Regeling vervallen per 28-07-2017

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Wmo) - 1 juli 2015

Geldend van 01-07-2015 t/m 27-07-2017

Intitulé

Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (Wmo) - 1 juli 2015

INHOUDSOPGAVE

INHOUDSOPGAVE

VERKLARENDE WOORDENLIJST

1 INLEIDING

  • 1.

    1 De Wmo 2015

  • 1.

    2 Wat verandert er

  • 1.

    3 Wat betekent dit

  • 1.

    4 Individuele voorzieningen

  • 1.

    5 Mantelzorgers en vrijwilligers

2 IN GESPREK MET DE INWONER

  • 2.

    1 Integrale ondersteuning via de Sociaal Team

  • 2.

    2 De melding

  • 2.

    3 Cliëntondersteuning

  • 2.

    4 Persoonlijk plan

  • 2.

    5 Voorbereiding op het gesprek

  • 2.

    6 Het gesprek

  • 2.

    7 Het gespreksverslag

  • 2.

    8 De aanvraag

  • 2.

    9 Termijnen

3 ALGEMENE ZAKEN RONDOM WMO-VOORZIENINGEN

  • 3.

    1 Woonachtig en hoofdverblijf

  • 3.

    2 Voor de aanvraag aangeschaft

  • 3.

    3 Langdurig noodzakelijk

  • 3.

    4 Op het individu gericht

  • 3.

    5 Aanvraag voor een al verstrekte voorziening

4 HET VOEREN VAN EEN HUISHOUDEN

  • 4.

    1 Wat verstaan we hieronder?

  • 4.

    2 Afwegingskader

  • 4.

    3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

  • 4.

    4 Mantelzorg

5 BEGELEIDING

  • 5.

    1 Wat verstaan we hieronder?

  • 5.

    2 Afwegingskader

  • 5.

    3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

  • 5.

    4 Mantelzorg (respijtzorg)

6 KORTDUREND VERBLIJF

  • 6.

    1 Wat verstaan we hieronder?

  • 6.

    2 Afwegingskader

  • 6.

    3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

  • 6.

    4 Mantelzorg

7 HET THUIS ZORGEN VOOR DE KINDEREN

  • 7.

    1 Wat verstaan we hieronder?

  • 7.

    2 Afwegingskader

  • 7.

    3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

  • 7.

    4 Mantelzorg

8 WONEN IN EEN GESCHIKT HUIS

  • 8.

    1 Wat verstaan we hieronder?

  • 8.

    2 Afwegingskader

  • 8.

    3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

  • 8.

    4 Mantelzorg

9 VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING

  • 9.

    1 Wat verstaan we hieronder?

  • 9.

    2 Afwegingskader

  • 9.

    3 Wmo-voorzieningen

  • 9.

    4 Mantelzorg

10 VERVOER EN HET AANGAAN EN ONDERHOUDEN VAN SOCIALE CONTACTEN

  • 10.

    1 Wat verstaan we hieronder?

  • 10.

    2 Afwegingskader

  • 10.

    3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

  • 10.

    4 Mantelzorg

11 OVERIGE WMO-VOORZIENINGEN

  • 11.

    1 Beschermd wonen

  • 11.

    2 Doventolk in de leefsituatie

  • 11.

    3 Maatschappelijke opvang

12 DE EXPERTPOULE

12.1 Medische advisering

13 WIJZE VAN VERSTREKKEN

  • 13.

    1 Inleiding

  • 13.

    2 Keuzemogelijkheid

  • 13.

    3 In natura

  • 13.

    4 Als persoonsgebonden budget

  • 13.

    5 Als financiële tegemoetkoming

  • 13.

    6 Als collectieve voorziening

14 EIGEN BIJDRAGE

  • 14.

    1 Waarvoor geldt de eigen bijdrage?

  • 14.

    2 Inkomen en vermogen

  • 14.

    3 Duur en hoogte eigen bijdrage

  • 14.

    4 Ondersteuning minima

15 POSITIE VAN DE INWONER

  • 15.

    1 Klachten

  • 15.

    2 Medezeggenschap

  • 15.

    3 Mediation en bezwaar

16 KWALITEIT

  • 16.

    1 Kwaliteit van hulp en voorzieningen

  • 16.

    2 Kwaliteit en inzet van niet-professionals

  • 16.

    3 Klanttevredenheid

  • 16.

    4 Calamiteiten

  • 16.

    5 Privacy

17 PROCEDURELE BEPALINGEN

  • 17.

    1 Onderzoek en advies

  • 17.

    2 Besluitvorming

  • 17.

    3 Intrekking

  • 17.

    4 Beëindiging

  • 17.

    5 Terugvorderen

BIJLAGE 1 - HANDREIKING NORMERING HULP BIJ HET HUISHOUDEN EN HUISHOUDELIJKE ONDERSTEUNING

BIJLAGE 2 - OP GEHANDICAPTEN EN/OF OUDEREN GERICHTE WONINGEN

BIJLAGE 3 - DE ICF-FUNCTIES

BIJLAGE 4 - DE ICF: ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE

BIJLAGE 5 - ONDERSTEUNING VOOR MANTELZORGERS

VERKLARENDE WOORDENLIJST

Alg. gebruikelijke voorziening Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Een voorziening is algemeen gebruikelijk als die: niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking én; in de reguliere handel verkrijgbaar is, én in prijs vergelijkbaar is met soortgelijke producten. Wat hier onder valt, verschuift in de tijd. Voorbeelden zijn de mobiele telefoon en de hoge toiletpot. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorliggend op individuele voorzieningen.

Algemene voorziening Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op het versterken van zelfredzaamheid en participatie, of op opvang.

AWBZ Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Besluit Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zeist 2015.

CAK Centraal Administratie Kantoor, het orgaan dat de eigen bijdragen voor de Wmo en Wet langdurige zorg berekent en int.

CJG Centrum voor Jeugd en Gezin.

Collectieve voorziening Voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Voor individuen en/of bepaalde doelgroepen kan een indicatie worden afgeven om bij gebruik van deze voorziening ook voor bepaalde (financiële) voordelen in aanmerking te kunnen komen.

CRvB Centrale Raad van Beroep.

Expertpoule Poule van experts op diverse relevante vakgebieden die onder andere door het Sociaal Team om advies gevraagd kan worden. Dit zowel in het kader van de Wmo als van de Jeugdwet.

Gebruikelijke zorg De normale, dagelijkse zorg die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Het principe “gebruikelijke zorg” is gebaseerd op de gedachte dat een leefeenheid samen verantwoordelijk is voor de gangbare dagelijkse taken (bijvoorbeeld huishoudelijk werk) en heeft in de regel een verplichtend karakter.

Gemeente Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zeist (mits het woord “gemeente” niet als plaatsaanduiding wordt gebruikt).

Gesprek Gesprek tussen een medewerker van het Sociaal Team en een inwoner over de situatie en problematiek van de inwoner, waarbij samen gezocht wordt naar oplossingen.

Gespreksverslag Verslag van het gesprek waarin o.a. alle gemaakte afspraken zijn verwoord en dat, mits ondertekend, kan dienen als aanvraag voor Wmo-voorzieningen.

ICF International Classification of Functioning, Disabilities and Health.

Individuele voorziening Dit zijn voorzieningen waarbij gebruik alleen mogelijk is via een gemeentelijk besluit. De wet bepaalt dat gemeenten over individuele voorzieningen een eigen bijdrage kunnen heffen en dat gemeenten inwoners de keuze moeten geven tussen een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget. Het aanvragen en toekennen wordt geregeld in een verordening.

Kortdurend verblijf Logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, gepaard gaande met persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding indien de verzekerde aangewezen is op permanent toezicht en indien ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de verzekerde levert, noodzakelijk is.

Maatwerkvoorziening Voorziening die in het kader van de Wmo wordt verstrekt. Deze voorziening vormt het eventuele sluitstuk van het scale aan voorliggende voorzieningen. Samen met deze voorliggende voorzieningen en diensten vormt de maatwerkvoorziening het maatwerkarrangement waardoor de inwoner langer zelfstandig kan blijven wonen en deel kan blijven nemen aan de maatschappij.

Mantelzorger Mantelzorg is langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit zijn omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg overstijgt.

Outreachend werken Wijze van werken waarin zelf het initiatief genomen wordt om een inwoner die hulp of zorg nodig lijkt te hebben, te benaderen.

Pgb Persoonsgebonden budget, een bedrag waaruit namens de gemeente betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een inwoner van derden heeft betrokken.

Respijtzorg Het tijdelijk overnemen van de totale zorg ter ontlasting van de mantelzorger door beroepskrachten of vrijwilligers in de vorm van thuisopvang, dagopvang, kortdurende opname enzovoort.

Sociaal netwerk Personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt.

Sociaal Team Multidisciplinair team dat binnen een wijk het eerste aanspreekpunt is voor hulp- en zorgvragen in het kader van de Wmo.

Spoed Niet uitstelbare hulp, waarbij de consequentie van uitblijvende oplossing binnen 24 tot 48 uur zal leiden tot onaanvaardbare (gezondheids-)risico’s. De niet uitstelbare hulp kan gericht zijn op het belang van jonge kinderen in een huishouding, ernstige verwaarlozing, en situaties waarin inwoners een bedreiging vormen voor zichzelf en/of anderen.

Verordening Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zeist 2015.

De in deze beleidsregels vermelde artikelnummers verwijzen naar deze verordening, tenzij anders vermeld.

Vrijwilliger Iemand die uit vrije wil zorg verricht, buiten een vast dienstverband. Meestal wordt de zorg verleend vanuit een georganiseerd verband. Tussen de vrijwilliger en degene aan wie de zorg wordt verleend, bestaat vooraf meestal geen relatie.

Wijken De vijf wijken van de gemeente Zeist: Zeist Centrum, Zeist Noord, Zeist Oost (waaronder Austerlitz), Zeist West en Huis ter Heide, Bosch en Duin, Den Dolder.

Wlz Wet langdurige zorg.

Wmo Wet maatschappelijke ondersteuning.

Wvg Wet voorzieningen gehandicapten. Deze wet gold tot en met 2006 en was de voorganger van de Wmo.

1 INLEIDING

1.1 De Wmo 2015

Per 1 januari 2015 is de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (kortweg Wmo 2015) van kracht. Deze vervangt de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) uit 2007.

1.2 Wat verandert er

1.2.1 Maatwerkvoorziening

In de Wmo 2015 is de term “maatwerkvoorziening” geïntroduceerd. Maatwerk is breder dan de compensatieplicht zoals die tot 2015 in de Wmo stond. De maatwerkvoorziening is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen en vormt, samen met de inzet van eigen kracht of indien van toepassing gebruikelijke hulp of mantelzorg, een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Ook het gebruik van een algemene voorziening kan, afhankelijk van de omstandigheden van de betreffende inwoner, tot het vereiste maatwerk leiden.

Gemeenten hebben in de nieuwe Wmo nog steeds een resultaatverplichting. Het uitgangspunt is dat zelfredzaamheid en participatie de verantwoordelijkheid zijn van mensen zelf. Maar gemeenten zijn gehouden om beleid te maken ter ondersteuning van mensen die niet volledig zelf kunnen voorzien in hun redzaamheid en participatie, of behoefte hebben aan beschermd wonen of opvang.

1.2.2 Nieuwe taken

Vanuit de AWBZ is een aantal taken overgeheveld naar de gemeenten. Het betreft:

  • -

    Begeleiding;

  • -

    Kortdurend verblijf;

  • -

    Beschermd wonen;

  • -

    Doventolk (voor het leven van alledag).

1.3 Wat betekent dit

De veranderingen in de langdurige zorg gaan veel vragen van alle betrokkenen. Degenen die een beroep doen op ondersteuning of zorg worden eerst aangesproken op wat zij samen met hun sociale netwerk kunnen doen. Gemeenten moeten nog meer naast de burger gaan staan. Zorgaanbieders moeten meer mens- en buurtgericht gaan werken. Van zorgverzekeraars en zorgkantoren wordt verwacht dat zij samenwerken met gemeenten en meer verantwoordelijkheid nemen voor de kwaliteit van de zorg in instellingen en door beroepsbeoefenaren. En van de samenleving als geheel vraagt deze hervorming meer betrokkenheid bij en zorg voor elkaar.

De scheiding van het gesprek en de daadwerkelijke Wmo-aanvraag wordt aangescherpt, omdat het gesprek in de wijk plaatsvindt en de aanvraag via een centrale backoffice van de gemeente loopt. De medewerker van het Sociaal Team die het gesprek voert, is niet betrokken bij de afhandeling van de aanvraag. Hierdoor kan hij of zij zich beter richten op de eigen mogelijkheden van de inwoner en zijn of haar omgeving.

1.4 Individuele voorzieningen

Via de Wmo worden er door de gemeente individuele en algemene voorzieningen (voor groepen mensen) verzorgd. Deze beleidsregels gaan over de individuele Wmo-ondersteuning aan inwoners. Echter, algemene voorzieningen kunnen uiteindelijk wel deel uitmaken van het individuele arrangement van de inwoner in kwestie.

1.5 Mantelzorgers en vrijwilligers

Een bijzondere groep vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Van hen wordt een belangrijke inzet verwacht. Hierdoor staan mantelzorgers en vrijwilligers ook steeds meer onder druk. In Zeist proberen we de mantelzorgers en vrijwilligers te ondersteunen. Belangrijk hierbij is om te weten wat mantelzorgers en vrijwilligers nodig hebben. Het is belangrijk dat ze dat zelf aangeven, en dus een eigen stem hebben, bijvoorbeeld in het gesprek waar zowel de inwoner met een hulpvraag als zijn of haar mantelzorger bij aanwezig kunnen zijn.

.

2 IN GESPREK MET DE INWONER

De inwoner staat centraal. Als een inwoner zich bij het Sociaal Team meldt, is het de bedoeling dat hij of zij en de medewerker van het Sociaal Team samen, met een open blik, op zoek gaan naar een geschikte oplossing voor een vraag die de inwoner voorlegt. Ligt het accent vooral op gezins- en of jeugdproblematiek, dan kan de inwoner bij het CJG terecht.

2.1 Integrale ondersteuning via de Sociaal Team

Het Sociaal Team werkt wijkgericht en outreachend in de vijf wijken van Zeist. In het Sociaal Team zijn de volgende functies vertegenwoordigd:

  • -

    Wmo-consulent;

  • -

    Wijkverpleegkundige;

  • -

    Welzijnswerker;

  • -

    Cliëntondersteuner (bijvoorbeeld medewerker Algemeen Maatschappelijk Werk of MEE-consulent).

De leden van het Sociaal Team zijn centraal in de wijken gevestigd, bijvoorbeeld in een wijkservicepunt. In elke wijk is er per week in ieder geval drie dagdelen iemand van het Sociaal Team aanwezig.

Inwoners kunnen bij het Sociaal Team met of zonder afspraak terecht. Ze kunnen dus gewoon tijdens de openingstijden binnenlopen of van te voren een afspraak maken, bijvoorbeeld met het klantcontactcentrum (KCC) van de gemeente. Inwoners kunnen langskomen voor eenvoudige vragen of advies, of voor een melding, waaruit een gesprek volgt.

2.2 De melding

We maken een scheiding tussen een melding en een formele aanvraag. Een inwoner met een hulpvraag kan een melding doen bij de gemeente of het Sociaal Team. Bij afwezigheid van het Sociaal Team kan er ook een melding worden gedaan bij de balie van het wijkservicepunt.

Een melding kan gezien worden als een roep van de inwoner: “Ik heb een probleem, ik kom er alleen niet uit. Gemeente (Sociaal Team), denk alstublieft met me mee over een oplossing!”. Het kan ook een vraag zijn waarbij de inwoner geholpen is met informatie en advies. De melding hoeft overigens niet van de inwoner zelf te komen. Een familielid of vriend kan bijvoorbeeld ook een melding doen als hij of zij een probleem waarneemt. In dat geval wordt deze melding “signaal” genoemd.

Voor het doen van een melding kan contact worden opgenomen met het klantcontactcentrum van de gemeente Zeist via telefoonnummer 14 030. Ook kan het meldingsformulier via www.zeist.nl digitaal worden ingevuld of gedownload en worden opgestuurd.

De gemeente stuurt na ontvangst van de melding een ontvangstbevestiging en streeft ernaar om uiterlijk 10 werkdagen na binnenkomst van de melding het gesprek te laten plaatsvinden, met uitzondering van spoedprocedures. Deze worden sneller opgepakt. Zo nodig wordt een tijdelijke Wmo-voorziening getroffen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Als de inwoner zich meldt met een (hulp)vraag en er een gesprek plaatsvindt, dan wordt gestart met het opnemen van een aantal persoonsgegevens, inclusief legitimatie. Vervolgens wordt aan de hand van een methodiek voor integrale vraagverheldering het gesprek gevoerd. Deze methodiek waarborgt dat alle gesprekken met inwoners een enigszins gelijke structuur hebben en er na het gesprek een gestructureerd verslag kan worden opgesteld.

Naar aanleiding van het gesprek wordt een verslag opgesteld, waarin de verder te ondernemen acties worden vermeld. Dit zijn acties voor de inwoner en voor het Sociaal Teamlid of collega of ketenpartner. Het Sociaal Teamlid dat het gesprek heeft gevoerd, blijft verantwoordelijk voor de eigen acties en de acties van de collega of ketenpartners, totdat deze zijn overgedragen aan de juiste persoon of partij.

2.3 Cliëntondersteuning

Inwoners die een melding doen en een gesprek met het Sociaal Team gaan voeren, mogen natuurlijk een partner, familielid of vriend meenemen naar het gesprek ter ondersteuning. Ook kunnen inwoners gebruik maken van kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning om bijgestaan te worden tijdens het gesprek. Dit kan direct via het Sociaal Team geregeld worden. In de ontvangstbevestiging van de melding en bij het maken van de afspraak voor het gesprek wordt de inwoner op deze mogelijkheid gewezen.

2.4 Persoonlijk plan

Inwoners hebben de mogelijkheid om voorafgaand aan het gesprek een persoonlijk plan in te dienen. Hierover wordt de inwoner geïnformeerd in de ontvangstbevestiging naar aanleiding van de melding. Vervolgens heeft de inwoner zeven dagen om het plan in te dienen. Er zijn geen vormvereisten aan het persoonlijk plan. Het persoonlijk plan kan bijvoorbeeld de volgende gegevens bevatten:

  • -

    Diagnoses die bij de inwoner gesteld zijn;

  • -

    Stoornissen en beperkingen die de inwoner hierdoor ervaart;

  • -

    Gestelde prognoses;

  • -

    Informatie over mogelijke hulp van naasten;

  • -

    Mogelijke oplossingen volgens de inwoner.

In een persoonlijk plan kan aandacht besteed worden aan de volgende vragen:

  • -

    Welke doelen wil ik bereiken;

  • -

    Wat heb ik daarvoor nodig;

  • -

    Hoe vul ik dat concreet in;

  • -

    Wie helpt mij daarbij;

  • -

    Hoe evalueer ik de ingezette zorg en hulp.

2.5 Voorbereiding op het gesprek

Voorafgaand aan het gesprek verzamelt de professional alle relevante informatie die noodzakelijk is voor een zorgvuldig onderzoek. Aan de inwoner kan gevraagd worden om ter voorbereiding van het gesprek gegevens te verschaffen die voor het gesprek en het totale onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Voorafgaand aan het gesprek zal de inwoner gevraagd worden om zich te identificeren met een officieel legitimatiebewijs.

2.6 Het gesprek

2.6.1 Uitgangspunten

Het gesprek vindt plaats in een gelijkwaardige en veilige setting. De inwoner moet het gevoel hebben dat hij of zij open over de eigen situatie kan praten en daarbij gehoord wordt zonder beoordeeld te worden. Het gesprek kan bijvoorbeeld bij de inwoner thuis plaatsvinden of in een spreekkamer in het wijkservicepunt.

Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van de uitgangspunten van de Brede Sociale Visie van de gemeente Zeist:

  • -

    In Zeist geloven we in de eigen kracht van mensen en hun omgeving;

  • -

    In Zeist laten we de regie bij mensen zelf;

  • -

    In Zeist verwachten we dat mensen deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    In Zeist zorgen we voor mensen in kwetsbare situaties;

  • -

    In Zeist hechten we waarde aan maatwerk;

  • -

    In Zeist zorgen we met elkaar.

Dat betekent aandacht voor:

  • -

     Zorg en ondersteuning dicht bij de inwoner en laagdrempelig;

  • -

     Het benutten van de eigen mogelijkheden van de inwoner, sociaal netwerk en omgeving;

  • -

     Goede informatievoorziening over mogelijkheden om zelf zorg te organiseren;

  • -

     Algemene en collectieve voorzieningen als eerste stap. Is dit niet voldoende, dan worden er resultaatgerichte afspraken voor gespecialiseerde ondersteuning gemaakt;

  • -

     De zorgbehoefte in de toekomst;

  • -

     Integrale benadering van specifieke situaties: 1 huishouden, 1 plan en waar nodig 1 regisseur;

  • -

     Privacybescherming en informatiebeveiliging.

2.6.2 Zelfredzaamheidsmatrix

Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van de zelfredzaamheidsmatrix. Dit is een hulpmiddel waarmee de zelfredzaamheid op alle maatschappelijke terreinen wordt gemeten. Deze meetresultaten kunnen bijvoorbeeld vergeleken worden met een meting enige tijd later. Hierdoor worden de resultaten van de acties die naar aanleiding van het gesprek worden genomen, inzichtelijk en meetbaar gemaakt.

Tijdens het gesprek komen de volgende gespreksonderwerpen aan de orde:

  • -

    Financiën;

  • -

    Dagbesteding;

  • -

    Huisvesting;

  • -

    Huiselijke relaties;

  • -

    Geestelijke gezondheid;

  • -

    Lichamelijke gezondheid;

  • -

    Verslaving;

  • -

    Activiteiten van het dagelijks leven (ADL);

  • -

    Sociaal netwerk;

  • -

    Maatschappelijke participatie;

  • -

    Justitie.

Het is natuurlijk afhankelijk van de inwoner bij welk onderwerp lang en bij welk onderwerp kort wordt stilgestaan. Per gespreksonderwerp wordt de gespreksmatrix ingevuld.

2.6.3 Oplossingen en afspraken met de inwoner

Samen met de inwoner en de eventuele andere gesprekspartner(s), wordt bekeken welke oplossingen voor het probleem of de problemen mogelijk zijn. Op basis van deze oplossingen worden afspraken gemaakt. Hierbij wordt allereerst ingezoomd op eigen kracht, het eigen sociale netwerk. Dan de algemene en collectieve voorzieningen. Pas als laatste de Wmo-maatwerk-voorzieningen. Deze oplossingen kunnen op verschillende gebieden liggen:

2.6.3.1 Andere gewoontes, andere taakverdeling of andere indeling van de woning

Veel mensen zijn gewend om het huishouden op een vaste dag te doen. Als dat door ouderdom, te zwaar wordt, dan kan het een oplossing zijn om de taken in een aangepast tempo meer te spreiden over de week. In het geval dat iemand problemen heeft met het zich verplaatsen met de rollator in het huis, dan kan een andere indeling van de woonkamer misschien helpen om meer ruimte te creëren om te manoeuvreren.

Harry is verslaafd geweest aan alcohol. Als hij na zijn werk boodschappen gaat doen, dan vindt hij het moeilijk om de drank in de supermarkt te weerstaan. Hij heeft in overleg met zijn leidinggevende zijn werktijden aangepast zodat hij ’s morgens voor het werk de boodschappen kan doen. ’s Morgens heeft hij nog geen zin in alcohol.

2.6.3.2 Hulp van huisgenoten

Van (gezonde) huisgenoten mag verwacht worden dat zij de taken overnemen van degene die hierin beperkt is. Ook kunnen de huisgenoten ondersteunen door de persoon met beperkingen te helpen met hun taak. De overname van huishoudelijke taken is niet vrijblijvend, maar heeft een verplichtend karakter.

Rachida (26) is getrouwd en woont samen met haar man. Ze zit in een rolstoel. Haar man doet het grootste gedeelte van het huishouden, bijvoorbeeld stofzuigen en de badkamer. Rachida probeert zoveel mogelijk te helpen met de dingen die ze wel kan, zoals de wasverzorging. Samen verzorgen ze zo alle huishoudelijke taken.

2.6.3.3 Hulp van familie, buren, vrienden of andere mantelzorgers

Misschien zijn er familieleden, buren, vrienden of andere mensen die structureel of op afroep willen helpen of hun hulp willen uitbreiden. Eventueel kan degene die hulp ontvangt ook weer, binnen de eigen mogelijkheden, iets terug doen voor dezelfde persoon of voor iemand anders.

Buurman Jansen doet het tuinonderhoud bij de heer De Vries, een buurtgenoot van 83 jaar. Buurvrouw Verweij helpt hem wekelijks met het stofzuigen. De heer De Vries op zijn beurt, fungeert als het afgiftepunt voor alle pakketjes voor de buurt. Hij is immers veel thuis, zijn buren zijn er erg mee geholpen en hij heeft veel sociale contacten hierdoor.

2.6.3.4 Hulp van vrijwilligers

Ook vrijwilligers kunnen eventueel helpen. Er zijn in Zeist vele organisaties die vrijwilligers inzetten voor sociaal-maatschappelijke doelen. Ook is er de mogelijkheid om via VIA-VIA Vrijwillig in actie, het steunpunt voor vrijwilligerswerk, een vrijwilliger te zoeken.

De heer De Jong (89) was vroeger hovenier. Via het steunpunt vrijwilligerswerk is er een vrijwilligster, Lenie (62 jaar), gevonden die ook van bloemen en planten houdt. Wekelijks komt ze bij de heer De Jong langs om samen de orchideeën van meneer te verzorgen. Ook gaan ze in de zomer naar de botanische tuinen en naar de boomgaarden. De heer De Jong geniet hier zichtbaar van.

2.6.3.5 Maatschappelijk aanbod

In de gemeente Zeist zijn vele maatschappelijke organisaties, verenigingen en clubs die actief bijdragen aan het welzijn van haar inwoners. Het aanbod is erg breed, van inloophuizen tot voetbalverenigingen en van creatieve cursussen tot muziekverenigingen.

Sinds haar man drie jaar geleden is overleden, voelt mevrouw Smit zich erg eenzaam. Ze heeft weinig kennissen en komt weinig de deur uit. Een nieuwe buurvrouw heeft haar verteld over het wijkinloophuis, waar ze elke dinsdagmiddag de bridgeclub heeft. Hoewel mevrouw Smit niet bridget, laat ze zich toch overhalen om een keer mee te gaan. Dit bevalt haar zo goed, dat ze nu drie of vier keer per week in het inloophuis te vinden is en ook helpt met het zetten van de koffie.

2.6.3.6 Commerciële diensten

Commerciële diensten kunnen ook een uitkomst zijn om problemen op te lossen. Denk hierbij aan de werkster, de tuinman, de glazenwasser en de kinderopvang.

Mevrouw van Wijk (69) vindt het maar niets dat haar man (74) zelf nog op de ladder klimt om de ramen te lappen van de hogere verdiepingen. Ze heeft haar man onlangs overgehaald om toch een glazenwasser te nemen. Dit bevalt goed. De heer Van Wijk is stiekem ook wel opgelucht dat hij deze taak niet meer hoeft te doen.

2.6.3.7 Medische behandeling/therapie

Mogelijk is meer zelfstandigheid te behalen door medische behandeling of therapie. Behandeling is voorliggend aan het verstrekken van Wmo voorzieningen.

Angelie (46) is door een oogziekte ernstig slechtziend geworden. Ze vindt het lopen door een straat nu doodeng. Bij Bartiméus leert ze nu om met een taststok te lopen en over te steken. Ze vindt het buiten zijn nu nog steeds spannend, maar het gaat steeds beter.

2.6.3.8 Hulpmiddelen

Hulpmiddelen kunnen ook handig zijn om problemen op te lossen of te verminderen. Deze kunnen, in het kader van de Wmo, door de gemeente verstrekt worden, maar er zijn ook vele hulpmiddelen die particulier aangeschaft kunnen worden.

Sjaan heeft door haar reuma moeite met het snijden van voedsel. Bij de thuiszorgwinkel heeft ze nu speciale messen gevonden met een ergonomische greep waardoor ze veel minder pijnklachten heeft bij het koken.

2.7 Het gespreksverslag

Van het gesprek wordt door de medewerker van het Sociaal Team altijd een gespreksverslag gemaakt volgens een vastgelegd format. Dit verslag wordt naar de inwoner gestuurd en opgeslagen in de administratie van het Sociaal Team.

In het gespreksverslag wordt het volgende aangegeven:

  • -

    Persoonlijke gegevens;

  • -

    Informatie over het gesprek en de consulent (wanneer, waar, met wie);

  • -

    De zelfredzaamheidsmatrix, waaruit blijkt:

  • -

    De situatie van inwoner;

  • -

    De besproken problemen van inwoner;

  • -

    De te bereiken resultaten;

  • -

    De eigen kracht van inwoner en zijn omgeving;

  • -

    De oplossingen en de toegang daartoe;

  • -

    De afspraken die zijn gemaakt;

  • -

    De afspraken over de nazorg.

Het ondertekende gespreksverslag kan gebruikt worden als aanvraag voor Wmo-voorzieningen bij de gemeente. Nagekomen opmerkingen van of namens de inwoner worden als bijlage bij het verslag gevoegd. Het gespreksverslag met eventuele bijlagen wordt door het Sociaal Team in het digitale cliëntdossier opgeslagen.

2.8 De aanvraag

2.8.1 Hoe aanvragen

Als de inwoner na het gesprek een Wmo-voorziening wil aanvragen, kan een aanvraag worden ingediend. Dit kan op verschillende manieren, afhankelijk van het voortraject:

  • -

    Als nieuwe cliënt, na een gesprek en het daarop volgende onderzoek: door het ondertekende onderzoeksverslag (waarin de aanvraag is genoemd) terug te sturen aan de gemeente;

  • -

    Als nieuwe cliënt, zonder gesprek: door het sturen van een aanvraagformulier;

  • -

    Als bestaande cliënt: met een wijzigingsformulier.

Als een nieuwe cliënt direct een aanvraagformulier indient, dan zal aan hem of haar een gesprek worden aangeboden. Dit gesprek (en het daaropvolgende onderzoek) is nodig voor een goede afweging van de eigen mogelijkheden van de inwoner. Als de inwoner het gesprek weigert, dan zal de aanvraag zo goed mogelijk beoordeeld worden door de gemeente. Echter, gebrek aan medewerking en informatie van de inwoner kan tot buitenbehandeling van de aanvraag leiden.

Alle hierboven genoemde formulieren zijn te vinden op www.zeist.nl.

2.8.2 Doorzendplicht

Als de aanvraag niet onder de Wmo, maar onder een andere wettelijke regeling (zoals de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet) valt, dan stuurt de gemeente de aanvraag door naar de juiste instantie. Als de aanvraag naar de verkeerde gemeente is gestuurd, dan wordt deze doorgezonden. En als het een aanvraag is voor jeugdhulp, dan wordt deze warm aan het CJG overgedragen.

Aanvragen die betrekking hebben op beschermd wonen worden doorgezonden aan het college van burgemeester en wethouders van centrumgemeente Utrecht waar deze regeling wordt uitgevoerd. Dit gebeurt nadat een gesprek met de professional van het Sociaal Team heeft plaatsgevonden.

2.8.3 Inspelen op signalen

Het Sociaal Team heeft de mogelijkheid om naar aanleiding van een signaal uit de samenleving of een mondelinge aanvraag, acties in gang te zetten. Als een signaal binnenkomt, dan wordt aan de signaleerder gevraagd wat hij zelf al heeft gedaan naar aanleiding van het signaal. Vervolgens worden er afspraken gemaakt over wat de signaleerder zelf nog kan doen en wat het Sociaal Team oppakt.

2.9 Termijnen

Voor het afhandelen van meldingen en aanvragen gelden de volgende termijnen:

  • -

    Melding: Na de melding volgt zo snel mogelijk een gesprek. Voor het gesprek is geen officiële termijn gesteld, maar gestreefd wordt om het binnen 10 werkdagen te voeren. Als na zes weken geen onderzoek is gedaan vanuit het Sociaal Team op een melding, dan mag de melder direct een aanvraag voor een Wmo-maatwerkvoorziening indienen. De Wmo-specialist van de gemeente heeft dan nog twee weken de tijd om de aanvraag te behandelen en te beschikken.

  • -

    Verslag: Volgt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vijf werkdagen na afronding van het onderzoek.

  • -

    Beschikking: Binnen twee weken na de aanvraag.

Zie artikel 2.3.5 van de Wmo 2015 over de termijnen.

De inwoner kan in alle gevallen nadat aan de gemeente is gemeld dat hij maatschappelijke ondersteuning nodig heeft, een aanvraag om een maatwerkvoorziening indienen. Dit ook als het onderzoek niet is afgerond binnen de vastgelegde termijn van 6 weken, De gemeente moet dan hierop binnen 2 weken een beslissing nemen. Tegen deze beschikking is bezwaar en beroep mogelijk.

3 ALGEMENE ZAKEN RONDOM WMO-VOORZIENINGEN

Voordat dieper ingegaan wordt op de problematiek en de eventueel in te zetten maatwerkvoorzieningen, wordt eerst een aantal algemene zaken beoordeeld:

  • -

    Is de inwoner inderdaad woonachtig in de gemeente Zeist?;

  • -

    Is de gevraagde voorziening al aangeschaft?;

  • -

    Is de gevraagde voorziening langdurig noodzakelijk?;

  • -

    Is de gevraagde voorziening gericht op het individu?;

  • -

    Betreft het een voorziening ter vervanging van een eerder toegekende voorziening?

3.1 Woonachtig en hoofdverblijf

3.1.1 Woonachtig

Het kan voorkomen dat er twijfel is over waar de inwoner woonachtig is. Voor het begrip “woonachtig”, zijn er de volgende criteria:

 Het adres waar betrokkene woont volgens de gemeentelijke basisadministratie (GBA) en;

 Het adres waar betrokkene voor meer dan de helft van het jaar feitelijk woont.

3.1.2 Hoofdverblijf

De gemeente Zeist neemt alleen aanvragen in behandeling van inwoners van de gemeente Zeist. Dat betekent dat de aanvrager zijn hoofdverblijf in de gemeente Zeist moet hebben. Het hoofdverblijf is een verblijfplaats die voor permanente bewoning geschikt is en die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene. Een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats bevat in ieder geval een keuken, een wasgelegenheid en een slaapgelegenheid.

Het verschil tussen de begrippen “woonachtig” en “hoofdverblijf” is alleen relevant wanneer iemand twee adressen heeft binnen de gemeente Zeist. Anders is het hoofdverblijf leidend.

3.2 Voor de aanvraag aangeschaft

Als iemand een voorziening aanschaft voordat hij een aanvraag doet bij de gemeente, dan stelt hij de gemeente voor een voldongen feit. De gemeente kan dan meestal de situatie voorafgaand aan de aanpassing niet goed meer beoordelen en heeft geen invloed meer op de aanschaf van de voorziening.

Als achteraf niet meer is vast te stellen of de voorziening medisch noodzakelijk was, dan wordt de aanvraag afgewezen. De bewijslast ligt hierbij vooral bij de aanvrager. Alleen als achteraf objectiveerbaar is vast te stellen dat de voorziening medisch noodzakelijk is, kan de aanvraag worden toegekend. De hoogte van de vergoeding wordt echter gebaseerd op de goedkoopst-compenserende voorziening, ook wanneer de inwoner een duurdere voorziening heeft aangeschaft.

3.3 Langdurig noodzakelijk

Wat langdurig noodzakelijk is, wordt bepaald door de vraag of het probleem over gaat of blijvend is. Een tijdslimiet is pas in tweede instantie relevant. Als iemand met een probleem kampt dat bijvoorbeeld acht tot tien maanden in beslag neemt, maar wat daarna weer over is, dan is er geen sprake van langdurige noodzaak. Als de aanvrager ernstig ziek is en de verwachting is dat hij of zij binnen enkele maanden zal overlijden, dan beschouwen we het vaak wel als langdurig noodzakelijk omdat hier meestal de noodzaak zwaarder weegt. Het gaat hier weer om maatwerk.

Als de grens tussen tijdelijk en langdurig niet duidelijk is, dan wordt over het algemeen een grens van zes maanden aangehouden. Is de verwachting dat de voorziening langer dan zes maanden nodig is, dan wordt deze als Wmo-voorziening aangemerkt.

Het criterium “langdurig noodzakelijk” is niet van toepassing op de huishoudelijke hulp, begeleiding, kortdurend verblijf en andere dienstverlening en vormen van opvang. Ook als er voor korte tijd hulp of opvang nodig is, kan deze via de Wmo worden verstrekt.

3.4 Op het individu gericht

Het verstrekken van een voorziening heeft het doel om de belemmeringen die de inwoner ondervindt op te heffen of te verminderen. In principe wordt geen rekening gehouden met de belemmeringen die door mensen uit de omgeving van inwoner worden ondervonden. Het gaat om de vraag of de te verstrekken voorziening voor de inwoner zelf een adequate voorziening is. Deze bepaling houdt echter niet in dat geen rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de inwoner en de afstemming met andere algemene en voorliggende voorzieningen. Het gaat hierbij puur om het feit dat iemand geen gemeenschappelijke voorziening kan aanvragen.

3.5 Aanvraag voor een al verstrekte voorziening

Hier gaat het om een voorziening die eerder door de gemeente is verstrekt en waarvan de afschrijvingstermijn nog niet voorbij is. In dat geval wordt geen nieuwe voorziening verstrekt, behalve wanneer de voorziening waar het om gaat, buiten de schuld van de aanvrager om, niet meer functioneert (lees: niet meer adequaat te gebruiken is). Uiteraard kan er wel een andere voorziening verstrekt worden als de eerder verstrekte voorziening niet meer (goed) bruikbaar is geworden bijvoorbeeld wegens verergerde problematiek.

De gemeente houdt de volgende afschrijvingstermijnen aan voor de verstrekte voorzieningen:

  • -

    Sportrolstoelen: 3 jaar;

  • -

    Vervoermiddelen en roerende woonvoorzieningen (bijvoorbeeld een scootmobiel, een rolstoel, een tillift of een toiletverhoger: 7 jaar;

  • -

    Niet-roerende woningaanpassingen en autoaanpassingen (bijvoorbeeld een onderrijdbare keuken, een traplift of aangepaste autostoelen): 10 jaar.

Voorzieningen waarvan de afschrijvingstermijn is verstreken, maar die nog goed functioneren, worden uiteraard niet vervangen.

De afschrijvingstermijnen worden zowel bij voorzieningen in natura als bij voorzieningen die in de vorm van een pgb zijn verstrekt, toegepast. Dat betekent dat van inwoners die een pgb krijgen om een voorziening aan te schaffen, verwacht wordt dat ze een voorziening kopen die in ieder geval de voor de categorie gestelde afschrijvingsperiode mee gaat.

Soms blijkt een reparatie nodig aan een voorziening die door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik kapot is gegaan. Als dit zich vaker voordoet, dan wordt een aangetekende brief gestuurd waarin staat dat de voorziening wordt ingenomen als het weer gebeurt. Bij grove nalatigheid geldt hetzelfde. Zolang de afschrijvingstermijn niet is verlopen, hoeft de gemeente geen nieuwe voorziening te verstrekken. Ook als iemand een pgb heeft, kan de

gemeente op deze manier ingrijpen.

Overigens heeft de gemeente alleen zorgplicht voor voorzieningen binnen Nederland. Voor het meenemen van voorzieningen naar het buitenland is de gebruiker zelf verantwoordelijk, eventuele schade komt voor zijn rekening. Het afsluiten van een reisverzekering wordt sterk aangeraden.

4 HET VOEREN VAN EEN HUISHOUDEN

4.1 Wat verstaan we hieronder?

Onder het voeren van een huishouden verstaan we:

  • -

    Het schoonmaken van het huis, zodat het schoon en leefbaar is;

  • -

    Het doen van de boodschappen en klaarmaken van het eten, zodat wordt voorzien in maaltijden en andere huishoudelijke benodigdheden;

  • -

    Het doen van de was, zodat er schone, draagbare en doelmatige kleding voorhanden is.

Ook het verzorgen van eventuele (jonge) kinderen hoort bij het huishouden, maar dat wordt in een apart hoofdstuk (hoofdstuk 7) besproken.

4.1.1 Schoonmaken van het huis

Tot het schoonmaken van het huis behoort het zware en lichte huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het verder schoon en opgeruimd houden van de ruimten die bewoond worden.

Het gaat om alle activiteiten om het huis, exclusief de tuin en het lappen van de ramen aan de buitenkant, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden. Deze ruimten zijn die ruimten die (op het niveau van sociale woningbouw) voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Het niveau van sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

4.1.2 Boodschappen doen en maaltijden bereiden

In elk huishouden zijn in ieder geval levensmiddelen en schoonmaakmiddelen nodig. Zaken dus die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hier buiten vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen de boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week hulp hierbij. In veel gevallen is hulp via de Wmo echter niet nodig, omdat volstaan kan worden met boodschappendiensten van supermarkten of hulp van vrijwilligers. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Ook voor het bereiden van maaltijden geldt dat er goede voorliggende mogelijkheden zijn, zoals maaltijdservices, open eettafels en kant-en-klaarmaaltijden.

4.1.3 De was doen

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat gereinigd worden. Dit betekent het wassen, drogen, eventueel strijken en opvouwen van kleding en linnengoed. En soms moet er klein verstelwerk worden gedaan, zoals het repareren van een los naadje of het vastzetten van een knoop. We spreken hierbij uitsluitend over normale kleding voor alledag. Uitgangspunt is om voor kleding te kiezen die niet te bewerkelijk en makkelijk wasbaar is en waarbij strijken niet of beperkt noodzakelijk is. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare (algemeen gebruikelijke) moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger (indien aanwezig).

4.2 Afwegingskader

4.2.1 Voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen

De gemeente beoordeelt of er voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn waar de inwoner gebruik van kan maken. Voorbeelden hiervan zijn:

  • -

    Een glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant;

  • -

    Een boodschappenservice;

  • -

    Een vrijwilliger die meegaat om boodschappen te doen;

  • -

    Maaltijdvoorziening of kant en klare maaltijden;

  • -

    Een was- en strijkservice;

  • -

    Aanschaf van een droogtrommel;

  • -

    Tuinman;

  • -

    Hondenuitlaatservice.

Deze lijst is niet limitatief. In de loop der tijd zullen voorzieningen die nu nog weinig voorkomen en duur zijn, steeds meer ingeburgerd raken en dan als voorliggend kunnen worden aangemerkt. Een robotstofzuiger is nu nog vrij prijzig, maar zal in de toekomst waarschijnlijk beter en goedkoper worden en daarmee voor meer mensen bereikbaar en bruikbaar.

Bij het beoordelen of een voorziening als voorliggend beschouwd kan worden, moet onderzocht worden of de voorziening voor de persoon in kwestie beschikbaar is en past binnen zijn situatie, ook in financieel opzicht.

Ook beoordeelt de gemeente of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de beperking, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost was. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.

4.2.2 Belastingregeling dienstverlening aan huis

Voor o.a. huishoudelijke hulp via de Wmo wordt een eigen bijdrage opgelegd. Mensen met een hoger inkomen en zonder andere Wmo-voorzieningen, betalen de huishoudelijk dan soms helemaal terug via deze eigen bedrage. In hun geval zijn ze vaak sneller en goedkoper geholpen met zelf ingekochte particuliere hulp.

Particulieren kunnen door de Regeling dienstverlening aan huis (Belastingdienst) gemakkelijk iemand inhuren voor klussen in en om het huis. Zij hoeven voor deze huishoudelijke hulp geen loonbelasting en premies werknemersverzekeringen af te dragen. Onder dienstverlening aan huis vallen klussen in en om het huis, zoals:

  • -

    Schoonmaken, wassen, strijken en koken;

  • -

    De tuin onderhouden;

  • -

    Honden uitlaten;

  • -

    Boodschappen doen of medicijnen ophalen;

  • -

    Oppassen;

  • -

    Huishoudelijke hulp, bijvoorbeeld een hulp in de huishouding voor ouderen en langdurig zieken;

  • -

    Zorg verlenen, al dan niet via een persoonsgebonden budget (pgb).

4.2.3 Gebruikelijke zorg

Gebruikelijke zorg, die huisgenoten geacht worden aan elkaar te verlenen, wordt ook als een voorliggende voorziening beschouwd. Het principe “gebruikelijke zorg” is gebaseerd op de gedachte dat een leefeenheid samen verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Er mag daarbij echter geen sprake zijn van (dreigende) overbelasting van de huisgeno(o)t(en). Overbelasting of dreigende overbelasting moet objectief worden vastgesteld, bijvoorbeeld door medisch onderzoek.

4.2.3.1 Huisgenoot

Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die, ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze, één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar het kunnen ook inwonende ouders zijn.

4.2.3.2 Wie valt buiten de leefeenheid?

Personen die een (pension)kamer huren, niet in enige familiebetrekking staan tot de aanvrager en een huurcontract hebben, worden niet gezien als onderdeel van de leefeenheid.

4.2.3.3 Rekening houden met de leeftijd van de huisgenoten

Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij (afhankelijk van hun leeftijd en mogelijkheden) hun bijdrage leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, et cetera. Van jonge kinderen wordt uiteraard niets of zeer weinig verwacht, terwijl kinderen van 16 en 17 jaar geacht worden om een substantiële bijdrage te leveren.

Van (gezonde) jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar wordt verwacht dat ze een eenpersoons-huishouden kunnen voeren. Van (gezonde) volwassenen vanaf 23 jaar wordt verwacht dat ze een volledig huishouden kunnen voeren. Hierin volgen we de CIZ-richtlijnen.

4.2.3.4 Huishouden naast een baan

Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een baan een huishouden te kunnen runnen.

4.2.3.5 Ver en lang van huis

Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten, zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.

In alle situaties waarbij sprake is van een eigen keuze, wordt hier geen rekening mee gehouden. De afwezigheid moet dus een verplichtend karakter hebben.

4.2.3.6 Niet willen of niet gewend

Bij de indicatie wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat huisgenoten aangeven dat ze het huishoudelijke werk niet willen doen, of niet gewend zijn om te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan en dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp worden geboden bij het aanleren van huishoudelijke taken. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies aangeleerd.

4.2.3.7 Ouderen

Ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen ook onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding te zijn om niet te vragen het huishoudelijke werk aan te leren. Vanaf 80 jaar wordt van een huisgenoot niet meer verwacht dat hij het huishoudelijke werk gaat aanleren.

4.2.4 Mantelzorg

In de overweging wordt ook meegenomen of er sprake is van mantelzorg. Mantelzorg is niet afdwingbaar, maar als er taken zijn die door een mantelzorger worden overgenomen, dan hoeven die natuurlijk niet door een hulp worden overgenomen.

Als er sprake is van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

4.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal de gemeente een Wmo-maatwerkvoorziening inzetten. Dit kan bestaan uit:

  • -

    Huishoudelijke Ondersteuning (HO) in natura

  • -

    Huishoudelijke Hulp (HH) in pgb-vorm

De inwoner kiest in principe zelf in welke vorm hij of zij de ondersteuning of hulp ontvangt.

4.3.1 Huishoudelijke Ondersteuning (HO)

Huishoudelijke Ondersteuning is een resultaatgerichte maatwerkvoorziening. Dat betekent dat er geen vast aantal uren hulp wordt toegekend, maar dat de inwoner recht heeft op een resultaat: een schoon en leefbaar huis.

4.3.1.1 Wat is een schoon en leefbaar huis

De maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning is gekoppeld aan het resultaat “schoon en leefbaar huis”. Dit houdt in dat de woning functioneel en schoon moet zijn volgens algemeen gebruikelijk hygiënische maatstaven. Zo moet een inwoner gebruik kunnen maken van een schone huiskamer, slaapvertrek, keuken, douche/toilet en gang. Het zware en lichte huishoudelijk werk zijn noodzakelijke activiteiten om tot het resultaat “schoon en leefbaar huis” te komen. Deze activiteiten kunnen via de Wmo gecompenseerd worden.

Ook boodschappen doen, maaltijden verzorgen, was en strijkverzorging en ramen wassen (buitenzijde) vallen in principe binnen dit resultaat. Echter voor deze activiteiten zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar. Daarom worden deze activiteiten in principe niet meer als maatwerkvoorziening verstrekt. Alleen als de algemene gebruikelijke voorzieningen voor de betreffende inwoner niet bereikbaar en passend zijn, dan kan er ook Huishoudelijke Ondersteuning voor die taken worden ingezet.

4.3.1.2 Niveau van de ondersteuning

Binnen huishoudelijke Ondersteuning zijn er twee niveaus, namelijk HO en HO+.

HO: Huishoudelijke Ondersteuning

Het schoon en leefbaarhouden van:

  • -

    De woonkamer;

  • -

    De keuken;

  • -

    Het toilet;

  • -

    Eén (1) badkamer;

  • -

    De (dagelijks) in gebruik zijnde slaapkamer(s)

  • -

    De hal/gang en de trap tussen de hierboven genoemde ruimtes;

zodat er geen gezondheidsproblemen ontstaan en dat de inwoner bezoek kan ontvangen.

Andere ruimtes, zoals een hobbykamer, de schuur, niet of nauwelijks in gebruik zijnde kamers, de zolder, etc. worden buiten beschouwing gelaten. De hulp helpt dus niet bij het schoonhouden van deze ruimtes.

HO+: Huishoudelijke Ondersteuning plus

Alles wat onder HO genoemd staat, plus:

  • -

    Dagelijkse organisatie van het huishouden; bijvoorbeeld het plannen van huishoudelijke zorg (wie doet wat en wanneer moet iets gebeuren);

  • -

    Beheer van de levensmiddelenvoorraad, houdbaarheid in koelkast controleren;

  • -

    Aandacht voor hygiëne in huis in algemene zin;

  • -

    Anderen in de huishouding helpen met zelfverzorging (bijvoorbeeld het helpen met aankleden en wassen van de kinderen).

4.3.1.3 Bijzondere situaties

In bijzondere situaties kan ervoor gekozen worden om buiten het lichte en zware werk, extra hulp in te zetten. Dit bijvoorbeeld in gevallen waarin de algemeen gebruikelijke, voorliggende voorzieningen niet passend zijn voor de inwoner. Ook kan er in overleg met de zorgaanbieders voor gekozen worden om een hulpvorm in te zetten die qua inhoud gelijk is aan de HH3-hulp (zie paragraaf 4.3.2.2). De gemeente en de zorgaanbieder maken hierover nadere financieringsafspraken op cliëntniveau, mocht deze situatie zich voordoen.

4.3.1.4 Zorgplan

De zorgaanbieder maakt met de inwoner concrete afspraken over het te bereiken resultaat. Meegewogen wordt:

  • -

    Wat de inwoner belangrijk vindt in het huishouden en welke concrete acties/taken daarbij horen;

  • -

    Wat de inwoner zelf kan en wat kunnen familie, vrienden of buren doen;

  • -

    Wat hulp van de inwoner overneemt omdat de inwoner of zijn netwerk dat aantoonbaar niet of onvoldoende kan.

Zo ontstaat er een persoonlijk zorgplan, waarbij de eigen mogelijkheden van de inwoner en die van zijn omgeving optimaal ingezet worden.

4.3.1.5 Duur indicatie

Huishoudelijke ondersteuning (in natura) wordt maximaal voor een periode van vijf jaar verstrekt.

4.3.2 Hulp bij het Huishouden (pgb)

Voor de inwoners die hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) willen, is er Hulp bij het Huishouden. Dit wordt in uren berekend, omdat hier steeds sprake is van één inwoner met (meestal) één zorgverlener. Voor zorgverleners is het hierdoor niet mogelijk om door de zorg voor meerdere inwoners anders en efficiënter te organiseren. Bij inwoners met een pgb wordt de efficiëntieslag anders gemaakt. De tarieven voor pgb zijn lager dan die voor zorg in natura, omdat er bij pgb’s meestal minder overheadkosten zijn.

4.3.2.1 Normtijden

Bij het verstrekken van Hulp bij het Huishouden wordt een norm aangehouden (bijlage 1). Deze systematiek bestaat uit normtijden (in minuten) voor de verschillende over te nemen taken voor verschillende soorten huishoudens. Deze systematiek is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt.

4.3.2.2 Niveau van de hulp

Er zijn 3 niveaus voor Hulp bij het Huishouden (HH):

HH1 – Schoonmaken

  • -

    Lichte huishoudelijke werkzaamheden (kamers opruimen);

  • -

    Zwaardere huishoudelijke werkzaamheden (stofzuigen, wc of badkamer reinigen, bed verschonen);

  • -

    Verzorging van kleding en linnengoed (inclusief het doen van de was);

  • -

    Boodschappen doen voor het dagelijkse leven;

  • -

    De verzorging van een broodmaaltijd;

  • -

    De verzorging van een warme maaltijd;

  • -

    Het op orde houden van huishoudelijke spullen; kleding, apparaten, et cetera.

Over het algemeen zal alleen het zware en eventueel het lichte werk gecompenseerd worden. Voor de overige taken zijn er algemeen gebruikelijke, voorliggende voorzieningen beschikbaar.

Met betrekking tot de hierboven genoemde taken wordt uitgegaan van:

  • -

    De woonkamer;

  • -

    De keuken;

  • -

    Het toilet;

  • -

    Eén (1) badkamer;

  • -

    De (dagelijks) in gebruik zijnde slaapkamer(s)

  • -

    De hal/gang en de trap tussen de hierboven genoemde ruimtes.

Andere ruimtes, zoals een hobbykamer, de schuur, niet of nauwelijks in gebruik zijnde kamers, de zolder, etc. worden buiten beschouwing gelaten. Er wordt geen pgb verstrekt om deze ruimtes schoon te houden.

HH2 – Schoonmaken en regie: Alle HH1-taken plus

  • -

    Dagelijkse organisatie van het huishouden; bijvoorbeeld het plannen van huishoudelijke zorg (wie doet wat en wanneer moet iets gebeuren);

  • -

    Beheer van de levensmiddelenvoorraad, houdbaarheid in koelkast;

  • -

    Aandacht voor hygiëne in huis in algemene zin;

  • -

    Anderen in de huishouding helpen met zelfverzorging (bijvoorbeeld het helpen met aankleden en wassen van de kinderen).

HH3 – Schoonmaken, regie en ondersteuning, begeleiding en instructie

  • -

    Schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning binnen een ontregelde huishouding;

  • -

    Psychosociale begeleiding gericht op huishoudelijke activiteiten;

  • -

    Observeren;

  • -

    Advies, instructie, voorlichting gericht op het voeren van een huishouding.

4.3.2.3 Hogere normtijden in bijzondere situaties

De normen voor Hulp bij het Huishouden bieden de mogelijkheid om in bijzondere situaties wat extra hulp toe te kennen. Denk hierbij aan extra stofzuigen bij inwoners die door hun beperking veel knoeien. Ook kan de normtijd voor een activiteit naar beneden bijgesteld worden, als de inwoner delen van de activiteit wel zelf kan doen. Denk hierbij aan het niet kunnen stoffen op de hoge en lage plekken, maar wel op de goed bereikbare plaatsen.

4.3.2.4 Overige uitgangspunten

Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Bij de (aanschaf van nieuwe) kleding is het uitgangspunt dat kleding onderhoudsvriendelijk is en niet of beperkt hoeft te worden gestreken.

Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

4.3.2.4 Duur indicatie

Huishoudelijke Hulp in pgb-vorm wordt maximaal voor een periode van drie jaar verstrekt.

4.4 Mantelzorg

Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met betrekking tot het huishouden. Dit is dan het gevolg van de zorgtaak van de mantelzorger, waardoor hij of zij (te) zwaar belast wordt. In een dergelijk geval zijn twee oplossingen mogelijk:

  • -

    Ondersteuning van degene die verzorgd wordt, zodat de mantelzorger ontlast wordt;

  • -

    Ondersteuning van de mantelzorger zelf.

Hoe gecompenseerd wordt, hangt af van de mantelzorger, degene die verzorgd wordt en de afweging die de gemeente moet maken in het kader van de goedkoopst-compenserende oplossing.

5 BEGELEIDING

5.1 Wat verstaan we hieronder?

Begeleiding is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van de inwoner. Begeleiding is bedoeld voor mensen die zonder deze begeleiding zouden moeten verblijven in een instelling of zich zouden verwaarlozen. Begeleiding kan individueel of in groepsverband worden gegeven. Bij zelfredzaamheid gaat het hier om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de inwoner in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.

In de eerste plaats kan het gaan om het compenseren en actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de inwoner, waardoor hij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten en het structureren van de dag, regelen van dagelijkse zaken en het nemen van besluiten.

In de tweede plaats kan de begeleiding de vorm aannemen van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren of het eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben. Begeleiding kan ook zijn het aanreiken van voorwerpen bij mensen met een lichamelijke aandoening zoals patiënten met een dwarslaesie.

5.2 Afwegingskader

5.2.1 Waarom begeleiding

Begeleiding kan nodig zijn voor inwoners met matige tot zware beperkingen op één of meer van de volgende vijf terreinen:

- Sociale redzaamheid;

- Bewegen en verplaatsen;

- Probleemgedrag;

- Psychisch en/of cognitief functioneren;

- Geheugen- en oriëntatiestoornissen.

Het onderscheid tussen enerzijds lichte beperkingen en anderzijds matige tot zware beperkingen wordt op elk van de vijf terreinen onderzocht aan de hand van een aantal aspecten. De onderstaande uitwerking is baseerd op de CIZ-beleidsregels indicatiestelling uit 2014

Bij (toenemende) risico’s voor de inwoner in situaties van sociale onveiligheid, misbruik door de omgeving of dat de inwoner zelf een risico vormt voor de eigen omgeving, dient bij de indicatie voor begeleiding hiermee rekening te worden gehouden.

5.2.1.1 Sociale redzaamheid

Bij sociale redzaamheid gaat het om de volgende aspecten:

- Begrijpen wat anderen zeggen;

- Zich begrijpelijk maken;

- Een gesprek voeren;

- Kunnen lezen, schrijven en rekenen;

- Communicatiehulpmiddel gebruiken;

- Dagelijkse bezigheden;

- Dagelijkse routine regelen;

- Problemen oplossen en besluiten nemen

- Initiëren en uitvoeren van eenvoudige taken;

- Initiëren en uitvoeren van complexere taken;

- Zelf geld beheren;

- Zelf administratieve zaken of de administratie bijhouden.

5.2.1.2 Bewegen en verplaatsen

Bij zich bewegen en verplaatsen gaat het om de volgende aspecten:

- Lichaamspositie handhaven;

- Grove hand- en armbewegingen maken;

- Fijne handbewegingen maken;

- Lichtere voorwerpen tillen;

- Gecoördineerde bewegingen maken met benen en voeten;

- Lichaamspositie veranderen;

- Voortbewegen binnenshuis, zonder hulp(middelen);

- Korte afstanden lopen;

- Trap op en af gaan zonder hulp(middelen);

- Zich verplaatsen met hulp(middelen);

- Voortbewegen buitenshuis zonder hulp(middelen);

- Gebruik maken van openbaar vervoer;

- Eigen vervoermiddel gebruiken;

- Zwaardere voorwerpen tillen.

5.2.1.3 Gedragsproblemen

Bij gedragsproblemen gaat het om de volgende aspecten:

- Destructief gedrag (gericht op zichzelf en/of de ander, zowel letterlijk als figuurlijk);

- Dwangmatig gedrag;

- Lichamelijk agressief gedrag;

- Manipulatief gedrag;

- Verbaal agressief gedrag;

- Zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag;

- Grensoverschrijdend seksueel gedrag.

5.2.1.4 Psychisch functioneren

Bij psychisch functioneren gaat het om de volgende aspecten:

- Concentratie;

- Geheugen en denken;

- Perceptie van omgeving.

5.2.1.5 Oriëntatiestoornissen

Bij oriëntatiestoornissen gaat het om de volgende aspecten:

- Oriëntatie in persoon;

- Oriëntatie in ruimte;

- Oriëntatie in tijd;

- Oriëntatie naar plaats.

5.2.2 Voorliggende voorzieningen

5.2.2.1 Jeugdwet

Kinderen en jongeren tot 18 jaar vallen onder de Jeugdwet. Als zij begeleiding nodig hebben dan kunnen zij (of hun ouders/ wettelijk vertegenwoordigers) zich wenden tot het CJG voor een gesprek. Vervolgens kan een aanvraag worden gedaan voor begeleiding in het kader van de Jeugdwet bij de gemeente. Jongeren tussen de 18 en 23 jaar melden zich ook bij het CJG, maar voor hen kan een Wmo-aanvraag voor begeleiding worden gedaan.

5.2.2.2 Reclassering

Binnen een reclasseringstraject, voor mensen die met Justitie in aanraking zijn geweest, kan er verplichte begeleiding worden opgelegd. In een dergelijk geval komt de begeleiding niet voor rekening van de gemeente, maar voor de reclassering/het Ministerie van Justitie. Natuurlijk kan de gemeente (zo nodig) wel begeleiding toekennen als vervolg op het reclasseringstraject.

5.2.2.3 Behandeling

Onder behandeling vallen activiteiten die gericht zijn op het herstel of voorkomen van verergering van de aandoening, stoornis of beperking. Daarbij hoort het verbeteren van algemene competenties en vaardigheden (zoals beheersen van gedrag, verbeteren van fysieke vaardigheden als conditie, bewegingsvermogen, en/of mentale vaardigheden als oriëntatievermogen, concentratievermogen, enzovoort). Het gaat om gerichte professionele interventies, waarvoor expertise op het niveau van een specifiek medicus (medisch specialist, specialist ouderengeneeskunde, arts verstandelijk gehandicapten, psychiater, enzovoort), specifiek paramedicus (bijvoorbeeld ergotherapeut), vaktherapeut (bijvoorbeeld drama-/speltherapeut) of gedragswetenschapper (bijvoorbeeld orthopedagoog, gz-psycholoog) noodzakelijk is. Behandeling valt onder de zorgverzekeringswet of, als het om multidisciplinaraire complexe behandeling gaat, onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Behandeling is voorliggend op begeleiding, mits de behandeling beschikbaar is voor de inwoner. Het is ook mogelijk om tijdens de periode van behandeling begeleiding te indiceren, aanvullend op de behandeling. Soms is het mogelijk deze begeleiding af te bouwen terwijl de behandeling vordert.

5.2.2.4 Huishoudelijke Ondersteuning

In sommige gevallen kan Huishoudelijke Ondersteuning, Hulp bij het Huishouden, of een andere en meestal goedkopere Wmo-voorziening, voorliggend zijn op begeleiding. Dit als het gaat om het overnemen en eventueel aanleren van huishoudelijke taken al dan niet in combinatie met het overnemen van de organisatie van deze taken.

5.2.2.5 Bemoeizorg en (O)GGZ

Zorgmijding betekent dat de zorg die nodig is om verwaarlozing te voorkomen niet gezocht of geaccepteerd wordt. Bemoeizorg is een onderdeel van de (O)GGZ in het kader van de Wmo/GGZ. Het bestaat onder meer uit het bereiken van zorgmijders, het contact leggen met deze doelgroep, zorgcoördinatie en praktische ondersteuning.

5.2.2.6 Zorgverzekeringswet

Zorg die medisch specialisten bieden, behoort tot de geneeskundige zorg die in het kader van de Zvw is verzekerd (Artikel 2.4 Besluit zorgverzekering). De zorg is gericht op behandeling van een stoornis en heeft als doel herstel of voorkomen van verergering van deze stoornis. De behandeling is niet beperkt tot de medische interventies, maar omvat, afhankelijk van de aard van de ingreep, in de Zvw ook de nodige begeleiding.

5.2.2.6 Zorgverzekeringswet

De aanvullende zorgverzekering valt niet onder de Zorgverzekeringswet en is hiermee ook geen wettelijk voorliggende voorziening. Het staat mensen vrij zich aanvullend te verzekeren of niet. De inhoud van deze verzekering en het gebruik hiervan door de inwoner kan van invloed zijn op de soort en omvang van de indicatie. Een voorbeeld van een aanvullende verzekering is mantelzorgvervanging, zoals Handen-in-Huis.

5.2.2.7 Werk en school

De Wajong en WAO/WIA zijn wetten met een ander doel dan een zorgdoel zoals de Wmo kent. Deze wetten bepalen de mate van arbeidsongeschiktheid en daaraan gekoppeld de hoogte van een uitkering. Als een inwoner niet in staat is (aangepast) te werken of naar school te gaan, kan er aanspraak zijn op begeleiding groep ter vervanging van arbeid of school als de inwoner hierop is aangewezen. Dit betekent echter niet dat als de inwoner wel naar school kan gaan of kan werken, er geen aanspraak kan zijn op begeleiding in groepsverband, anders dan ter vervanging van arbeid of school. Dit moet afzonderlijk worden afgewogen.

5.2.2.8 Overige voorliggende voorzieningen

Niet bij wet gecreëerde voorzieningen kunnen het probleem ook oplossen en zijn in dat geval voorliggend. Voorbeelden hiervan zijn:

- Alarmering;

- Kinderopvang (anders dan bedoeld in de Wet Kinderopvang);

- Vrijwilligers;

- Rode Kruis;

- Cliëntondersteuning door MEE

Van inwoners die daartoe in staat zijn, wordt actie en initiatief verwacht om hun netwerk in te schakelen en zo te voorzien in hun vraag naar zorg en dienstverlening.

5.2.2.9 Mantelzorg

Als de mantelzorger aangeeft de bovengebruikelijke zorg niet (meer) vrijwillig te kunnen of willen leveren, bestaat mogelijk aanspraak op bijvoorbeeld begeleiding. Bij mantelzorg staat het de inwoner vrij om de mantelzorg wel of niet te accepteren. Als een inwoner niet geholpen wil worden door een mantelzorger die dit aanbiedt, kan aanspraak op professionele zorg bestaan.

5.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

5.3.1 Keuze individuele begeleiding of groepsbegeleiding

Met betrekking tot de begeleiding wordt onderscheid gemaakt tussen begeleiding individueel en begeleiding groep. Of de inwoner is aangewezen op individuele begeleiding of begeleiding in groepsverband, wordt bepaald door de afweging wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is. Begeleiding in groepsverband is voorliggend op individuele begeleiding als hetzelfde doel wordt beoogd.

Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding in groepsverband de aangewezen vorm van begeleiding. Echter, wanneer de zorgbehoefte gelegen is in het bijvoorbeeld een of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de zorgbehoefte is niet gelegen in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is begeleiding individueel de aangewezen vorm om de zorgbehoefte van de inwoner in te vullen.

5.3.2 Groepsbegeleiding

Groepsbegeleiding kan de volgende doelen hebben:

- Het bieden van een dagprogramma met als doel al dan niet aangepaste vormen van arbeid (ook vrijwilligerswerk) of school te vervangen;

- Het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering dan arbeid of school (denk aan 65-plussers) en tevens zelfredzaamheid, cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren.

De gemeente Zeist onderscheidt 2 vormen van groepsbegeleiding:

- Reguliere dagbesteding;

- Gespecialiseerde dagbesteding.

5.3.2.1 Reguliere dagbesteding

Onder reguliere dagbesteding vallen alle dagbestedingsvormen met de vroegere NZA-codes:

- H531: Dagactiviteit basis;

- H811: Dagactiviteit VG (verstandelijk gehandicapten) licht;

- H831: Dagactiviteit LG (lichamelijk gehandicapten) licht;

- F125: Dagactiviteit GGZ-LZA (geestelijke gezondheidszorg, langdurig zorgafhankelijk).

5.3.2.2 Gespecialiseerde dagbesteding

Onder gespecialiseerde dagbesteding vallen alle dagbestedingsvormen met de vroegere NZA-codes:

- H800: Module cliëntkenmerk (somatisch-ondersteunend);

- H533: Module cliëntkenmerk (psychogeriatrisch);

- H812: Dagactiviteit VG (verstandelijk gehandicapten) midden;

- H813: Dagactiviteit VG (verstandelijk gehandicapten) zwaar;

- H832: Dagactiviteit LG (lichamelijk gehandicapten) midden;

- H833: Dagactiviteit LG (lichamelijk gehandicapten) zwaar.

5.3.3 Individuele begeleiding

Individuele begeleiding heeft als doel het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van de inwoner in kwestie, zodat hij of zij zelfstandig kan blijven wonen. Individuele begeleiding is maatwerk en kan bestaan uit het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het helpen structureren van de dag.

De gemeente Zeist onderscheidt 2 vormen van individuele begeleiding:

- Reguliere begeleiding;

- Gespecialiseerde begeleiding.

5.3.3.1 Reguliere begeleiding

Onder reguliere begeleiding vallen alle begeleidingsvormen met de vroegere NZA-codes:

- H300: Begeleiding;

- H150: Begeleiding extra;

- H305: Begeleiding zorg op afstand aanvullend.

5.3.3.2 Gespecialiseerde begeleiding

Onder gespecialiseerde begeleiding vallen alle begeleidingsvormen met de vroegere NZA-codes:

- H152: Begeleiding speciaal (niet-aangeboren hersenletsel);

- H153: Gespecialiseerde begeleiding (psychisch).

5.3.4 Afspraken met landelijke aanbieders voor specifieke groepen

Voor sommige vormen van gespecialiseerde dagbesteding en begeleiding geldt dat deze landelijk worden ingekocht. Het betreft dagbesteding en begeleiding voor mensen met een zintuigelijke beperking (visueel of auditief).

De toegang tot deze begeleiding gaat hetzelfde als die tot alle andere vormen van begeleiding, dus via het Sociaal Wijkteam. Het Sociaal Wijkteam kan inwoners via een Wmo-aanvraag doorgeleiden naar één van de landelijke aanbieders met verwijzing naar de landelijke inkoopafspraken specialistische begeleiding voor zintuigelijk gehandicapten. .

5.3.5 Indicatie van begeleiding

Voor de indicatie van de omvang van de dagbesteding en de begeleiding wordt door de gemeente Zeist voorlopig aansluiting gezocht bij de werkwijze die het CIZ tot 1 januari 2015 toepaste. Deze werkwijze is te vinden in de CIZ Indicatiewijzer, Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, versie 7.1, juli 2014. Hoofdstuk 7 van dit document gaat over de dagbesteding en individuele begeleiding.

5.3.6 Vervoer

Inwoners met een indicatie voor groepsbegeleiding kunnen, als zij dat nodig hebben, in aanmerking komen voor vervoer naar en van de begeleidingslocatie.

Vervoer wordt alleen toegekend als:

- Er groepsbegeleiding is geïndiceerd;

- De inwoner in kwestie niet in staat is om de locatie waar de begeleiding plaatsvindt zelfstandig te bereiken;

- Er geen voorliggende oplossingen zijn, zoals een geschikte locatie dichter bij huis of vervoer door een vrijwilliger (bijvoorbeeld de partner).

Een inwoner kan ook tijdelijk een indicatie voor vervoer krijgen, bijvoorbeeld omdat hij de af te leggen route nog onder begeleiding moet oefenen.

De gemeente Zeist onderscheidt de volgende vormen van vervoer:

- Vervoer dagbesteding gehandicaptenzorg;

- Vervoer dagbesteding gehandicaptenzorg rolstoel;

- Vervoer dagbesteding geestelijke gezondheidszorg.

Er kan vanuit de Wmo geen toezicht tijdens het vervoer worden geïndiceerd. Ook niet naar begeleiding in groepsverband. Er mag namelijk worden aangenomen dat het niveau van het vervoer naar deze zorg (inclusief het toezicht) is aangepast aan de inwoners die worden vervoerd.

5.4 Mantelzorg (respijtzorg)

Respijtzorg doet zich voor in situaties waarin de mantelzorger (de huisgenoot, partner of ouder die feitelijk de gebruikelijke zorg op zich moet nemen) bijvoorbeeld ziek is of met vakantie is. Ook is respijtzorg nodig als de mantelzorger niet tot het leveren van de zorg in staat is wegens aantoonbare (dreigende) overbelasting, die niet anders door hem is te verminderen of op te lossen. Als één van bovenstaande situaties zich voordoet, kan via de Wmo aanspraak zijn op begeleiding. Het gaat dan om indiceerbare zorg alsof de inwoner zonder gebruikelijke zorg woont.

6 KORTDUREND VERBLIJF

6.1 Wat verstaan we hieronder?

Kortdurend Verblijf omvat het logeren in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, waarbij de inwoner persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding krijgt of kan krijgen.

Het zwaartepunt van de zorg ligt bij Kortdurend Verblijf vooral op logeren met als doel het overnemen van het permanente toezicht op de inwoner ter ontlasting van de gebruikelijke zorger of mantelzorger. Het kortdurend verblijf voorkomt dat de betreffende inwoner permanent in een Wlz-instelling opgenomen moet worden.

6.2 Afwegingskader

Om in aanmerking te komen voor de functie Kortdurend Verblijf moet worden voldaan aan alle hieronder genoemde voorwaarden:

- Dat de inwoner een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap heeft;

- Dat de inwoner gezien de zorgbehoefte is aangewezen op zorg gepaard gaand met permanent toezicht;

- Dat de inwoner hierop gedurende maximaal drie etmalen is aangewezen;

- En dat ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de inwoner levert, noodzakelijk is.

De onderstaande uitwerking is gebaseerd op de CIZ-beleidsregels indicatiestelling uit 2014

6.2.1 Permanent toezicht

Permanent toezicht is:

- Toezicht op regelmatige en onregelmatige momenten, zodat de zorgverlening goed kan inspelen op de (frequent voorkomende) al dan niet geëxpliciteerde zorgvraag;

- Toezicht dat geboden wordt op basis van actieve observatie, die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie vroegtijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/ (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor de inwoner kan worden voorkomen.

Permanent toezicht omvat altijd bovengebruikelijk toezicht. Permanent toezicht kan verschillende aangrijpingspunten hebben en verschillen in intensiteit.

6.2.1.1 Het bieden van fysieke zorg

Het gaat hier vooral om inwoners met een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een lichamelijke handicap. Actieve observatie door de hulpverlener is noodzakelijk om tijdig zorg te kunnen bieden. Als er zorg geboden moet worden, moet dat ook direct gebeuren.

6.2.1.2 Het verlenen van zorg op onregelmatige en/of frequente tijden

Het gaat hier bijvoorbeeld om inwoners met regieverlies die niet zelf om hulp of zorg vragen. Er is continu zorg nodig waarbij de hulpverlener actief moet observeren. Voorbeelden: continu sturing en structuur bieden om dagelijks voorkomende en door inwoner niet goed begrepen situaties uit te leggen/te verduidelijken zodat de inwoner hiermee kan omgaan, of continu sturing en structuur bieden om problemen op te lossen.

6.2.1.3 Het preventief ingrijpen bij gedragsproblemen

Het gaat hier om inwoners met gedragsproblemen, waarbij het ook kan gaan om zogenaamd internaliserend (naar binnen gericht) probleemgedrag. Dit kan voortkomen uit een psychiatrische of psychogeriatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, waarbij actieve observatie noodzakelijk is om tijdig te kunnen ingrijpen. Een ander voorbeeld: een inwoner die zich onvoldoende kan uiten/verstaanbaar maken (communicatienood) en daardoor probleemgedrag zal gaan vertonen (woede-uitbarstingen, frustratie) als niet steeds hulp bij de communicatie geboden wordt.

6.2.2 Voorliggende voorzieningen

Op de functie Kortdurend Verblijf zijn geen wettelijk voorliggende voorzieningen van toepassing. Wel is een aantal niet-wettelijke voorliggende voorzieningen denkbaar.

6.2.2.1 Aanvullende verzekering op de Zorgverzekeringswet

De aanvullende verzekering valt niet onder de verplichte verzekering en is hiermee ook geen wettelijk voorliggende voorziening. Het staat inwoners vrij zich aanvullend te verzekeren of niet. Als inwoners deze verzekering hebben, dan heeft dit een algemeen gebruikelijk karakter. De inhoud van deze verzekering en het gebruik hiervan door een inwoner, kunnen van invloed zijn op de soort en omvang van de indicatie. Een voorbeeld van een aanvullende verzekering is mantelzorgvervanging, bijvoorbeeld Handen-in-Huis.

6.2.2.2 Overige voorliggende voorzieningen

Niet bij wet gecreëerde voorzieningen om in de zorgbehoefte te voorzien buiten de Wmo om, zijn voor Kortdurend Verblijf bijvoorbeeld:

- Alarmering;

- Vrijwilligers;

- Cliëntondersteuning;

- Aanvullende verzekering op de Zvw;

- Mantelzorgondersteuning.

Deze voorzieningen gaan voor op Wmo-zorg als ze beschikbaar zijn en in redelijkheid een oplossing bieden voor de zorgbehoefte van de inwoner. Van inwoners die daartoe in staat zijn, wordt ook actie en initiatief verwacht om hun netwerk in te schakelen en zo te voorzien in hun vraag naar zorg en dienstverlening.

6.2.3 Voorliggende mantelzorg

Wanneer voor de zorgvrager mantelzorg vrijwillig beschikbaar is, wordt voor dat deel van de zorgaanspraak niet geïndiceerd. Professionele zorg vanuit de Wmo is dan niet noodzakelijk of er is minder professionele zorg nodig. Bij mantelzorg is cliëntsoevereiniteit van toepassing. Het staat de inwoner vrij mantelzorg wel of niet te accepteren. Als een inwoner niet geholpen wil worden door een mantelzorger die dit aanbiedt, kan de inwoner dat weigeren. Er is dan aanspraak op professionele zorg.

Een inwoner die is aangewezen op zorg met het leefklimaat “permanent toezicht”, komt in aanmerking voor een indicatie voor Verblijf. Als het de wens is van partner/ouders, in- of uitwonende kinderen, huisgenoten of andere mantelzorgers om dit permanente toezicht vrijwillig op zich te nemen in de thuissituatie, wordt geen indicatie voor Verblijf als bedoeld in de Wlz afgegeven als de inwoner hiermee instemt. Om de mantelzorger te kunnen ondersteunen (ontlasten) bij dit vrijwillig op zich genomen permanent toezicht, kan voor maximaal drie dagen per week Kortdurend Verblijf geïndiceerd worden.

6.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

6.3.1 Eén functie Kortdurend Verblijf

De gemeente Zeist kent één functie Kortdurend Verblijf: Hierin kunnen alle doelgroepen bediend worden die eerst onder de volgende NZA-codes vielen:

- Z992: ZZP geestelijke gezondheidszorg verblijfscomponent;

- Z993: ZZP verstandelijk gehandicapten en lichamelijk gehandicapten verblijfscomponent;

- Z994: ZZP zintuigelijk gehandicapten verblijfscomponent;

- Z996: ZZP verblijf met behandeling (V&V) verblijfscomponent.

Kortdurend Verblijf is geen integraal pakket. De Persoonlijke Verzorging, Verpleging en/of Begeleiding die noodzakelijk is tijdens het Kortdurend Verblijf moet apart geïndiceerd worden. Dit met uitzondering van het toezicht. Tijdens het Kortdurend Verblijf kan geen sprake zijn van Behandeling. Wel kan tijdens Kortdurend Verblijf een aanspraak zijn op Begeleiding groep wanneer de inwoner niet

zelfredzaam is bij het invullen van zijn dagstructuur.

6.3.2 Indicatie van kortdurend verblijf

Voor de indicatie van de omvang van het kortdurend verblijf wordt voorlopig aansluiting gezocht bij de werkwijze die het CIZ tot 1 januari 2015 toepaste. Deze werkwijze is te vinden in de CIZ Indicatiewijzer, Toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 zoals vastgesteld door het ministerie van VWS, versie 7.1, juli 2014. Hoofdstuk 10 van dit document gaat over het kortdurend verblijf.

6.4 Mantelzorg

Kortdurend verblijf wordt gezien als een vorm van respijtzorg. Het doel van respijtzorg is de ontlasting van mantelzorgers. Als de persoon die zorg nodig heeft een indicatie voor kortdurend verblijf heeft, kan de mantelzorger af en toe vrijaf hebben en een adempauze nemen.

7 HET THUIS ZORGEN VOOR DE KINDEREN

Voor kinderen tot 23 jaar en de gezinnen waarin zij leven, is het CJG de toegang voor zorg en ondersteuning. Ook als het uiteindelijk om Wmo-voorzieningen voor kinderen gaat. Het CJG voert dus het gesprek met het kind in kwestie en/of zijn of haar ouders. Mocht het uiteindelijk tot een Wmo-aanvraag komen, dan kan het gespreksverslag van het CJG daarvoor dienen. De medewerkers van het CJG zullen de aanvraag aan de gemeente overdragen en zo nodig blijven monitoren.

7.1 Wat verstaan we hieronder?

Dit hoofdstuk is geheel gewijd aan het resultaat “het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren”. Hier kunnen problemen bij ontstaan door beperkingen van (één van de) ouders of juist van het kind. Dit kunnen problemen zijn op het gebied van:

- Opvang;

- Verzorging;

- Verplaatsen.

Problemen van kinderen met betrekking tot het wonen worden niet in dit hoofdstuk behandeld, maar in hoofdstuk 8.

7.2 Afwegingskader

7.2.1 Verantwoordelijkheid van de ouders

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Ook zijn ouders in principe zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van de juiste middelen om hun kind te verzorgen. Hiervoor mogen de nodige investeringen van de ouder(s) worden verwacht.

7.2.2 Voorliggende en gebruikelijke voorzieningen

7.2.2.1 Opvang

Wat betreft opvang, beoordeelt de gemeente of alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders, thuiswerken van de gezonde partner et cetera. Ook beoordeelt de gemeente de mogelijkheden van ouderschapsverlof.

7.2.2.1 Gebruikelijk hulpmiddelen

Wat betreft hulpmiddelen wordt bekeken of gebruikelijke zaken gemakkelijk omgebouwd kunnen worden tot geschikt voor de betreffende ouder. Een bestaande commode en bedje kunnen bijvoorbeeld eenvoudig opgehoogd worden, zodat de ouder met rugklachten zijn of haar baby beter kan verzorgen. Ook wordt bekeken of door een andere taakverdeling tussen de ouders tot een oplossing gekomen kan worden.

7.2.2.3 Opvoedingsvragen

Met kleine en grote vragen over de ontwikkeling en opvoeding van hun kind, kunnen ouders terecht bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Bij het CJG werken professionals die informatie, advies en ondersteuning kunnen bieden aan kinderen met of zonder beperkingen (lichamelijk, psychisch en/of psychosociaal) en hun ouders.

7.2.2.4 Jeugdhulp

Vanaf 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor de betaling en organisatie van alle jeugdhulp. In Zeist is ervoor gekozen dat het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) in Zeist de plek is voor de toeleiding naar jeugdhulp.

Onder de jeugdhulp vallen:

- Hulp bij de opvoeding (zie de vorige paragraaf, 7.2.2.3);

- Dagbehandeling;

- Jeugdbescherming;

- Jeugdreclassering;

- Geestelijke gezondheidszorg;

- Gesloten jeugdzorg.

Over de jeugdhulp zijn apart een verordening, een besluit en beleidsregels opgesteld.

7.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, dan kan de gemeente een maatwerkvoorziening inzetten.

7.3.1 Opvang

De gemeente heeft via de Wmo vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een (al dan niet tijdelijke) eigen oplossing te zoeken. De acute problemen worden dus opgelost, zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Bij opvang gaat het alleen om die tijden dat er niemand thuis is om voor de kinderen te zorgen.

7.3.2 Verzorging

Wat betreft hulpmiddelen voor de verzorging van kinderen, kan onderscheid gemaakt worden tussen hulpmiddelen ten behoeve van de gehandicapte ouder en hulpmiddelen ten behoeve van het gehandicapte kind.

Zowel aankleedtafels als aangepaste boxen voor gehandicapte kinderen en aankleedtafels voor gehandicapte verzorgers van (niet-gehandicapte) kinderen kunnen verstrekt worden in het kader van de Wmo.

7.3.3 Verplaatsen (hulpmiddelen)

7.3.3.1 Buggy’s

Licht gehandicapte kinderen worden vaak vervoerd in een aangepaste buggy. Aangepaste buggy’s zijn breder en groter dan de buggy’s voor niet-gehandicapte kinderen. Ze bieden meer ondersteuning voor kinderen met bijvoorbeeld een minder goede zitfunctie. Aangepaste buggy’s vallen onder de Wmo.

7.3.3.2 Duwwandelwagens

Voor zwaarder gehandicapte kinderen zijn er diverse soorten duwwandelwagens die in meer of mindere mate ondersteuning bieden. De duwwandelwagens vallen onder de Wmo.

7.3.3.3 Zonnescherm

Als accessoire bij duwwandelwagens en buggy’s kan een zonnescherm worden geleverd. De kosten van een dergelijk scherm worden alleen vergoed, als daarvoor een medische noodzaak is.

7.3.3.4 Speelvoertuigen

Voor jonge gehandicapte kinderen zijn voorzieningen beschikbaar die het midden houden tussen (therapeutische) speelvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen. Het gaat daarbij concreet om speelmobielen, kruipwagens en kruiphulpmiddelen. Deze speelvoertuigen kunnen op grond van de Wmo in aanmerking komen voor vergoeding.

7.3.3.5 Kinderrolstoelen

Kinderrolstoelen wijken in essentie niet af van rolstoelen voor volwassenen. Alleen de maatvoering is anders. Voor rolstoelen verwijzen we daarom naar hoofdstuk 9.

7.3.3.6 Zitvoorzieningen in de rolstoel

Voor gehandicapte kinderen die niet in een gewone kinderrolstoel kunnen zitten, zijn er diverse soorten aangepaste zitvoorzieningen.

De individueel geprofileerde zitvoorzieningen (vaak kuipvormig) zijn bedoeld voor kinderen die veel ondersteuning en correctie nodig hebben om te kunnen zitten en vallen onder de Wmo. Een uitzondering vormen de zitvoorzieningen die op school worden gebruikt. In dat geval betreft het een onderwijsvoorziening, waardoor men een aanvraag kan indienen bij het UWV.

7.3.4 Verplaatsen (vervoer)

7.3.4.1 Vervoer van kinderen van ouders met een beperking

De gemeente moet bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen rekening houden met ouders met een beperking die de zorg over hun kinderen dragen. De gemeente kan volgens de rechter tegelijkertijd rekening houden met, en oog hebben voor, alternatieven voor vervoer die door de ouders zijn georganiseerd.

7.3.4.2 Vervoer van kinderen met een beperking

Bij de compensatie van vervoer van kinderen moet worden uitgegaan van de zelfstandige vervoersbehoefte van het kind in kwestie.

Richtlijnen hierbij zijn:

- Tot vijf jaar: geen zelfstandige vervoersbehoefte;

- Van vijf tot en met elf jaar: een beperkte zelfstandige vervoersbehoefte, bijvoorbeeld om ergens te gaan spelen of om naar een vereniging te gaan. Van de ouders mogen echter met betrekking tot het brengen en het halen ook inspanningen verwacht worden;

- Vanaf twaalf jaar: een (bijna) volledige zelfstandige vervoersbehoefte.

Via de Wmo wordt niet voorzien in het vervoer naar en van school. Hier is een voorliggende voorziening voor, het leerlingenvervoer.

7.3.4.3 Autozitjes en fietszitjes

De eerder in deze paragraaf genoemde aangepaste zitvoorziening voor kinderen kan niet als fiets- of autozitje gebruikt worden. Voor vervoer is dus een apart auto- of fietszitje nodig. Een dergelijk zitje kan via de Wmo toegekend worden.

7.3.4.4 Aangepaste fietsen en dergelijke

Aan kinderen kunnen ook aangepaste fietsen en andere vervoersmiddelen toegekend worden.

7.4 Mantelzorg

Ook bij mantelzorgers die helpen bij de verzorging van een kind, kan sprake zijn van problemen. Dit is dan het gevolg van de zorgtaak van de mantelzorger, waardoor hij of zij (te) zwaar belast wordt. In zo’n geval zijn twee oplossingen mogelijk:

- Ondersteuning van degene die verzorgd wordt, zodat de mantelzorger ontlast wordt;

- Ondersteuning van de mantelzorger zelf.

Welke oplossing gekozen wordt, hangt af van de mantelzorger, het kind dat verzorgd wordt, diens ouders en de afweging die de gemeente moet maken in het kader van de goedkoopst-compenserende oplossing. Eén en ander wordt vooraf door het CJG tijdens het gesprek met de inwoner besproken.

8 WONEN IN EEN GESCHIKT HUIS

8.1 Wat verstaan we hieronder?

Dit hoofdstuk is geheel gewijd aan het wonen in een geschikt huis. Met betrekking tot het wonen is er een grote diversiteit aan oplossingen. Van goedkoop tot duur, van eenvoudig tot complex, materieel en immaterieel.

Voor een maatwerkvoorziening van de gemeente is een belangrijke voorwaarde: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen.

8.2 Afwegingskader

8.2.1 Hoofdverblijf

De gemeente onderzoekt of de woning waar de inwoner de beperkingen ervaart, zijn of haar hoofdverblijf is. Het hoofdverblijf is de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft en waar het centrum van zijn dagelijkse sociale en economische activiteiten ligt. De bepaling van het hoofdverblijf geschiedt aan de hand van objectieve feitelijke omstandigheden.

In een enkel geval is sprake van twee hoofdverblijven. Dat kan bijvoorbeeld wanneer het om een gehandicapt kind van gescheiden ouders gaat, dat in co-ouderschap wordt opgevoed.

8.2.2 Bijzondere woonvormen

Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning. Bijzondere woonvormen waarvoor via de Wmo geen aanpassingen worden toegekend, zijn:

- Hotels;

- Pensions;

- Trekkerswoonwagens;

- Kloosters;

- Tweede woningen;

- Vakantiewoningen;

- Recreatiewoningen;

- Kamerverhuur.

Deze uitsluitingen betreffen woonvormen die niet als hoofdwoning dienst doen en die niet permanent bewoond worden. Natuurlijk kunnen bewoners van dergelijke woningen wel bij de gemeente terecht voor advies en informatie.

8.2.3 Op gehandicapten of ouderen gerichte woongebouwen

Voor specifiek op gehandicapten en/of ouderen gerichte woongebouwen ligt, wat betreft de algemene ruimtes, geen compenserende rol bij de gemeente. Van de eigenaar van het gebouw mag immers verwacht worden dat als hij een gebouw aanduidt als geschikt voor gehandicapten of ouderen, hij daar ook de voorzieningen voor heeft getroffen. Voorzieningen en aanpassingen in de algemene ruimtes in deze complexen, kunnen worden gezien als algemeen gebruikelijk en standaard aanwezig. Reguliere woningen die via de Wmo zijn aangepast, worden niet gezien als op gehandicapten en/of ouderen gericht. De woningen zijn immers in eerste instantie niet als zodanig gebouwd.

Voor wooncomplexen die niet specifiek op ouderen zijn gericht, geldt niet dat de eigenaar (of de vereniging van eigenaren) per definitie verantwoordelijk is voor algemene voorzieningen en aanpassingen in de gemeenschappelijke ruimtes van het gebouw. Wel mag van de eigenaar verwacht worden dat hij bij verbouwing en renovatie rekening houdt met de bewoners en hun behoeften. In bijzondere situaties is het mogelijk om als gemeente nadere afspraken met de woningbouwcorporaties te maken.

Personen met beperkingen die verhuizen van of naar een zorgwoning waarbij de functie “verblijf” van toepassing is, of die verhuizen van of naar een andere niet-zelfstandige woning, hebben in principe geen recht op woningaanpassingen.

8.2.4 Oorzaak van het probleem

De gemeente onderzoekt hoe het probleem is ontstaan.

8.2.4.1 De in de woning gebruikte materialen

De eigenaar van de woning is verantwoordelijk voor de in de woning gebruikte materialen. Als de problemen voortkomen uit de gebruikte materialen, dan dient de inwoner zich dus te wenden tot de woningeigenaar.

8.2.4.2 Verhuizing naar een ongeschikte woning

Er zijn situaties waarbij de inwoner verhuist van een aangepaste en/of geschikte woning naar een woning die minder of helemaal niet is aangepast. Dit is een verhuizing van een geschikte naar een niet geschikte woning. De gemeente heeft alleen een compensatieplicht als voor deze verhuizing een belangrijke reden bestaat.

Ook als iemand met (dreigende) beperkingen verhuist vanuit een voor hem of haar ongeschikt huis, dan verwacht de gemeente dat hij of zij deze gelegenheid aangrijpt om naar een geschikte woning te verhuizen. Hierbij wordt ook van de inwoner verwacht dat hij of zij rekening houdt met de toekomst.

Natuurlijk staat het iedereen vrij om zijn eigen nieuwe woning uit te kiezen. De gemeente zal bij de aanvraag van woonvoorzieningen via de Wmo echter altijd overwegen in hoeverre de aanvrager met de ontstane problemen rekening had kunnen houden op het moment dat hij naar de huidige woning is verhuisd. Dus in welke mate waren de nu ontstane problemen toen voorzienbaar. Had de aanvrager op dat moment bijvoorbeeld al kunnen weten dat de trap over enkele jaren een onneembaar obstakel zou zijn? Dan is er geen compensatieplicht vanuit de Wmo. De aanvrager heeft zelf immers het risico genomen dat zijn woning (in de toekomst) niet geschikt zou zijn.

8.2.5 Eigen oplossingen

Onderzocht wordt in hoeverre eigen oplossingen kunnen leiden tot een oplossing voor het probleem. Hierbij wordt ook overwogen of volstaan kan worden met voorzieningen die relatief goedkoop en/of algemeen gebruikelijk zijn. Dit zijn bijvoorbeeld:

Algemeen gebruikelijk:

- Het aanbrengen van beugels en handgrepen;

- Het laten aanleggen van een verhoogd toilet.

Relatief goedkoop

- Het aanschaffen van een toiletverhoger;

- Het aanschaffen van een toiletstoel;

- Het aanschaffen van een douchestoel;

- Het laten aanleggen van eenvoudige drempelhulpen.

Klussendiensten kunnen eventueel hulp bieden bij het aanleggen van voorzieningen.

8.2.6 Verhuizen

Ook wordt afgewogen in hoeverre verhuizen een oplossing biedt. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen:

- Financiële consequenties van de verhuizing;

- De termijn waarop een geschikte woning kan worden gevonden (in verband met de medische verantwoorde termijn);

- De argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene;

- Argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg.

Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

8.2.7 Voorzienbaarheid

Als de inwoner weet dat zijn beperkingen of de beperkingen waar hij in de toekomst mee te maken krijgt woningaanpassingen vereisen, dan moet hij daar vooraf rekening mee houden. Van de inwoner wordt verwacht dat hij of zij zelf alvast maatregelen treft om toekomstige woonproblemen op te lossen. Deze maatregelen kunnen bestaan uit het sparen van geld voor een toekomstige verhuizing of voor het zelf aanschaffen van voorzieningen.

8.2.8 Rekening houden met afschrijving

De gemeente houdt rekening met de algemeen gebruikelijke levensduur van een voorziening. Hierbij wordt rekening houden met de aard van de voorziening en de situatie van de inwoner.

8.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

8.3.1 Roerende woonvoorzieningen

Roerende woonvoorzieningen zijn bijvoorbeeld:

- Douchestoel;

- Toiletstoel;

- Toiletverhoger, eventueel met beugels;

- Douchebrancard;

- Verrijdbare tillift;

- Losse, of eenvoudig verwijderbare, drempelhulpen.

De meest gebruikte roerende woonvoorzieningen zijn over het algemeen tegen redelijke prijzen verkrijgbaar bij thuiszorgwinkels en via internet. Om die reden is het voor de inwoner niet altijd gunstiger om deze voorzieningen via de Wmo geleverd te krijgen in verband met de eigen bijdrage voor Wmo-voorzieningen.

8.3.2 Vaste prijzen voor eenvoudige woningaanpassingen

Voor eenvoudige woningaanpassingen gelden vaste prijzen. Deze zijn in samenspraak met de drie Zeister woningbouwcorporaties tot stand gekomen.

8.3.3 Complexere onroerende woonvoorzieningen

Als blijkt dat het aanpassen van de woning of woonruimte de goedkoopst compenserende oplossing is, moet worden aangegeven hoe hieraan invulling wordt gegeven.

Een bouwkundige aanpassing of woontechnische ingreep aan een woonruimte wordt op grond van de Wmo door de gemeente toegekend aan de inwoner. Als het een huurwoning betreft, zorgt de eigenaar van de woning echter voor de betreffende aanpassingen. De gemeente kan er in dat geval voor kiezen om de kosten voor de voorziening direct aan de eigenaar uit te betalen. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar.

8.3.3.1 Programma van eisen

Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning wordt gewerkt met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

8.3.3.2 In de keuken

Aanpassingen in de keuken zijn mogelijk als sprake is van beperkingen bij het uitvoeren van keukenactiviteiten waarvoor belanghebbende grotendeels verantwoordelijk is.

8.3.3.3 Aan de trap

Als iemand vraagt om zijn beperkingen in het traplopen te compenseren, dan wordt gekeken naar de mate van normaal gebruik van de woning, zoals in deze beleidsregels besproken. Aanpassingen aan de trap bestaan in de regel uit het aanbrengen van een tweede trapleuning of traplift. Tweede leuningen worden gezien als algemeen gebruikelijk en niet via de Wmo vergoed. Trapliften worden in bruikleen verstrekt.

8.3.3.4 Van het toilet

Het aanpassen van het toilet bestaat voornamelijk uit het compenseren van beperkingen in gebruik en toegankelijkheid van het toilet. Algemeen gebruikelijk (en dus niet vergoed), zijn wandbeugels en een verhoogd toilet.

Een zogenaamde spoel/föhn installatie, bedoeld voor mensen die niet in staat zijn zichzelf te reinigen na de toiletgang, kan worden verstrekt.

Een tweede toilet, bijvoorbeeld op de bovenverdieping, wordt in principe niet verstrekt. Er is een uitzondering hierop mogelijk in het geval dat:

- Een losse toiletstoel of chemisch toilet niet geleegd en/of schoongemaakt kan worden door de inwoner in kwestie, een huisgenoot of hulpverlener; en

- De gang naar beneden, voornamelijk in de nacht, niet of niet op tijd mogelijk is.

8.3.3.5 Aan de natte cel

Met de natte cel wordt bedoeld de ruimte in de woning waar iemand zich wast, douchet en eventueel naar het toilet kan: de badkamer. Ook hier worden aanpassingen aangebracht om eventuele beperkingen in het gebruik en de toegankelijkheid te compenseren.

8.3.3.6 Bereikbaarheid/toegankelijkheid woning

Mogelijke aanpassingen zijn:

- Verbreden van toegangsdeuren en -paden;

- Aanbrengen van automatische deuropeners;

- Aanbrengen van drempelhulpen;

- Verwijderen van drempels;

- Bereikbaar maken van tuin of balkon.

8.3.3.7 Verlichting

Als er een (medische) noodzaak is voor niet algemeen gebruikelijke verlichting, kunnen de extra kosten voor vergoeding in aanmerking komen.

8.3.3.8 Aanbouw

Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat een aanbouw geplaatst wordt, besluit de gemeente vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties.

8.3.3.9 Tuin en terras

Als de aanleg van een verhard terras, direct aansluitend aan de woonruimte, of de aanpassing van een bestaand terras noodzakelijk is, dan geldt hiervoor een maximum totaaloppervlakte van 6 m2. Als de aanleg van een verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, of tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort noodzakelijk is, geldt een maximum oppervlakte van 20 m2.

8.3.3.10 Mogelijk te vergoeden kosten

De kosten voor woningaanpassingen die meewegen bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming en getoetst worden op goedkoopst compenserend, zijn:

  • a.

    De aanneemsom;

  • b.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten;

  • c.

    Het architectenhonorarium;

  • d.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering;

  • e.

    De leges;

  • f.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • g.

    Renteverlies;

  • k.

    De kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • l.

    De administratiekosten die de verhuurder maakt.

8.3.3.11 Hoger uitrustingsniveau dan sociale woningbouw

Bij de toekenning van voorzieningen wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Het hiervoor geldende niveau is vastgelegd in het meest actuele “Bouwbesluit”.

8.3.3.12 Maximale vergoeding woonwagens

Als de technische levensduur van een woonwagen minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, bedraagt de vergoeding voor bouwkundige en niet-bouwkundige woonvoorzieningen, uitraasruimten en verwijdering van in bruikleen verstrekte voorzieningen maximaal € 1.000,-.

8.3.3.13 Opstalverzekering

De gemeente gaat ervan uit dat de eigenaar van de woning bij het vergroten van de woning zelf zorgt voor de aanpassing van de opstalverzekering.

8.3.3.14 Anti-speculatiebeding

Bij het verstrekken van woningaanpassingen en in het bijzonder dure woningaanpassingen in de vorm van een aanbouw, is soms sprake van een waardestijging van de woning. Voor dure woningaan-passingen is een anti-speculatiebeding van toepassing.

8.3.3.15 Gereedmelding woningaanpassing

Een woningaanpassing, niet zijnde het aanbrengen van een traplift, moet uiterlijk binnen drie maanden na het verlenen van de voorziening gereed zijn. Als niet aan deze termijn wordt voldaan, kan de gemeente besluiten om de eerder verleende voorziening in te trekken. Als de voorziening gereed is, moet door de inwoner aan de gemeente een schriftelijke gereedmelding worden overlegd.

8.3.4 Vervangen vloerbedekking in verband met longklachten

8.3.4.1 Financiële tegemoetkoming voor vervanging vloerbedekking

Inwoners met allergie of astma kunnen in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor het vervangen van de vloerbedekking als dat noodzakelijk is. Dit is alleen mogelijk wanneer een arts een duidelijke diagnose heeft gesteld.

In de regel krijgt de inwoner een vergoeding als:

- Hij of zij bij de aanschaf van de oude materialen niet had kunnen weten dat hij longklachten zou krijgen of dat deze erger zouden worden;

- De vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

In principe gaat het bij woningsanering om het vervangen van de vloerbedekking in de slaapkamer. De woonkamer kan ook worden gesaneerd, maar alleen als de betreffende inwoner jonger dan vier jaar is. Voor het vervangen van gordijnen of behang in de slaap- of woonkamer worden geen saneringskosten verstrekt. Het nut hiervan is volgens het Longfonds nauwelijks aantoonbaar.

8.3.4.2 Afschrijvingstermijn

De inwoner komt alleen in aanmerking voor een vergoeding voor het vervangen van de vloerbedekking als de te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven.

8.3.4.3 Verhuizing

Bij verhuizing komt de inwoner niet in aanmerking voor een vergoeding. Bij een verhuizing is het immers gebruikelijk dat iemand zijn woning opnieuw inricht en stoffeert. Hierbij kan de inwoner alvast rekening houden met zijn klachten.

8.3.5 De uitraasruimte

Een uitraasruimte is een kamer zonder prikkels van buitenaf waar de inwoner tot rust kan komen zonder dat hij een gevaar is voor zichzelf. De uitraaskamer is niet bedoeld als mogelijkheid voor naasten, buren en verdere omgeving om geen hinder van de inwoner te ondervinden. Vandaar dat geluidsisolatie niet onder de noodzakelijke elementen van een uitraaskamer valt.

Voor de verstrekking van een uitraasruimte geldt een aantal voorwaarden:

- De inwoner valt onder de Wmo-doelgroep of is iemand die als gevolg van een ziekte of gebrek aantoonbare belemmeringen heeft in zijn woonsituatie;

- De inwoner heeft een gedragsstoornis, waardoor hij ongeremd gedrag vertoont. Het gaat hierbij over stoornissen die bij voorkeur objectief moeten worden beoordeeld door een psychiatrisch of psychologisch expert;

- Om tot rust te komen moet de inwoner zich kunnen terugtrekken in een ruimte zonder prikkels van buitenaf waar hij zonder lichamelijk gevaar tot rust kan komen.

8.3.6 Verhuiskostenvergoeding

Iemand die vanwege zijn beperkingen niet meer in zijn eigen woning kan wonen en daarom moet verhuizen, kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming: de verhuiskostenvergoeding. Deze bedraagt maximaal € 3.000,- (prijspeil 2015).

8.3.6.1 Mogelijke situaties

Te denken valt vooral aan de volgende drie situaties:

- De inwoner gaat naar een nieuwe geschikte woning, omdat hij in zijn oude woning niet meer op een normale manier kan functioneren;

- De inwoner vraagt om een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt dat een verhuizing de goedkoopst-compenserende oplossing is voor zijn probleem;

- Iemand zonder beperkingen die in een aangepaste woning woont, maakt deze op verzoek van de gemeente vrij.

Een verhuiskostenvergoeding dient als alternatief voor een woningaanpassing als dit de goedkoopst-compenserende oplossing is voor het woonprobleem van de inwoner.

8.3.6.2 Activiteiten van het Dagelijks Leven-woning

De voorwaarde voor een tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten omdat een verhuizing de goedkoopst-compenserende oplossing is, geldt niet als het om een ADL-woning gaat.

8.3.6.3 Vrijmaken van een woning

Als een woning wordt vrijgemaakt door iemand die buiten de Wmo-doelgroep valt, gaat de eis niet op dat het om de goedkoopst-compenserende oplossing gaat.

8.3.6.4 Afwijzingsgronden

Er zijn vier mogelijke afwijzingsgronden:

- Algemeen gebruikelijk;

- Geen onverwacht optredende noodzaak;

- Verhuizing naar een zorginstelling;

- Verhuizing heeft al plaatsgevonden.

Algemeen gebruikelijk

Een verhuiskostenvergoeding wordt alleen toegekend als de verhuizing voor de inwoner in kwestie, in zijn specifieke situatie, niet algemeen gebruikelijk is. Een verhuizing kan algemeen gebruikelijk zijn voor bijvoorbeeld:

- Jongeren die op zichzelf gaan wonen;

- Jonge gezinnen die groter gaan wonen;

- Ouderen die naar een kleinere woning of seniorenwoning verhuizen;

- Bewoners van een Wlz-instelling die op een zeker moment zelfstandig gaan wonen.

Geen onverwacht optredende noodzaak

Mensen met een beperking die al geruime tijd weten dat ze op enig moment zouden moeten verhuizen, komen ook niet in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding.

Verhuizing naar een zorginstelling

Als het gaat om een verhuizing naar een zorginstelling, wordt er over het algemeen geen financiële tegemoetkoming verstrekt.

Verhuizing heeft al plaatsgevonden

Wanneer de inwoner al is verhuisd en dan pas de aanvraag indient, komt hij niet meer in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming voor verhuizing en inrichting. Alleen als de gemeente achteraf nog kan vaststellen dat de inwoner in de oude woning belemmeringen ondervond in het gebruik ervan, behoort een toewijzing tot de mogelijkheden. Deze aanvraag moet wel binnen zes maanden en met vermelding van redenen worden ingediend.

8.3.7 Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten

Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal de gemeente ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen (zoals trapliften) op een voor een ieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt de gemeente naar zaken als slijtage door weer en wind.

8.3.8 Bezoekbaar maken woning

Als de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling of bij scheiding bij één ouder verblijft en de tweede ouder regelmatig bezoekt, kan voor de tweede woonruimte een voorziening worden getroffen om deze ruimte bezoekbaar te maken. Daarbij gaat het alleen om de volgende zaken:

- Het kunnen bereiken van de woning;

- Het kunnen bereiken en gebruiken van de woonkamer;

- Het kunnen bereiken en gebruiken van het toilet.

Hierbij gaat het dus alleen om op bezoek gaan en niet over logeren, De hoogte van de financiële vergoeding om een woning bezoekbaar te maken bedraagt maximaal € 3.000,- (prijspeil 2015).

8.3.9 Verwijderen van voorzieningen

Voorzieningen worden zo min mogelijk verwijderd. In uitzonderingsgevallen is het echter mogelijk om het verwijderen van voorzieningen te vergoeden. Woonvoorzieningen die in bruikleen zijn verstrekt, blijven eigendom van de gemeente. De kosten voor het verwijderen dan wel innemen, komen dan ook voor rekening van de gemeente. De verwijderingskosten van voorzieningen, die in eigendom zijn verstrekt aan de inwoner, komen voor rekening van de eigenaar, dus de inwoner.

8.3.10 Huurderving

De gemeente heeft afspraken met de woningbouwcorporaties:

- De Seyster Veste;

- De Kombinatie;

- RK Woningbouwvereniging;

over het tijdelijk beschikbaar houden van aangepaste woningen.

8.3.10.1 Huurderving in verband met het vrijhouden van aangepaste woningen

Woningen die voor meer dan € 7.000,- zijn aangepast en waarvan de bewoner de woning verlaat, worden door de woningbouwcorporatie tot 6 maanden vrijgehouden voor een andere bewoner met beperkingen. De periode van zes maanden kan éénmalig met een periode van maximaal drie maanden verlengd worden als bekend is dat binnen deze drie maanden een persoon met beperkingen de woning zal betrekken.

De gemeente vergoedt de eerste maand van leegstand niet aan de woningbouwvereniging, omdat het bij reguliere verhuur ook regelmatig voorkomt dat een woning een dergelijke periode leeg staat. Voor de overige maanden waarin de woning op verzoek van de gemeente leegstaat, wordt de kale huur aan de woningbouwvereniging vergoed.

8.3.10.2 Huurderving in verband met onderzoek gemeente

Het kan voorkomen dat een inwoner via de reguliere toewijzing van woningen in aanmerking komt voor een niet aangepaste, maar mogelijk wel geschikte of eenvoudig geschikt te maken woning. In een dergelijk geval moet de woning soms van te voren op geschiktheid worden getoetst door een Wmo-consulent. Dit om te voorkomen dat de betreffende inwoner verhuist naar een voor hem ongeschikte woning.

Het onderzoek van de gemeente kost tijd. De woningbouwvereniging moet de woning voor de betreffende kandidaat langer beschikbaar houden. Om de woningbouwvereniging hierin te compenseren, kan de gemeente maximaal een maand huurderving vergoeden.

8.4 Mantelzorg

Ook bij mantelzorgers die helpen bij de verzorging van de inwoner, kan sprake zijn van problemen. Dit is dan het gevolg van de zorgtaak van de mantelzorger, waardoor hij of zij (te) zwaar belast wordt. In zo’n geval kan compensatie ook een optie zijn. Een tillift is een duidelijk voorbeeld van een hulpmiddel waar de mantelzorger ook veel baat bij heeft.

8.4.1 Mantelzorgwoning

Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat de gemeente ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen en zo nodig ook over een goede indeling van de woning, die past bij de bewoner en zijn of haar beperkingen.

9 VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING

9.1 Wat verstaan we hieronder?

Verplaatsing in en om de woning kan voor mensen met een loopbeperking op verschillende manieren: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel of met een rolstoel. Van al deze voorzieningen valt alleen de rolstoel onder de Wmo. De andere genoemde voorzieningen worden niet meer vergoed (zoals rollator) of horen bij andere wettelijke regelingen en zijn daarom op grond van paragraaf 2.3 van de Wmo uitgesloten.

In het kader van het verplaatsen in en om de woning gaat het dus om rolstoelen die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik in en om de woning. Sportrolstoelen en rolstoelen voor incidenteel gebruik horen daar niet bij. Hiervoor verwijzen we naar hoofdstuk 10.

9.2 Afwegingskader

9.2.1 Niet anti-revaliderend

Er wordt uiteraard geen rolstoel verstrekt als het gebruik van een rolstoel in strijd met een behandelplan van de aanvrager en nadelig is voor de revalidatie (oftewel: de voorziening mag niet anti-revaliderend werken).

9.2.2 Voorliggende voorzieningen

Inwoners met een blijvende zorgbehoefte (Wlz indicatie) krijgen een integraal pakket aan zorg. Integraal betekent dat alles wat iemand nodig heeft in het pakket zit. Dit pakket bestaat uit: verblijf, persoonlijke verzorging, verpleging, behandeling, het individueel gebruik van hulpmiddelen voor mobiliteit (zoals een rolstoel of een scootmobiel) en vervoer.

2015 is een overgangsjaar. Daarom zijn in 2015 gemeenten nog verantwoordelijk voor hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-indicatie vanuit de Wmo 2015. Vanaf 2016 zijn zorgkantoren verantwoordelijk voor hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-indicatie.

9.2.3 Goedkoopst-compenserend

Als er meerdere soorten rolstoelen geschikt zijn voor de inwoner, dan wordt gekozen voor de goedkoopste variant. Hierbij moet echter ook rekening gehouden met de lange termijn. Een eenvoudige rolstoel kan nu misschien compenserend zijn. Maar het is misschien wel voordeliger om, met het oog op de toekomst, direct een rolstoel met wat meer mogelijkheden in te zetten.

9.2.4 Tweede rolstoel

Als één rolstoel niet volstaat voor de verplaatsingsbehoefte van de inwoner, dan kan eventueel een tweede (elektrische) rolstoel worden verstrekt. Dit gebeurt in de volgende gevallen:

- Bij voornamelijk gebruik van elektrische rolstoelen kan een handbewogen of duwrolstoel worden verstrekt om mee te nemen in de auto en/of om bij anderen op bezoek te kunnen gaan. Hiervoor is een elektrische rolstoel vaak te groot;

- Als de woonsituatie geen gecombineerde elektrische binnen-/buitenrolstoel toelaat en met een combinatie van andere voorzieningen zoals een loophulpmiddel of een scootmobiel niet voldoende is;

- Als een tweede rolstoel wordt gebruikt op de bovenverdieping. Hierbij moeten alternatieven worden onderzocht zoals een rijdende douche-/toiletstoel. Ook hier wordt naar de goedkoopst compenserende oplossing gezocht.

9.3 Wmo-voorzieningen

9.3.1 Programma van eisen

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en/of ergotherapeutisch advies door de gemeente een programma van eisen worden opgesteld. In het programma van eisen kan informatie worden opgenomen over:

- Lichaamsmaten;

- Benodigd zitkussen;

- Elektrisch of handbewogen;

- Wijze van bediening;

- Opvouwbaar of niet.

9.3.2 Soorten rolstoelen

Rolstoelen worden onderscheiden in rolstoelen voor incidenteel, semipermanent en permanent gebruik. Ook is er verschil in actief en passief gebruik. Verder wordt onderscheid gemaakt tussen rolstoelen die uitsluitend voor binnen geschikt zijn en rolstoelen die zowel voor binnen als buiten kunnen worden gebruikt. Een voorziening die uitsluitend geschikt is voor vervoer buiten, kan niet als rolstoelvoorziening worden gezien.

9.3.2.1 Handbewogen rolstoelen

Bij handbewogen rolstoelen wordt onderscheid gemaakt tussen zelfbewegers (actief) en duwwandelwagens (passief).

9.3.2.2 Elektrische rolstoelen

Mensen voor wie een handbewogen rolstoel niet geschikt is en er geen transfermogelijkheden meer zijn, kunnen in aanmerking komen voor een elektrische rolstoel. Hiervan bestaan typen voor binnen, buiten of beiden.

9.3.3 Aanpassingen en accessoires

Er zijn diverse aanpassingen en accessoires voor op of aan rolstoelen.

9.3.3.1 Zitorthesen

Zitorthesen zijn op maat gemaakte zitschalen voor in rolstoelen en duwwandelwagens. Ze kunnen worden toegepast voor mensen van wie de zitfunctie niet optimaal is, zoals bij spasticiteit. Zitorthesen worden door de gemeente op basis van de Wmo gefinancierd en verstrekt.

Er bestaan ook zitvoorzieningen in de vorm van een nuage (soort zitzak) met daarin kleine piepschuimen balletjes.

9.3.3.2 Anti-decubituskussens

Anti-decubituskussens worden regelmatig toegepast bij rolstoelen om doorzitten te voorkomen. Losse anti-decubituskussens, bijvoorbeeld voor op de bank of op een gewone stoel, kunnen via de Regeling Zorgverzekering worden vergoed als de gebruiker langdurig op het gebruik van dergelijke kussens is aangewezen.

Anti-decubituskussens die onderdeel (zullen gaan) uitmaken van de rolstoel, vallen echter niet onder de Regeling Zorgverzekering maar onder de Wmo. Als de toepassing van een anti-decubituskussen in een rolstoel nodig is om de rolstoel tot een adequate voorziening te maken, financiert de gemeente dit.

9.3.3.3 Accessoires

Tot accessoires worden bijvoorbeeld gerekend rolstoelhandschoenen, bandenpomp, regenpakken, spiegels, been- en voetenzak, schootskleed, winterbekleding, overtrekhoezen om de rolstoel tegen neerslag te beschermen en spaakbeschermers. Alleen medisch noodzakelijke accessoires komen voor vergoeding in aanmerking. In alle andere gevallen is het aan de inwoner zelf om deze accessoires aan te schaffen

9.3.4 Onderhoud en reparatie

De kosten van onderhoud en reparatie zijn bij de verstrekking van een rolstoel voor permanent en semipermanent gebruik inbegrepen. De gemeente sluit hiervoor een onderhoudscontract af bij de leverancier of verhoogt het pgb met een bedrag hiervoor.

Voor rolstoelen voor incidenteel gebruik wordt geen onderhoudscontract afgesloten, omdat deze rolstoelen relatief weinig gebruikt worden en eenvoudig van constructie zijn.

9.3.5 Verzekering van de rolstoel

De gemeente verzekert gemotoriseerde rolstoelen en andere gemotoriseerde vervoermiddelen die in het kader van de Wmo worden verstrekt via een verzekeringscontract bij de leverancier. Het betreft een verzekering tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid. Bij rolstoelen die in de vorm van een pgb worden verstrekt, wordt het afsluiten van een verzekering aan de rolstoelgebruiker overgelaten. In het totale pgb is een bedrag opgenomen voor de kosten van een verzekering.

9.3.6 Rolstoeltraining

Het goed kunnen omgaan met een (elektrische) rolstoel vereist een zekere vaardigheid die door middel van rolstoeltraining kan worden verkregen. De rolstoeltraining is in twee fasen te onderscheiden, namelijk basale en specifieke rolstoeltraining. Indien geïndiceerd, kunnen deze trainingen worden vergoed.

9.4 Mantelzorg

De gemeente houdt zo nodig rekening met de belangen van mantelzorgers. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is om de rolstoel te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening toegekend kan worden.

10 VERVOER EN HET AANGAAN EN ONDERHOUDEN VAN SOCIALE CONTACTEN

10.1 Wat verstaan we hieronder?

Dit hoofdstuk gaat over:

- Vervoer, dus het zich verplaatsen per vervoermiddel;

- Sociale contacten, dus het hebben en onderhouden van contacten met medemensen en het deelnemen nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

10.1.1 Verplaatsen per vervoermiddel

Het regionaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Regionaal verplaatsen betekent verplaatsingen in een straal tot 20 kilometer rond de woning.

Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

10.1.2 Sociale contacten aangaan en onderhouden

Voor het onderhouden van contacten met medemensen zijn naast vervoer per vervoermiddel ook andere zaken belangrijk:

- Mogelijkheid om buiten te zijn;

- Mogelijkheid om te sporten.

Hiervoor kunnen bijvoorbeeld rolstoelen voor incidenteel gebruik en sporthulpmiddelen worden ingezet.

10.2 Afwegingskader

10.2.1 Vervoer

10.2.1.1 Mogelijkheid om met het openbaar vervoer te reizen

Wat het vervoer betreft, moet in eerste instantie afgewogen worden of de persoon in kwestie nog met het openbaar vervoer kan reizen.

OV-begeleiderskaart

Personen met een beperking kunnen een OV-begeleiderskaart gebruiken om een begeleider gratis in het openbaar vervoer mee te nemen.

Oefenen

Voor personen met beperkingen, bijvoorbeeld visueel of verstandelijk, kan het mogelijk zijn om zelfstandiger te worden door te oefenen met het gebruik van het openbaar vervoer.

10.2.1.2 Begeleiding bij het vervoer

Primair is de persoon in kwestie (of zijn vertegenwoordiger) zelf verantwoordelijk voor het vinden van oplossingen voor het begeleidingsvraagstuk bij vervoer. Bijvoorbeeld via het eigen netwerk of via vrijwilligers.

10.2.1.3 Niet anti-revaliderend

Er wordt geen vervoersvoorziening verstrekt als het gebruik daarvan in strijd met een behandelplan van de aanvrager en nadelig voor de revalidatie is.

10.2.1.4 Voorliggende en gebruikelijke voorzieningen

Voor het oplossen van vervoersproblemen zijn er diverse voorliggende en gebruikelijke oplossingen:

- Het blijven gebruiken van de eigen auto;

- De belbus of Vervoer door Vrijwilligers;

- Taxivervoer of vervoer via familie en vrienden;

- Fiets met lage instap en/of hulpmotor;

- Tandem.

Vervoersdiensten

Er zijn diverse diensten die personen met een beperking kunnen gebruiken voor vervoer van deur tot deur. Voorbeelden hiervan zijn de Belbus en Vervoer door Vrijwilligers, beiden van stichting MeanderOmnium. Deze voorzieningen zijn in principe voorliggend op bijvoorbeeld collectief vervoer via de Regiotaxi, behalve als:

- De inwoner met de voorliggende diensten in combinatie van zijn eigen vervoersmogelijkheden niet alle bestemmingen in de regio kan bereiken die hij wil bezoeken;

- Het totaal aan kosten voor de voorliggende voorzieningen dusdanig hoog wordt, dat deze niet meer in het uitgavenpatroon van de betreffende inwoner passen;

- de voorliggende voorzieningen (medisch gezien) niet adequaat zijn voor de inwoner.

Voorbeeld:

Dhr. en mw. Jansen wonen in Zeist-West. Ze hebben kinderen in Driebergen en in IJsselstein die ze maandelijks willen bezoeken. Verder zit mevrouw op een koor en meneer op de schaakclub. Dhr. rijdt nog auto, maar alleen in Zeist en alleen overdag. Het vervoer voor het echtpaar is als volgt geregeld:

- Naar Driebergen: met de Belbus

- Naar IJsselstein: heen met Vervoer door Vrijwilligers en terug rijdt de schoonzoon

- Naar het koor (mw.) met de Belbus

- Naar de schaakclub (dhr.) wordt opgehaald en thuisgebracht door een clubgenoot. Zijn ze niet

(ongeveer) tegelijk klaar met hun partij, dan belt dhr. een taxi voor de terugreis. Af en toe kan dat best.

- Naar het centrum samen met de auto of mw. alleen met de Belbus

- In noodgevallen rijdt de schoonzoon uit IJsselstein of gaan ze met de taxi

Tandem

Een tandem kan personen met bijvoorbeeld een visuele handicap de gelegenheid geven om, met een begeleider, te fietsen. Tandems worden door de gemeente als algemeen gebruikelijke voorzieningen aangemerkt. Alleen als sprake is van een zeer laag inkomen (op of rond het bijstandsniveau), dan moet worden uitgezocht of een tandem voor de persoon in kwestie bereikbaar zijn en of dat er toch nog gecompenseerd moet worden.

10.2.1.5 Verkeersveilig

De inwoner moet in staat zijn om het vervoermiddel waar hij eventueel voor in aanmerking komt, veilig te besturen. Hiervan wordt een inschatting gemaakt op basis van het verkeersverleden van inwoner (rijbewijs, fietservaring etc.) en zijn of haar beperkingen. Als het niet duidelijk is of de inwoner verkeersveilig is, dan kan de gemeente een aantal observatielessen laten plaatsvinden, onder leiding van een ergotherapeut.

10.2.1.6 Goedkoopst-compenserend

Als er meerdere adequate voorzieningen zijn waarmee inwoner in zijn vervoersbehoefte kan voorzien, dan wordt gekozen voor de goedkoopste. Het primaat hierbij ligt bij de collectieve vervoersvoorziening.

In de praktijk komt het echter ook vaak voor dat meerdere voorzieningen worden verstrekt om tot een adequate compensatie te komen.

10.2.2 Naar buiten

Ook voor mensen met beperkingen moet het mogelijk zijn om naar buiten te kunnen voor bijvoorbeeld een ommetje of het bezoeken van mensen of activiteiten. Er zijn diverse (loop)hulpmiddelen om het buiten verplaatsen mogelijk te maken.

10.2.2.1 Voorliggende en gebruikelijke voorzieningen

Loophulpmiddelen zoals rollators, looprekken en stokken worden sinds 1 januari 2013 niet meer vergoed door de zorgverzekeraar. Over het algemeen zijn deze middelen echter gemakkelijk en goedkoop te verkrijgen via een thuiszorgwinkel of via internet. Ze vallen niet binnen de compensatieplicht van de Wmo.

Rolstoelen voor incidenteel gebruik kunnen voor kortere termijn (tot 6 maanden) geleend worden vanuit de zorgverzekeraar, via de thuiszorgwinkel. Daarna kan de inwoner ervoor kiezen om een eigen rolstoel voor incidenteel gebruik aan te schaffen of via de Wmo aan te vragen.

10.2.3 Sport

Ook personen met een beperking moeten de gelegenheid hebben om aan sport deel te nemen. Als iemand een rolstoel nodig heeft om te sporten, dan kan hij aanspraak maken op een sportrolstoel. Ook kunnen ander handicapgebonden sporthulpmiddelen verstrekt worden via de Wmo.

Vanzelfsprekend is de inwoner vrij in zijn sportkeuze, ongeacht of hij daar een rolstoel of andere hulpmiddel bij nodig heeft. Wel is het zo dat veel sportverenigingen sportrolstoelen en/of andere hulpmiddelen uitlenen voor personen met een beperking die de sport wil beoefenen of wil uitproberen. Die mogelijkheid is voorliggend en voorkomt dat iemand een sporthulpmiddel aanvraagt en toegekend krijgt om dit vervolgens nauwelijks te gebruiken.

10.3 Wmo-maatwerkvoorzieningen

Vervoer kan op meerdere manieren mogelijk gemaakt worden:

- Via collectief taxivervoer;

- Via individueel taxivervoer;

- Via een aangepast vervoermiddel (bijvoorbeeld aangepast fiets of scootmobiel).

10.3.1 Voorliggende voorzieningen

Op dit moment bestaat er voor mensen met een mobiliteitsbeperking een veelheid aan regelingen met elk een eigen indicatietraject. Zo is er vervoer in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo-vervoer), bovenregionaal vervoer gehandicapten (Valys), zittend ziekenvervoer, leerlingenvervoer en WIA-vervoer (arbeid).

10.3.2 Beperkt tot lokaal

De plicht van de gemeente tot compensatie van beperkingen op het gebied van vervoer is beperkt tot het zich lokaal verplaatsen. Dit betekent dat aan de aanwezigheid van voor de betrokkene belangrijke bovenregionale contacten op zichzelf geen, dan wel slechts in bijzondere situaties een beslissende betekenis toekomt.

10.3.3 Rangorde van de voorzieningen

Het collectief vraagafhankelijk vervoer (regiotaxi) wordt als primaat (goedkoopst compenserende voorziening) beschouwd.

10.3.4 Taxivervoer

10.3.4.1 Collectief vervoer via Regiotaxi

Regiotaxi is een collectief vervoerssysteem voor deur-tot-deurvervoer. Regiotaxi wordt gesubsidieerd door de overheid. Reizen met een regiotaxi lijkt op reizen met een gewone taxi of rolstoeltaxi, met een paar verschillen:

- Ritten van Regiotaxi kunnen gecombineerd worden;

- De regiotaxi's rijden van 6.00 uur tot 24.00 uur en op vrijdag en zaterdag tot 1.30 uur;

- De inwoner moet een rit met een regiotaxi minimaal een uur van te voren reserveren;

- De regiotaxi mag in de periode van een kwartier voor tot een kwartier na de ingeplande vertrektijd vertrekken.

Voor Wmo-cliënten kost de regiotaxi € 0,70 per zone, plus per rit een opstapzone van € 0,70 (prijspeil 2014). Inwoners van de gemeente Zeist met een Wmo-maatwerkvoorziening voor regiotaxi, krijgen per jaar 600 van deze kortingszones toegekend. Hulpmiddelen, zoals rolstoelen, rollators en scootmobielen kunnen mee met de regiotaxi. Ook rolstoelvervoer is mogelijk.

Regiotaxi Utrecht biedt de mogelijkheid voor “individueel vervoer”. Dit houdt in dat gemeenten een Wmo geïndiceerde pashouder een indicatie kunnen verstrekken voor “individueel vervoer” op medische indicatie of andere zwaarwegende redenen. De ritten van deze Wmo-pashouders met een indicatie “individueel vervoer” mogen niet gecombineerd worden met andere ritten.

10.3.4.2 Individueel taxivervoer (vervoerskostenvergoeding)

Men komt uitsluitend in aanmerking voor een financiële vervoerskostenvergoeding, als door aantoonbare beperkingen:

- Het gebruik of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk is en;

- Het gebruik van de collectieve vervoersvoorziening onmogelijk is.

Ook wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte in de directe woonomgeving.

De wijze van de berekening van de vervoerskostenvergoeding staat genoemd in het Besluit.

10.3.4.3 Begeleidingskosten

De compensatie in de vorm van begeleiding bij het vervoer van Wlz-bewoners, valt onder de Wlz. Voor niet-Wlz-bewoners moet er, voordat professionals worden ingezet voor de begeleiding, eerst ook worden afgewogen in hoeverre vrijwilligers de begeleiding kunnen verzorgen. Is dat niet het geval, dan kan een Wmo-voorziening worden ingezet.

10.3.5 Vervoermiddelen

10.3.5.1 Scootmobiel

Iemand die, in het kader van het leven van alledag, belemmeringen ondervindt in het bereiken van vervoersbestemmingen in de directe woonomgeving en voor middellange afstanden, kan in aanmerking komen voor een scootmobiel. Hierbij worden de volgende zaken in overweging genomen:

De aanvrager kan:

- Zelfstandig op en van de scootmobiel stappen;

- Enkele meters zelfstandig, zonder loophulpmiddel lopen;

- De scootmobiel op een adequate wijze (technisch) bedienen;

- Zelfstandig deelnemen aan het verkeer op de openbare weg op basis van voldoende verkeersinzichten.

Aangezien de scootmobiel een mobiliteitsprobleem in de directe woonomgeving compenseert, wordt een scootmobiel niet verstrekt voor vervoersbestemmingen buiten dit vervoersgebied, bijvoorbeeld vakantiebestemmingen. Voorzieningen voor het meenemen van de scootmobiel in een taxibus (fixatie) worden daarom ook niet vergoed.

Scootmobiellessen

De mogelijkheid bestaat om lessen voor de scootmobiel toe te kennen. Er zijn twee soorten lessen:

- De observatielessen om te bekijken of een scootmobiel geschikt is voor de gebruiker. Deze lessen vinden plaats voordat de scootmobiel is toegekend;

- De gewenningslessen om te leren omgaan en oefenen met de scootmobiel. Deze lessen vinden plaats nadat de scootmobiel is toegekend en voornamelijk in de eigen omgeving.

Essentieel verschil met de observatielessen is dat bij de gewenningslessen al een scootmobiel wordt toegekend en de inwoner met die scootmobiel gaat oefenen. Bij observatielessen is er twijfel over toekenning en worden de lessen gebruikt om daar een advies over te geven.

Stalling scootmobiel

Belangrijk is dat er een stallingmogelijkheid voor de scootmobiel is met een elektriciteitspunt voor het opladen van de accu’s. Als dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling of elektriciteitspunt voor vergoeding in aanmerking. Als deze kosten erg hoog zijn, kunnen andere vervoersvoorzieningen worden overwogen. Als de stalling niet te realiseren is, kan aan de aanvrager eventueel een verhuisadvies worden gegeven.

10.3.5.2 Fietsen

Het meest gebruikelijke verplaatsingsmiddel is de fiets. De standaardfiets kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Om deze reden komt deze fiets nooit voor verstrekking in aanmerking. Dit geldt ook voor de bromfiets, de fiets met hulpmotor en de tandem (zie paragraaf 10.2.1.4). De redenering gaat niet op voor bijzondere fietsen:

- De driewielfiets

- De loopfiets

- De side-by-sidefiets

10.3.5.3 Gesloten buitenwagen

Een invalidenvoertuig wordt ook wel een gesloten buitenwagen genoemd. Het is een voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een invalide. Het voertuig is niet breder dan één meter en is uitgerust met een elektrische motor of een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van maximaal vijftig cc.

Deze gesloten buitenwagen kan een adequate voorziening zijn als het collectieve vervoerssysteem, een scootmobiel of een tegemoetkoming in het gebruik van de eigen auto of taxi niet of onvoldoende adequaat zijn en er een medische indicatie voor een dergelijk voertuig bestaat. De gemeente Zeist gaat zeer terughoudend om met het verstrekken van gesloten buitenwagens.

10.3.5.4 Handbike

Een handbike is een soort aankoppelfiets aan de rolstoel, waarmee iemand met behulp van armkracht de rolstoel kan voortbewegen. Een handbike kan gebruikt worden voor afstanden die normaal met de fiets afgelegd zouden worden. Bij het toekennen van de handbike wordt afgewogen of deze voorziening het goedkoopst compenserend is, ook in relatie tot de vervoerskostenvoorziening.

10.3.5.5 Autoaanpassingen

Iemand komt alleen voor een autoaanpassing in aanmerking als blijkt dat hij geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer en verstrekking van een andere vervoersvoorziening niet in voldoende mate een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner levert.

Als de persoon in kwestie, gezien de aard van zijn beperking, niet van een taxi gebruik kan maken en zich om medische redenen wel in een eigen auto kan verplaatsen, dan is het verstrekken van vergoedingen voor aanpassingen aan de auto de enige oplossing. Aanpassingen aan de auto kunnen voor bestuurders of passagiers worden aangevraagd. Voor het aanbrengen van aanpassingen aan de auto voor passagiers gelden dezelfde richtlijnen als voor bestuurders.

10.3.5.6 Bruikleenauto

Binnen het gemeentelijk verstrekkingenbeleid is de auto in bruikleen het sluitstuk van de vervoers-voorzieningen. In alle gevallen is het verstrekken van een auto in bruikleen de duurste oplossing en deze optie komt dus alleen aan de orde als er geen andere vervoersvoorziening is die een oplossing biedt.

10.3.6 Rolstoelen voor incidenteel gebruik

De algemene rolstoelvoorziening biedt de inwoner de ruimte om een rolstoel voor één of meer dagen te lenen, zodat hij zijn activiteiten kan doen. Het is een verstrekking die van pas komt voor de inwoner die niet dagelijks gebruik maakt van een rolstoel, maar voor wie het zo af en toe een uitkomst is.

De gemeente kan er in de (nabije) toekomst tevens voor kiezen om op specifieke plekken in de stad dit soort rolstoelen te stallen. Dit kan zijn bij winkelcentra, stadscentra, stations, enzovoort.

Aan bewoners van een Wlz-instelling of verzorgingshuis wordt in principe geen rolstoel voor incidenteel gebruik verstrekt. Er mag van uit worden gegaan dat gebruik kan worden gemaakt van de rolstoelen die in het verzorgingshuis aanwezig zijn voor algemeen gebruik. Alleen als een speciale uitvoering van de rolstoel nodig is, kan er op deze regel een uitzondering worden gemaakt.

10.3.7 Sportrolstoel en aangepaste sportvoorzieningen

Sportrolstoelen en aangepaste sportvoorzieningen worden niet in natura verstrekt. De gemeente biedt in voorkomende gevallen een pgb aan voor de aanschaf. De inwoner krijgt dit pgb alleen wanneer hij kan aantonen dat hij of zij:

- De sport beoefent waarvoor de voorziening is aangevraagd;

- Actief lid is van een sportvereniging;

- Zonder de sportrolstoel of de aangepaste sportvoorziening niet kan sporten door zijn of haar beperkingen.

Bij de afweging of iemand ook andere sporten zou kunnen beoefenen, worden de specifieke persoonskenmerken van de aanvrager meegewogen:

- Is er een bestaand sociaal netwerk binnen de sport die de aanvrager wil beoefenen?;

- Maakt het uitoefenen van de sport een belangrijk deel uit van het leven van de aanvrager?

10.3.7.1 Hoogte pgb

Het persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel of -voorziening bedraagt maximaal € 2.750,- (prijspeil 2015). Dit bedrag is bedoeld voor de aanschaf, het onderhoud, de benodigde aanpassingen en andere kosten die samenhangen met het gebruik van de sportrolstoel of -voorziening. Voor een sportrolstoel of -voorziening wordt een afschrijvingstermijn van drie jaar aangehouden.

Bij uitzondering kan de inwoner een beroep doen op de hardheidsclausule om een hoger bedrag voor de voorziening te krijgen.

10.3.7.2 Topsport in de Wmo

De Wmo kent geen regeling voor topsporters.

10.3.8 Het bezoeken van “thuis” voor mensen uit een Wlz-instelling

De gemeente heeft een compensatieplicht voor vervoer buiten de regio als de inwoner dreigt te vereenzamen en het vervoer binnen de regio en via Valys onvoldoende oplossingen biedt. Het gaat hierbij over het algemeen om mensen die in een Wlz-instelling wonen en van wie bijvoorbeeld de ouders verder weg wonen.

De compensatieplicht behelst maximaal het drie keer per twee maanden mogelijk maken van een bezoek aan “thuis”. Hierbij wordt bij de kostenberekening rekening gehouden met de goedkoopste wijze van vervoer. Dit kan bijvoorbeeld Valys zijn in combinatie met openbaar vervoer, waarbij een medewerker van de Nederlandse Spoorwegen assistentie verleent.

10.4 Mantelzorg

Bij het verstrekken van hulpmiddelen voor bijvoorbeeld vervoer, wordt eventueel rekening gehouden met de behoeften van de mantelzorger(s).

11 OVERIGE WMO-VOORZIENINGEN

Een deel van de per 1 januari 2015 naar de Wmo overgehevelde taken wordt landelijk of regionaal georganiseerd. Hieronder vallen de volgende individuele voorzieningen:

- Beschermd wonen;

- Specialistisch begeleiding zintuigelijk gehandicapten (zie hoofdstuk 5 van deze beleidsregels);

- Doventolk;

- Maatschappelijke opvang.

11.1 Beschermd wonen

11.1.1 Wat is beschermd wonen?

Een beschermde woonvorm biedt mensen met langdurige psychiatrische of verslavingsproblemen een combinatie van begeleiding en wonen. Personen die vanwege psychische problematiek er niet in slagen zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht en ondersteuning komen in aanmerking voor beschermd wonen. De bewoners krijgen ondersteuning om de draad van het gewone leven weer op te maken. Sommige gaan naar hun werk en proberen weer een plekje in de maatschappij te verwerven. Het verblijf in de beschermde woonvorm kan een opstap zijn naar (begeleid) zelfstandig wonen.

In de Wmo 2015 is beschermd wonen altijd een maatwerkvoorziening.

11.1.2 Centrumgemeente verantwoordelijk

Vanaf 2015 zijn de centrumgemeenten verantwoordelijk voor beschermd wonen, inclusief de besteding van het budget. Utrecht is centrumgemeente voor alle gemeenten in de Wmo-regio's Utrecht-west, Lekstroom, Utrecht-zuidoost en Utrecht-stad.

11.1.3 Toegang

De toegang tot beschermd wonen start onder andere bij de gemeente via het Sociaal Team. Als tijdens het gesprek met het Sociaal Team wordt geconcludeerd dat de inwoner beschermd wonen nodig heeft, dan wordt de aanvraag voor het beschermd wonen niet bij de gemeente Zeist, maar bij de centrumgemeente Utrecht gedaan.

Andere mogelijke toegangspoorten tot beschermd wonen zijn:

- De forensische zorg;

- De behandelaars uit de GGZ;

- De crisisopvang;

- Het CJG (voor jeugd en jongeren)

Beschermd wonen is landelijk toegankelijk. Dat betekent dat burgers zich in principe tot iedere gemeente kunnen wenden voor opvang en beschermd wonen.

11.1.4 Beschermd wonen thuis

Het is ook mogelijk om het beschermd wonen thuis in te vullen. Dat gaat via een pgb of via een Volledig Pakket Thuis (VPT). De zorg thuis word anders dan de zorg n natura geïndiceerd door de Wmo-specialisten van de gemeente Zeist. Bij de indicatie zal sterk geleund worden op de advisering van de Expertpoule (zie hoofdstuk 12).

11.2 Doventolk in de leefsituatie

11.2.1 Wat is de doventolk in de leefsituatie?

De regeling Doventolk in de leefsituatie (dus niet voor werk of school) is onderdeel geworden van de Wmo. Dit was een AWBZ-regeling. De VNG gaat de voorziening doventolk in de leefsituatie landelijk inkopen voor alle gemeenten. De doventolk in de leefsituatie is een voorziening waarbij doven en zeer slechthorenden een aantal uren per jaar hulp van een doventolk kunnen krijgen, bijvoorbeeld voor gesprekken met instanties en huisartsbezoek.

De opdracht voor de voorziening doventolk leefdomein is gegund aan Menzis. Tolknet is de partij die de bemiddeling uitvoert tussen tolk en tolkbehoevende.

11.2.2 Een aanvraag doen

De aanvraag voor een doventolk kan worden ingediend bij Menzis. Zij beoordelen de aanvraag en melden de inwoner aan bij Tolknet. Overigens is het zo dat een indicatie voor hulp bij Tolknet levenslang geldig is. Herindicatie is dus niet nodig. Er zullen daarom jaarlijks zeer weinig inwoners bij het Sociaal Team komen met een verzoek om in aanmerking te komen voor een doventolk.

11.3 Maatschappelijke opvang

Maatschappelijke zorg kan worden gezien als ketenzorg. Hierbij is preventie en nazorg een verantwoordelijkheid van de regiogemeente, terwijl de centrumgemeente de centrale opvang regelt. Het gaat hierbij om:

- Dak- en thuislozenopvang;

- Blijf-van-mijn-lijfhuizen;

- Verslaafdenzorg;

- Opvang tienermoeders.

Bovenstaande voorzieningen zijn crisisvoorzieningen. Belangrijk is de uiteindelijke re-integratie van de persoon in kwestie in de gemeente van herkomst. Hierbij is de medewerking van wooncorporaties voor het verstrekken van woonruimte essentieel.

12 DE EXPERTPOULE

Het Sociaal Team kan een expertpoule inschakelen om op diverse terreinen advies te geven. De leden van de expertpoule adviseren bij vraagverheldering en het maken van gezinsplannen. De expertises die zijn vertegenwoordigd in deze expertpoule zijn:

- GZ-psycholoog;

- Orthopedagoog.

Daarnaast kunnen er naar behoefte nog andere experts worden toegevoegd. De expertpoule faciliteert ook het CJG voor wat betreft jeugdhulp.

Als sprake is van een Wmo-aanvraag, dan is het altijd de gemeente die uiteindelijk beslist. Uiteraard worden de ingewonnen adviezen daarbij zeer zorgvuldig meegewogen.

12.1 Medische advisering

Als de medische beperkingen van een inwoner niet duidelijk zijn, dan wordt een advies opgevraagd bij een onafhankelijke arts.

12.1.1 ICF

Voor een medisch advies wordt gebruikgemaakt van de International Classification of Functioning, Disabilities and Health, de zogenaamde ICF. Dit is een classificatie van het menselijk functioneren. De ICF is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de domeinen die met de gezondheid samenhangen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken en vervolgens zijn ze in een logische ordening geplaatst. Van deze zeer uitgebreide ICF zijn vooral de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. In de bijlagen 3 en 4 zijn deze lijsten opgenomen.

12.1.2 Onderzoek

Medische gegevens van de behandelaars mogen alleen met toestemming van de inwoner (of diens wettelijk vertegenwoordiger) worden opgevraagd.

Als de gemeente, door het gebrek aan medewerking van de inwoner geen beoordeling van de aanvraag heeft kunnen doen, dan volgt buiten-behandelingstelling. Wel moet helder zijn dat de gegevens die de inwoner niet verstrekt, of het onderzoek waar de inwoner niet aan meewerkt, absoluut van belang waren/was om de aanvraag te kunnen beoordelen.

13 WIJZE VAN VERSTREKKEN

13.1 Inleiding

Er zijn vier vormen waarin de gemeente kan compenseren:

  • -

    In natura;

  • -

    Als persoonsgebonden budget (pgb);

  • -

    Als financiële tegemoetkoming;

  • -

    Als mogelijkheid tot deelname aan een collectieve voorziening.

Afhankelijk van het soort compensatie zijn één of meerdere van de hierboven genoemde vormen mogelijk.

Compensatie

Natura

Pgb

Financiële tegemoetkoming

Collectieve voorziening

Huishoudelijke ondersteuning

X

Huishoudelijke hulp

X

Begeleiding

X

X

Kortdurend Verblijf

X

X

Bouwkundige woningaanpassingen

X

Trapliften

X

X

Niet-bouwkundige woonvoorzieningen

X

X

Verhuizing

X

Rolstoelen (excl. sportrolstoelen)

X

X

Sportrolstoel

X

Taxivervoer

X

X

Vervoersmiddelen

X

X

Beschermd wonen

X

X

Doventolk

X

13.2 Keuzemogelijkheid

Inwoners kunnen voor sommige voorzieningen kiezen hoe zij deze wensen te ontvangen, in natura of als pgb. Om een zo goed mogelijke keuze te kunnen maken, wordt de inwoner geïnformeerd over de voor- en nadelen van de keuze.

Als de inwoner liever een duurdere uitvoering van de voorziening wil dan de gemeente op basis van “goedkoopst compenserend” zal verstrekken, dan kan dat via het pgb. De inwoner krijgt het pgb op basis van de goedkoopst compenserende voorziening en betaalt de rest zelf bij. De risico’s die deze keuze met zich mee brengt, zijn voor de inwoner.

13.3 In natura

“In natura” betekent dat de gemeente een materiële voorziening of een dienst aan de inwoner levert. Als het een materiele voorziening betreft, dan wordt deze in bruikleen verstrekt. De gemeente blijft eigenaar. In bijzondere situaties (maatwerk) kan voorziening in eigendom worden verstrekt.

13.3.1 Algemene voorziening

Er bestaat de mogelijkheid om een algemene voorziening (te gebruiken door een groep personen) te verstrekken met als doel om de procedure te versnellen en te vereenvoudigen. Het gaat hier om voorzieningen die bijvoorbeeld:

- Betrekking hebben op lichte, niet complexe zorg;

- Betrekking hebben op een incidentele zorgbehoefte.

Voorbeelden hiervan zijn de inzet van rolstoelpools en gemeenschappelijke (woon)voorzieningen. Voor een algemene voorziening hoeft door de gebruiker geen eigen bijdrage betaald te worden via het CAK.

13.4 Als persoonsgebonden budget

Als de gemeente een pgb verstrekt, dan betekent dat dat de gemeente via trekkingsrecht een geldbedrag aan de inwoner ter beschikking stelt, waarmee de inwoner zelf de benodigde voorziening kan inkopen. Het pgb kan alleen bij individuele voorzieningen worden toegekend en dus niet bij algemene voorzieningen (zie de vorige paragraaf).

De gemeente Zeist verstrekt in principe geen pgb aan personen van wie verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan.

13.4.1 Hoogte van het pgb

In de Verordening staat vermeld wat het percentage is van de kosten van de betreffende dienst of voorziening in natura, dat aan pgb kan worden toegekend. Van pgb-cliënten wordt bij bepaalde diensten verondersteld dat ze de zorg goedkoper kunnen inkopen, omdat er, als de zorg bijvoorbeeld wordt uitgevoerd door een kennis, geen overheadkosten zijn.

Bij het bepalen van wat de dienst of voorziening in natura gekost zou hebben, wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening zoals de gemeente die had kunnen inkopen.

Het bedrag voor de aanschaf van een voorziening kan zo nodig worden verhoogd met een bedrag voor onderhoud, verzekering, keuring en reparatie van de voorziening of een bedrag van 5% van het aanschafbedrag (indien de eerder genoemde kosten niet gespecificeerd kunnen worden).

13.4.2 Trekkingsrecht

Het pgb-bedrag dat de gemeente aan een inwoner toekent, wordt in de vorm van “trekkingsrecht” via de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aan de inwoner beschikbaar gesteld. Met het trekkingsrecht krijgt de inwoner het pgb niet meer uitgekeerd, maar krijgt hij of zij een tegoed waarmee hij/zij de rekening van de zorgaanbieder of leverancier kan laten uitbetalen. Met dit landelijk opgelegde systeem wordt pgb-fraude voorkomen en wordt de administratieve last voor de budgethouder verlicht. De SVB geeft eventuele betalingsgegevens aan dienstverleners door aan de belastingdienst.

13.4.2.1 Bemiddelingskosten huishoudelijke hulp

Via het pgb is het mogelijk om tot maximaal € 250,- per jaar aan bemiddelingskosten te declareren.

13.4.2.2 Pgb’s voor voorzieningen (geen diensten)

Het is de bedoeling dat pgb’s voor voorzieningen, zoals trapliften en scootmobiels, ook via het trekkingsrecht aan de rechthebbende inwoners beschikbaar worden gesteld. De SVB is hier echter systeemtechnisch nog niet klaar voor. De gemeente houdt zich daarom het recht voor om pgb’s voor voorzieningen direct aan de inwoner uit te betalen, totdat de SVB aangeeft dat dat ook via trekkingsrecht kan. Controle op deze pgb’s zal plaatsvinden aan de hand van door de inwoner ingediende facturen.

13.4.3 Voorkomen van het kapitaliseren van mantelzorg

Het vragen van geld voor zorg die anders in het kader van mantelzorg gratis geleverd zou worden, wordt “het kapitaliseren van mantelzorg” genoemd. Dit te gelde maken van mantelzorg willen we voorkomen.

Om gekapitaliseerde mantelzorg te voorkomen, wordt met de inwoner die pgb aanvraagt en zijn of haar mantelzorgers besproken:

- Of tot dan toe al sprake is geweest van (onbetaalde) mantelzorg;

- Waarom de mantelzorger er eventueel mee stopt;

- Waarom een eventuele nieuwe mantelzorger de zorg niet gratis wil verlenen.

In bepaalde gevallen kan het kapitaliseren van mantelzorg billijk zijn. Bijvoorbeeld als een familielid minder gaat werken om de zorg uit te kunnen voeren.

13.4.4 Duur pgb

Het pgb voor huishoudelijke hulp, begeleiding, kortdurend verblijf en beschermd wonen wordt voor een periode van maximaal drie jaar verstrekt. Voor andere voorzieningen hangt de duur van het pgb af van de afschrijvingstermijn van de betreffende voorziening.

13.4.5 Beschikking

In de beschikking wordt vermeld wat de omvang van het pgb is en voor hoeveel jaar het bedoeld is.

Om te voorkomen dat een verkeerde voorziening wordt aangeschaft, wordt zo nauwkeurig mogelijk beschreven aan welke eisen de voorziening moet voldoen (het programma van eisen).

Ook wordt aan de inwoner gemeld dat een eigen bijdrage verschuldigd is. De inwoner moet in de beschikking ook worden gewezen op het feit dat het pgb binnen een periode van zes maanden moet worden aangewend.

13.4.6 Beëindiging pgb voor in bruikleen toegekende voorzieningen

Als een inwoner een Wmo-indicatie heeft gekregen voor een hulpmiddel, dan kan hij ervoor kiezen om dit middel in natura of in de vorm van een pgb te krijgen. Bij hulpmiddelen in natura geldt dat als ze, om wat voor reden dan ook, niet meer gebruikt worden, de gemeente de indicatie voor het hulpmiddel intrekt en het betreffende hulpmiddel laat ophalen. Het middel kan dan eventueel herverstrekt worden aan een ander.

13.4.6.1 Terugvordering pgb voor hulpmiddelen in geld

Hulpmiddelen die via een pgb zijn aangeschaft, wijken meestal af van het assortiment van de vaste leveranciers van de gemeente. Daarom is het voor de gemeente lastig om het middel in te nemen en her te verstrekken. Daarom wordt, als de inwoner het met het pgb aangeschafte hulpmiddel niet meer gebruikt en de toegekende voorziening wordt ingetrokken, een deel van het verstrekte pgb (dus een geldbedrag) van de inwoner teruggevraagd.

13.4.6.2 Afschrijvingstabellen

De gemeente hanteert de volgende afschrijvingstabellen:

Tabel 1

Voorzieningen:

Sportrolstoelen

Vanaf:

0,5 jaar

1 jaar

1,5 jaar

2 jaar

2,5 jaar

3 jaar

Percentages:

20%

40%

60%

75%

90%

100%

Tabel 2

Voorzieningen:

Vervoermiddelen en roerende woonvoorzieningen. Bijvoorbeeld scootmobielen, rolstoelen, tilliften, douchestoelen en kindervoorzieningen

Vanaf:

0,5 jaar

1 jaar

2 jaar

3 jaar

4 jaar

5 jaar

6 jaar

7 jaar

Percentages:

10%

20%

35%

50%

65%

80%

90%

100%

Tabel 3

Voorzieningen:

Niet-roerende woningaanpassingen en autoaanpassingen. Bijvoorbeeld trapliften, onderrijdbare keukens en autoaanpassingen

Vanaf:

0,5 jaar

1 jaar

2 jaar

3 jaar

4 jaar

5 jaar

6 jaar

7 jaar

8 jaar

9 jaar

10 jaar

Percentages:

10%

15%

27,5%

40%

52,5%

65%

75%

85%

92,5%

97,5%

100%

Het deel van het pgb dat nog bij de SVB openstaat (nog niet gebruikt is), wordt uiteraard van het terug te betalen bedrag afgetrokken.

13.4.6.3 Wat hoeft niet terugbetaald te worden

In een aantal gevallen hoeft (een deel van) het pgb niet terugbetaald te worden:

- Als het oorspronkelijke pgb lager is dan € 500,-, dan wordt niet teruggevorderd;

- Als het terug te betalen bedrag lager is dan € 50,-, dan wordt niet teruggevorderd;

- Een (deel van een) pgb dat is besteed aan niet-standaard aanpassingen van een hulpmiddel wordt niet teruggevorderd. Van bijvoorbeeld een op maat gemaakte zitorthese in een rolstoel, verwachten wij niet dat een inwoner die later nog te gelde kan maken.

13.4.6.4 Rekenformule

Het terug te betalen bedrag wordt als volgt berekend:

((pgb minus het bedrag besteed aan niet-standaard aanpassingen) x (100% minus het percentage uit de afschrijvingstabel)) minus het niet besteedde pgb-bedrag dat nog bij de SVB openstaat.

13.4.6.5 Hoe te gelde maken (omzetten in geld)

De inwoner kan het hulpmiddel te gelde maken door:

- Het particulier te verkopen;

- Het terug te verkopen aan de leverancier. Het is dan wel verstandig om daar van te voren afspraken over te maken.

13.4.6.6 Verhuizing en overlijden

Als de inwoner verhuist voordat de afschrijvingstermijn van het hulpmiddel is verstreken, dan zal ook een deel van het pgb worden teruggevraagd. De inwoner kan hiervoor bij zijn of haar nieuwe gemeente een nieuw pgb aanvragen. Op die manier betaalt de nieuwe gemeente voor de restwaarde van de voorziening. Immers, de nieuwe gemeente heeft dan zorgplicht voor de (ex-)inwoner.

Als de inwoner is overleden, dan eindigt de indicatie voor het hulpmiddel automatisch. Ook dan moet een deel van het pgb worden terugbetaald door de nabestaanden.

13.4.6.7 Procedure

Als een indicatie voor een hulpmiddel dat in pgb-vorm is verstrekt, wordt beëindigd, dan wordt in de beëindigingsbeschikking meegedeeld of sprake is van terugvordering, hoe hoog het terug te betalen bedrag is en binnen welke termijn dit bedrag betaald moet worden.

13.4.7 Controle

Door het gebruik van het systeem van trekkingsrecht via de SVB, wordt automatisch al veel gecontroleerd. Omdat er direct aan de hulpverlener of leverancier wordt uitbetaald aan de hand van facturen of werkbriefjes is het voor de gemeente gemakkelijk zichtbaar of het pgb (goed) wordt besteed.

Budgethouders die een pgb voor een dienst ontvangen zijn verplicht om binnen drie maanden na de uitbetaling van het eerste pgb een zorgovereenkomst met hun hulpverlener in te dienen.

Budgethouders die een pgb voor een middel ontvangen zijn verplicht om binnen drie maanden na de uitbetaling van het pgb een (deel van) het pgb te besteden aan een passend middel.

Als er minder wordt uitgegeven dan het volledige pgb, dan blijft dat staan op de rekening van de SVB. Aan het einde van elk jaar worden die overgebleven bedragen terugbetaald aan de gemeente.

13.5 Als financiële tegemoetkoming

13.5.1 Verschil financiële tegemoetkoming en pgb

Een financiële tegemoetkoming is een tegemoetkoming in de kosten. De financiële tegemoetkoming is onder andere bedoeld voor bouwkundige aanpassingen aan een woning. De gemeente betaalt de kosten van de bouwkundige woonvoorziening over het algemeen aan de woningeigenaar uit. De eigenaar van de woning is niet altijd degene voor wie de voorziening is bedoeld. Om die reden gaat het om een tegemoetkoming en niet om een pgb. Een pgb wordt namelijk altijd aan de betreffende inwoner ter beschikking gesteld en niet aan een derde. Bij een financiële tegemoetkoming in de kosten voor een woningaanpassing, kan aan de inwoner een eigen bijdrage worden opgelegd, ook als de tegemoetkoming bijvoorbeeld aan de woningbouwvereniging uitbetaald wordt om de voorziening te realiseren.

De term financiële tegemoetkoming komt ook terug bij een taxi- of rolstoeltaxivergoeding. Aangezien het een tegemoetkoming is in de kosten van vervoer, kan ook dit geen pgb genoemd worden. Het betreft hier namelijk een tegemoetkoming en niet het vergoeden van een “totale voorziening”. Dit is bij een pgb wel het geval. Ook voor verhuiskosten wordt over het algemeen een financiële tegemoetkoming verstrekt.

13.5.2 Verantwoording

Ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat. Een forfaitair bedrag voor bijvoorbeeld een verhuizing, kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt.

13.5.3 Juridische houdbaarheid

In de Wmo 2015 wordt de financiële tegemoetkoming niet als zodanig genoemd. Er zijn echter ook geen werkbare alternatieven genoemd om bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding als zijnde precies kostendekkend te verstrekken. Een mogelijkheid is om bijvoorbeeld contracten met verhuisbedrijven en stoffeerders af te gaan sluiten. Dit gaat echter vrij ver. Daarom heeft de gemeente Zeist ervoor gekozen om de financiële tegemoetkoming voorlopig te handhaven, totdat er een bindende juridische uitspraak over dit onderwerp is gedaan.

13.6 Als collectieve voorziening

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die door meerdere mensen gebruikt kunnen worden, maar waarvoor wel een indicatie nodig is om te kunnen deelnemen. Collectief vervoer via de regiotaxi is voor de gemeente Zeist het belangrijkste voorbeeld van een collectieve voorziening.

Voor een collectieve voorziening wordt geen eigen bijdrage via het CAK geïnd. Wel kan een bijdrage aan de inwoner gevraagd worden op het moment dat hij of zij van de voorziening gebruik maakt. Bijvoorbeeld een (niet kostendekkende) bijdrage voor de regiotaxi.

14 EIGEN BIJDRAGE

14.1 Waarvoor geldt de eigen bijdrage?

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen wordt in sommige gevallen een inkomensafhan-kelijke eigen bijdrage opgelegd. Het gaat hierbij om:

- Hulp bij het huishouden;

- Begeleiding;

- Kortdurend verblijf;

- Woonvoorzieningen;

- Vervoersmiddelen, waaronder de scootmobiel en de aangepaste fiets;

- Autoaanpassingen;

- Sportvoorzieningen, waaronder sportrolstoelen;

- Beschermd wonen;

- Specialistisch begeleiding zintuigelijk gehandicapten;

- Doventolk.

De eigen bijdrage is niet van toepassing op rolstoelvoorzieningen (met uitzondering van sportrolstoelen) en hulpmiddelen voor jeugdigen jonger dan 18 jaar. Voor woningaanpassingen ten behoeve van jeugdigen onder de 18 jaar kan er wel een eigen bijdrage geheven worden, op basis van het inkomen van de ouders en te betalen door de ouders.

Het feit dat geen bijdrage in de kosten mag worden gevraagd voor rolstoelen is gebaseerd op het idee dat er voor zo’n essentiële voorziening als een rolstoel geen financiële drempels mogen worden opgeworpen. Een rolstoel vervangt immers iemands loopfunctie. Een sportrolstoel is echter een aanvullende voorziening, om de gebruiker in staat te stellen om te sporten. Daarom wordt er voor de sportrolstoel wel een eigen bijdrage gevraagd. Hiermee wordt tevens voorkomen dat er binnen de sportvoorzieningen onderscheid wordt gemaakt wat betreft het opleggen van de eigen bijdrage.

De eigen bijdrage wordt berekend en geïnd door het CAK.

14.2 Inkomen en vermogen

Sinds 2013 wordt naast het inkomen ook het vermogen meegenomen bij de berekening van de maximale eigen bijdrage.

14.2.1 Peiljaar

Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar dat twee jaar voor het lopende jaar ligt. Als het inkomen over het huidige jaar aanzienlijk afwijkt van het inkomen van twee jaar geleden, dan kan bij het CAK een verzoek worden ingediend tot verlegging van het peiljaar. De maximale eigen bijdrage wordt dan voorlopig berekend aan de hand van het huidige inkomen.

Voor de meest actuele informatie en berekeningen, zie: www.hetcak.nl

14.2.2 Toetsingsinkomen

De eigen bijdrage wordt berekend op basis van het inkomen en het vermogen van de persoon in kwestie:

- Inkomen: Met het inkomen wordt het verzamelinkomen of belastbaar loon bedoeld. Is er een partner? Dan hangt de maximale periodebijdrage af van het gezamenlijk inkomen;

- Vermogen: Als er vermogen is in box 3 (sparen en beleggen), dan telt 8% van de “grondslag sparen en beleggen” extra mee bij de berekening van de maximale periodebijdrage. De “grondslag sparen en beleggen” is het deel van het vermogen boven het heffingsvrije vermogen.

Inwonende kinderen en ouders tellen niet mee voor de samenstelling van het huishouden. Hun inkomen wordt dus niet meegenomen bij de berekening van de eigen bijdrage.

14.2.3 Maximale eigen bijdrage

De maximale eigen bijdrage bestaat uit twee delen (prijspeil 2014):

Een vast gedeelte;

- € 19,- per vier weken voor ongehuwde personen;

- € 27,20 per vier weken voor gehuwde personen.

Een variabel gedeelte van 15% per jaar (= 15%/13 per 4 weken) over het toetsingsinkomen boven:

- Eenpersoons huishoudens, jonger dan 65: € 23.295,-;

- Eenpersoons huishoudens, 65 jaar of ouder: € 16.456,-;

- Meerpersoonshuishoudens, één of beiden jonger dan 65 jaar: € 29.174,-;

- Meerpersoonshuishoudens, beiden 65 jaar of ouder: € 22.957,-.

Formule:

Maximale eigen bijdrage per 4 weken = vast gedeelte + (toetsingsinkomen - norminkomen) * (15%/13)

De door de inwoner te betalen eigen bijdrage kan nooit hoger zijn dan de maximale eigen bijdrage.

14.3 Duur en hoogte eigen bijdrage

14.3.1 Diensten

Voor hulp bij het huishouden, begeleiding, kortdurend verblijf, beschermd wonen, specialistisch begeleiding zintuigelijk gehandicapten en de doventolk wordt een eigen bijdrage gevraagd zolang er hulp wordt geleverd.

Omdat bij hulp bij het huishouden in natura gewerkt wordt met een toewijzingssysteem waarbij de zorgaanbieders korting kunnen geven op de prijs, wordt slecht 85% van de maximale uurprijs doorgegeven aan het CAK als zijnde de kostprijs per uur.

Voor alle andere diensten in natura en pgb wordt aan het CAK de werkelijke uurprijs of het toegekende pgb doorgegeven.

14.3.2 Hulpmiddelen

Voor overige voorzieningen wordt ook een vierwekelijkse eigen bijdrage gevraagd zolang de voorziening in bruikleen of bezit van de inwoner is. De eigen bijdrage wordt opgelegd over de kosten voor de aanschaf van de betreffende voorziening zelf en ook over bijkomende kosten, zoals eventuele onderhoudskosten en verzekeringskosten van de voorziening.

14.4 Ondersteuning minima

Tot 2015 kregen personen die een eigen bijdrage betaalden, een compensatie van 33% in het kader van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). Deze regeling is afgeschaft en een deel van de Wtcg-gelden zijn naar de gemeente gegaan voor ondersteuning voor specifieke groepen die dat nodig hebben.

De gemeente Zeist heeft ervoor gekozen om de Wtcg-gelden in te zetten voor de minima met een inkomen tot 110% van het bijstandsniveau en met hoge zorgkosten. Zij kunnen een bijdrage krijgen voor een aanvullende ziektekostenverzekering en in specifieke gevallen een beroep doen op bijzondere bijstand.

15 POSITIE VAN DE INWONER

15.1 Klachten

Bij de afhandeling van klachten in het kader van de Wmo wordt onderscheid gemaakt tussen:

- Klachten over de gevoerde procedure;

- Klachten over de bejegening;

- Klachten over een voorziening of de dienstverlening van een aanbieder daarvan.

Klachten over de gevoerde procedure kunnen bij de gemeente worden ingediend. Een cliëntondersteuner kan een inwoner hierbij helpen. Klachten over de bejegening door een medewerker van de gemeente of een professional uit het wijkteam, kunnen ingediend worden bij de organisatie waarvoor de persoon in kwestie werkt.

Klachten over een voorziening of over de dienstverlening van de aanbieder daarvan, kunnen worden ingediend bij de aanbieder in kwestie. De gemeente verplicht elke aanbieder om een regeling vast te stellen voor de afhandeling van klachten van hun cliënten. Als de klager en de aanbieder niet tot een vergelijk komen, bemiddelt de gemeente.

Klachten die bij de gemeente worden ingediend en die bij een andere organisatie thuishoren, worden warm overgedragen.

Klachten die door de gemeente worden afgehandeld, worden behandeld volgens de in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht beschreven procedure.

Naast het klagen bij de gemeente heeft men het recht om de ombudsman schriftelijk te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een bestuursorgaan (in dit geval de gemeente) zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen.

15.2 Medezeggenschap

De gemeente stelt aanbieders van diensten, zoals huishoudelijke hulp en begeleiding, verplicht om een regeling vast te stellen voor de medezeggenschap van hun cliënten over voorgenomen besluiten. Tijdens periodieke overleggen met de aanbieders wordt ook de medezeggenschap besproken.

15.3 Mediation en bezwaar

Iedere aanvrager heeft het recht om, als hij het met een besluit op een aanvraag niet eens is, in bezwaar te gaan.

De gemeente is volgens de Algemene wet bestuursrecht verplicht, om voordat een negatief of afwijkend besluit valt, de betrokken inwoner in de gelegenheid te stellen hierop te reageren.

15.3.1 Bezwaar

Het kan zijn dat de inwoner het niet eens is met een besluit van de gemeente en hiertegen bezwaar wil maken. De inwoner kan dan op grond van de Algemene wet bestuursrecht binnen zes weken na verzending van het besluit een bezwaarschrift indienen.

Voordat de gemeente start met de juridische inhoudelijke behandeling van het bezwaarschrift, wordt eerst geprobeerd om via premediation tot een oplossing van het geschil te komen. Mocht premediation voor de inwoner niet tot een bevredigend resultaat leiden, dan staat voor inwoner nog altijd de juridische behandeling van het bezwaar open wat resulteert in een besluit op het bezwaarschrift.

15.3.2 Voorlopige voorziening

Het indienen van een bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op, daarvoor kan de inwoner een voorlopige voorziening aanvragen bij de voorzieningenrechter.

15.3.3 Beroep

Mocht de inwoner niet tevreden zijn het met het besluit op zijn bezwaarschrift, dan kan hij of zij een beroepschrift indienen bij de Rechtbank Midden-Nederland.

16 KWALITEIT

16.1 Kwaliteit van hulp en voorzieningen

De gemeente vindt het belangrijk dat de voorzieningen die ze via de Wmo aanbiedt, passend en kwalitatief goed zijn. De gemeente stelt in haar contracten met aanbieders van goederen en diensten die als Wmo-maatwerkvoorziening verstrekt worden, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten. Deze beroepskrachten moeten in staat zijn tot:

- Het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de inwoner;

- Het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

- Het handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

Afhankelijk van de soort voorzieningen kunnen nadere kwaliteitseisen aan de aanbieders en de deskundigheid van hun medewerkers gesteld worden. Deze kwaliteitseisen zijn verwoord in de contracten die met de betreffende aanbieders zijn afgesloten. Per 1 januari 2015 zijn er bijvoorbeeld inkoopcontracten voor huishoudelijke hulp, begeleiding en hulpmiddelen. Voor de kwaliteitsafspraken over deze onderwerpen verwijzen wij naar deze documenten.

De door mensen ervaren kwaliteit is bepalend voor de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning. Het is daarom belangrijk de ondersteuning te richten op de persoon en diens omgeving in plaats van uitsluitend op diens aandoening, beperking of indicatie. Het welbevinden van mensen dient centraal te staan. Een samenhangend aanbod van zorg en ondersteuning draagt hieraan bij.

16.2 Kwaliteit en inzet van niet-professionals

De Wmo 2015 brengt de mogelijkheid met zich mee om een lager tarief te hanteren voor het persoonsgebonden budget ten aanzien van personen die behoren tot het sociale netwerk van inwoner.

16.2.1 Informatieplicht

Op grond van artikel 2.3.6 lid 6 Wmo 2015 is de gemeente verplicht om inwoner goed voor te lichten. De consulent moet de inwoner in begrijpelijke taal uitleg geven over de mogelijkheden van een pgb en de gevolgen hiervan. Hieronder valt ook het informeren over de voorwaarden waaronder de inwoner zelf informele zorg kan inkopen via een pgb.

16.2.2 Pgb en kwaliteit

In het geval van een persoonsgebonden budget krijgt de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning die hij contracteert, waardoor hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning krijgt en waarop hij indien nodig kan bijsturen. Het is dus belangrijk dat de budgethouder hiertoe in staat is. Hij of zij kan hiervoor aansluiting zoeken bij de (voor hem of haar relevante) kwaliteitseisen die aan de aanbieders voor zorg in natura worden gesteld.

16.2.3 Aansprakelijkheid

Het kan gebeuren dat de zorgverlener tijdens het werk schade bij de inwoner veroorzaakt. Het is ook mogelijk dat de zorgverlener tijdens het werk schade oploopt waarvoor de budgethouder wettelijk aansprakelijk is. De SVB heeft voor beide risico’s een regeling: een collectieve regeling zaakschade en een aansprakelijkheidsverzekering. Als de eigen verzekering van inwoner of die van de zorgverlener de schade niet dekt, dan kan inwoner bij de SVB terecht. Houdt de zorgverlener zich niet aan de afspraken die zijn vastgelegd in de zorgovereenkomst? Of heeft de inwoner een ander conflict met de zorgverlener of zorginstelling? Als de inwoner en de zorgverlener er samen niet uitkomen, dan kan de inwoner gebruik maken van de rechtsbijstandverzekering via de SVB

16.3 Klanttevredenheid

De gemeente laat jaarlijks een onafhankelijk cliëntervaringsonderzoek houden, volgens een vooraf vastgesteld format. De resultaten van en de aanbevelingen naar aanleiding van dit onderzoek, worden op de website van de gemeente Zeist gepubliceerd. De uitkomsten van het onderzoek wordt gebruikt om het Wmo-beleid zo nodig bij te sturen.

16.4 Calamiteiten

De gemeente treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan deze toezichthoudend ambtenaar. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert de gemeente over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

16.5 Privacy

De gemeente stelt een protocol vast over de verwerking van persoonsgegevens.

17 PROCEDURELE BEPALINGEN

In deze paragraaf staan de procedures rondom advies, besluitvorming, intrekking, beëindiging en terugvordering.

17.1 Onderzoek en advies

Als er een aanvraag is binnengekomen en er moet een oordeel gegeven worden over het al dan niet toekennen van een Wmo-voorziening, dan is zorgvuldig onderzoek nodig.

17.1.1 Zorgvuldig onderzoek

Artikel 9 van de Verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

Het is van belang om het juiste wettelijke kader te nemen en geldige argumenten te gebruiken.

In eerste instantie dient een grondig onderzoek te worden gedaan naar:

- De beperkingen van de aanvrager in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;

- Zijn persoonskenmerken;

- Zijn behoeften.

17.1.2 Gegevens verstrekken

Om de gemeente de gelegenheid te geven om tot een goede afweging te komen, moet de inwoner de gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan de gemeente verschaffen.

Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan, zeker als dit schriftelijk moet, geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. In dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, vooral als de aanvrager aangeeft welk (groot) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden door een medisch adviseur (arts) met toestemming van de aanvrager. Daarbij moet in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

De gemeente beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

17.1.3 Advies vragen

Hoewel door het Sociaal Team in de meldingsfase al onderzoek is gedaan en er een verslag is opgeleverd, kan het zijn dat er in de aanvraagfase nog vragen zijn. De Wmo-specialist kan dan (eventueel nogmaals) de Expertpoule (zie hoofdstuk 12) om advies vragen.

17.2 Besluitvorming

17.2.1 Toekenning

Bij een toekenning van de aangevraagde voorziening wordt in ieder geval vermeld welke mogelijkheden de inwoner dankzij de voorziening krijgt.

17.2.2 Gedeeltelijke toekenning

De compensatieplicht kan ook leiden tot het toekennen van een andere voorziening dan de voorziening die de inwoner heeft aangevraagd. In dat geval moet de keuze van de te verstrekken voorziening duidelijk worden gemotiveerd.

17.2.3 Afwijzing

Als de gemeente de aanvraag afwijst, dan moet dit gemotiveerd gebeuren. Aangegeven moet worden waarom een maatwerkvoorziening niet noodzakelijk is. Zijn er voorliggende (wettelijke en niet-wettelijke) voorzieningen? Dan is het zorgvuldig om dit niet alleen te noemen, maar de inwoner ook informatie te geven over deze voorzieningen.

17.3 Intrekking

De gemeente kan op grond van artikel 15 van de verordening het recht op een toegekende voorziening in bepaalde situaties intrekken en de toegekende voorziening eventueel terughalen. Hierbij gaat het om de volgende situaties:

- Indien niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet en de Verordening;

- Indien beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget kan

worden ingetrokken indien blijkt dat het budget binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

17.4 Beëindiging

De gemeente kan op grond van gewijzigde omstandigheden het recht op een toegekende voorziening beëindigen en de voorziening eventueel terughalen. Hierbij gaat het primair om het feit dat iemand, om welke reden dan ook, deze voorziening niet meer gebruikt. Dit geldt bijvoorbeeld in het geval van verhuizen of overlijden.

17.4.1 Overlijden

Als de ontvanger van de voorziening overlijdt, dan wordt de voorziening ingetrokken. Hulpmiddelen die zijn toegekend in natura, laat de gemeente innemen door haar leverancier. Een voorziening die in de vorm van een pgb of financiële tegemoetkoming is toegekend, wordt ook teruggevorderd. Voor huishoudelijke hulp geldt dat de levering na het overlijden wordt stopgezet. Blijft er een huisgenoot achter, dan wordt de hulp nog 6 weken doorgeleverd. De achterblijvende partner heeft dan de gelegenheid om huishoudelijke hulp voor zichzelf aan te vragen.

Als een inwoner met de indicatie “begeleiding” overlijdt en sprake is van een achtergebleven huisgenoot, dan wordt deze huisgenoot binnen zes weken na het overlijden van de inwoner door het Sociaal Team benaderd voor een gesprek.

17.4.2 Verhuizen

Als de inwoner verhuist naar buiten de gemeente, dan wordt voor de in natura verstrekte hulpmiddelen een overnamevoorstel gedaan, als de gemeente waar de inwoner naartoe verhuist daarom vraagt. Voorzieningen die in de vorm van een pgb zijn verstrekt, worden bij de inwoner teruggevorderd (zie paragraaf 13.4.6). De inwoner kan vervolgens weer een aanvraag doen bij zijn nieuwe gemeente.

17.4.3 Geen gebruik meer maken van de voorziening

Uiteraard kan de gemeente de voorziening ook terughalen als de inwoner zelf aangeeft dat hij of zij de voorziening niet meer gebruikt.

17.5 Terugvorderen

Artikel 15 lid 4, 5 en 6 van de verordening in combinatie met hoofdstuk 13 van deze beleidsregels geldt als grondslag voor het terugvorderen van een geldbedrag dat aan inwoner is uitbetaald, maar waar hij of zij geen recht meer op heeft. Met de gemeente kan de inwoner zo nodig een betalingsregeling afspreken.

De terugvordering van roerende voorzieningen in natura, vindt plaats door de voorziening aan de gemeente ter beschikking te stellen. De gemeente kan naast het opeisen van de voorziening ook een bedrag in rekening brengen voor de afschrijvingskosten gebaseerd op de economische levensduur van de verstrekte voorziening. De omvang daarvan is gebaseerd op de duur van het onrechtmatig gebruik van de voorziening.

BIJLAGE 1 - HANDREIKING NORMERING HULP BIJ HET HUISHOUDEN EN HUISHOUDELIJKE ONDERSTEUNING

Doel van de Wmo

Het doel van de Wmo is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en deelname van inwoners aan het maatschappelijke verkeer. Met zelfredzaamheid wordt bedoeld dat een inwoner in staat is tot het uitvoeren van de noodzakelijke dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Als de inwoner aantoonbaar niet in staat is om zelf, met zijn sociaal netwerk of met een algemene voorziening, een oplossing te vinden voor zijn probleem, dan kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Kortom, een inwoner zal dus eerst zelf of samen met zijn omgeving een oplossing voor zijn probleem moeten zoeken. Mocht dit ondanks aantoonbare inspanningen niet lukken, dan kan inwoner een beroep doen op de Wmo.

Een inwoner en zijn huisgenoten, moeten kunnen beschikken over een schoon en leefbaar huis. Wanneer er sprake is van een (dreigend) disfunctioneren van het huishouden, kan huishoudelijke ondersteuning (HO) als maatwerkvoorziening worden ingezet. Dit kan door huishoudelijke taken gedeeltelijk of volledig over te nemen wanneer er echt geen andere oplossingen zijn. En indien er sprake is van verzorging van gezonde, jonge gezinsleden bij uitval van ouder(s) en/of verzorger(s). Oorzaken van dit (dreigende) disfunctioneren zijn een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem.

Maatwerkvoorziening in uren

In deze richtlijn worden bij de verschillende onderdelen die bij het huishouden horen, tijdseenheden per week genoemd. Deze tijdseenheden, bijvoorbeeld 1 uur of 30 minuten per week, worden toegepast bij het berekenen van de omvang van de maatwerkvoorziening Huishoudelijke hulp (pgb). Deze voorziening wordt immers in uren vastgesteld. Voor Huishoudelijke ondersteuning (natura) geldt de resultaatgerichte maatwerkvoorziening. De inwoner kan hierbij geen rechten ontlenen aan de in deze richtlijn genoemde tijdseenheden.

Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven

In veel gevallen is de boodschappenbezorgservice van de plaatselijke supermarkt voorliggend aan een cli voor het doen van de boodschappen. Alleen als om medische redenen de boodschappenservice aantoonbaar niet geschikt is, kan het doen van boodschappen worden meegenomen in de maatwerkvoorziening. De boodschappenservice is bijvoorbeeld niet geschikt als inwoner een medisch noodzakelijk specifiek dieet heeft waarvan de ingrediënten niet in de supermarkt (of in een andere winkel die thuisbezorgt) verkrijgbaar zijn.

Het niet kunnen doorgeven van de bestelling is geen reden om de boodschappenservice als niet geschikt te beoordelen. Een vrijwilliger of mantelzorger kan deze taak op zich nemen. Ook de kosten voor de boodschappenservice kunnen in principe niet als reden worden opgevoerd om deze dienst niet als voorliggend te zien.

Mocht een maatwerkvoorziening toch noodzakelijk zijn dan kan hieronder vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van boodschappen. Dit kan 1x per week worden gedaan en daar kan 60 minuten per week voor worden toegekend. Van die 60 minuten kan, mits goed gemotiveerd, zowel naar boven als naar beneden afgeweken worden. Eigen keuzen, zoals speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd.

Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd

In de regel is een maaltijdservice voorliggend aan het laten bereiden van de maaltijden door een huishoudelijke hulp. Alleen als de maaltijdservice niet tegemoet kan komen aan het dieet van de inwoner, wordt het niet als voorliggend beschouwd. De kosten voor de maaltijdservice kunnen in principe niet als reden worden opgevoerd om deze dienst niet als voorliggend te zien. Uitzondering is de situatie waarin het een leefeenheid van meer dat twee personen betreft die samen zelf niet in staat zijn om te koken.

Mocht een maatwerkvoorziening toch noodzakelijk zijn, dan kan hieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten. Afwassen, met de machine of handmatig valt onder het lichte huishoudelijke werk. Bij de warme maaltijd valt hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken), tafel dekken en afruimen. Afwassen, met de machine of handmatig, valt onder het lichte huishoudelijke werk. Het opslaan en beheren van de levensmiddelenvoorraad valt onder de organisatie van het huishouden.

Voor de broodmaaltijden kan per dag 15 minuten worden toegekend, ontbijt en lunch kunnen in één keer worden klaargemaakt. Als er gekookt moet worden, wordt voor de warme maaltijd maximaal 30 minuten per dag toegekend. Meestal zal opwarmen van een maaltijd op de 2e dag volstaan. In dat geval wordt 15 minuten per dag toegekend. Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar, dan kan per dag 20 minuten extra worden toegekend.

Licht huishoudelijk werk

Hieronder vallen de volgende activiteiten: Afwassen, opruimen, stof afnemen, bedden opmaken. De omvang van de maatwerkvoorziening is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling en bedraagt maximaal 60 minuten per week voor een eenpersoonshuishouden tot 90 minuten per week voor een meerpersoonshuishouden. Een gemotiveerde aftrek van 30 minuten per week is mogelijk, bijvoorbeeld op grond van een erg kleine, makkelijk te onderhouden zit-slaapkamer

Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning) en bij ernstige beperkingen die leiden tot extra rommel, kan meer tijd worden toegekend. De extra toegekende tijd per bijtelling is in principe maximaal 30 minuten per week.

Zwaar huishoudelijk werk

Hieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen van huishoudelijk afval en het ramen lappen (binnenkant).

De omvang bij een eenpersoonshuishouden en een tweekamerappartement (woonkamer en slaapkamer) is 90 minuten per week. Bij een flat met meer dan twee kamers én meer dan één dagelijks in gebruik zijnde slaapkamer, kan maximaal 30 minuten per week extra worden toegekend.

Voor een eenpersoonshuishouden in een eengezinswoning kan (boven die 90 minuten) maximaal 30 minuten per week extra worden toegekend voor het schoonhouden van het trappenhuis., dus maximaal 2 uur bij 1 dagelijks in gebruik zijnde slaapkamer.

Bij een meerpersoonshuishouden en een huis met meer dan drie kamers geldt de omvang van 3 uur hulp per week, onafhankelijk van het aantal kamers en het aantal huisgenoten. Echter in grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing) bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning en bij aanwezigheid van jonge kinderen, kunnen extra uren worden toegekend, afhankelijk van de situatie. Voor verzorging van en vervuiling door huisdieren wordt geen extra tijd geïndiceerd.

Verzorging kleding/linnengoed

In de regel is de was- en strijkservices voorliggend ten opzichte van een huishoudelijke hulp die dit werk doet. Alleen als een inwoner daar aantoonbaar geen gebruik van kan maken, kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt voor de was en/of het strijkwerk. Het niet kunnen meegeven van de was aan de medewerker van de was- en strijkservice is geen reden om hier geen gebruik van te maken. Ook de kosten voor de was-/strijk-service kunnen in principe niet als reden worden opgevoerd om deze dienst niet als voorliggend te zien.

Mocht een maatwerkvoorziening toch noodzakelijk zijn, dan wordt hieronder gerekend: sorteren en wassen kleding met behulp van een wasmachine; centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger en opvouwen, strijken en opbergen.

Hiervoor wordt bij één persoon 60 minuten per week toegekend, bij twee personen is dit 90 minuten per week. Bij kinderen onder de 16 jaar, bij bedlegerige personen en bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie of speekselverlies kan 30 minuten per week extra worden toegekend.

Bij huishoudens met kinderen onder de 16 jaar kan 30 minuten per kind per week tot maximaal 1,5 uur extra voor wassen worden toegekend.

Anderen helpen bij zelfverzorging

Hiertoe worden gerekend: opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten bij de zelfverzorging en het helpen van anderen bij het bereiden van maaltijden.

Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen.

De omvang van deze maatwerkvoorziening gaat tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden en opvoedingsactiviteiten. Meer of minder uren kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek en/of samenvallende activiteiten.

De maximaal 40 uur per week kan uitsluitend kortdurend worden toegekend met een maximum van 3 maanden. In deze periode dient mantelzorg of voorliggende voorzieningen te worden geregeld, zoals ouderschapsverlof, creche, naschoolse opvang, gastouders of logeren bij vrienden of familie.

Dagelijkse organisatie van het huishouden

Bij problemen met de organisatie van het huishouden kan hiervoor begeleiding toegekend worden.

Hiertoe worden gerekend: organisatie van huishoudelijke activiteiten, plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden (bijv. de koelkast nakijken op de houdbaarheidsdata van de voedingsmiddelen), administratieve werkzaamheden wat betreft huishoudelijke activiteiten b.v. het bestellen van boodschappen en het maken van lijstjes. Overige administratie bij beperkt regelvermogen valt onder de functie begeleiding of kan via voorliggende voorzieningen worden geregeld.

Als sprake is van regieverlies, kan hier 30 minuten per week voor worden toegekend. Hiervan kan worden afgeweken bij zwaarwegende redenen zoals communicatieproblemen, kinderen onder de 16 jaar of psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten. Het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal is geen reden voor het toekennen van extra uren begeleiding.

Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen. Hieronder kan vallen: observeren, formuleren en/of bijstellen van doelen met betrekking tot huishouding, helpen verkrijgen en handhaven van structuur in het huishouden, helpen verkrijgen en handhaven zelfredzaamheid t.a.v. budget, begeleiden van ouders bij de opvoeding (beperkt en in combinatie met andere onderdelen), en begeleiden van kinderen.

De omvang is maximaal 30 minuten per week.

Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden

Hieronder kan instructie voor het omgaan met hulpmiddelen, het zware en lichte huishoudelijk werk, de textielverzorging, het boodschappen doen en het koken vallen.

Maximaal 30 min. per activiteit tot een maximum van 90 minuten per week. De maximale duur is 6 weken.

Inzet van kinderen binnen het huishouden

Van inwonende volwassen kinderen van 23 jaar en ouder wordt verwacht dat zij een meerpersoonshuishouden kunnen voeren.

Een 18- tot 23-jarige wordt geacht om 5 uur per week van de maatwerktaken overnemen. Hierbij geldt als beperking dat het zware werk maximaal 2 uur mag zijn.

Onder maatwerktaken verstaan we de taken die de inwoner niet kan doen en die anders binnen een maatwerkvoorziening zouden vallen. Boodschappen doen geldt dus niet als geïndiceerde taak als een boodschappenservice ingezet kan worden als voorliggende voorziening.

Voorbeeld 1

Moeder woont met haar 18-jarige zoon in een eengezinswoning. Moeder kan niets doen in het huishouden. De maatwerkvoorziening is dan als volgt:

Nodig in het huishouden

Over te nemen door zoon

Wmo-maatwerkvoorziening

Zwaar

3 uur

2 uur (maximum)

1 uur

Licht

1,5 uur

1,5 uur

-

Was

Voorliggende voorz.

-

-

Boodschappen

Voorliggende voorz.

-

-

Maaltijden

Voorliggende voorz.

-

-

TOTAAL

4,5 uur

3,5 uur

1 uur

Voorbeeld 2

Moeder en dochter van 20 wonen samen in een eengezinswoning. Moeder kan niets doen in het huishouden. Door incontinentie van de moeder moet er extra gewassen worden. Ook knoeit de moeder veel waardoor er een half uur extra zwaar werk en een half uur extra licht werk nodig is. Gelukkig is er een buurvrouw die het zware werk overneemt.

Nodig in het huishouden

Over te nemen door dochter

Wmo-maatwerkvoorziening

Zwaar

3,5 uur (buurvrouw)

-

-

Licht

2 uur

2 uur

-

Was

Voorliggende voorz.

-

-

Boodschappen

Voorliggende voorz.

-

-

Maaltijden

Voorliggende voorz.

-

-

TOTAAL

5,5 uur

2 uur

-

Jongeren van 13 tot 17 jaar

Kinderen van 13 tot en met 17 jaar werken geleidelijk toe naar de bijdrage van 5 uur per week. De richtlijn hiervoor is: 13 jaar 0,5 uur; 14 jaar 1 uur; 15 jaar 2 uur; 16 jaar 3 uur en 17 jaar 4 uur.

Kinderen van 0 tot 12 jaar

Van kinderen van 0 tot en met 12 jaar wordt geen structurele overname van huishoudelijk activiteiten verwacht, alleen kleine bijdragen, geleidelijk opgebouwd naar vermogen. Eventuele beperkingen van de kinderen worden meegewogen.

Richtlijn MO-zaak

Bij twijfel en daar waar onze beleidsregels niet in voorzien, kan worden teruggevallen op de meest recente ‘Richtlijn indicatieadvisering huishoudelijke hulp’ van de MO-zaak (laatste versie 2011).

BIJLAGE 2 - OP GEHANDICAPTEN EN/OF OUDEREN GERICHTE WONINGEN

Met de drie woningbouwcorporaties zijn afspraken gemaakt over wat verwacht mag worden van hen als verhuurder van seniorencomplexen en andere complexen. Deze afspraken vormen ook ons uitgangspunt ten opzichte van andere verhuurders.

Officiële seniorencomplexen in Zeist

Deze worden op woningnet als seniorenwoning (55+-woning) aangeboden

Afspraak met de woningbouwcorporaties

Aanpassingen voor gemeenteschappelijke ruimtes worden door woningbouwcorporaties gerealiseerd en bekostigd.

Nieuwe seniorenwoningen zijn goed toe- en doorgankelijk, dus:

- Drempelvrij of met lage drempels;

- Met een goed toegankelijke badkamer;

- Scootmobielaansluiting;

- Brede deuren.

Maar oudere seniorenwoning voldoen daar niet altijd aan, omdat er in de tijd van de bouw van het complex andere normen golden.

Als de benodigde voorzieningen niet gemakkelijk kunnen worden geplaatst en de woning/het complex voor hoge kosten moet worden aangepast, dan wordt met de woningbouwcorporatie overlegd over verhuismogelijkheden. Vanuit de gemeente kan hierin worden meegedacht.

Andere complexen in Zeist

Afspraak met de woningbouwcorporaties

Aanpassingen voor gemeenteschappelijke ruimtes gebeuren in overleg tussen de woningbouwcorporaties en de gemeente. Dan wordt ook een afspraak gemaakt voor de verdeling van de kosten.

Als de benodigde voorzieningen niet gemakkelijk kunnen worden geplaatst en de woning/het complex voor hoge kosten moet worden aangepast, dan wordt met de woningbouwcorporatie overlegd over verhuismogelijkheden. Vanuit de gemeente kan hierin worden meegedacht.

Voorzieningen in individuele woningen

Individuele voorzieningen binnen een woning (achter de voordeur) vallen in principe onder de zorgplicht van de Wmo. Dit geldt ook voor seniorenwoningen. In bijzondere situaties kan de gemeente om een bijdrage van de eigenaar van de woning vragen.

BIJLAGE 3 - DE ICF-FUNCTIES

(bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Hoofdstuk 1 - Mentale functies

Algemene mentale functies

Specifieke mentale functies

Hoofdstuk 2 - Sensorische functies en pijn

Visuele en verwante functies

Hoorfuncties en vestibulaire functies

Andere sensorische functies

Pijn

Hoofdstuk 3 - Stem en spraak

Hoofdstuk 4 - Functies van hart en bloedvatenstelsel. Hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel

Functies van hart en bloedvatenstelsel

Functies van hematologisch systeem en

Afweersysteem

Functies van ademhalingsstelsel

Andere functies en gewaarwordingen van hart e n

bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel

Hoofdstuk 5 - Functies van spijsverterings-stelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel

Functies van spijsverteringsstelsel

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel

Hoofdstuk 6 - Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies

Functies gerelateerd aan urine

Genitale en reproductieve functies

Hoofdstuk 7 - Functies van bewegingssysteem

en aan beweging verwante functies

Functies van gewrichten en botten

Spierfuncties

Bewegingsfuncties

Hoofdstuk 8 - Functies van huid en verwante

Structuren

Functies van de huid

Functies van haren en nagels

BIJLAGE 4 - DE ICF: ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE

(bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Hoofdstuk 1 - Leren en toepassen van kennis

Doelbewust gebruiken van zintuigen

Basaal leren

Toepassen van kennis

Hoofdstuk 2 - Algemene taken en eisen

Hoofdstuk 3 - Communicatie

Communiceren - begrijpen

Communiceren – zich uiten

Conversatie en gebruik van

communicatieapparatuur en -technieken

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en

assisteren van andere personen

Hoofdstuk 4 - Mobiliteit

Veranderen en handhaven van lichaamshouding

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of

iemand

Lopen en zich verplaatsen

Zich verplaatsen per vervoermiddel

Hoofdstuk 5 - Zelfverzorging

Hoofdstuk 6 - Huishouden

Hoofdstuk 7 - Tussenmenselijke interacties en

relaties

Hoofdstuk 8 - Belangrijke levensgebieden

Opleiding

Beroep en werk

Economisch leven

Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal en

burgerlijk leven

BIJLAGE 5 - ONDERSTEUNING VOOR MANTELZORGERS

Het beleid van de gemeente Zeist is gericht op ondersteuning van de mantelzorgers. Dit zijn alle mantelzorgers, dus ook de mensen die niet bij de Wmo of het Steunpunt Mantelzorg geregistreerd staan als zodanig. Om hen te ondersteunen zijn er:

Steunpunt Mantelzorg

Brinkhove 1, 3702 SN Zeist, mantelzorg@meanderomnium.nl Zij bieden:

-Informatie en advies over voorzieningen en regelingen die belangrijk zijn voor mantelzorgers. Ook ondersteuning bij het aanvragen van hulp en voorzieningen;

-Praktische ondersteuning, zoals;

- Respijtzorg, wanneer de mantelzorger tijdelijk de zorg wil overdragen aan iemand anders;

- De mogelijkheid om via de zorgsite van Sharecare.nl het zorgproces gemakkelijk te organiseren;

- Registratie van mantelzorgers;

-Informatieve en ontspannende bijeenkomsten en weekenden, themabijeenkomsten en cursussen;

-Een luisterend oor voor de situatie en het verhaal van de mantelzorger.

De dag van de mantelzorg.

Het steunpunt mantelzorg neemt jaarlijks de organisatie op zich om samen met andere organisaties in Zeist invulling te geven aan deze landelijke dag waarbij mantelzorgers in het zonnetje worden gezet.

Vrijwilligersverzekering:

Mantelzorgers zijn via de gemeente Zeist verzekerd voor ongevallen en persoonlijke eigendommen.

Andere vorm van het mantelzorgcompliment

Het mantelzorgcompliment in de vorm van een jaarlijkse financiële bijdrage aan de mantelzorger, is per 1 januari 2015 afgeschaft. De gemeente Zeist is bezig invulling te geven aan een nieuwe vorm van het mantelzorgcompliment. In de Beleidsnota Mantelzorgondersteuning wordt hier aandacht aan besteed.