Regeling vervallen per 23-04-2024

Erfgoedverordening 2010 Zoeterwoude

Geldend van 13-01-2011 t/m 22-04-2024

Intitulé

Erfgoedverordening 2010 Zoeterwoude

De raad van de gemeente Zoeterwoude,

gezien het voorstel van het college van 1 juni 2010

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

besluit vast te stellen de volgende:

Erfgoedverordening 2010 Zoeterwoude

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    monument:

    • 1.

      zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak of waarde als bedoeld onder 1;

  • b.

    gemeentelijk archeologisch monument

    terrein of gebied dat van algemeen belang is wegens een daar ondergronds aanwezige zaak of waarde als bedoeld onder lid a. 1;

  • c.

    gemeentelijk monument:

    onroerende zaak, die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen en is ingeschreven in de op grond daarvan vastgestelde registers;

  • d.

    beschermd rijksmonument:

    onroerende zaak, die is beschermd ingevolge de Monumentenwet 1988 en is ingeschreven in de op grond daarvan vastgestelde registers;

  • e.

    beschermd gemeentelijk dorpsgezicht:

    een groep van onroerende zaken, die overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht zijn aangewezen en zijn ingeschreven in de op grond daarvan vastgestelde registers. Onder een groep van onroerende zaken wordt onder andere verstaan: bomen, wegen, straten, pleinen, bruggen, vaarten, sloten of andere wateren die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, betekenis voor de wetenschap, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun cultuurhistorische en/of karakteristieke waarde en in welke groep zich één of meer monumenten bevinden. Hieronder wordt eveneens een ensemble, een lint, een cluster of een erf verstaan;

  • f.

    gemeentelijke monumentenlijst:

    de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken, terreinen of dorpsgezichten bedoeld in onderdelen a en e;

  • g.

    monument met een religieuze bestemming:

    onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • h.

    monumentencommissie:

    de op basis van art.15, lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze verordening en het monumentenbeleid;

  • i.

    Cultuurhistorische Hoofdstructuur

    De cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland geeft, naast bekende archeologische vindplaatsen, verwachte archeologische waarden aan op provinciaal niveau;

  • j.

    archeologisch verwachtingsgebied

    gebied, aangegeven op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

  • k.

    archeologisch onderzoek

    een in schriftelijke rapportage vastgelegd inventariserend onderzoek naar de aard, omvang en kwaliteit van het bodemarchief;

  • l.

    bevoegd gezag

    bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • m.

    vergunning

    een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • n.

    Wabo

    Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument of het dorpsgezicht.

HOOFDSTUK 2 Gemeentelijke monumenten

Paragraaf 1: De aanwijzing als gemeentelijk monument en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst.

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, besluiten een onroerende zaak of terrein aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. De aanvraag dient minimaal te voldoen aan de volgende eisen: adresgegevens, kadastrale gegevens en eigenaargegevens van een aan te wijzen onroerende zaak of terrein.

  • 3. Een besluit tot aanwijzing als gemeentelijk monument is gebaseerd op een redengevende omschrijving. De selectiecriteria zijn: de cultuurhistorische en wetenschappelijke waarde, de architectuurhistorische en esthetische waarde, de gaafheid, de herkenbaarheid en de zeldzaamheid.

  • 4. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het een advies aan de monumentencommissie. In spoedeisende gevallen kan men hier van afwijken.

  • 5. Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert het overleg met de eigenaar.

  • 6. Het college brengt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

  • 7. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Zuid Holland.

Artikel 4 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift van het college.

  • 2. Het college beslist omtrent de aanwijzing tot gemeentelijk monument binnen acht weken na de datum van ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 24 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het beschermde gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat ten minste de plaatselijke en kadastrale aanduidingen, een redengevende omschrijving van het gemeentelijke monument, de motivering die tot de aanwijzing heeft geleid, de tenaamstelling en de datum van de aanwijzing.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede tot en met vierde lid, alsmede artikel 4, eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument intrekken.

  • 2. Artikel 3, tweede tot en met het vierde lid, en artikel 4, eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

  • 3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of het gemeentelijke monument de status van beschermd provinciaal monument krijgt.

  • 4. De intrekking van de aanwijzing wordt onder vermelding van een reden van intrekking en de datum van ingang op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd

Paragraaf 2: Vergunningen tot wijziging of afbraak van gemeentelijke monumenten

Artikel 9 Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, te beschadigen, te vernielen of te slopen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken; of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het bevoegd gezag nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4. Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 10 De aanvraag

  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 van het Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 9 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in tweevoud ingediend.

Artikel 11 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.

  • 2. Binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.

Artikel 12 Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 13 Intrekken van de vergunning

  • 1. De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 9 niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      indien de vergunninghouder schriftelijk een verzoek tot intrekking indient;

    • e.

      indien niet binnen 1 jaar na inwerkingtreding van de vergunning gebruik wordt gemaakt;

    • f.

      indien de monumentencommissie een met redenen omkleed advies tot intrekking heeft opgesteld.

  • 2. Het besluit tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumentencommissie die van advies heeft gediend.

HOOFDSTUK 3 Beschermde gemeentelijke dorpsgezichten

Paragraaf 1: De aanwijzing als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst.

Artikel 14 De aanwijzing en registratie tot beschermd gemeentelijk dorpsgezicht

  • 1. Het college kan een dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht en registreert dit vervolgens op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het een advies aan de monumentencommissie.

  • 3. Artikel 3, tweede tot en met het zevende lid, artikel 4 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 3, lid 3, wordt hierbij aangevuld met de ensemble waarde (geen objectmatige beoordeling maar in samenhang met het karakter). De termijn genoemd in artikel 4, lid 1 wordt verlengd naar 12 weken. De termijn van acht weken in artikel 4, lid 2 verlengd naar 12 weken.

  • 4. Het college brengt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht.

  • 5. Het college zal bij aanwijzing of intrekking van een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht mededeling doen aan gedeputeerde staten van Zuid-Holland.

  • 6. De aanwijzing vervalt van rechtswege indien een dorpsgezicht is aangewezen op grond van de Monumentenwet 1988 of is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Zuid-Holland.

Paragraaf 2: Vergunningen tot wijziging of afbraak van onroerende zaken in een gemeentelijk dorpsgezicht.

Artikel 15 Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden het voortbestaan van bouwwerken die gelegen zijn in een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht in gevaar te brengen.

  • 2. Het is verboden in een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht zonder vergunning van het bevoegd gezag of in strijd met de bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      bouwwerken te verstoren, te plaatsen, op te richten, af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      bouwwerken te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het dorpsgezicht wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

    • c.

      onroerende zaken, geen bouwwerk zijnde, hieronder begrepen straten, wegen, pleinen, wateren, bomen, erfscheidingen (niet zijnde een bouwwerk) en straatmeubilair te wijzigen, bouwwerken te herstellen, geheel of gedeeltelijk af te breken, te wijzigen of te gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het bevoegd gezag nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 16 De aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 15 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in tweevoud ingediend.

Artikel 17 Termijnen advies en vergunningverlening

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht aan de monumentencommissie voor advies.

  • 2. Binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.

Artikel 18 Bestemmingsplan

  • 1. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht wordt door het college bepaald in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan voldoen.

  • 2. De gemeenteraad stelt een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening waarin de bescherming van de waarden van het beschermd dorpsgezicht is geregeld.

  • 3. Alvorens het college de gemeenteraad een voorstel doet als verwoord in lid 2, wordt de monumentencommissie gehoord.

  • 4. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen 12 weken na de datum van verzending van het afschrift van de gemeenteraad.

HOOFDSTUK 4 Beschermde rijksmonumenten

Artikel 19 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de monumentencommissie.

  • 2. Binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.

HOOFDSTUK 5 Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 20 Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden om in een archeologisch monument, bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2, onder b of een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld in artikel 1, onder j, de bodem te verstoren.

  • 2. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien;

    • a.

      in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • b.

      sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • c.

      het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de Provincie Zuid-Holland;

    • d.

      een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

    • *

      het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd of;

    • *

      de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad of;

    • *

      in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 21 Procedure

De bepalingen uit artikel 10, 11, 12 en 13 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 20, tweede lid, onder d.

HOOFDSTUK 6 Overige bepalingen

Artikel 22 Tegemoetkoming in schade

Indien en voorzover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder c.

Artikel 23 Strafbepaling

Een ieder, die handelt in strijd met het vierde lid van artikel 9, het derde lid van artikel 15 en artikel 20 met uitzondering van het bepaalde in het tweede lid, onder d, van deze verordening, pleegt een strafbaar feit en kan worden gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 24 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, de medewerkers van de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling belast.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

HOOFDSTUK 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 25 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

  • 2. De monumentenverordening 1990, vastgesteld bij besluit van de raad van 20 december 1990, laatstelijk gewijzigd bij besluit van de raad van 2 maart 2006, vervalt op het in lid 1 genoemd tijdstip.

  • 3. De gemeentelijke monumenten, geregistreerd op de monumentenlijst van de ingevolge het tweede lid genoemde vervallen verordening, worden geacht geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 4. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in het tweede lid ingetrokken verordening.

Artikel 26 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Erfgoedverordening 2010 gemeente Zoeterwoude'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 november 2010.
De griffier,
G.J. Schouten-Buijs
De voorzitter,
E.G.E.M. Bloemen