Regeling vervallen per 01-01-2015

Afstemmingsverordening Wwb, Ioaw en Ioaz gemeente Zeewolde 2013

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Afstemmingsverordening Wwb, Ioaw en Ioaz gemeente Zeewolde 2013 

De raad van de gemeente Zeewolde,

  

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 april 2013;

gelet op artikel 8 lid 1 onderdelen b en h, artikel 9a lid 12 en artikel 18 lid 1, 2 en 3 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

gehoord de commissie Onderwijs en Welzijn d.d. 15 mei 2013;

 

 Besluit

 

de Afstemmingsverordening Wwb, Ioaw en Ioaz gemeente Zeewolde 2013 vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van de Afstemmingsverordening gemeente Zeewolde 2009.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeewolde.

    • b.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Zeewolde.

    • c.

      uitkering: algemene bijstand op grond van de Wwb, alsmede een uitkering op grond van de Ioaw en de Ioaz.

    • d.

      bijstandsnorm: de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c Wwb of, voor zover sprake is van een Ioaw of Ioaz uitkering, de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 Ioaw respectievelijk artikel 5 Ioaz.

Artikel 2. Het besluit tot afstemming

  • 1. In het besluit tot afstemming worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd en, als dit van toepassing is, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.

  • 2. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1. Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 Wwb; of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2 en 3 'bijstandsnorm' worden gelezen als 'bijstandsnorm plus de op grond van artikel 12 Wwb verleende bijzondere bijstand'.

  • 4. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2 en 3 'bijstandsnorm' worden gelezen als 'de verleende bijzondere bijstand'.

Artikel 4. Afzien van afstemming

  • 1. Het college ziet af van het toepassen van een verlaging indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan een jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van een verlaging op grond van lid 2, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 5. De wijze van oplegging van de afstemming

  • 1. De verlaging wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt.Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3. Een verlaging wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk binnen drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

  • 4. Een voorziene verlaging, die niet kan worden uitgevoerd omdat de uitkering van belanghebbende is beëindigd, wordt overwogen en kan worden opgelegd indien belanghebbende binnen 12 maanden opnieuw een beroep doet op bijstand.

Artikel 6. Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, worden de als gevolg hiervan op te leggen verlagingen gelijktijdig uitgevoerd.

Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling en/of artikel 55 Wwb en/of artikel 18, lid 2 Wwb

Artikel 7. Gedragingen

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt behouden of één van de verplichtingen op grond van artikel 9 Wwb, artikel 9a Wwb, artikel 55 Wwb respectievelijk artikel 37 Ioaw, artikel 38 Ioaw, artikel 37 Ioaz en artikel 38 Ioaz niet of onvoldoende worden nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

    • b.

      het zich niet laten inschrijven als werkzoekende bij tenminste drie uitzendbureaus en/of met deze uitzendbureaus geen regelmatig contact meer onderhouden.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet of onvoldoende, op verzoek of uit eigen beweging, melden van alle feiten en omstandigheden, waarvan het belanghebbende redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate voldoen aan de op grond van artikel 55 Wwb, aan het recht op bijstand verbonden nadere verplichtingen.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      het niet of in onvoldoende mate naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden. Hieronder wordt in ieder geval begrepen het zich tijdens een sollicitatiegesprek zodanig gedragen dat de belanghebbende redelijkerwijs wist of had kunnen vermoeden dat door dit gedrag de sollicitatie kansloos zou worden;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding;

    • c.

      het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen.

    • d.

      het door de inburgeringsplichtige niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om gegevens te verstrekken en die medewerking te verlenen die voor diens inburgeringsplicht van belang zijn.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het niet of onvoldoende meewerken aan een door het college aangeboden voorziening zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 onderdeel b Wwb en artikel 10 lid 1 Wwb respectievelijk artikel 36 lid 1 Ioaw en artikel 37 lid 1 onderdeel e Ioaw en artikel 36 lid 1 Ioaz en artikel 37 lid 1 onderdeel e Ioaz, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • b.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 onderdeel b Wwb respectievelijk artikel 37 lid 1 onderdeel e Ioaw en artikel 37 lid 1 onderdeel e Ioaz niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder zoals bedoeld in artikel 9a lid 1 Wwb respectievelijk 38 lid 1 Ioaw en artikel 38 lid 1 Ioaz;

    • c.

      het weigeren van een passend aanbod voor kinderopvang, dat noodzakelijk is voor de deelname aan het traject gericht op arbeidsinschakeling, waaronder mede begrepen wordt inburgering als onderdeel van de arbeidsinschakeling;

    • d.

      het niet naleven van de uit artikel 7, eerste lid, van de Wet inburgering voortvloeiende verplichting door de inburgeringsplichtige tot het verwerven van mondelinge en schriftelijke vaardigheden van de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving binnen de in de Wet inburgering vastgestelde periode;

    • e.

      het onvoldoende nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 Wwb of artikel 55 Wwb, voor zover het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43 lid 4 en 5 Wwb;

    • f.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 onderdeel c Wwb, artikel 37 lid 1 onderdeel f Ioaw of artikel 37 lid 1 onderdeel f Ioaz;

    • g.

      het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 44a Wwb, indien van toepassing;

  • 5.

    Vijfde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen deeltijdarbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen deeltijdarbeid;

    • c.

      het niet of onvoldoende meewerken aan een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 onderdeel b Wwb en artikel 10 lid 1 Wwb respectievelijk artikel 36 lid 1 Ioaw en artikel 37 lid 1 onderdeel e Ioaw en artikel 36 lid 1 Ioaz en artikel 37 lid 1 4 van 17 onderdeel e Ioaz, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • d.

      het door de inburgeringsplichtige niet behalen van het inburgeringsexamen binnen de bij of krachtens de artikelen 32 en 33 van de Wet inburgering gestelde termijnen.

Artikel 8. De hoogte en duur van de verlaging

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      5% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      10% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      20% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      40% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de vierde categorie;

    • e.

      100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de vijfde categorie.

  • 2. De hoogte van de verlaging als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met d, wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.In afwijking hiervan wordt niet de hoogte maar de duur van de verlaging verdubbeld, indien sprake is van een verlaging als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien, bedoeld in artikel 4, tenzij sprake is geweest van het afzien van een maatregel vanwege het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.

  • 3. Het college kan bij een derde of volgende verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na de laatste als verwijtbaar aangemerkte gedraging de bijstand verlagen in hoogte en/of duur, rekening houdend met de ernst van de gedragingen, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende.

  • 4. In afwijking van het eerste en tweede lid kan het college in bijzondere gevallen de bijstand verlagen voor een langere duur, als de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Artikel 9. De schriftelijke waarschuwing

Van het opleggen van de verlaging voor een gedraging uit de 1e categorie van artikel 7 kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 3. Overige gedragingen die leiden tot afstemming

Artikel 10. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid Wwb, anders dan het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 7, onder de vijfde categorie, wordt een verlaging opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand. Het door belanghebbende geen beroep meer kunnen doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht, wordt eveneens als een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid beschouwd.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een periode tot 3 maanden: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een periode van 3 tot 6 maanden: 20% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden;

    • c.

      bij een periode van 6 tot 9 maanden: 20% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden;

    • d.

      bij een periode van 9 tot 12 maanden: 20% van de bijstandsnorm gedurende negen maanden;

    • e.

      bij een periode van 12 maanden en langer: 20% van de bijstandsnorm gedurende twaalf maanden of meer.

Artikel 11. Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college, zijn ambtenaren, medewerkers van de Sociale Dienst Veluwerand, medewerkers van het UWV WERKbedrijf, het door of namens het college ingeschakelde bedrijf belast met werkzaamheden in het kader van de Wet werk en bijstand, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Wwb, Ioaw of Ioaz, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging opgelegd van minimaal twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 12. Inwerkingtreding en toepassingsbereik

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2013.

  • 2. Per 1 juli 2013 vervalt de Afstemmingsverordening gemeente Zeewolde 2009.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Wwb, Ioaw en Ioaz gemeente Zeewolde 2013.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Zeewolde in zijn openbare vergadering van 30 mei 2013.
de griffier, de voorzitter,
B.J. Schouten G.J. Gorter

Toelichting

Toelichting Afstemmingsverordening