdt in, dat voor dergelijke controles de controlefrequentie is bepaald. Het kenmerk van een preventieve controle is het planmatige en terugkerende karakter. Voor de operationele aansturing van het toezicht en het ontwikkelen van kentallen gelden intern afspraken over de benaming van soorten van controles en de wijze waarop tijdregistratie op deze controles plaatsvindt. Onder de preventieve controles vallen bijvoorbeeld de aspectcontroles, audits in het kader van systeemgericht toezicht, themacontroles, opleveringscontroles en administratieve controles.

Repressieve controles

Een repressieve controle kenmerkt zich door een specifieke aanleiding. Dergelijke aanleidingen kunnen zijn klachten, handhavingsverzoeken, meldingen, ongevallen en/of incidenten, maar ook de bevindingen van eerdere controles en gegeven hersteltermijnen (hercontroles). Hercontroles richten zich dan ook veelal op eerder geconstateerde overtreding(en). Deze kunnen uit efficiencyoverwegingen gecombineerd worden met een preventieve controle. Voor het behandelen van klachten en meldingen is er een 24-uurs bereikbaarheidsdienst (provinciale Milieutelefoon), zodat ook buiten kantoortijden gereageerd kan worden. Voor de aanpak van incidenten is er een Draaiboek Milieu-incidenten waarin is aangegeven hoe wordt gereageerd op bepaalde vormen van incidenten.

2. Vormen van toezicht

De hieronder kort beschreven vormen van toezicht kunnen worden ingezet bij zowel preventieve als repressieve controles. De nummering verwijst naar de productendienstencatalogus van de RUD Zeeland.

TH01.1 Administratieve controle (beoordeling rapportageverplichting)

Omschrijving

Het beoordelen van en adviseren over ingediende rapportages, onderzoeken, keuringen en plannen. Deze stukken worden veelal ingediend omdat hiertoe een wettelijke verplichting bestaat. 

Voorbeelden van deze stukken zijn:

  • Grondwatermonitoring;

  • bodemonderzoek en akoestisch onderzoek;

  • programma van eisen;

  • saneringsplannen;

  • energiebesparingonderzoek.

 

Een administratieve controle omvat de volgende onderdelen:

  • beoordeling op volledigheid en juistheid van de ingediende stukken;

  • controle van de opgenomen conclusies en aanbevelingen van de ingediende stukken;

  • administratieve hercontrole(s) (let op: als er ter plaatse een bezoek moet worden gebracht, geldt hiervoor het product “hercontrole”);

  • schriftelijke terugkoppeling (controlebrief met constateringen) naar het betreffende bedrijf;

  • bijwerken van het digitale inrichtingenbestand;

  • completeren en afhandelen van het digitale dossier.

Optionele activiteiten zijn:

TH01.1A BIBOB-toets: een BIBOB-toets wordt uitgevoerd in overleg met bevoegd gezag.TH01.1B Bemonstering: monstername met analyse en beoordeling t.b.v. controle van luchtemissies, geluid en indirecte lozingen.TH01.1C Meting: meting met analyse en beoordeling t.b.v. controle van luchtemissies, geluid en indirecte lozingen.

TH01.2 Diepgaand administratief toezicht

Omschrijving

Diepgaand administratief toezicht wordt ingezet om uitgebreid onderzoek te doen naar de betrouwbaarheid, juistheid, volledigheid, actualiteit en tijdigheid van de verstrekte getalsmatige gegevens, informatie en de afvalstoffenboekhouding van bedrijven.

Op basis van een risicoanalyse (branche, klachten etc.) wordt bij een aantal bedrijven een diepgaander onderzoek uitgevoerd. Ook ketenonderzoek en informatie gestuurd onderzoek kan hier aanleiding toe zijn. 

Diepgaand administratief toezicht omvat de volgende onderdelen:

  • opvragen van de benodigde gegevens voor het basis onderzoek

  • globale check van de gegevens

  • risicoanalyse

  • indien benodigd bezoek ter plaatse

  • beoordeling van de (milieu) AO/IC

  • analyse van de (productie- en/of verwerkings-)processen

  • analyse van goederen en geldstromen

  • leggen van dwarsverbanden

  • rapportage

  • schriftelijke terugkoppeling (controlebrief met constateringen) naar het betreffende bedrijf

  • bijwerken van het digitale inrichtingenbestand

  • completeren en afhandelen van het digitale dossier 

 

TH01.3 Audit voor systeemgericht toezicht

Omschrijving

Systeemgericht toezicht is toezicht op alle onderliggende processen, strategieën en procedures die compliance als doel hebben. Systeemtoezicht grijpt daarmee in op de structurele oorzaken van naleving en kan daarom een structurele verbetering van de naleving bewerkstelligen. Het is een gecombineerde inzet van systeemtoezicht en toezicht op output. Dit product betreft de jaarlijkse audit op de naleving van het managementsysteem.

Systeemgericht toezicht omvat de volgende onderdelen:

  • Informatie verzamelen:

  • auditeren, beoordelen, afhandeling afwijkingen, overleg onder toezicht stellen accenten en aandachtpunten

  • Oordeel vormen:

  • toets aan de norm, onderscheid kernvoorschriften en aanvullende voorschriften, registreren oordeel in verslag

  • toetsen normen voor effectief compliance management, aan afsprakendocument of

  • convenant, aan systeemeisen, opstellen auditrapport

  • Interveniëren:

  • Interventies op systeemniveau

  • schriftelijke terugkoppeling (controlebrief met constateringen) naar het betreffende bedrijf

  • bijwerken van het digitale inrichtingenbestand

  • completeren en afhandelen van het digitale dossier

  • Beoordelen eventueel gemaakte aanpassingen en opvolging bevindingen

 

TH01.4 Aspectcontrole

Omschrijving

Specifieke controle gericht op maximaal twee aspecten bij een inrichting aan de hiervoor geldende milieurichtlijnen en milieuwetgeving. Een aspectcontrole wordt veelal uitgevoerd naar aanleiding van een concreet vermoeden van een overtreding door klachten, aanwijzingen van handhavingspartners of een verzoek van het bevoegd gezag. Een aspectcontrole kan bestaan uit een gerichte inspectie van bijvoorbeeld: afvalopslag, opslag van gevaarlijke stoffen, bodembeschermende voorzieningen, uitvoering van een bodemsanering of nazorg daarvan, cross-compliance, tellingen van vervoersbewegingen, toetsing aan de normen door een geur-, geluid- of lichtmeting of de controle van een mobiele tank buiten een inrichting.

 

Een aspectcontrole bevat de volgende onderdelen:

  • voorbereiding

  • controlebezoek en/of –meting

  • afstemming met handhavingspartners

  • het opstellen van de controlerapportage(s)

  • schriftelijke terugkoppeling (controlebrief met constateringen) naar het betreffende bedrijf

  • bijwerken van het digitale inrichtingenbestand

  • completeren en afhandelen van het digitale dossier

 

TH01.5 Integrale controle

Omschrijving

Periodieke toetsing van inrichting gebonden activiteiten aan alle hiervoor geldende milieurichtlijnen en milieuwetgeving, inclusief alle vergunningen en/of meldingen (activiteitenbesluit). Een integrale controle behelst alle milieuaspecten (bodembescherming, luchtemissies, externe veiligheid, geluid, lozingen, energieverbruik etc.).

 

Bij enkele zeer grote inrichtingen (nader te definiëren) moeten er door de omvang van de inrichting meerdere geplande controles worden uitgevoerd om alle punten te kunnen controleren.

 

Een integrale controle bevat de volgende onderdelen:

  • voorbereiding

  • controlebezoek*

  • beoordeling certificaten/keuringsrapporten

  • advies bodem, geluid, juridisch enz.

  • afstemming met handhavingspartners

  • het opstellen van de controlerapportage

  • schriftelijke terugkoppeling (controlebrief met constateringen) naar het betreffende bedrijf

  • bijwerken van het digitale inrichtingenbestand

  • completeren en afhandelen van het digitale dossier 

    Frequentie

    Geplande uitvoering conform de risicomethodiek. Hierin zijn de branches ingedeeld in een risicocategorie van 1 t/m 4. De meest risicovolle inrichtingen bevinden zich in categorie 4 (hoog risico).

  • Standaardniveau

  • Categorie 4 (hoog risico) ieder jaar

  • Categorie 3 iedere 2 jaar

  • Categorie 2 iedere 5 jaar

  • Categorie 1 (verwaarloosbaar risico) klacht- en incidentgericht**

    *controlebezoek: bij een controlebezoek worden de inrichting gebonden activiteiten aan alle hiervoor geldende en relevante milieurichtlijnen en milieuwetgeving getoetst inclusief alle milieuvergunningen en/of meldingen activiteitenbesluit. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de recente digitale ITP checklist (controle relevante punten) en/of de goedgekeurde digitale checklists per branche (controle alle aangegeven punten).

    **klacht- en incidentgericht: betreft een integrale controle naar aanleiding van klacht of melding.

 

TH01.6 Opleveringscontrole

Omschrijving

Toetsing van inrichting gebonden activiteiten aan nieuwe en/of herziene vergunningen en/of meldingen (activiteitenbesluit), inclusief alle geldende milieurichtlijnen en milieuwetgeving.Een opleveringscontrole behelst alle milieuaspecten (bodembescherming, luchtemissies, externe veiligheid, geluid, lozingen, energieverbruik etc.). 

Een opleveringscontrole bevat de volgende onderdelen:

  • voorbereiding

  • controle van de in de vergunning gestelde voorwaarden en eisen

  • controlebezoek bij meldingen alleen door handhaver

  • controlebezoek bij vergunningen door handhaver en vergunningverlener

  • beoordeling certificaten/keuringsrapporten

  • advies bodem, geluid, juridisch enz.

  • afstemming met handhavingspartners

  • het opstellen van de controlerapportage

  • schriftelijke terugkoppeling (controlebrief met constateringen) naar het betreffende bedrijf

  • bijwerken van het digitale inrichtingenbestand

  • completeren en afhandelen van het digitale dossier

 

TH01.7 Hercontrole

Omschrijving

Een hercontrole wordt uitgevoerd naar aanleiding van een controlebrief voortkomend uit een controle of opgelegde sanctie. Als er meerdere begunstigingstermijnen moeten worden gesteld, kunnen meerdere hercontroles nodig zijn.

Een hercontrole bevat de volgende onderdelen:

  • voorbereiding

  • controlebezoek; diepgaande controle van alle in aanschrijving genoemde punten

  • afstemming met handhavingspartners

  • het opstellen van de controlerapportage

  • schriftelijke terugkoppeling naar het betreffende bedrijf

  • voorbereiding van en voorlichting over bestuursrechtelijke vervolgstappen

  • bijwerken van het digitale inrichtingenbestand

  • completeren en afhandelen van het digitale dossier 

    De kengetallen zijn exclusief bestuursrechtelijke handhaving.

TH01.8 Beoordeling melding bijzondere bedrijfsomstandigheden of ongewone voorvallen

Omschrijving

Toetsing van een gemeld ongewoon voorval of bijzondere bedrijfsomstandigheid aan alle hiervoor geldende milieurichtlijnen en milieuwetgeving.

 

Een beoordeling bevat de volgende onderdelen:

  • beoordeling van de melding

  • beoordeling van oorzaak en omstandigheden

  • beoordeling van eventueel betreffende stoffen, alsmede hun eigenschappen

  • beoordeling van andere gegevens die van belang zijn om omvang te kunnen bepalen

  • beoordeling van maatregelen die genomen of worden overwogen om de milieugevolgen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken

  • beoordeling van structurele maatregelen

  • controlebezoek

  • advies bodem, geluid, juridisch enz.

  • maken van een rapportage (en/of risicoanalyse)

  • afstemming met handhavingspartners

  • schriftelijke terugkoppeling naar (aanschrijving van) het betreffende bedrijf

  • bijwerken van het digitale inrichtingenbestand

  • completeren en afhandelen van het digitale dossier

De kengetallen zijn exclusief hercontrole(s) en bestuursrechtelijke handhaving.

 

TH01.10 Zelfcontrole (variant bestaat nog niet in de PDC)

 

Omschrijving

Een zelfcontrole behelst een branchegerichte controle van milieuaspecten in de lagere risicocategorieën (categorie 1 en 2) aan alle hiervoor geldende milieurichtlijnen en milieuwetgeving. Middels een toegestuurde lijst kunnen de bedrijven zichzelf controleren, waarna de ingevulde lijst geretourneerd wordt en beoordeeld.

Alle bedrijven die de lijst niet of niet volledig retourneren en 10% van de bedrijven die de lijsten wel volledig ingevuld retourneren worden met een integrale controle gecontroleerd. Deze integrale controles zitten niet in de genoemde kengetallen voor de zelfcontrole.

 

Een zelfcontrole bevat de volgende onderdelen:

  • het op- en vaststellen van de branchegerichte zelfcontrolelijsten

  • het verzenden van de lijsten naar de geselecteerde bedrijven

  • beoordeling van de retour ontvangen zelfcontrolelijsten

  • opvragen van ontbrekende gegevens (volledig krijgen van lijsten)

  • hercontrole van verbeterde zelfcontrolelijsten

  • vaststellen van de met een integrale controle te controleren bedrijven

  • schriftelijke terugkoppeling naar (aanschrijving van) het betreffende bedrijf

  • bijwerken van het digitale inrichtingenbestand

De uitvoering van (zelf)controles, hercontroles en bestuursrechtelijke handhaving vindt plaats overeenkomstig de regionale, bestuurlijk vastgestelde handhavingstrategie.

De kengetallen zijn exclusief hercontrole(s), benodigde integrale controles en bestuursrechtelijke handhaving.

Bijlage 6 Overzicht taken overgedragen aan omgevingsdiensten 17

Tabel 7, overzicht taken overgedragen aan RUD Zeeland en DCMR

Basistaken VTH-TAKEN

Wabo, Het voorbereiden van omgevingsvergunningen voor wijzigingen, revisie of oprichting van bedrijven, afhandelen van meldingen Activiteitenbesluit, Omgevingsvergunning beperkte milieutoets en milieuneutrale veranderingen. Milieutoezicht en handhaving bij bedrijven, inclusief het Besluit risico en zware ongevallen 2015 (Brzo).

Wet milieubeheer, toezicht op specifieke milieuactiviteiten waaronder sloopwerkzaamheden, opsporen en winnen van natuurlijke hulpbronnen en de aanleg van bijvoorbeeld vuilstortplaatsen. Daarnaast ketengericht milieutoezicht;

Besluit bodemkwaliteit, het milieutoezicht bij bedrijfsmatige activiteiten;

Wet bodembescherming, het milieutoezicht bij bodemsanering, sanering van bedrijfsterrein en lozing van grondwater bij bodemsanering en proefbronnering voor zover het die activiteiten betreft;

Plustaken VTH-TAKEN

Vuurwerkbesluit, ontbrandingstoestemming en -melding: VTH en coördinatietaken;

Luchtvaart, TUG ontheffingen, luchthavenbesluiten en luchthavenregelingen, Vvgb, toezicht en handhaving, advisering en jaarlijks verslag PS;

Wet Geluidhinder, klachten geluidshinder, zonebeheer, afgeven hogere grenswaarden, opstellen geluidsniveaukaarten, adviseren Gedeputeerde Staten;

Ontgrondingenwet, VTH Ontgrondingenwet;

Waterwet (grondwateronttrekkingen), vergunningen en meldingen Openbare drinkwatervoorziening, bodemenergiesystemen (warmte-koudeopslag) en grote industriële onttrekkingen (meer dan 150.000 m3/jaar): VTH en registratie;

Wet bodembescherming:

  • Beschikkingen nader onderzoek, saneringsonderzoek en/of –plan, meldingen nieuwe verontreiniging, instemmen evaluatierapport en beoordelen busmelding/evaluatierapport;

  • Toezicht en handhaving op bovenvermelde Wbb-procedures en nazorg bodemmaatregelen;

Groene Wetten (Natuurbeschermingswet, Flora en Fauna wet en Boswet): Toezicht en Handhaving 18 , coördinatie groene handhaving (regisseur) en Cross Compliance controles, input leveren aan beleid, zoals het faunabeheerplan;

Landschapsverordening Zeeland, toezicht en handhaving borden in buitengebied,

Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (WHVBZ), periodieke inspectie van zwembaden en zwemplaatsen, meldingen legionellabesmetting in zwembadwater, publieksvoorlichting zwemmen in open water, aankondigen zwemverbod of negatief advies en juridische ondersteuning daarbij;

Kwaliteitszorg, kwaliteitsbeleid VTH en bodemtaken;

Provinciale milieuverordening Zeeland, ontheffingen en toezicht en handhaving;

BRZO Coördinatie en overleg, BRZO coördinator, bijhouden aandachtspuntenlijst bedrijven, advies 5-jaarlijks bestuurlijk inspectieprogramma BRZO en monitoren daarvan, BRZO-RUD-provincie overleg.

VTH-beleid, risicoanalyse en systeemgericht toezicht, uitvoeringsprogramma handhaving en vergunningverlening, deelname landelijke overleggen afstemming en uniformering diverse VTH-taken, bouwstenen leveren voor eventuele beleidswijzigingen, alsmede het aanleveren van informatie ten behoeve van het monitoren van prestatieafspraken binnen deze kaders.

Bibob, verzorgen interne procedures en voorbereidingen wijzigingen beleidsregel

Wet openbaarheid van bestuur. Afhandelen van WOB verzoeken ten aanzien van besluiten die de RUD in mandaat namens Gedeputeerde Staten heeft genomen.

SPECIALISATIES (NIET VTH_TAKEN)

Bodemkwaliteit

  • Subsidieverlening-/vaststelling bodemsanering bedrijfsterreinen;

  • Opdrachtverlening bodemonderzoeken of saneringen;

  • Besluit Verbond (BSB-operatie);

  • Bijhouden bodeminformatiesysteem;

  • Nazorg;

  • Voormalige stortplaatsen;

  • Nieuwe bedreigingen;

  • Diffuse bodemverontreiniging.

Externe veiligheid, uitvoering geven aan het Impuls-programmamanagement EV in Zeeland, initiëren en begeleiden verbetertrajecten op het gebied van veiligheid, deelnemen aan landelijke en regionale overleggen, RO-advisering, bijhouden Zeeuwse risicokaart, risicoanalyse Westerschelde in relatie tot RO, Beleidsontwikkeling en ondersteuning;

Luchtkwaliteit, afstemming met o.a. GGD, RIVM en Belgische grensprovincies, luchtnormen langs wegen, adviseren over zomersmog, advisering Gedeputeerde Staten;

Diverse advisering bij provinciale projecten, beoordeling gemeentelijke bestemmingsplannen, IPO adviescommissies, (grensoverschrijdende) m.e.r. procedures en naar aanleiding van bestuurlijke vragen over specialisaties die zijn ondergebracht bij de RUD, alsmede het aanleveren van informatie ten behoeve van het monitoren van prestatieafspraken binnen deze kaders. Omgevingswet en –AMvB's voor wat betreft de bij de RUD ondergebrachte taken en werkzaamheden

Bijlage 7 Toezicht en handhaving bij Systeemgericht toezicht

De provincie hanteert voor systeemgericht toezicht een groeimodel, waarin de niveaus 1 en 2 onder regulier toezicht vallen en de niveaus 3 en 4 onder systeemgericht toezicht. Om te bepalen of een bedrijf in aanmerking komt voor systeemgericht toezicht, voert de RUD Zeeland namens de provincie een audit uit op het nalevingsmanagementsysteem. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de vragenlijst nalevingscompetentie. In deze vragenlijst worden essentiële, belangrijke en minder belangrijke onderdelen onderscheiden. Om in niveau 3 van het groeimodel (het startniveau voor systeemgericht toezicht) te komen, moet 100% voldaan worden aan de essentiële onderdelen en voor 50% aan de belangrijke. Voor niveau 4 moet in twee achtereenvolgende audits 100% voldaan worden aan zowel de essentiële als de belangrijke onderdelen. De eisen per niveau bevatten naast de te behalen score bij de audits ook een grens aan het aantal overtredingen waarbij het systeem niet goed functioneert. Als deze grens wordt overschreden, valt het bedrijf terug naar een lager niveau in het groeimodel. Gedurende het jaar wordt daarom ook gecontroleerd of het systeem goed werkt.

In onderstaande tabel is per nalevingscompetentieniveau in het groeimodel aangegeven hoe wordt omgegaan met toezicht en repressieve handhaving.

Tabel 8 Groeimodel toezicht en handhaving systeemgericht toezicht

Nalevingscompetentieniveau

Toezicht

Handhaving

 

 

 

Wijze van toezicht

Overtredingen die het bedrijf zelf heeft geconstateerd en waarvoor afdoende actie is genomen voor herstel en voorkomen van herhaling

Overtredingen die de RUD Zeeland namens de Provincie constateert en die het bedrijf niet heeft geconstateerd òf die het bedrijf heeft geconstateerd, maar waarvoor geen of onvoldoende actie is genomen voor herstel en voorkomen van herhaling

Niveau 1

Niet willen of niet kunnen

Regulier toezicht op output

LHS

 

 

Niveau 2

Milieu- of kwaliteitszorgsysteem

Regulier toezicht op output

LHS

 

 

Niveau 3

Nalevingsmanagement-systeem opgezet

Systeemgericht toezicht.

Geleidelijke verschuiving, afhankelijk van ervaring met en vertrouwen in het systeem.

Indicatief eindbeeld is 50/50% systeem-toezicht / regulier toezicht op output

Bestuursrechtelijke handhaving niet nodig.

LHS

 

Niveau 4

Nalevingsmanagement-systeem bewezen werkend

Systeemgericht toezicht: indicatief eindbeeld is 80/20% systeemtoezicht / regulier toezicht op output

Bestuursrechtelijke handhaving niet nodig.

LHS

 

Bijlage 8 Landelijke Handhavingsstrategie Brzo

Op 9 juli 2013 zijn Gedeputeerde Staten aangesloten bij de Landelijke Handhavingsstrategie Brzo.

Bijlage 9 Landelijke Handhavingsstrategie Wabo

Op 13 februari 2018 zijn Gedeputeerde Staten aangesloten bij de Landelijke Handhavingsstrategie Wabo.

Bijlage 10 Handhavingsstrategie luchtvaart Zeeland

Wanneer een regel uit een luchthavenbesluit- of regeling, of een voorschrift verbonden aan een TUG-ontheffing wordt overtreden, moeten Gedeputeerde Staten in beginsel handhaven. Dit kan onder bijzondere omstandigheden anders zijn. Bijvoorbeeld als er concreet zicht op legalisatie bestaat of als het handhaven onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.

De toe te passen handhavingsinstrumenten worden hieronder per situatie beschreven.

Soorten bepalingen

In een luchthavenbesluit of – regeling staan twee soorten bepalingen: grenswaarden en regels.

  • Grenswaarden richten zich tot de exploitant en de gebruikers gezamenlijk en definiëren de milieugebruiksruimte van de luchthaven. Bijv.

  • Regels richten zich tot ieder individueel. Bijv.

Aan een TUG ontheffing worden voorschriften verbonden. Deze richten zich op de gebruiker (bedrijf/piloot).

 

De instrumenten die bij een overtreding kunnen worden toegepast, staan in het onderstaande overzicht.

Tabel 9 VTH Instrumenten luchtvaart

Besluit

Bepaling

Sanctie bij overtreding

Sanctie gericht aan

Luchthavenbesluit of -regeling

Grenswaarde

Maatregel 19

De partij die het in zijn macht heeft de overschrijding tegen te gaan

Luchthavenbesluit of -regeling

Regel

Last onder bestuursdwang 20

De overtreder van de regel

Luchthavenbesluit of -regeling

Regel

Last onder dwangsom

De overtreder van de regel

Luchthavenbesluit of –regeling

Regel

Bestuurlijke boete (evt in combinatie met preventieve LOD)

De overtreder van de regel

Maatregel

 

Bestuurlijke boete

De partij waaraan de maatregel was gericht

TUG ontheffing

Voorschrift

Last onder bestuursdwang20

De overtreder van het voorschrift

TUG ontheffing

Voorschrift

Last onder dwangsom

De overtreder van het voorschrift

TUG ontheffing

Voorschrift

Bestuurlijke boete (evt in combinatie met preventieve LOD)

De overtreder van het voorschrift

TUG ontheffing

Voorschrift

Intrekken ontheffing

De houder van de ontheffing

 

Zoals uit de tabel blijkt, zijn er meerdere instrumenten inzetbaar per situatie. Welk instrument daadwerkelijk zal worden gehanteerd in geval van een overtreding wordt per geval nader bezien.

Bijlage 11 Zeeuwse Gedoogstrategie

Uitgangspunt van het beleid is dat alleen actief wordt gedoogd. Dat wil zeggen dat wanneer een situatie wordt gedoogd er een schriftelijke gedoogbeschikking wordt afgegeven. Aan deze beschikking kunnen nadere voorwaarden worden verbonden om schade voor de leefomgeving te beperken.

Daarnaast is de gedoogbeschikking aan een termijn gebonden, die niet langer is dan strikt noodzakelijk.

Gedoogsituaties zijn uitzonderlijke situaties. In beginsel wordt alleen gedoogd in overmacht- en overgangssituaties.

Overmachtsituaties zijn (onvoorziene) situaties waarin de overtreding in beginsel niet voor (tijdelijke) legalisatie in aanmerking komt, maar het resultaat is van omstandigheden die buiten de beschikkingsmacht van de overtreder liggen. Belangrijk is dat de dader geen schuld draagt aan de overtreding en geen enkel verwijt kan worden gemaakt voor de overtreding. Uit jurisprudentie blijkt dat hiervan niet snel sprake is.

In overgangssituaties is gedogen aanvaardbaar, als de bewuste activiteit in beginsel verenigbaar is met het belang, dat wordt beschermd door de regelgeving die voor die activiteit geldt. In die gevallen is de activiteit naar verwachting binnen afzienbare termijn legaliseerbaar. Ook hier geldt de voorwaarde dat de overtreder niets te verwijten valt en actief meewerkt aan het zo snel mogelijk beëindigen van de bestaande situatie.

Overgangssituaties zijn onder meer situaties waarin:

  • nieuwe regelgeving in voorbereiding is en redelijkerwijs mag worden verwacht, dat daarmee de overtreding spoedig wordt gelegaliseerd;

  • de overtreding het gevolg is van nieuwe inzichten of jurisprudentie, waaruit blijkt dat geen sprake (meer) is van een juiste of toereikende vergunning;

  • de overtreding voort vloeit uit een uitspraak van de bestuursrechter, waarbij een verleende vergunning (gedeeltelijk) is geschorst of vernietigd, maar de activiteit redelijkerwijs alsnog vergunbaar wordt geacht (bijvoorbeeld bij vernietiging op louter formele gronden);

  • na vergunningverlening blijkt dat het feitelijk onmogelijk is om een bepaald vergunningvoorschrift na te leven en de bewuste overtreding – door aanpassing van dit voorschrift – voor legalisatie in aanmerking komt;

  • de overtreder niet meer over een (toereikende) vergunning beschikt, de bewuste activiteit ter plaatse nog slechts een beperkte termijn toelaatbaar is en de overtreder een afbouwperiode moet worden gegund om de activiteit te beëindigen of te verplaatsen;

  • de overtreding voort vloeit uit het (gedeeltelijk) aflopen van de vergunningen, waarbij de overtreder aannemelijk kan maken dat hij om gegronde redenen niet tijdig een ontvankelijke aanvraag voor een nieuwe vergunning heeft kunnen indienen (maar hij daartoe wel alles in het werk stelt) en waarbij het tijdelijk stilleggen van de betreffende activiteit redelijkerwijs niet mogelijk is of onevenredige schade tot gevolg heeft.

 

Behalve in overmacht- en overgangssituaties is gedogen denkbaar als:

  • gedogen klaarblijkelijk beter is in het achterliggende belang van de norm (bijvoorbeeld een proefproject in het belang van het milieu);

  • een ander belang (bijvoorbeeld het vertrouwen in de overheid of het algemeen belang) zwaarder weegt dan het belang van handhaving van de norm.

 

Gedoogcriteria 

Bij gedoogsituaties vindt een belangenafweging plaats, waarbij gekeken wordt naar de concrete omstandigheden en waarbij de volgende criteria worden gehanteerd:

  • 1.

    Er mag geen sprake zijn van verwijtbaarheid van de verzoeker;

  • 2.

    De verzoeker moet voor de te gedogen situatie een ontvankelijke aanvraag om vergunning of ontheffing bij Gedeputeerde Staten hebben ingediend. Daarbij moet een redelijke kans bestaan dat deze kan worden verleend;

  • 3.

    Er moeten dringende redenen zijn, die de afgifte van een gedoogbeschikking rechtvaardigen;

  • 4.

    De te gedogen activiteit moet uit oogpunt van de leefomgeving op verantwoorde wijze kunnen plaatsvinden;

  • 5.

    Afgifte van een gedoogbeschikking mag niet onredelijk zijn ten opzichte van derde belanghebbenden;

  • 6.

    Er is sprake van een zwaarder wegend belang dan stringente handhaving van de norm (een belang dat niet gebaat is bij het toepassen van een sanctie);

  • 7.

    Er moet vertrouwen zijn in het naleefgedrag van de betrokken vergunning- of ontheffinghouder;

  • 8.

    Gedogen kan niet alleen een tegemoetkoming richting de aanvrager zijn.

 

Gedoogprocedure

 

Voor gedoogprocedures geldt het volgende:

  • 1.

    Gedoogbeschikkingen worden alleen afgegeven op schriftelijk verzoek van de aanvrager, waarin deze zijn aanvraag motiveert;

  • 2.

    Er wordt alleen gedoogd op grond van een schriftelijke, gemotiveerde gedoogbeschikking, waaraan voorwaarden worden verbonden om (verdere) aantasting van de leefomgeving te voorkomen. In de beschikking wordt een maximale tijdsduur vermeld en gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken;

  • 3.

    De gedoogde, de wettelijke adviseurs, de betrokken overheidsorganen en eventuele belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om een zienswijze te geven over het gedogen. Een eventuele afwijking van deze gang van zaken wordt gemotiveerd in de beschikking;

  • 4.

    Instanties en belanghebbenden die een zienswijze hebben gegeven, krijgen een afschrift van de definitieve gedoogbeschikking. Daarnaast wordt de beschikking digitaal bekend gemaakt.

 

Overtreding van een gedoogbeschikking

Als niet wordt voldaan aan één of meerdere voorwaarden van de gedoogbeschikking, wordt de gedoogbeschikking direct ingetrokken. Naleving van een gedoogbeschikking kan namelijk niet met bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten worden afgedwongen, omdat de handhavingsbevoegdheid van Gedeputeerde Staten alleen geldt bij overtreding van voorschriften die bij of krachtens de wet zijn gesteld. Daarvan is bij gedoogbeschikkingen geen sprake.

Na intrekken van het gedoogbesluit worden bestuursrechtelijke sancties opgelegd, zoals opleggen van een last onder bestuursdwang, een last onder dwangsom of intrekking van de vergunning/ontheffing. Daarnaast kan ook er ook een strafrechtelijke procedure worden gestart.

Bijlage 12 Beleid voor diffuse bodemverontreiniging

Inleiding

Op veel plaatsen is de grond verontreinigd geraakt door activiteiten in het verleden waarvan de oorzaak en / of omvang van de verontreiniging niet direct toe te leiden is tot een veroorzaker. Voorbeelden hiervan in Zeeland zijn de verhoogde gehalten aan zware metalen, met name lood, in langdurig bebouwde gebieden, bijvoorbeeld de binnensteden en de verontreiniging met DDT in voormalige boomgaarden.

Bepaling geval van ernstige verontreiniging.

Bij diffuse verontreinigingen is sprake van een heterogene verontreiniging. Heterogene verontreinigingen zijn verontreinigingen die worden gekenmerkt door matig tot veel variatie in de gehalten op de schaal van monsterneming. Er kunnen geen verontreinigingscontouren worden getrokken. Bij gehalten variërend rond de interventiewaarden is het veelal niet mogelijk een interventiewaardecontour vast te stellen.

Bij heterogene verontreinigingen hanteren wij ter bepaling of al dan niet sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging de gemiddeld gemeten concentratie van het gebied waarvan het gebruik gedurende dezelfde periode overeenkomt. Veelal is dit gekoppeld aan een perceel of herkenbaar woongebied.

Het hanteren van een gemiddelde waarde is gebaseerd op:

  • In artikel 2.1. van de Circulaire bodembescherming wordt gesproken van een geval van ernstige bodemverontreiniging indien voor tenminste één stof het gemiddeld gemeten concentratie van minimaal 25 m³ bodemvolume hoger is dan de interventiewaarde.

  • In de richtlijn nader onderzoek deel 1 wordt voor de categorie “grootschalige gevallen van bodemverontreiniging door direct bodembelastende handelingen” uitgegaan van interpretatie van mengmonsters.

Wanneer het rekenkundige gemiddelde van de gemeten concentraties gelijk of hoger is aan de interventiewaarde dan is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Is het rekenkundige gemiddelde van de gemeten concentraties lager aan de interventiewaarde dan is geen sprake van een geval van ernstige verontreiniging.

Bij gevallen van diffuse verontreinigingen wordt alleen op verzoek van de (toekomstige) eigenaar een procedure beschikking Wet bodembescherming gestart. Veelal is dit gekoppeld aan graafwerkzaamheden of verandering van gebruik.

 


Noot
1

Uitzondering hierop is vergunningverlening Wet natuurbescherming. Deze taak is niet ondergebracht bij de RUD Zeeland, maar is wel opgenomen in dit programma in het kader van het bevorderen van integraliteit.

Noot
2

Dit houdt in dat bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bevoegd gezag daartegen in beginsel handhavend dient op te treden.

Noot
3

Artikel 2.30 Wabo (juncto artikel 5.10 Besluit omgevingsrecht) bepaalt dat het bevoegd gezag verplicht is om regelmatig te bezien of de vergunningvoorschriften nog toereikend zijn. Dit gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu.

Noot
4

In bijlage 3 is een overzicht van de belangrijkste regelingen opgenomen.

Noot
5

Bedrijven die vallen onder het Besluit risico's zware ongevallen of Richtlijn Industriële Emissies (type 4)

Noot
6

Toezichtsgebieden zoals beschreven in paragraaf 5.2

Noot
7

Het begrip ongewone voorvallen omvat elke gebeurtenis in een inrichting, ongeacht de oorzaak van die gebeurtenis, die afwijkt van de normale bedrijfsactiviteiten, met inbegrip van storingen in het productieproces en storingen in de voorzieningen (mits daaruit nadelige gevolgen voor het milieu voortkomen) van de inrichtingen alsook ongelukken en calamiteiten.

Noot
8

in dit geval is artikel 17.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer van toepassing: maatregelen bij milieuschade of een onmiddellijke dreiging daarvan

Noot
9

In het project PxQ (Product x Kwantiteit) zijn kentallen (prijs en kwaliteit) gekoppeld aan de producten die de opdrachtgevers afnemen van de RUD Zeeland. Het PxQ document dient voor de RUD Zeeland als basis voor een nieuwe begrotingssystematiek, die naar verwachting zal worden doorgevoerd in de begroting van 2018.

Noot
10

Hierover worden nieuwe afspraken gemaakt met de Omgevingsdiensten

Noot
11

Categorie A en B Whvbz: totaal 122 locaties (peildatum december 2015).

Noot
12

Categorie C en D Whvbz: totaal 55 locaties (peildatum april 2015)

Noot
13

In een aantal IPO adviescommissies adviseert de RUD Zeeland niet alleen, maar vertegenwoordigt zij de provincie ook in overleg.

Noot
14

In de alinea zijn alleen de wetten genoemd die een relatie hebben met de provinciale taken in relatie tot VTH+S. In werkelijkheid zijn er meer wetten die opgaan in de Omgevingswet.

Noot
15

Sommige acties worden uitgevoerd door de provincie i.s.m. de RUD en/of de DCMR. In de DVO/factsheets wordt nader beschreven welke taakverdeling van toepassing is.

Noot
16

www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bodem-en-ondergrond/aanpak-bodemverontreiniging 

Noot
17

DCMR voor basistaken ten aanzien van activiteiten in bedrijven die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (hierna: Brzo) en bedrijven waarbinnen zich een installatie bevindt als bedoeld in categorie 4 van bijlage 1 bij de EU-richtlijn industriële emissies (RIE4, paragraaf 2.1).

Noot
18

Nbwet vergunningen worden door de provincie zelf opgesteld. De RUD Zeeland voert een handhaafbaarheidstoets uit op de vergunningen.

Noot
19

bij overschrijding van een grenswaarde zijn GS verplicht een maatregel op te leggen. Een preventieve maatregel bij dreigende overschrijding is echter niet mogelijk. Een preventieve LOD is dan wel mogelijk.

Noot
20

De last onder bestuursdwang zal waarschijnlijk niet snel worden ingezet, omdat het voor GS vaak praktisch onmogelijk is om door feitelijk handelen de overtreding van de regel ongedaan te maken