Regeling vervallen per 01-07-2013

Afstemmingsverordening gemeente Zeewolde 2009

Geldend van 01-10-2009 t/m 31-12-2011

Intitulé

Afstemmingsverordening gemeente Zeewolde 2009

De raad van de gemeente Zeewolde,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 18 augustus 2009;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht;

gehoord de commissie Onderwijs en Welzijn d.d. 9 september 2009;

Besluit

de Afstemmingsverordening gemeente Zeewolde 2009 vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2006.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (Wwb) (Stbl. 2003, nr. 375);

  • b.

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

  • c.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

  • d.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • e.

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

  • f.

    afstemming: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

  • g.

    voorzieningen: instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet;

  • h.

    trajectplan: een beschrijving van opeenvolgende activiteiten zoals omschreven in de Re-integratieverordening gemeente Zeewolde 2009;

  • i.

    inburgeringsplan: een beschrijving van het inburgeringsprogramma die in het kader van de Wet inburgering wordt opgesteld;

  • j.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde.

Artikel 2. Het besluit tot afstemming

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet, of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand verlaagd.

  • 2. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1. De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4. Het besluit tot afstemming

In het besluit tot afstemming worden in ieder geval vermeld: de reden van de afstemming, de duur van de afstemming, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardafstemming.

Artikel 5. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een verlaging wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht indien er sprake is geweest van ernstige misdragingen zoals bedoeld in artikel 15 van deze verordening.

Artikel 6. Afzien van afstemming

  • 1. Het college ziet af van het verlagen van de bijstand indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht, dan wel de ernst van de gedraging, de persoonlijke omstandigheden, en/of of de verwijtbaarheid daartoe aanleiding geeft.

  • 3. Indien het college afziet van een verlaging op grond van het voorgaande lid, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. De wijze van oplegging van de afstemming

  • 1. De verlaging wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3. Een verlaging wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk binnen drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

  • 4. Een voorziene verlaging, die niet kan worden uitgevoerd omdat de uitkering van belanghebbende is beëindigd, wordt overwogen en kan worden opgelegd indien belanghebbende binnen 12 maanden opnieuw een beroep doet op bijstand.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, worden de als gevolg hiervan op te leggen verlagingen gelijktijdig uitgevoerd.

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9. Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9, eerste lid van de wet en/of artikel 18, tweede lid van de wet en/of de verplichtingen zoals genoemd in de Re-integratieverordening gemeente Zeewolde 2009 en het Uitvoeringsbesluit re-integratieverordening gemeente Zeewolde 2009 niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie :

    • a.

      Het zich niet als werkzoekende laten inschrijven bij het UWV WERKbedrijf, of deze inschrijving niet of niet tijdig verlengen.

    • b.

      het zich niet laten inschrijven als werkzoekende bij tenminste drie uitzendbureaus, of met deze uitzendbureaus geen regelmatig contact meer onderhouden.

  • 2.

    Tweede categorie :

    • a.

      Het niet of onvoldoende, op verzoek of uit eigen beweging, melden van alle feiten en omstandigheden, waarvan het belanghebbende redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling;

    • b.

      Het niet ondertekenen en/of het niet retourneren van een (onderdeel van een) trajectplan;

    • c.

      Het niet of in onvoldoende mate voldoen aan de op grond van artikel 55 van de wet, aan het recht op bijstand verbonden nadere verplichtingen.

3. Derde categorie :

  • a.

    Het niet of in onvoldoende mate naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden. Hieronder wordt in ieder geval begrepen het zich tijdens een sollicitatiegesprek zodanig gedragen dat de belanghebbende redelijkerwijs wist of had kunnen vermoeden dat door dit gedrag de sollicitatie kansloos zou worden;

  • b.

    Het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding;

  • c.

    Het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen.

  • d.

    Het door de inburgeringsplichtige niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om gegevens te verstrekken en die medewerking te verlenen die voor diens inburgeringsplicht van belang zijn.

    • 4.

      Vierde categorie :

  • a.

    Het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een traject gericht op een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk geachte scholing of opleiding, dan wel aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen, waaronder in ieder geval begrepen "Work First" of elk ander, thans of in de toekomst onder andere naam door het college aangeboden traject;

  • b.

    Het weigeren van een passend aanbod voor kinderopvang, dat noodzakelijk is voor de deelname aan het traject gericht op arbeidsinschakeling, waaronder mede begrepen wordt inburgering als onderdeel van de arbeidsinschakeling;

  • c.

    Het in strijd handelen door de inburgeringsplichtige met artikel 23, eerste lid, van de Wet inburgering of de krachtens artikel 23, derde lid, gestelde regels van de Wet inburgering;

  • d.

    Het niet naleven van de uit artikel 7, eerste lid, van de Wet inburgering voortvloeiende verplichting door de inburgeringsplichtige tot het verwerven van mondelinge en schriftelijke vaardigheden van de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving binnen de in de Wet inburgering vastgestelde periode.

5 . Vijfde categorie :

  • a.

    Het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen deeltijdarbeid;

  • b.

    Het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid,waaronder begrepen deeltijdarbeid;

  • c.

    Het door eigen toedoen niet behouden van een dienstbetrekking in de zin van hoofdstuk 2 of 3 van de Wsw, waaronder begrepen deeltijdarbeid;

  • d.

    Het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en artikel 10, eerste lid, van de wet, waaronder begrepen wordt het weigeren mee te werken aan of gebruik te maken van "Work First" of elk ander, thans of in de toekomst onder een andere naam door het college aangeboden traject, gericht op arbeidsinschakeling.

  • e.

    Het door de inburgeringsplichtige niet behalen van het inburgeringsexamen binnen de bij of krachtens de artikelen 32 en 33 van de Wet inburgering gestelde termijnen.

Artikel 10. De hoogte en duur van de verlaging

  • 1.

    • 1.

      Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

      • a.

        5% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie,

      • b.

        10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie,

      • c.

        20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie,

      • d.

        40% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de vierde categorie,

      • e.

        100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de vijfde categorie

  • 2. De hoogte van de verlaging als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met d, wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. In afwijking hiervan wordt niet de hoogte maar de duur van de verlaging verdubbeld, indien sprake is van een verlaging als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien, bedoeld in artikel 6, tweede lid, tenzij sprake is geweest van het afzien van een maatregel vanwege het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.

  • 3. 3Het college kan bij een derde of volgende verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na de laatste als verwijtbaar aangemerkte gedraging de bijstand verlagen in hoogte en/of duur, rekening houdend met de ernst van de gedragingen, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende.

  • 4. In afwijking van het eerste en tweede lid kan het college in bijzondere gevallen de bijstand verlagen voor een langere duur, als de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Artikel 11. De schriftelijke waarschuwing

Van het opleggen van de verlaging voor een gedraging uit de 1e categorie van artikel 9 kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 12. Te laat verstrekken van gegevens

  • 1. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, kan met toepassing van artikel 54 van de wet een verlaging worden opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2. De duur van de verlaging wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 13. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag. Artikel 5, eerste lid dient nadrukkelijk toegepast te worden. Belanghebbende dient in de gelegenheid te worden gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € .1000,-: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.000,-: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- tot € 10.000,-: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • e.

      bij een benadelingsbedrag van € 10.000,- of meer: burgemeester en wethouders bepalen de hoogte en de duur van de verlaging.

Artikel 14. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de verlaging, onverminderd artikel 2, tweede lid, vijf procent van de bijstand gedurende een maand.

  • 2. Van het opleggen van de verlaging bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot afstemming

Artikel 15. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    • Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een verlaging opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging op de volgende wijze vastgesteld:?

    a. bij een periode tot 3 maanden: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    b. bij een periode van 3 tot 6 maanden: 20% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden;

    c. bij een periode van 6 tot 9 maanden: 20% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden;

    d. bij een periode van 9 tot 12 maanden: 20% van de bijstandsnorm gedurende negen maanden;

    e. bij een periode van 12 maanden en langer: 20% van de bijstandsnorm gedurende twaalf maanden of meer.

Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college, zijn ambtenaren, medewerkers van de IGSD-Veluwerand, medewerkers van het UWV WERKbedrijf, het door of namens het college ingeschakelde re-integratiebedrijf belast met werkzaamheden in het kader van de Wet werk en bijstand, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging opgelegd van minimaal twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 17. De inwerkingtreding

Deze (gewijzigde) verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009 .

Artikel 18. Intrekking oude verordening

  • 1. De Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2006 wordt per 1 oktober 2009 ingetrokken;

  • 2. De Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2006 blijft van toepassing voor gedragingen die voor de inwerkingtreding van de Afstemmingsverordening 2009 zijn geconstateerd maar per deze datum nog niet tot een besluit hebben geleid.

Artikel 19. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als de Afstemmingsverordening gemeente Zeewolde 2009.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Zeewolde in zijn openbare vergadering van 24 september 2009.

de griffier, de voorzitter,

B.J. Schouten G.J. Gorter