Verordening procedure overleg huisvesting onderwijs

Geldend van 01-01-1997 t/m heden

Intitulé

Verordening procedure overleg huisvesting onderwijs

Nr. kv/96-1337b

De raad der gemeente Zoeterwoude;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 21 oktober 1996, nr. kv/96- 1337a;

gelet op artikel 76, vijfde lid van de Wet op het Basisonderwijs;

overwegende dat het bij wet is voorgeschreven een procedure vast te stellen voor het voeren van op overeenstemming gericht overleg met de door de schoolbesturen aangewezen vertegenwoordigers voorafgaande aan de vaststelling of wijziging van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs;

besluit:

vast te stellen de volgende: Verordening procedure overleg huisvesting onderwijs.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bevoegd gezag: het bestuur van een volgens de Wet op het Basisonderwijs, bekostigde school of bijzondere school voor het basisonderwijs, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • b.

    bestuurlijk overleg: het op overeenstemming gericht overleg tussen het gemeentebestuur en de bevoegde gezagorganen als bedoeld in artikel 76, vijfde lid van de Wet op het Basisonderwijs;

  • c.

    Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs: de vast te stellen of te wijzigen Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs als bedoeld in artikel 76, eerste lid van de Wet op het Basisonderwijs;

  • d.

    advies van de Onderwijsraad: het advies van de Onderwijsraad als bedoeld in artikel 76, zesde lid van de Wet op het Basisonderwijs.

Artikel 2 Uitnodiging

  • 1. Alvorens burgemeester en wethouders een voorstel aan de raad doen over de vaststelling of wijziging van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs, wordt de voorgenomen inhoud van dit voorstel met een toelichting daarop en de inventarisatie als bedoeld in artikel 4, toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 2. De toezending geschiedt onder bekendmaking van de plaats, de datum en het tijdtsip waarop het bestuurlijk overleg hierover zal aanvangen. Tussen de datum van de toezending van het voorstel en de datum van het overleg liggen tenminste twee weken.

Artikel 3 Secretariaat

Burgemeester en wethouders voeren het secretariaat van het bestuurlijk overleg.

Artikel 4 Voorbereiding

Het bestuurlijk overleg kan worden voorafgegaan door een voorbereidend overleg tussen vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen en burgemeester en wethouders. Dit voorbereidend overleg wordt afgerond met een inventarisatie van de onderwerpen waarover wel en waarover geen overeenstemming is bereikt.

Artikel 5 Vertegenwoordiging

  • 1. Alle bevoegde gezagsorganen kunnen zich laten vertegenwoordigen in het bestuurlijk overleg. Een bevoegd gezag wijst daartoe

    vertegenwoordigers aan, die namens dit bevoegd gezag het bestuurlijk overleg voeren.

  • 2. Bevoegde gezagsorganen kunnen zich gezamenlijk laten vertegenwoordigen in het bestuurlijk overleg. Voor het bepalen van het aantal vertegenwoordigers is het gestelde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Burgemeester en wethouders worden in het overleg vertegenwoordigd door de portefeuillehouder onderwijs. De portefeuillehouder onderwijs fungeert als voorzitter van het bestuurlijk overleg.

Artikel 6 Advies onderwijsraad

  • 1. Indien één of meer vertegenwoordigers in het bestuurlijk overleg een advies van de Onderwijsraad wensen over het voorstel tot vaststelling of wijziging van de Verorde- ning voorzieningen huisvesting onderwijs in relatie tot de vrijheid van richting en vrijheid van inrichting, dan wordt dit tijdens het bestuurlijk overleg door de vertegen- woordigers kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemoti- veerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onder- werpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

  • 2. Burgemeester en wethouders zijn belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij wordt de Onderwijsraad tevens geïnformeerd over de in het tweede lid bedoelde zienswijzen voor zover deze afwijken van de inhoud van het verzoek.

  • 3. Burgemeester en wethouders zijn belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij wordt de Onderwijsraad tevens geïnformeerd over de in het tweede lid bedoelde zienswijzen voor zover deze afwijken van de inhoud van het verzoek.

  • 4. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door burgemeester en wethouders toegezonden aan alle bevoegde gezagsor- ganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijs- raad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van het voorstel over de vaststelling of wijziging van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs zoals dat aan de orde is geweest in het bestuurlijk overleg als bedoeld in het eerste en tweede lid, dan worden de bevoegde gezagsorganen bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader bestuurlijk overleg.

    In alle andere gevallen beoordelen burgemeester en wethouders of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Burgemeester en wethouders geven dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

  • 5. Het overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen vier weken plaats nadat de Onderwijsraad zijn advies heeft uitgebracht. Burgemeester en wethouders informeren de raad over dit overleg in de vorm van een aanvulling op het verslag als bedoeld in artikel 7.

Artikel 7 Verslaglegging; informeren raad

  • 1. Van het bestuurlijk overleg wordt door burgemeester en wethouders een verslaggemaakt. Het verslag bevat in ieder geval:

    • a.

      een overzicht van de gevolgde procedure;

    • b.

      een weergave van de zienswijzen zoals deze tijdens het bestuurlijk overleg door de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen en de vertegenwoordiger van burgemeester en wethouders naar voren zijn gebracht;

    • c.

      een overzicht van de onderwerpen waarover in het bestuurlijk overleg geen of geen volledige overeenstemming is bereikt, waarbij wordt aangegeven wat de inhoudelijk redenen daarvan zijn;

    • d.

      een overzicht van de door de vertegenwoordiger van de gemeente in het overleg toegezegde wijzigingen in het oorspronkelijk voorstel, naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijzen als bedoeld onder b.

  • 2. Indien toepassing wordt gegeven aan het gestelde in artikel 6, eerste lid, dan wordt hiervan eveneens een weergave opgenomen in het verslag. Burgemeester en wethouders zenden het concept van het verslag ter commentaar toe aan de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen die hebben deelgenomen aan het bestuurlijk overleg. De bevoegde gezagsorganen die niet hebben deelgeno- men aan het bestuurlijk overleg ontvangen het concept van het verslag ter kennisne- ming. Binnen één week na de dag waarop het concept van het eindverslag is toegezonden, maken de bevoegde gezagsorganen die deel hebben genomen aan het bestuurlijk overleg schriftelijk hun opmerkingen over het concept van het verslag kenbaar. Vervolgens stellen burgemeester en wethouders, met inachtneming van de opmerkingen, het verslag definitief vast.

  • 3. Burgemeester en wethouders brengen het verslag gelijktijdig met het voorstel tot vaststelling of wijziging van de Verordening onderwijshuisvesting ter kennis van de gemeenteraad. Voor zover door burgemeester en wethouders is afgeweken van de in het bestuurlijk overleg naar voren gebrachte zienswijzen, zoals weergegeven in het vastgestelde verslag, wordt hiervan in het voorstel aan de raad melding gemaakt. Daarbij worden de redenen voor het niet of niet geheel overnemen van deze zienswijzen vermeld.

Artikel 8 Heropening overleg

  • 1. Indien uit het advies van de betrokken raadscommissie over het voorgenomen voorstel aan de raad tot vaststelling of wijziging van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs met de daarbij behorende stukken als bedoeld in artikel 7, vierde lid, blijkt dat de meerderheid van de raadscommissie of een deel van de raadscommissie dat volgens burgemeester en wethouders geacht kan worden een meerderheid in de raad te vertegenwoordigen, van oordeel is dat het voorstel op één of meer onderdelen inhoudelijk bijstelling behoeft, dan kan een heropening van het bestuurlijk overleg plaats vinden. Burgemeester en wethouders beslissen daarover. Het bestuurlijk overleg wordt in ieder geval heropend indien het oordeel als bedoeld in de eerste volzin betrekking heeft op inhoudelijke onderdelen van het voorstel waarover in het bestuurlijk overleg overeenstemming was bereikt.

  • 2. Indien burgemeester en wethouders beslissen het bestuurlijk overleg te heropenen dan roepen zij de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen zo spoedig mogelijk bijeen, doch uiterlijk voor het moment waarop de raad een besluit neemt over het voorstel tot vaststelling of wijziging van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. In het overleg worden de vertegenwoordigers in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven op het in het eerste lid genoemde oordeel. Burgemeester en wethouders informeren de raad over het resultaat van dit overleg in de vorm van een aanvulling op het verslag als bedoeld in artikel 7. De raad betrekt de in dit aanvullend verslag neergelegde zienswijzen bij zijn besluitvorming over de vaststelling of wijziging van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs.

Artikel 9 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet.

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders gehoord de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in het bestuurlijk overleg.

Artikel 10 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    De verordening kan worden aangehaald als: Verordening procedure overleg huisvesting onderwijs gemeente Zoeterwoude.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de bekendmaking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 31 oktober 1996.
De secretaris,
drs. L.P. 't Hart
De voorzitter,
ing. A.J.M. Houdijk

Toelichting

TOELICHTING VERORDENING PROCEDURE OVERLEG HUISVESTING ONDERWIJS

Algemeen

Ingevolge de WBO, ISOVSO en WVO dient de gemeenteraad ter uitvoering van de aan de raad bij wet opgedragen zorgplicht voor een adequate huisvesting van de scholen op het grondgebied van de gemeente een verordening vast te stellen. Deze "Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs" dient onder andere criteria te bevatten voor de beoordeling van bij de gemeente door schoolbesturen ingediende aanvragen om voorzieningen in de huisvesting. De genoemde onderwijswetten schrijven voor dat de gemeenteraad de verordening voor de onderwijshuisvesting, dan wel een wijziging daarvan, niet vaststelt dan nadat daarover op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de schoolbesturen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen. Deze schoolbesturen wijzen voor een dergelijk overleg vertegenwoordigers aan.

De gemeenteraad dient een procedure voor dit op overeenstemming gericht overleg vast te stellen (artikel 76, vijfde lid WBO; artikel 84, vijfde lid ISOVSO en artikel 76m, vijfde lid WVO).

De wettelijke opdracht aan de raad om een procedure voor het overleg vast te stellen komt de facto neer op het vaststellen van een algemeen verbindende regeling, die een werking heeft naar de direct belanghebbende partijen, in casu de schoolbesturen en de gemeente. Deze laatste in de hoedanigheid van bestuursorgaan en vaak ook in de hoedanigheid van schoolbestuur van het openbaar onderwijs. De wettelijke opdracht betekent dus dat de gemeente de procedure bij gemeentelijke regeling (verordening) dient te regelen.

Indien hiervan zou worden afgezien dan kan worden gesteld dat aan de vaststelling van de gemeentelijke verordening voor de onderwijshuisvesting en eventuele wijzigingen daarvan, een vormfout kleeft. Een vormfout die ook een doorwerking zou kunnen hebben naar de concrete beslissingen die de gemeenteraad in de toekomst neemt op basis van deze verordening. Indien dit naar voren wordt gebracht in eventuele beroepsprocedures tegen genoemde beslissingen dan lopen de gemeentelijke beslissingen gerede kans om te worden vernietigd.

Uit oogpunt van het beperken van niet strikt noodzakelijke regelgeving, behoeft de uitwerking van de wettelijke opdracht om een overlegprocedure vast te stellen niet te leiden tot een verordening waarin alles minutieus is vastgelegd. Het verdient aanbeveling om in de verordening het hoogst noodzakelijke te regelen ter waarborging van een goede procedurele gang van zaken van het overleg. Dit om op lokaal niveau ook de nodige flexibiliteit in het overleg tussen betrokken partijen in te bouwen. Dit ook indachtig het uitgangspunt dat het overleg over de onderwijshuisvesting, evenals de andere aspecten van het lokaal onderwijsbeleid, gekenmerkt wordt door een gelijkwaardigheid van de overlegpartners. De gekozen terminologie van "op overeenstemming gericht overleg" is daarvan een direct uitvloeisel. Dit veronderstelt immers dat de overlegpartners hun uiterste best moeten doen om tot overeenstemming te komen.

Geen nadere regeling voor stemverhoudingen.

In de verordening is ervan afgezien om een regeling te treffen voor het stemmen in het overleg. Het betreft een op overeenstemming gericht overleg over (voorgenomen) gemeentelijke besluitvorming. Indien in het bestuurlijk overleg volledige overeenstemming wordt bereikt dan zal de raad (met inachtneming van de in artikel 8 van de verordening opgenomen procedure) alleen goed gemotiveerd van dit standpunt kunnen afwijken. Mocht er geen of geen volledige overeenstemming in het overleg zijn bereikt over de inhoud van de verordening onderwijshuisvesting, dan wordt in de verslagleg- ging van het overleg aangegeven hoe de meningsvorming in het overleg is verlopen en welke schoolbesturen bezwaren hebben aangetekend dan wel een afwijkende zienswijze huldigen.

Naast de inhoudelijke argumentatie van deze bezwaren is het daarbij ook relevant voor de raad om te beschikken over informatie aangaande het draagvlak binnen het onderwijs voor dergelijke bezwaren. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van het aantal scholen/leerlingen dat wordt gerepresenteerd door de vertegenwoordiger(s) die een afwijkend standpunt innemen. Deze beide aspecten, de kracht van de argumenten en het draagvlak dat daarvoor bestaat binnen het onderwijsveld, zal de raad in onderlinge samenhang dienen te betrekken bij zijn uiteindelijke besluitvorming over de verordening onderwijshuisvesting.

Relatie tot eventuele gemeentelijke Algemene Inspraakverordening

Er is nagegaan of in de wettelijke opdracht tot het vaststellen van een procedure voor het op overeenstemming gerichte overleg over de verordening onderwijshuisvesting, niet kan worden voorzien door de inhoud van de eventueel bestaande gemeentelijke Algemene Inspraakverordening op dit overleg van toepassing te verklaren. Dit is in de regel niet mogelijk, dan wel niet wenselijk.

Allereerst komt het nog wel eens voor dat een inspraakverordening vormen van inspraak ten aanzien van verordeningen - en dus ook een verordening voor de onderwijshuisvesting - uitsluit. Daarnaast gaat de in de wet opgenomen formulering "van op overeenstemming gericht overleg" verder dan hetgeen in de regel onder inspraak wordt verstaan.

Tot slot is de kring van belanghebbenden in het kader van een Algemene Inspraakver- ordening aanmerkelijk groter dan de partijen waarmee in het kader van de verordening onderwijshuisvesting wordt gesproken. De inspraak, en dus het overleg, zou moeten worden uitgebreid tot alle belanghebbenden bij de onderwijshuisvesting. Behalve aan schoolbesturen moet dan met name gedacht worden aan de dagelijkse gebruikers van schoolgebouwen: het onderwijspersoneel en de leerlingen. Dit is alleen al uit praktisch oogpunt een ongewenste ontwikkeling.

Relatie met overleg t.a.v. andere aspecten van het lokaal onderwijsbeleid

In het kader van de verdere voornemens van het Kabinet omtrent de versterking van de verantwoordelijkheid op lokaal niveau van het onderwijsbeleid, is ook op andere onderdelen regelgeving in voorbereiding (zoals het onderwijsachterstandsbeleid en de onderwijsbegeleiding). In de diverse wetsvoorstellen is een plaats ingeruimd voor vormen van doorgaans op overeenstemming gericht overleg tussen de lokale overheid en de vertegenwoordigers van het lokale onderwijsveld. In geen van deze wetsvoorstellen is echter zoals bij de onderwijshuisvesting het geval is expliciet de verplichting opgenomen dat de gemeenteraad een procedure hiervoor dient vast te stellen. Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat de regelgeving rond het lokaal onderwijsbeleid en de positionering van het instrument van het overleg daarin, doorgaans aanleiding zal zijn voor de gemeente en het onderwijsveld om zich te beraden op de wijze waarop dit overleg gevoerd moet worden. Dit zal leiden tot de inrichting van een lokale overlegstructuur dan wel een aanpassing van de bestaande overlegstructuur. In dit verband kan nadrukkelijk worden bezien in hoeverre de verordening procedure overleg huisvesting onderwijs daarbij kan worden betrokken.

Relatie met overleg over vaststelling programma huisvestingsvoorzieningen onderwijs De wettelijke bepalingen over de onderwijshuisvesting schrijven voor dat de raad overleg moet voeren met alle schoolbesturen, alvorens over te gaan tot vaststelling van een programma van huisvestingsvoorzieningen die voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komen (zie bijvoorbeeld artikel 69 WBO). De procedurele bepalingen over dit overleg zijn opgenomen in de VNG-verordening voorzieningen huisvesting onderwijs (zie artikel 10). Het ligt voor de hand dit overleg te voeren in het kader van het bestuurlijk overleg zoals dat in de onderhavige verordening wordt voorgesteld.

Artikelsgewijs

Considerans

Hoewel de wet hiertoe niet verplicht, is het vanzelfsprekend dat voorafgaande aan de vaststelling van de verordening overleg plaatsvindt met de (vertegenwoordigers van) de schoolbesturen. Dit "overleg over de overlegprocedure" is uiteraard niet gebonden aan de procedureregels uit de verordening. Centraal hierbij staat echter wel dat de gemeente de betrokken besturen voldoende gelegenheid biedt om hun inhoudelijk oordeel hierover te geven en vervolgens dit oordeel zwaar te laten wegen bij de uiteindelijke vaststelling van de verordening. Dit vanuit de overweging dat een niet door alle betrokken partijen onderschreven overlegprocedure in het latere inhoudelijke overleg dat op basis van deze procedure wordt gevoerd, contraproductief kan werken.

De term schoolbesturen omvat ook het bestuur van het openbaar onderwijs. De wijze waarop dit bestuur vertegenwoordigd wordt in het overleg is afhankelijk van de bestuursvorm (zie verder toelichting op artikel 1 en 5).

Artikel 1. Begripsbepalingen

Hoewel de wettekst het voorgeschreven overleg over de verordening ziet als een aangelegenheid tussen de raad enerzijds en de schoolbesturen van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen anderzijds, is er in de verordening voor gekozen de categorie van schoolbesturen te verbreden tot ook het bevoegd gezag van gemeentelijke scholen. De overweging hiervoor is dat het wenselijk is in het bestuurlijk overleg een zo helder mogelijk onderscheid aan te brengen in de verantwoordelijkheden van de gemeente als respectievelijk lokale overheid en als bestuur van het openbaar onderwijs.

De bevoegde gezagsorganen die worden uitgenodigd voor het bestuurlijk overleg zijn de schoolbesturen die onderwijsgebouwen beheren die zijn gesitueerd op het grondgebied van de gemeente en vallen onder de reikwijdte van de verordening onderwijshuisvesting. In voorkomende gevallen kan dit ertoe leiden dat voor dit overleg een bestuur van een school wordt uitgenodigd, die alleen een nevenvestiging of een dislocatie op het grondgebied van de gemeente in stand houdt en een hoofdvestiging beheert in een andere gemeente.

Voor de huisvestingsvoorzieningen van een nevenvestiging of een dislocatie is de inhoud van verordening van de gemeente waar zich het gebouw bevindt bepalend. Bij deze gemeente dienen ook de eventuele aanvragen te worden ingediend. Het betrokken schoolbestuur heeft daarmee een belang bij de inhoud van de verordening onderwijshuisvesting en dient dan ook uit dien hoofde in de gelegenheid te worden gesteld om deel te nemen aan het bestuurlijk overleg. Deze benadering maakt het noodzakelijk dat de gemeente goed nagaat welke bevoeg- de gezagsorganen in aanmerking komen voor deelname aan het bestuurlijk overleg.

Het "op overeenstemming gericht overleg" heeft in de verordening de aanduiding gekregen van "bestuurlijk overleg". Hiermee komt het gewenste karakter van dit overleg tot uiting. Dit ter onderscheiding van het technisch getinte voorbereidend overleg (zie artikel 4). Het betreft immers een overleg tussen het gemeentebestuur en schoolbesturen.

Artikel 2. Uitnodiging voor bestuurlijk overleg

De strekking van dit artikel is dat in procedurele zin wordt gewaarborgd dat de schoolbesturen tijdig worden ingeschakeld in het traject dat moet leiden tot vaststelling of wijziging van de verordening. Hierbij is gekozen voor een termijn van minimaal twee weken, teneinde ook het schoolbestuur voldoende tijd te geven voor de voorbereiding van het overleg. Overigens mag ingeval er gewerkt wordt met een voorbereidend overleg ervan worden uitgegaan dat de besturen of de vertegenwoordigers van de besturen al in een eerder stadium op de hoogte zijn van de inhoud van de voorstellen.

Tevens kan in dit voorbereidend overleg worden vastgesteld wat het meest geschikte tijdstip is (voor schoolbestuurders is dit meestal een tijdstip in de namiddag of avond) voor het bijeenroepen van het bestuurlijk overleg. Bij het ontbreken van vormen van vooroverleg spreekt het voor zich dat de gemeente zich ervan vergewist dat de geplande datum van het bestuurlijk overleg een geschikt tijdstip is voor de andere overlegpartners.

De gemeente is gehouden om een "aangekleed" voorstel toe te zenden, in die zin dat niet volstaan kan worden met de "kale" tekst van de verordening onderwijshuisvesting, of van een wijziging daarvan. In de vorm van een toelichting (in de regel zal dit de beoogde algemene en artikelsgewijze toelichting op de verordening zijn) wordt de overlegpartners inzicht gegeven in de achtergronden van het voorstel.

De vertegenwoordigers van de schoolbesturen hebben uiteraard de mogelijkheid om ook zelf stukken in te brengen voor het bestuurlijk overleg.

Indien het bestuurlijk overleg wordt voorbereid (zie artikel 4) dan verdient het aanbeveling dat het voorstel ook vergezeld gaat van de uitkomst van dit vooroverleg (bijvoorbeeld in de vorm van een inventarisatie van onderwerpen waarover wel en waarover geen overeenstemming bestaat).

De formulering dat het bestuurlijk overleg op een bepaald tijdstip zal "aanvangen" impliceert dat het overleg niet in één ronde behoeft te worden afgerond. Vaak zal het zo zijn dat voor het bestuurlijk overleg meer dan één bijeenkomst nodig is. Er is in de verordening voor gekozen om deze optie van vervolgoverleg niet te binden aan nadere formele vereisten (behoudens de beschreven omstandigheden in artikel 6, vierde lid en artikel 8 van de verordening) over de uitnodiging en toezending van stukken. De deelnemers kunnen hierover in het eerste overleg concrete afspraken maken inspelend op de feitelijke situatie die zich op dat moment voordoet.

Artikel 3. Secretariaat

In formele zijn burgemeester en wethouders belast met het voeren van het secretariaat van het overleg. De praktijk is dat het secretariaat - onder verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouders - wordt verzorgd door een of meer gemeenteambtenaren. Het zal daarbij in de regel om ambtenaren gaan van de afdeling/dienst onderwijs, belast met het aangelegenheden inzake het lokaal onderwijsbeleid. Het verdient aanbeveling om aan de vertegenwoordigers in het bestuurlijk overleg duidelijk aan te geven wie feitelijk met het voeren van het (uitvoerend) secretariaat is belast.

Artikel 4. Voorbereiding

De praktijk laat vaak zien dat een bestuurlijk overleg wordt voorafgaan door het nodige (technische) vooroverleg. Dit overleg heeft het karakter van een voorbereiding voor het "echte" bestuurlijk overleg. De bereikte overeenstemming en overgebleven verschillen van inzicht in het vooroverleg vormen de basis van het bestuurlijk overleg. Hierin richt zich de aandacht vervolgens meestal op de nog resterende geschilpunten waarbij in het kader van het op overeenstemming gerichte karakter van het bestuurlijk overleg gestreefd moet worden naar oplossing. Er is van afgezien om het voeren van het voorbereidend overleg te binden aan procedurele voorschriften.

Afhankelijk van de omvang van de problematiek dient dit overleg met een grote mate van flexibiliteit te kunnen worden ingericht en gevoerd. Dit geldt ook voor de wijze van vertegenwoordiging (ambtelijk dan wel op bestuurlijk niveau).

Artikel 5. Vertegenwoordiging

Een schoolbestuur is uiteraard vrij om al of niet deel te nemen aan het bestuurlijk overleg. Indien een bestuur ingaat op de uitnodiging voor het overleg dan wijst het hiervoor een of meer vertegenwoordigers aan (zie bijvoorbeeld de tekst van artikel 76, vijfde lid WBO). Uiteraard dient de mogelijkheid te worden geboden dat de vertegenwoordigers, net zo goed als dat het geval zal zijn bij vertegenwoordiger van het gemeentebestuur, zich kunnen laten bijstaan door een of meer adviseurs.

Het eerste lid biedt de mogelijkheid om de omvang van vertegenwoordiging van een schoolbestuur - uit oogpunt van een effectief overleg - te binden aan een maximum. Bij het gebruik maken van deze mogelijkheid zal de lokale situatie (aantal schoolbesturen; schaalomvang van de besturen) een rol spelen. De beruchte "Poolse landdagen" dienen te worden voorkomen.

Wanneer het aantal schoolbesturen in de gemeenten bijvoorbeeld zo groot is dat het totaal aantal door al deze schoolbesturen aan te wijzen vertegenwoordigers (ook al is dit maar één vertegenwoordiger per bestuur) een vruchtbaar overleg in de weg staat, dan is het aan te bevelen gebruik te maken van de optie van een gezamenlijke vertegenwoordiging (zie tweede lid).

Naast de in het model opgenomen opties zijn ook nog andere varianten denkbaar zoals:

Een vertegenwoordiging per denominatie, waardoor de situatie kan optreden dat niet ieder schoolbestuur rechtstreeks aan het overleg deelneemt. Ook deze vertegenwoordiging kan worden gebonden aan een bepaald maximum aantal vertegenwoordigers.

Het vooraf in de verordening aangeven van de maximumomvang van het overleg (bijvoorbeeld 10 deelnemers namens de schoolbesturen). Aan de gezamenlijke schoolbesturen wordt overgelaten om deze vertegenwoordiging in te vullen. De representatie wordt daarbij zodanig ingevuld dat alle schoolbesturen van alle op het grondgebied van de gemeente voorkomende denominaties zich vertegenwoordigd weten in het overleg.

Aangezien volgens de wet het schoolbestuur zijn vertegenwoordiger aanwijst, is het wel zaak om ingeval de verordening uitgaat van een (imperatieve) vorm van gezamenlijke vertegenwoordiging het daarover met alle schoolbesturen eens te zijn.

Voor een effectief overleg is het eveneens belangrijk dat de besturen hun vertegenwoordigers voldoende mandaat geven voor het voeren van het overleg (innemen standpunten/maken van afspraken). De gekozen formulering dat de vertegenwoordiger namens zijn bestuur of namens een aantal besturen deelneemt aan het overleg is daarvan een uitdrukking.

De vertegenwoordigers dienen zich te vergewissen van voldoende mandaat door middel van gestructureerd vooroverleg met de schoolbesturen die zij vertegenwoordigen. Het mandaat zal inhoudelijk doorgaans betrekking hebben op de standpuntbepaling over voorstellen die langs de reguliere weg zijn ingebracht in het bestuurlijk overleg. Wanneer zich tijdens of vlak voor het overleg nieuwe omstandigheden aandienen, dan dient er uiteraard voldoende ruimte te zijn voor de vertegenwoordigers om tussentijds terug te kunnen koppelen naar de respectievelijke schoolbesturen of het college van burgemeester en wethouders.

Positionering openbaar onderwijs

Het verdient nadrukkelijk overweging om de vertegenwoordiging van het door de gemeente bestuurde openbaar onderwijs (zowel bij de integrale bestuursvorm als bij de bestuurscommissie ex artikel 82 van de Gemeentewet) in het overleg zo helder mogelijk te markeren. Dit kan door middel van aanwijzing van een of meer personen die op titel van vertegenwoordiger van het openbaar onderwijs deelnemen aan het overleg.

Het openbaar onderwijs dat bestuurd wordt door middel van een gemeenschappelijke regeling is in het overleg vertegenwoordigd door een of meer personen die zijn aangewezen door het openbaar lichaam van de gemeenschappelijke regeling.

De vertegenwoordiging van de door de gemeente in stand gehouden scholen kan als volgt plaatsvinden:

-bij de integrale bestuursvorm: vertegenwoordiger die goed op de hoogte is van de stand van zaken binnen de openbare scholen, schooloverstijgend kan denken en handelen, de belangen van het openbaar onderwijs goed kan behartigen en wiens afvaardiging breed wordt ondersteund binnen het open- baar onderwijs (bijvoorbeeld vanuit een gemeenschappelijk directieoverleg openbaar onderwijs en vanuit de Gemeenschappelijke medezeggenschapsraad).

-bij de bestuurscommissie: voorzitter of secretaris van de bestuurscommissie of een

- andere door de bestuurscommissie aangewezen vertegenwoordiger.

In relatie tot het bepaalde in het derde lid zou de portefeuillehouder onderwijs als vertegenwoordiger van het openbaar onderwijs uitgesloten moeten worden. De voorgestelde wijze van vertegenwoordiging van met name het via de integrale bestuursvorm bestuurde openbaar onderwijs laat onverlet dat de uiteindelijke school- bestuurlijke verantwoordelijkheid ligt bij het college van burgemeester en wethouders en de raad.

Het duidelijk positioneren van het openbaar onderwijs in het overleg maakt wel voor alle deelnemers in het overleg goed zichtbaar wanneer de lokale overheid iets inbrengt vanuit de invalshoek van schoolbestuur bij monde van de aangewezen vertegenwoordiger voor het openbaar onderwijs, en wanneer de gemeente in hoedanigheid van lokale overheid bij monde van de voorzitter van het overleg een standpunt inneemt. Hiermee wordt het bestaan van de dubbelrol niet ontkend, maar wel een alternatief geboden om daarmee op voor alle partijen waarneembare wijze om te gaan.

Indien het gemeentebestuur bij een integrale bestuursvorm hecht aan vertegenwoordiging in het bestuurlijk overleg van het openbaar onderwijs door de portefeuillehouder onderwijs en het tevens hecht aan een duidelijke scheiding in het overleg van de dubbelrol, dan kan worden overwogen om de gemeente in de hoedanigheid van lokale overheid te laten vertegenwoordigen door één of meer raadsleden. Het betrokken raadslid kan ook als voorzitter fungeren van het overleg. Dit omdat het gezien het onderwerp van het overleg (uiteindelijk onder verantwoordelijkheid van de lokale overheid vast te stellen regelgeving) voor de hand ligt om de vertegenwoordiger van de lokale overheid de voorzittershamer te laten hanteren.

Overigens kunnen partijen ook beslissen dat in de persoon van de voorzitter van het bestuurlijk overleg niet de vertegenwoordiger van de lokale overheid is belichaamd. Zo kan gekozen worden voor de formulering dat het bestuurlijk overleg uit zijn midden een voorzitter aanwijst of van "buiten" een onafhankelijk, technisch voorzitter benoemt.

Uit het derde lid vloeit voort dat de raad de wettelijke opdracht tot het voeren van overleg delegeert aan B en W door middel van afvaardiging van de portefeuillehouders onderwijs naar het overleg. De deelname aan het overleg van B en W in de persoon van de direct verantwoordelijke portefeuillehouder benadrukt - ook vanuit de invalshoek van de lokale overheid - het bestuurlijk karakter van het overleg. Er is daarom niet gekozen voor een ambtelijk vertegenwoordiger.

Artikel 6. Advies Onderwijsraad

In dit artikel is in procedurele zin aangegeven op welke wijze door een of meer overlegpartners kenbaar wordt gemaakt dat men de Onderwijsraad wil inschakelen voor advies over aspecten uit de vast te stellen verordening onderwijshuisvesting die betrekking hebben op de vrijheid van richting en vrijheid van inrichting van het onderwijs. Uitgangspunt daarbij is dat de partij die om advies verzoekt, inhoudelijk en gemotiveerd aangeeft op welke onderwerpen de adviesaanvraag betrekking heeft. Tevens is erin voorzien dat in het bestuurlijk overleg van gedachten kan worden gewisseld over de inhoud van het verzoek aan de Onderwijsraad. Dit tegen de achtergrond dat iedereen erbij gebaat is dat minimaal duidelijkheid bestaat over de beweegredenen bij een, meer of alle partijen om zich tot de Onderwijsraad te wenden.

Deze gedachtewisseling laat uiteraard het recht van een individueel schoolbestuur of van de gemeente om de Onderwijsraad in te schakelen, ook wanneer de andere overlegpartners daaraan geen behoefte hebben, onverlet. Daarnaast zal ook de Onderwijsraad in het kader van zijn advisering geïnformeerd willen worden over de (mogelijk afwijkende) zienswijzen van alle partners uit het bestuurlijk overleg.

In het vierde lid wordt bepaald in welke situatie er in ieder geval nader bestuurlijk overleg plaatsvindt over het advies van de Onderwijsraad. Dit is aan de orde wanneer de Onderwijsraad adviseert om inhoudelijke wijzigingen aan te brengen in het voorstel tot vaststelling of wijziging van de verordening onderwijshuisvesting.

In alle andere gevallen maken burgemeester en wethouders de afweging of nader bestuurlijk overleg noodzakelijk is. In het model is voor deze formule gekozen in plaats van een benadering om ongeacht de strekking en inhoud van het advies standaard te bepalen dat nader overleg plaats vindt over het uitgebrachte advies. Er kunnen zich namelijk situaties voordoen waarin een dergelijk nader overleg geen toegevoegde waarde heeft, bijvoorbeeld wanneer het advies het voorstel van burgemeester en wethouders onderschrijft. Uiteraard is er niets op tegen wanneer op lokaal niveau hierbij een andere benadering wordt gevolgd zoals het standaard uitgaan van een nader overleg of het bijeenroepen van een overleg indien een of meer overlegpartners naar aanleiding van het toegezonden afschrift van het advies hierom binnen een bepaalde periode vraagt.

Overigens wordt nog opgemerkt dat de wettelijke bepalingen over de advisering van de Onderwijsraad niets voorschrijven over een overlegmogelijkheid zoals hiervoor is beschreven. Er wordt bepaald dat de Onderwijsraad advies uitbrengt aan de gemeenteraad. Het advies wordt vervolgens bekendgemaakt tezamen met de verordening onderwijshuisvesting of de wijziging daarvan (zie bijvoorbeeld artikel 76, zesde lid WBO).

Om te voorkomen dat eventueel nader overleg over het uitgebrachte advies tot een te grote vertraging in het besluitvormingsproces leidt, is in het vierde lid uitgegaan van een vrij korte termijn waarbinnen een dergelijk overleg zal dienen plaats te vinden. Om hierbij problemen te voorkomen verdient het aanbeveling aan de vooravond van de indiening van het verzoek om advies met de daarbij behorende stukken bij de Onderwijsraad drie tot vier weken nodig heeft om tot een advies te komen. De wetgever heeft de adviestermijn namelijk beperkt tot vier weken.

Artikel 7. Verslaglegging; informeren raad

De gemeenteraad zal bij de vaststelling of wijziging van de verordening onderwijshuis- vesting de argumenten en zienswijzen die in het overleg naar voren zijn gebracht moeten wegen. Hiertoe is het van belang dat de raad zich een duidelijk beeld kan vormen van de inhoud en strekking van hetgeen in het bestuurlijk overleg is aangevoerd. De raad wordt hierover op de hoogte gebracht via toezending van het verslag van het bestuurlijk overleg. In dit verslag staat aangegeven op welke wijze het overleg is gevoerd (wanneer, hoe vaak, door wie, etc.) teneinde te kunnen vaststellen dat het gestelde in de verordening procedure overleg huisvesting onderwijs in acht is genomen. Het verslag bevat uiteraard de zienswijzen zoals deze door de verschillende partijen (vertegenwoordigers schoolbesturen en de gemeente) zijn ingebracht. Voor zover deze zienswijzen niet of niet geheel zijn overgenomen in de verordening zoals aan de raad is vastgelegd, wordt hiervan in het betrokken raadsvoorstel door B en W melding gemaakt. Daarbij wordt ook aangegeven op welke gronden B en W tot het betreffende oordeel zijn gekomen.

Artikel 8. Heropening overleg

De uitkomst van het op overeenstemming gerichte overleg vormt een belangrijk gegeven in de verdere besluitvormingsprocedure (raadscommissie en raad) over de vaststelling of wijziging van de verordening onderwijshuisvesting.

In het voorstel ter zake van burgemeester en wethouders is aangegeven op welke wijze is omgegaan met de gebrachte zienswijzen. Indien er in het verdere besluitvormingsproces signalen komen dat vermoedelijk wordt afgeweken van het B en W- voorstel en dat daarmee de uitkomst van het bestuurlijk overleg in een ander licht komt te staan, komt de vraag aan de orde of de mogelijkheid moet worden geboden over de gewijzigde situatie het bestuurlijk overleg te heropenen.

Gezien het gewicht dat moet worden gehecht aan het op overeenstemming gerichte overleg is een bevestigend antwoord op deze vraag op zijn plaats. Een eventueel hernieuwd overleg is in dit artikel gekoppeld aan het resultaat van de bespreking van het voorstel van burgemeester en wethouders in de raadscommissie waarin onderwijs- aangelegenheden aan de orde komen. Indien een "meerderheid" in de raadscommissie aanleiding ziet voor een advies om te komen tot inhoudelijke bijstellingen in het B en W-voorstel dan is dit in beginsel aanleiding om het bestuurlijk overleg bijeen te roepen. Er kunnen zich naar aanleiding van de behandeling in de raadscommissie verschillende situaties voordoen:

Over (onderdelen van) het voorstel dat burgemeester en wethouders hebben ingebracht bestond in het bestuurlijk overleg volledige overeenstemming. Het afwijkende meerderheidsstandpunt van de raadscommissie daarover betekent dus ook een afwijking van de bereikte consensus in het bestuurlijk overleg. In een dergelijk geval heropenen burgemeester en wethouders het bestuurlijk overleg. Het spreekt voor zich dat het daarbij dient te gaan om aspecten met een zekere importantie. Vandaar dat gekozen is voor de formulering dat het moet gaan om een "inhoudelijke" bijstelling. Het zou bijvoorbeeld overdreven zijn om voor kleine technische bijstellingen een bestuurlijk overleg bijeen te roepen.

De afwijkende visie van de raadscommissie strookt met de afwijkende zienswijzen zoals die gezamenlijk door de vertegenwoordigers van de schoolbesturen zijn ingebracht in het overleg. In een dergelijke situatie lijkt het opnieuw bijeenroepen van het overleg niet noodzakelijk, tenzij burgemeester en wethouders dit dienstig vinden voor hun standpuntbepaling over het meerderheidsstandpunt van de raadscommissie.

De afwijkende visie van de raadscommissie strookt met de zienswijze zoals die door een deel van de schoolbesturen in het overleg naar voren is gebracht. In deze situatie kan het bijeenroepen van het bestuurlijk overleg gewenst zijn in verband met de positie van de schoolbesturen die hun zienswijze niet gehonoreerd zien. Burgemeester en wethouders bezien de noodzaak daartoe.

Het voordeel van de in artikel 8 neergelegde procedure is dat het gemeentelijk besluitvormingsproces voortgang kan vinden zonder het gewicht van het bestuurlijk overleg geweld aan te doen. Het voorstel van burgemeester en wethouders, al dan niet bijgesteld naar aanleiding van de behandeling in de raadscommissie, kan namelijk doorgaan naar de raad. Het resultaat van het heropende bestuurlijk overleg kan vervolgens ter kennis worden gebracht van de raad. Dit resultaat wordt door de raad betrokken bij de uiteindelijke vaststelling van de verordening. Dit positioneert de raad ook als hoogste bestuursorgaan in de gemeente, die alles afwegend een finale beslissing neemt.

Artikel 9

Wanneer de verordening voor het overleg in bepaalde zaken niet voorziet dan nemen burgemeester en wethouders een beslissing. Aangezien dergelijke beslissingen (de inrichting van) het bestuurlijk overleg raken, is er in voorzien dat B en W hierover de andere partijen uit het overleg horen. Daaruit zou bijvoorbeeld kunnen blijken dat het wenselijk wordt geacht om:

  • -

    bepaalde zaken nader te regelen (reglement van orde, huishoudelijk reglement o.i.d.);

  • -

    bepaalde zaken via een aan de raad voor te leggen wijziging vast te leggen in de

    verordening op het overleg.