Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde houdende regels omtrent bestuurlijke boete Regeling bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen

Geldend van 24-08-2017 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen

Burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde,

gelezen het voorstel van afdeling Publiek d.d. 14 juni 2017;

De artikelen 1.1, 2.38, 2.39, 2.40 lid 5, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.52 en 4.17 van de Wet basisregistratie personen en titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit

vast te stellen de beleidsregels bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de Wet: Wet basisregistratie personen;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde;

    • c.

      toezichthouder: de ambtenaar die op grond van artikel 4.2 van de Wet door het college is benoemd;

    • d.

      boete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 4.17 van de Wet;

    • e.

      overtreder: degene die verwijtbaar niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 4.17 onder a. van de Wet dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 4.17 onder b. van de Wet of een valse aangifte heeft gedaan;

    • f.

      gelegenheidsgever: persoon als bedoeld in artikel 4.17 onder b. van de Wet.

  • 2. De begripsbepalingen van de Wet zijn op deze regeling onverkort van toepassing.

Artikel 2 Algemene bepalingen

  • 1. Per geconstateerde overtreding kan slechts één bestuurlijke boete worden opgelegd.

  • 2. Een bestuurlijke boete wordt binnen 3 jaar nadat het college de overtreding heeft geconstateerd, opgelegd.

  • 3. In het geval de verplichtingen als bedoeld in de Wet moeten worden vervuld door een wettelijke vertegenwoordiger of curator wordt de boete opgelegd aan die wettelijke vertegenwoordiger of curator.

  • 4. Als de overtreder voor inning van de opgelegde bestuurlijke boete komt te overlijden, vervalt deze op de datum van overlijden.

Artikel 3 Bevoegdheid en mandatering

  • 1. Het college is op grond van artikel 4.17 van de Wet bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

  • 2. Het college kan deze bevoegdheid mandateren aan het verantwoordelijk afdelingshoofd, waarbij ondermandaat is toegestaan.

Artikel 4 Verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden

  • 1. Voor het opleggen van de boete moet er sprake zijn van verwijtbaarheid.

  • 2. Het college kan van het opleggen van een boete afzien of kan een boete matigen, indien:

    • a.

      sprake is van bijzondere in de regeling niet-voorziene omstandigheden die met zich brengen dat de gevolgen van handelen overeenkomstig de regeling onevenredig zouden zijn in de verhouding tot de met de regeling te dienen doelen;

    • b.

      het niet nakomen van een verplichting niet aan degene, die in overtreding is, kan worden verweten omdat hij op het moment dat hij aan de verplichting moest voldoen verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakten om zijn verplichtingen te voordoen.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de overtreder:

    • a.

      al eerder eenzelfde overtreding in de zin van artikel 4.17 van de wet heeft begaan;

    • b.

      de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet zegt te begrijpen, daaronder mede begrepen vanwege (vast)gestelde onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal;

    • c.

      stelt niet op de hoogte zijn van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 4.17 van de wet;

    • d.

      niet aantoonbaar stelt reeds in een eerder stadium aan zijn verplichting te hebben voldaan;

    • e.

      stelt langere tijd niet in staat te zijn geweest zijn belangen te behartigen, doordat hij tijdelijk niet op het adres zegt te wonen. Hieronder wordt ook begrepen tijdelijk verblijf in het buitenland, tijdelijk verblijf in een instelling voor de gezondheidszorg, instelling op het gebied van kinderbescherming of penitentiaire instelling;

    • f.

      stelt door slechte postbezorging of gebreken aan of ontbreken van een brievenbus geen post te hebben ontvangen;

    • g.

      aangemerkt wordt als gelegenheidsgever, die een verklaring heeft getekend dat de andere persoon woont op zijn adres, terwijl vastgesteld is dat die persoon er niet woont;

    • h.

      aangemerkt wordt als gelegenheidsgever in de zin van sub g van dit artikel en stelt dat de andere persoon niet langer op het adres woont, terwijl hij niet aantoont dat de andere persoon recentelijk verhuisd is naar een ander adres of vertrokken is naar het buitenland en daarvan nog niet binnen de wettelijke termijn als bedoeld in artikel 2.39 en 2.43 van de wet aangifte heeft gedaan.

Artikel 5 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Als er op grond van de wet aan meerdere personen een boete kan worden opgelegd ten aanzien van dezelfde overtreding en het college besluit de boete ook aan meerdere personen op te leggen, dan zijn deze personen afzonderlijk hoofdelijk voor de gehele boete aansprakelijk.

Artikel 6 Hoogte van de standaardboete

  • 1. De hoogte van de op te leggen boete bedraagt € 200,00.

  • 2. De boete als bedoeld in het eerste lid wordt alleen opgelegd als de overtreder tevoren is geïnformeerd over het risico van opleggen van een bestuurlijke boete bij het niet voldoen aan de verplichtingen als genoemd in de Wet.

Artikel 7 Opleggen hogere boete

  • 1. De hoogte van de op te leggen boete bedraagt € 325,00 als

    • a.

      het aannemelijk is, dat de verplichting op het gebied van migratie, dat wil zeggen met betrekking tot onder andere vestiging, adreswijziging en vertrek, bewust niet is nagekomen;

    • b.

      de overtreder eerder een overtreding heeft begaan, waardoor de hogere boete opgelegd kan worden;

    • c.

      de overtreder aan te merken is als gelegenheidsgever in de zin van artikel 4.17, lid 2, van de wet;

    • d.

      de overtreder valsheid in geschrifte heeft gepleegd.

Artikel 8 Valsheid in geschrifte

  • 1. Indien een tot aangifte verplicht persoon een valse of vervalste aangifte doet is er sprake van een overtreding van verplichting als bedoeld in de artikelen 2.38, 2.39, 2.43, 2.45 en 2.47 van de Wet.

  • 2. In geval van overtreding van het bepaalde in het eerste lid wordt aangifte bij de politie gedaan van valsheid in geschrifte in de zin van artikel 225 en verder van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. Er wordt geen boete opgelegd, als de overtreder strafrechtelijk wordt vervolgd voor dit feit.

Artikel 9 Onvoorzien omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

  • 1. In de gevallen waarin deze regeling niet voorziet beslist het college.

  • 2. In bijzondere situaties kan met toestemming van het college worden afgeweken van de bepalingen in deze regeling.

Artikel 10 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bestuurlijke boete Wet basisregistratie personen.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op de dag nadat deze op voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.

Ondertekening

Zeewolde,
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
de secretaris,
R.C. van Nunspeet
de burgemeester,
G.J. Gorter

Toelichting op de beleidsregels bestuurlijke boete BRP

Artikel 1 – Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de in de regeling gebruikte begrippen nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de wettelijke begripsomschrijvingen, die onverkort van toepassing zijn.

Artikel 2 Algemene bepalingen

Lid 1: Op grond van artikel 5:43 van de Algemene wet bestuursrecht kan één overtreding slechts eenmaal worden beboet. Als de burger geen aangifte doet van adreswijziging en ook niet verschijnt als het college hem heeft opgeroepen, dan zijn er in feite twee overtredingen begaan. In dit geval is het toegestaan twee boetes op te leggen. Het kan echter buiten proportioneel zijn om twee boetes op te leggen, waardoor overwogen kan worden maar één boete op te leggen.

Lid 2: De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt drie jaar nadat de overtreding is begaan (artikel 5:45 Algemene wet bestuursrecht). Het is dus van belang te bepalen op welke datum de overtreding is begaan. Het uitgangspunt hierbij is, dat de overtreding wordt begaan op het moment, dat het college dit constateert.

Lid 3: Als de verplichtingen van de Wet vervuld moeten worden op de wettelijke vertegenwoordigers van minderjarigen tot 16 jaar of onder curatele gestelden, wordt de bestuurlijke boete opgelegd aan die wettelijk vertegenwoordiger(s) of de curator. De minderjarige bijvoorbeeld is niet bevoegd om zelf aangifte van verhuizing te doen. Ook de verplichting tot het overleggen van (bron)documenten kan hem ook niet worden opgelegd. De wettelijke vertegenwoordiger of de curator moet op deze verantwoordelijkheid (door middel van het opleggen van een bestuurlijke boete) worden aangesproken.

Lid 4: Een bestuurlijke boete kan niet worden opgelegd aan een overtreder die al is overleden. In artikel 5:42 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, dat de opgelegde boete vervalt als deze bij leven van de overtreder is opgelegd, maar voor inning van het opgelegde boetebedrag komt te overlijden.

Artikel 3 Bevoegdheid en mandatering

Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als daarvoor een wettelijke basis is. De wettelijke basis is verwoord in

artikel 4.17 van de Wet BRP. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen. Uit praktische overwegingen (snelheid, effectiviteit) is er echter voor gekozen de bevoegdheid te mandateren aan de het afdelingshoofd Publiek. Deze heeft de bevoegdheid om deze bevoegdheden onder te mandateren.

Artikel 4 Verwijtbaarheid

Lid 1: Een bestuurlijke boete kan alleen worden opgelegd als er sprake is van verwijtbaar gedrag. De mate van verwijtbaarheid wordt volgens vaste jurisprudentie bepaald op grond van objectieve- en subjectieve verwijtbaarheid. Bij objectieve verwijtbaarheid gaat het om het handelen of nalaten van betrokkene: heeft betrokkene feitelijk een wettelijke regel overtreden? Hierbij is het van belang te bekijken of hij op grond van de Wet hiertoe verplicht was. Als uit de feiten en omstandigheden blijkt dat er op hem geen verplichting rustte, is er ook geen reden tot opleggen van de boete. Bij subjectieve verwijtbaarheid gaat het om de persoon zelf: wist hij of kon hij redelijkerwijs weten, dat hij een verplichting had moeten nakomen? In hoeverre de gedragingen verwijtbaar zijn, wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de verplichtingen voldaan hadden moeten worden. Of er sprake is van objectief verwijtbaar gedrag moet blijken uit het dossier, waaruit uiteindelijk een boete wordt opgelegd. Als kan worden vastgesteld dat betrokkene niet heeft voldaan aan zijn verplichting, dan wordt er in eerste instantie van uitgegaan dat er sprake is van verwijtbaarheid. Aan de hand van subjectieve omstandigheden, waardoor iemand niet aan zijn verplichting heeft kunnen voldoen, wordt geoordeeld of er een boete opgelegd wordt en zo ja wat de hoogte van dit bedrag wordt.

Lid 2: In het tweede lid van dit artikel staat opgenomen, wanneer het college van een bestuurlijke boete kan afzien, of het bedrag kan verlagen. Dit is onder meer het geval, als:

  • -

    er omstandigheden zijn die bij het maken van het beleid niet zijn voorzien;

  • -

    het opleggen van de boete onevenredig is in verhouding tot de met de regeling te dienen doelen, en;

  • -

    de overtreder door overmacht niet aan zijn verplichting kon voldoen, op het moment dat hij aan de verplichting moest voldoen.

Lid 3: Een omstandigheid zoals genoemd in lid 3 leidt niet tot het ontbreken van verwijtbaarheid. Het zijn geen argumenten die de overtreder of de gelegenheidsgever kan aanvoeren, als reden voor het niet nakomen van een wettelijke verplichting. Deze lijst is niet limitatief, er zijn meer omstandigheden denkbaar, die niet kunnen leiden tot het ontbreken van verwijtbaarheid.

  • a.

    De overtreder die eerder een overtreding heeft begaan, handelt verwijtbaar als hij het nogmaals doet (recidive). Deze bepaling is opgenomen omdat de overtreder in dat geval wist of kon weten dat hem een boete kon worden opgelegd voor de overtreding.

  • b.

    Van iedere burger in de gemeente mag verwacht worden dat hij ervoor zorgt dat hij correspondentie van de gemeente begrijpt. Of daarbij de hulp inroept van iemand anders, die hem de inhoud van de correspondentie uitlegt. Dit geldt ook in het geval dat betrokkene zegt de Nederlandse taal onvoldoende te beheersen.

  • c.

    De burger moet voorafgaand aan het opleggen van een boete geïnformeerd worden over het feit dat als hij niet aan de wettelijke verplichting voldoet, het risico bestaat dat er een boete wordt opgelegd. Dit kan ook een mondelinge waarschuwing zijn als de boete wordt opgelegd op grond van een boeterapport. Het feit dat de overtreder zegt, dat hij deze informatie niet gehad heeft, omdat hij niet (meer) woont op het adres waar hij volgens de BRP stond ingeschreven, zorgt niet voor het ontbreken van verwijtbaarheid. Zolang de burger namelijk geen verhuizing doorgeeft, kan en mag de gemeente ervan uitgaan dat de burger bereikbaar is op het adres waar hij in de BRP staat ingeschreven.

  • d.

    Als de burger stelt eerder aan zijn verplichting voldaan te hebben en hij dit niet kan aantonen, is er nog steeds sprake van verwijtbaarheid. De burger zal moeten aantonen dat hij eerder aan zijn verplichting heeft voldaan, maar dat dit niet geleid heeft tot een aanpassing in de BRP. De burger zal met bewijzen moeten komen dat hij vóór de datum van de constatering van de overtreding voldaan heeft aan zijn verplichting. Hierbij zal hij moeten aantonen dat de aangifte of informatie over het adres of het overleggen van de verzochte documenten is ontvangen bij de gemeente of dat hij ervan uit mocht gaan dat dit het geval was.

  • e.

    De burger wordt geacht bereikbaar te zijn op het adres waar hij ingeschreven staat in de BRP. Als hij tijdelijk ergens anders verblijft, ongeacht de reden, en daardoor niet in staat is om zijn post te lezen, dan moet hij zorgen dat een ander dit namens hem doet.

  • f.

    Hiervoor geldt hetzelfde als onder e: de burger wordt geacht bereikbaar te zijn op zijn adres. Dat betekent ook dat hij moet zorgen dat hij zijn post kan ontvangen. Ten aanzien van slechte postbezorging geldt dat de burger meerdere malen op de hoogte wordt gesteld van de mogelijkheid van het opleggen van de boete. Het is niet aannemelijk dat de burger beide brieven waarin de waarschuwing vermeld staat niet ontvangt.

  • g.

    Uit de ondertekening van inwoning blijkt in dit geval dat de burger verwijtbaar handelt door te verklaren dat een ander persoon woont op het adres en weet dat hij niet op dat adres woonachtig is.

  • h.

    Als de gelegenheidsgever zegt dat de ingeschrevene er niet meer woont, handelt hij nog steeds verwijtbaar, indien hij niet aantoont dat de andere persoon recentelijk verhuisd is naar een ander adres of vertrokken is naar het buitenland.

De gelegenheidsgever zal moeten aantonen dat betrokkene tot de verhuisdatum daadwerkelijk gewoond heeft op het adres en dat binnen de wettelijke termijn voor de constatering van de overtreding is verhuisd naar een ander adres of is vertrokken naar het buitenland, waarvan hij geen aangifte heeft gedaan. Het gaat in dit geval om het toestemming geven voor een woonadres. De feitelijke bewoning van betrokkene zal dan ook bewezen moeten worden. Het is onvoldoende dat de gelegenheidsgever met post aangeeft dat de ander tot de datum van verhuizing gewoond heeft op het adres. Dit bewijst alleen dat de burger gebruik maakte van het adres als postadres.

Artikel 5 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Ten aanzien van een aantal overtredingen geldt dat er niet een persoon, maar meerdere personen eenzelfde verplichting hebben op grond van de BRP. Dit geldt onder meer voor:

  • 1.

    het overleggen van buitenlandse overlijdensakten;

  • 2.

    brondocumenten van minderjarigen;

  • 3.

    aangifte van vestiging, vertrek en verhuizing van minderjarigen en onder curatele gestelden;

  • 4.

    verschaffen van informatie ten aanzien van gegevens die geregistreerd staan in de BRP over minderjarigen en onder curatele gestelden.

Als niet voldaan wordt aan deze verplichtingen, dan kunnen burgemeester en wethouders aan elk van deze personen afzonderlijk een bestuurlijke boete opleggen die het gevolg is van het niet voldoen aan de verplichting. Deze personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de boete. Als een van de personen de boete betaald heeft, dan vervalt automatisch de betalingsplicht van de andere personen.

Artikel 6 Hoogte van de standaardboete

In het bestuursrecht wordt onderscheid gemaakt tussen lage- en hoge bestuurlijke boeten. Voor lage bestuurlijke boeten gelden minder voorschriften en administratieve regels dan voor hogere boeten. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen, heeft de wetgever voor het opleggen van de boeten gekozen voor een maximum boetebedrag van

€ 325,00.

De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) heeft geadviseerd per overtreding een bedrag van minimaal € 200,00 op te leggen, zodat het beoogde effect wordt bereikt. Een boete als deze kan alleen worden opgelegd, als betrokkene er van tevoren op gewezen is, dat bij niet voldoen aan de verplichting mogelijk een boete zal worden opgelegd.

Artikel 7 Opleggen hogere boete

In dit artikel is aangegeven in welke gevallen de maximum boete zal worden opgelegd. Dat is over het algemeen het geval bij de wat zwaardere overtredingen, dat wil zeggen, de overtredingen die grotere gevolgen hebben. Dat is onder meer het geval als:

  • -

    het aannemelijk is dat de verplichtingen bewust niet zijn nagekomen;

  • -

    er sprake is van “gelegenheid geven” als bedoeld in artikel 4.17 onder b. van de Wet (bijvoorbeeld bewust iemand op het eigen woonadres laten inschrijven, die er feitelijk niet woont);

  • -

    er sprake is van herhaling van vergelijkbare overtredingen (recidive),

  • -

    de overtreder valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Degene die valsheid in geschrifte heeft gepleegd bij het aangeven van zijn verhuizing, vertrek en inschrijving, heeft bewust meegewerkt aan een kwalitatief onjuiste registratie van zijn adresgegeven in de BRP. Dit is aan te merken als ernstig verwijtbaar gedrag en daarom wordt de hoge boete opgelegd.

Artikel 8 Valsheid in geschrifte

Er is sprake van valsheid in geschrifte wanneer iemand een geschrift, dat bestemd is om als bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het doel om het als echt en onvervalst te gebruiken. Uit deze wettelijke definitie blijkt, dat het om een schriftelijk document moet gaan, dat een bewijsbestemming heeft, dat valselijk is opgemaakt of vervalst met de intentie het als echt en onvervalst te gaan gebruiken. Ook het opzettelijk gebruiken van een door iemand anders valselijk opgemaakt of vervalst geschrift is valsheid in geschrifte.

Bij een valse aangifte kan een bestuurlijke boete worden opgelegd, vanwege overtreding van de aangifteplicht. Er moet wel rekening worden gehouden met artikel 5.44 van de Algemene wet bestuursrecht. Als er naast het overtreden van de aangifteplicht tevens sprake is van valsheid in geschrifte, moet de zaak eerst aan het Openbaar Ministerie (OM) te worden voorgelegd. Besluit het OM niet strafrechtelijk te vervolgen, dan kan alsnog een bestuurlijke boete worden opgelegd. Er moet in een dergelijk geval dus aangifte van valsheid in geschrifte bij de politie worden gedaan.

Daarna moet er met het OM worden overlegd: of strafvervolging of een gemeentelijke bestuurlijke boete. Op grond van genoemd artikel 5:44 mag voor hetzelfde feit niet beide sancties worden opgelegd.

Artikel 9 Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

In dit artikel is het college nog enige “speelruimte” gegeven. In een geval waarin deze regeling niet voorziet kan het college alsnog besluiten een bestuurlijke boete op te leggen. Op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kan het college in geval van bijzondere omstandigheden echter ook besluiten om geen boete op te leggen. Dat kan bijvoorbeeld zijn in het geval het niet voldoen aan de verplichtingen weliswaar verwijtbaar is, maar betrokkene niet bij machte is om de boete te voldoen. Dat kan voor komen bij mensen die een bijstandsuitkering hebben, failliet zijn, een schuldsaneringstraject doorlopen, etc. kortom: als van tevoren al vaststaat, dat de boete niet kan worden ingevorderd.